Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen Ivo Schreurs MSc. Scholtisweg 5, 6065 CV, Montfort
[email protected] De Nederlandse overheid investeerde al meer dan 1 miljard euro in Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s) de laatste twintig jaar (De groene Amsterdammer 2011). Uit cijfers blijkt dat elke BVO in Nederland enige vorm van overheidssteun heeft verkregen. Desondanks gingen vier professionele voetbalclubs failliet sinds 2010 (HFC Haarlem, RBC Roosendaal, AGOVV Apeldoorn en SC Veendam). De nadruk bij onderzoek naar steun aan BVO’s ligt vaak op de hoeveelheid publiek geld dat naar de clubs gaat of op het feit of de hulp al dan niet kan worden bestempeld als staatssteun. Maar waarom besloten de gemeenten de vier reeds failliete clubs niet nog een keer de helpende hand te bieden? Dit onderzoek gaat in op de grondslagen waarop gemeenten besluiten om al dan niet hun steun te verlenen aan betaald voetbalclubs. Uit een vergelijkende case studie in Haarlem en Maastricht blijkt dat instrumentele belangen (meestal vastgoed) een doorslaggevende rol hebben in het besluitvormingsproces rondom gemeentelijke steun aan professionele voetbalclubs. Deze beslissing wordt echter ook beïnvloed door de samenstelling van het stedelijke regime en de context waarin het proces zich afspeelt.
1 I Inleiding In het verleden is er veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen stedelijk beleid en topsport (o.a. Keating 1997; Henry en Paramio-Salcines 1999; Hannigan 1998). Deze onderzoeken, vaak uitgevoerd in Noord-Amerikaanse steden, tonen aan dat overheden topsport als katalysator van het toerisme zien en dat sport wordt gebruikt als vorm van regionale, nationale en zelfs internationale concurrentie en positionering. Verder denken veel lokale overheden dat topsport het imago en de economie van de stad een boost kan geven. Toch is er, volgens zowel Hajer (1989) als Henry en Paramio-Salcines, in de meeste steden een groep van diverse actoren die ervan overtuigd is dat hun visie een bepaalde groei in de stad of gemeente teweeg brengt. Keating en Henry and Paramio-Salcines classificeren deze groep als ‘urban regime’. Volgens Stone (1989) kunnen deze stedelijke regimes eigenlijk worden bestempeld als een groep van verschillende actoren die bereid zijn om samen te werken om invloed op de beslissingen van de overheid uit te oefenen. De interesse van het stedelijke regime bepaalt dus of ze een voorstel van de gemeente steunen of bestrijden. De beslissing om een betaald voetbalclub te steunen kan dus zowel negatief als positief beïnvloed worden door een stedelijk regime. Volgens verschillende wetenschappers (Elkin 1987; Fainstein en Fainstein 1986; Stoker en Mossberger 1994) kan het type regime aangeven welke karakteristieken het regime heeft. Deze karakteristieken kunnen het gedrag van regimes en hun houding ten opzichte van gemeentevoorstellen beïnvloeden. De samenstelling van het regime heeft invloed op het besluit van gemeenten om de lokale profclubs te steunen. Dit onderzoek poogt een bijdrage te leveren aan het algemene beeld dat de invloed van stedelijke regimes op BVO’s weergeeft.
2 I De invloed van stedelijke regimes Literatuuronderzoek heeft geleid tot een model dat de relatie weergeeft tussen stedelijke regimes en de besluitvormingsprocessen rondom betaald voetbalclubs. Dit model (figuur 2) is volledig gebaseerd op het literatuuronderzoek en toont de factoren die invloed hebben op samenstelling van het regime, en dus uiteindelijk op de besluitvormingsprocessen rondom betaald voetbalclubs.
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014 | 29
Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen
Stedelijke regimes Volgens Stone (1989) zijn overheden niet bij machte om elk maatschappelijk probleem zelf op te lossen. Stoker en Mossberger (1994) zijn het hier mee eens en stellen dat ‘the effectiveness of local governments depends greatly on the cooperation of nongovernmental actors and on the combination of state capacity with nongovernmental resources’. Het stedelijk regime wordt in Europa door vier participerende actoren onderscheiden; • de private sector, • volksvertegenwoordigers (bv. gemeenteraadsleden), • communautaire organisaties (bv. vakbonden) en • professionele ambtenaren (bv. calculators voor politieke partijen) • De verhoudingen binnen en rondom stedelijke regimes verschillen wereldwijd. De invloed van de private sector is in de Verenigde Staten bijvoorbeeld veel groter dan in Europa. De diversheid maakt het lastig om een duidelijk concept te schetsen dat toepasbaar is voor iedere situatie. Om een beter beeld te krijgen van de regimes rondom BVO’s is het relevant om regimes te classificeren in verschillende typen met afwijkende doeleinden. Types en doelen Stoker en Mossberger (1994) wisten een typologie te ontwikkelen die rekening houdt met internationale verschillen in marktwerking en politiek. In het volgende overzicht worden de verschillen van deze karakteristieken per soort regime weergegeven. Tabel 1: Typologie van stedelijke regimes (Stoker & Mossberger 1994) Definiërende kenmerken
Regime types Organisch
Instrumenteel
Symbolisch
Doel
Behouden van status quo
Project realisatie
Verandering van ideologie of imago
Belangrijkste motivatie van deelnemer
Lokale afhankelijkheid
Tastbare resultaten
Expressieve politiek
Basis voor het gevoel van gemeenschappelijk doel
Traditie en sociale samenhang
Selectieve prikkels
Strategisch gebruik van symbolen
Kwaliteit van coalitie (congruentie van belang)
Politieke gemeenschap
Politiek partnerschap
Concurrerende overeenkomst
Lokaal
Uitsluitende oriëntatie
Uitsluitende oriëntatie
Betrekkende oriëntatie
Niet-lokaal
Onafhankelijk
Afhankelijk
Afhankelijk
Relatie met omgeving:
Stedelijke regimes hebben een visie die ze willen bereiken via bijvoorbeeld het steunen van een BVO. De vraag is hoe een professionele voetbalclub gebruikt kan worden om de doelen en visies van de regimes te verwezenlijken. Organische regimes bestaat uit actoren die samen de lokaliteit en tradities van de stad in stand willen houden. Ze zijn het vaak op vele vlakken met elkaar eens waardoor de samenwerking soepel verloopt. Dat de voetbalclub een rol kan spelen bij de het behouden van tradities en lokaliteit wordt benadrukt door Back et al. (2001). ‘The football stadium provides one context in which local identity can be ritually defined, regardless of the changes taking place in its immediate environment and patterns of migration’. Doordat de partijen in een organisch regime erg afhankelijk zijn van de lokale markt zullen ze de betaald voetbalclub ook steunen omdat anders hun aanzien in de regio wellicht zal verdwijnen. Door zich alleen
30 |
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014
maar op partijen te oriënteren die iets toevoegen aan hun ideeën proberen ze de invloed op de stad van buitenaf zo klein mogelijk te houden. Instrumentele regimes zijn gefocust op de ontwikkeling van projecten (vaak vastgoed) en het steunen van een betaald voetbalorganisatie is geen tastbaar resultaat. Een studie rondom de ontwikkeling van de wijk Saint-Denis in Parijs (Newman en Tual 2002) toonde echter aan dat de bouw van het Stade de France voor het WK voetbal in 1998 de wijk een boost heeft gegeven. Potentiële investeerders en retailers waren ineens geïnteresseerd in de wijk terwijl Saint-Denis in het decennium ervoor een verre van aantrekkelijke buurt was. Een voetbalstadion dat gebruikt wordt door een professionele voetbalclub kan dus fungeren als prikkel voor nieuwe participanten in het regime. Dit kan uiteindelijk leiden tot de realisatie van nieuw projecten. Toch speelt er in de case rondom het Stade de France helemaal geen voetbalclub een rol. Het betreft namelijk een stadion dat alleen voor het Franse nationale elftal en andere, ook niet voetbalgerelateerde, evenementen wordt gebruikt. Voor een instrumenteel regime lijkt het stadion daarom belangrijker te zijn dan de club zelf. De partijen binnen een instrumenteel regime willen samen een tastbaar project ontwikkelen waardoor ondanks de zakelijke concurrentie echt grote conflicten vaak uitblijven. Tot slot kan een symbolisch regime de voetbalclub gebruiken als instrument om de stad een nieuw, bijvoorbeeld sportief, imago te geven. De casus over de Engelse stad Sheffield is een goed voorbeeld van hoe sport kan worden gebruikt als symbool van een stad en/of marketing tool (Henry en Paramio-Salcines 1999). Iedereen kent de beelden van wuivende en glimlachende politici rondom grote sporttoernooien. De inwoners krijgen het gevoel dat ze in een enerverende stad wonen en de politici promoten zichzelf als voorstander van sport. De politici zetten zich zelf in de picture door de redding van een betaald voetbalclub te supporten. Toch gaat de samenwerking binnen een symbolisch regime niet altijd even voorspoedig. Vaak zijn de partijen betrokken omdat ze wel moeten. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door lokale economische tegenspoed waardoor ze afhankelijk zijn van de niet regionale politiek en markt. Ze hebben daardoor verschillende ideeën en soms concurrerende belangen. Door de contradicties binnen het regime wordt vaak de publieke opinie gepeild. Dit moet tot meer populariteit van de partijen binnen het regime leiden.
De werking van stedelijke regimes Volgens Mossberger en Stoker (2001) hangt de werking van het regime niet alleen van de verschillende aanwezige sectoren en partijen af. De groep van sectoren en partijen die geïnteresseerd zijn in het regime wordt gevormd door de elementen compositie, agenda en hulpbronnen die al in het actieve regime aanwezig zijn. Al deze factoren binnen het regime beïnvloeden ook elkaar. De pijlen in figuur 2 geven aan dat het een steeds doorgaand proces betreft van beïnvloeden en beïnvloed worden. Toch is er ook een andere grote factor die belangrijk is voor de vorming van deze elementen en het stedelijk regime. De context waarin het regime zich bevindt is gevormd door de tijd en sluit als een cirkel om het proces.
Compositie De private en publieke sector hebben totaal andere belangen. Waar de private sector als doel heeft de publieke agenda te beïnvloeden met meer private belangen, willen de publieke partijen voornamelijk sociale problemen oplossen en meer democratische discussie ontwikkelen (Stone 1989). Deze tegengestelde belangen hebben invloed op de samenstelling van het regime. Dowding et al. (1999) zijn er verder van overtuigd dat er drie vereisten zijn voor een succesvol regime. Te weten een goede leider binnen het regime, participatie vanuit een persoonlijke interesse en de aanvoer van ideeën uit alle sectoren.
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014 | 31
Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen
Een andere grote invloed op een stedelijk regime heeft de aanwezigheid van pressiegroepen. Deze groepen hebben vaak een ideologische gedachte die milieu, historie, of sociaal gerelateerd zijn. De bouw van een nieuw stadion voor een voetbalclub kan bijvoorbeeld worden uitgesteld of zelfs geannuleerd doordat natuurorganisaties wijzen op de aanwezigheid van een beschermde diersoort in het te ontwikkelen gebied. In Venlo werd de bouw van een nieuw multifunctioneel stadion mede vertraagd doordat buurtbewoners voor het behoud van een historisch fort op de potentiële nieuwbouw locatie pleitten (Wijkoverleggen Venlo 2008).
Agenda De politieke agenda bepaalt welke onderwerpen belangrijk genoeg zijn om over te discussiëren in de gemeenteraad. De participanten in een regime proberen daarom de politieke agenda te beïnvloeden met de belangrijkste punten van hun eigen agenda en hebben op deze wijze indirect ook invloed op de vorming van beleid, definities, de alternatieven en de resultaten (Gandy 1982). Tegelijkertijd moet de interesse van de gemeenschap worden gewekt met de agendapunten van het regime en moeten de spanningen tussen de private en publieke sector worden verminderd. Een afwezigheid van deze vereisten zou er toe kunnen leiden dat er geen saamhorigheid is binnen het regime wat weer zou kunnen leiden tot bijvoorbeeld het niet steunen van de betaald voetbalclub. Een analyse van de verschillende werkzaamheden van alle partijen in een stedelijk regime verklaart waarom een stedelijk regime bijvoorbeeld beslist om de financiële problemen van een professionele voetbalclub op de agenda te zetten (Hajer 1989). Het geeft een overzicht van de redenen waarom een stedelijk regime een houding ten aanzien van een bepaald onderwerp inneemt. De analyse van ‘wat er gezegd en gedaan is’ lijkt een belangrijke rol te spelen in de analyse van de stedelijke regimes, en is daarom onderdeel van het kwalitatieve onderzoek.
Hulpbronnen Toch is het nog niet duidelijk waarom bepaalde agendapunten wel of niet in beschouwing worden genomen. De middelen van een regime spelen hierin een belangrijke rol. De agenda van een regime kan niet worden voortgezet zonder de juiste middelen en partijen die deze hulpbronnen leveren. Hulpbronnen zijn min of meer de grondleggers van de stedelijke regimes. Overheden zouden de regimes immers niet nodig hebben als ze konden functioneren zonder de hulp van externe bronnen. De middelen die een regime in handen heeft kunnen variëren van financiën tot kennis of ervaring. Welke van deze hulpbronnen belangrijk zijn voor het regime varieert naar gelang het doel van het regime ook varieert. Het regime selecteert potentiële deelnemers vaak op hun middelen. Toch kan bijvoorbeeld een vermogende partij heel invloedrijk zijn omdat deze een deel van zijn kapitaal kan aanbieden in ruil voor meer aandacht voor het agendapunt dat deze partij relevant vindt. Degenen met hulpmiddelen zijn het beste in staat om anderen te overtuigen omdat ze de sleutel tot mogelijkheden en kansen hebben en op die manier een betere onderhandelingspositie hebben(Davies 2002). Hulpbronnen zijn niet alleen van belang bij het versterken van de agenda en compositie, maar ook bij het ontwikkelen van de agenda en de compositie van het regime.
Context Het karakter van een stedelijk regime hangt voor een groot deel af van de politiek-economische situatie waarin het actief is (DiGaetano en Klemanski 1993). De context van een stad wordt gevormd door
32 |
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014
een combinatie van de economische, sociale en politieke achtergronden. DiGaetano en Strom (2003) maken een indeling van steden in: • nieuwe economische steden • steden met gemixte economieën en • steden met een oude industriële economie. In welk categorie een stad past kan erg invloedrijk zijn op een besluitvormingsproces betreffende de steun aan BVO’s. De redding van een voetbalclub of de bouw van een nieuw stadion kan de laatste strohalm kan zijn voor een stad om aan te pikken bij concurrerende steden terwijl een moderne stad met een florerende economie zich misschien nauwelijks druk maakt om een kleine voetbalclub die failliet dreigt te gaan. Factoren zoals werkloosheid, huizenprijzen, arbeidssectoren en verkiezingsopkomst kunnen daarom een goed beeld weergeven van de context waarin het regime en het besluitvormingproces zich bevinden. Maar in het geval van besluitvormingsprocessen BVO’s is het ook van belang om de context in acht te nemen die specifiek is voor dit onderwerp. Dit wil zeggen dat de relatie van de club met gemeente en bevolking, het imago van het stadion en populariteit van sport in de gemeente een grote invloed kunnen hebben op regimes en het besluitvormingsproces rondom BVO’s. Daarbij kan historie een grote rol spelen omdat deze al invloed heeft gehad op ontwikkelingen in de stad, bijvoorbeeld in de vorm van voorgaande gemeenteraadsverkiezingen. Het model geeft aan dat de context het gehele proces met al zijn invloed omsluit. De besluitvorming rondom de steun aan voetbalclubs, die kan variëren van het kopen van het stadion van de club tot shirtreclame met de naam van de stad of een (aantrekkelijke) financiële lening, wordt daarmee zowel direct als indirect beïnvloed door de context waarin het zich afspeelt.
Model De bevindingen uit de literatuur vormden de basis voor het kwalitatieve onderzoek. In het onderstaande model (figuur 2) worden de verhoudingen tussen de verschillende facetten weergegeven. Doordat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de relatie tussen stedelijke regimes en betaald voetbalclubs waren er geen bestaande modellen die de relatie weergeven. Het kwalitatieve onderzoek betreffende de cases in Maastricht en Haarlem vormde een passende toetsing van de feitelijkheid van dit model en de mate van invloed van elke actor op het besluitvormingsproces. Figuur 1: Conceptueel model
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014 | 33
Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen
3 I Methodologie Om informatie te verzamelen over besluitvormingsprocessen rondom BVO’s is er een vergelijkende casestudie uitgevoerd. In 2010 ging HFC Haarlem failliet nadat de gemeente besloot geen steun te verlenen aan de club. Tegelijk werd MVV gered door onder andere de aankoop van het stadion door de gemeente Maastricht. Opvallend aan deze twee cases was dat zowel Haarlem als Maastricht middelgrote Nederlandse steden zijn, de samenstelling van de gemeenteraad correspondeerde en de voetbalclubs in beide steden weinig gepresteerd hadden de laatste decennia. Om meer diepte-informatie over stedelijke regimes rondom BVO’S te verkrijgen is gekozen voor een kwalitatief onderzoek. Dit kwalitatieve onderzoek moet zorgen voor antwoorden op de mate van invloed van de eigenschappen samenstelling, agenda, bronnen en context van het regime op de besluitvorming rondom de steun aan de lokale BVO. Het literatuuronderzoek gaf wel antwoorden op de vraag waarom dat compositie een invloed heeft, maar niet welke factoren en actoren hierin de grootste rol spelen, en dus doorslaggevend zijn. Verder beoogt het kwalitatieve onderzoek ook een beter beeld op te leveren van de relaties en redeneringen rondom stedelijke regimes en besluitvormingsprocessen met betrekking tot betaald voetbalclubs. Om een beeld te krijgen van de situaties in Haarlem en Maastricht werd er in eerste instantie een desk research uitgevoerd. Dit zorgde voor een globaal beeld van de besluitvormingsprocessen en partijen die bij de processen betrokken waren, wat kon worden gebruikt als startpunt voor de interviews. Voor een nadere analyse van de besluitvormingsprocessen werden er interviews met actoren uit verschillende sectoren gehouden. De respondenten waren allen direct betrokken geweest bij de processen in Haarlem en Maastricht. De snowball sample methode werd gebruikt omdat het in het begin niet duidelijk was welke personen er relevant waren om te interviewen. Bij deze methode wordt er gestart met het interviewen van één persoon en op basis van de vergaarde informatie uit dit interview worden nieuwe potentiële geïnterviewden geselecteerd. Door te starten met het interviewen van meerdere personen tijdens de eerste fase van de interviews werd de kans op het overslaan van relevante personen verminderd. Toch was het essentieel om steeds kritisch te blijven en de verworven informatie te verifiëren. De respondenten zijn benaderd per telefoon, e-mail en via het sociale medium LinkedIn. De interviews vonden plaats in een omgeving waar de geïnterviewden zich op hun gemak voelden en hadden een semigestructureerde opzet. Een onderwerpenlijst, gebaseerd op het literatuuronderzoek, vormde de basis voor de interviews. De semigestructureerde aanpak zorgde ervoor dat er ruimte was voor flexibiliteit. Na de interviews werd de verworven informatie gestructureerd in een data matrix. Hierbij had elke hoofdtopic (compositie, agenda, bronnen en context) zijn eigen matrix. Om een goed overzicht van de data te verkrijgen zijn in de matrixen de respondenten die uit dezelfde case voortkwamen naast elkaar gezet. Door deze opzet konden de verworven data in een breder perspectief worden geplaatst en worden getoetst aan de theorie uit het literatuuronderzoek.
4 I Een vergelijking tussen Maastricht en Haarlem De besluitvormingsprocessen Het proces rond de besluitvorming in Maastricht startte toen een groep zakenlieden zich verzamelde nadat de geruchten gingen dat de financiële situatie van MVV er beroerd uitzag. Samen ontwikkelden ze een toekomstplan en benaderden zij de gemeente om mee te helpen aan de redding van voetbalclub MVV. Volgens één van de leden van de initiatiefgroep gaf het stadion de doorslag in de redding van MVV. ‘Ik denk dat als de Geusselt niet in het Geusseltproject had gelegen, wij nooit medewerking hadden gekregen van de gemeente voor de sanering’ (één van de leden van de initiatiefgroep). De ge-
34 |
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014
meente had al veel geld in het project geïnvesteerd en een leeg stadion het vastgoed doen devalueren. Daarnaast zou het gebied rond het stadion als nieuw sportief centrum van de stad gaan functioneren. Het stadion en de club MVV zouden hierbij als katalysator moeten functioneren. Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de gemeente Maastricht een aanzienlijk belang had in het bestaan van voetbalclub MVV waardoor de gemeente uiteindelijk besloot om mee te werken aan de redding van MVV. In Haarlem was er in eerste instantie ook een instrumenteel belang om HFC Haarlem te helpen. HFC Haarlem wilde aanvankelijk een nieuw stadion bouwen aan de rand van de stad. Dit zou er toe leiden dat op de locatie van het oude stadion ruimte kwam voor woningbouw. Toen projectontwikkelaar Fortress zich echter terugtrok van het plan, en het belang van de gemeente Haarlem om de lokale profclub te helpen verdween, was de politiek niet meer geïnteresseerd in HFC Haarlem. De gemeente had namelijk geen enkel ander (symbolisch of organisch) belang dat kon worden bereikt via HFC Haarlem. ‘Een aantal andere projecten die waren belangrijker voor de politiek van Haarlem’ (voormalig speler en bestuurslid van HFC Haarlem). Zowel in Maastricht als in Haarlem was het instrumentele belang dus doorslaggevend in het besluit om al dan niet de lokale BVO te helpen. MVV zou failliet zijn gegaan als zowel de gemeente als andere crediteuren de schulden van MVV niet zouden hebben kwijtgescholden. Deze schulden bedroegen in totaal meer dan vijf miljoen euro. Verder kocht de gemeente Maastricht het stadion van MVV. HFC Haarlem had 400.000 euro nodig om het seizoen 2009/2010 te kunnen afmaken. Er werd echter maar 100.000 euro opgehaald. Dit leidde tot het faillissement van de club. De optie om het stadion te kopen zoals in Maastricht was er niet omdat de gemeente Haarlem al eigenaar was.
Het stedelijke regime De initiatiefgroep in Maastricht was samengesteld uit een groep mensen met een zeer gevarieerde achtergrond. Ondernemers, accountants, (voormalige) politici, mensen uit de reclamewereld en bankiers waren bereid om samen te werken met als eerste taak de club MVV redden. De leden van de ‘initiatiefgroep MVV’ geven aan dat ze voelden dat ze iets terug moesten geven aan de Maastrichtse maatschappij omdat de stad hun de kans had gegeven een succesvolle carrière te ontwikkelen (organisch belang). ‘Het is niet alleen maar nemen, maar het is ook voornamelijk geven. En we denken dat MVV, buiten het feit dat je voetbal leuk vindt, daar een heel interessant middel in kan zijn’ (één van de leden van de initiatiefgroep). De redding van MVV moest van de initiatiefgroep onder andere gebruikt worden om op lange termijn de bevolking van Maastricht gezonder te krijgen (symbolisch belang). Het enthousiasme van de initiatiefnemers, in combinatie met hun - volgens meerdere Maastrichtse gemeenteraadsleden goed ontwikkelde plan, droeg bij aan het uiteindelijk besluit van de gemeenteraad om MVV te helpen. Hoe anders was de situatie in Haarlem? Het stedelijk regime in Haarlem bestond eigenlijk alleen uit projectontwikkelaar Fortress en de gemeente Haarlem zelf. Fortress (een Rotterdamse projectontwikkelaar) was invloedrijk omdat ze in veel grote ontwikkelingsprojecten in Haarlem participeerde. In Maastricht zou een faillissement van MVV tot negatieve consequenties leiden voor de gemeente. Het gebied rond het stadion gold als een van de nieuwe stedelijke pijlers. Een ongebruikt stadion zou kunnen leiden tot daling van de vastgoedprijzen en mindere interesse van potentiële investeerders (instrumenteel belang). In Haarlem was er geen interesse meer vanuit de gemeente voor de voetbalclub omdat het nieuwe stadion van de baan was (en dus geen nieuwbouwlocatie die vrij kwam) en omdat sport geen belangrijk agendapunt was op de agenda van het regime. De situatie van HFC Haarlem was volgens zowel de voormalige voorzitter van de supportersvereniging van HFC Haarlem als een lid van het bestuur van de club ten tijde van het faillissement veroorzaakt door slecht, naïef beleid in het verleden. Daarbij was het netwerk van het bestuur van de club te klein of wilde de club niet helpen. De financiële problemen van
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014 | 35
Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen
HFC Haarlem waren veel kleiner dan bij MVV. Maar in Maastricht was er een gemotiveerd regime dat zijn zakelijke en sociale middelen kon aanbieden en bereid was om de club te helpen om maatschappelijke doeleinden te bereiken, terwijl ze in Haarlem geen middelen wilden aanbieden aan de club.
Sociale en economische achtergrond Maastricht is net als Haarlem een voor Nederlandse begrippen middelgrote stad. De universiteit en het academische ziekenhuis dragen bij aan de relatief hoogopgeleide inwoners in de stad. Tegelijk heeft Maastricht te kampen met hoge misdaadcijfers en een ongezonde bevolking. Dit is anders dan de situatie in Haarlem, waar de jonge en hoogopgeleide bevolking in een relatief veilige omgeving woont. Volgens een raadslid in Haarlem is de stad erg succesvol: ‘we winnen de ene na de andere prijs. Voor beste winkelstad, beste woonstad, weet-ik-veel-wat’ (Raadslid gemeente Haarlem). De problemen in Maastricht kunnen de bevolking niet motiveren om de lokale verkiezingen op grote schaal te beïnvloeden. De verkiezingsopkomst in 2010 was veel lager dan in Haarlem en het gemiddelde in de rest van Nederland. Verder zijn de economische omstandigheden in Maastricht drastisch veranderd de laatste decennia. De voormalige industriestad is veranderd in een toeristische trekpleister. Dit uit zich in het hoge aantal hotelovernachtingen per jaar in de stad. Toch werken de meeste mensen in Maastricht in het openbare bestuur, gezondheidszorg of het onderwijs. Dit is vergelijkbaar met Haarlem maar de economie in Maastricht is niet zo bloeiend als in de Noord-Hollandse hoofdstad. Het werkloosheidscijfer in Maastricht is hoger dan het gemiddelde in Nederland, het gemiddelde inkomen ligt lager, en de woningwaarden liggen ook een stuk lager. Dit is precies tegenovergesteld aan de economische situatie in Haarlem, waar alle gemiddelden beter zijn dan het nationaal gemiddelde. Zowel de sociale als de economische situatie zijn in Maastricht dus slechter dan in Haarlem. Uit de interviews blijkt dat de inwoners van Maastricht echter wel veel trotser op hun stad zijn dan de bevolking van Haarlem. Maastrichtenaren kunnen worden bestempeld als chauvinistisch.
De clubs Het industriële verleden en de trotse inwoners dragen bij aan de betekenis van de club MVV voor de stad Maastricht. Tot de vroege 60’er jaren van de 21ste eeuw lag het voormalige stadion van MVV naast één van de grootste fabrieken van de Limburgse hoofdstad. Veel spelers in die tijd werkte ook in de fabriek. ‘MVV is echt een volksclub. MVV is een rauwe club, rauwe supporters’ (journalist Dagblad de Limburger). HFC Haarlem was daarentegen een club voor de hogere bevolkingsklassen. De club had een elitaire reputatie en de relatie met de rest van de stad was slecht. De prestaties van beide clubs zijn de laatste decennia vergelijkbaar. MVV en Haarlem waren lang actief in de Eredivisie. Desondanks lukte het beide clubs na een degradatie (Haarlem in 1990, MVV in 2000) niet meer te promoveren naar de Eredivisie.
Context ‘Historisch gezien heeft MVV een enorme plek in Maastricht’ (journalist Dagblad de Limburger). In Haarlem was deze relatie er niet. HFC Haarlem had een geen verhouding met het merendeel van de inwoners van de stad. Niet met potentiële toeschouwers, maar ook niet met potentiële investeerders en het bedrijfsleven in Haarlem en omgeving. Er werd weinig gedaan om supporters te binden waardoor de elitaire reputatie bleef, potentiële investeerders werden de deur gewezen als ze iets van zeggenschap wilden en er werd in de succesvolle jaren 80 op één sponsor geteerd zonder enige moeite te doen om andere sponsoren aan de club te binden. Toch waren er ook overeenkomsten in de voorgeschie-
36 |
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014
denis van beide steden. De verhouding tussen de gemeente en lokale BVO was in Maastricht net als in Haarlem niet goed in de jaren voor de steun aan MVV. In Maastricht kwam dit voornamelijk door eerdere beslissingen die de gemeente in het decennium voor het besluitvormingsproces in 2010 al had moeten maken. Gemeenteraadslieden waren nog steeds kwaad over al het publieke geld dat naar de club is gegaan en sommigen waren zelfs nog bang naar aanleiding van de rellen in 2003 (gemeenteraadslieden moesten na de beslissing om MVV niet te steunen onder politiebegeleiding het stadhuis verlaten). ‘De raad stond 180 graden de andere kant op... zodra het woord MVV viel dan sprongen werkelijk de vliezen’ (voormalig wethouder in Maastricht). De reputatie van de stadions in beide cases was exact tegenovergesteld aan elkaar. In Haarlem had het stadion van HFC Haarlem een reputatie die kan worden omschreven als kil. Hoge toegangsprijzen voor weinig comfort en amper faciliteiten voor sponsoren zorgden ervoor dat wedstrijden van HFC Haarlem slecht bezocht werden in vergelijking met gelijkwaardige clubs in de Jupiler League (gebaseerd op sportieve resultaten en inwonersaantallen van de steden). ‘Ik ben in Rijnsburg geweest, in de Bollenstreek, bij Lisse, bij Ijsselmeervogels, Spakenburg (allen amateurclubs). Als je daar ziet hoe een businessclub werkt en dan kijkt bij ons, ja dat is verschrikkelijk’ (voormalig voorzitter supportersclub HFC Haarlem). In Maastricht had stadion ‘de Geusselt’ wel een goede reputatie opgebouwd. De sfeer in het stadion werd bestempeld als een van de beste in de Jupiler League. De wedstrijden van MVV werden goed bezocht. De toeschouwersaantallen behoorden tot de hoogste in de Jupiler League. En ondanks dat voetbal zowel in Haarlem als Maastricht kan worden bestempeld als een populaire sport uitte zich dit alleen in Maastricht in toeschouwersaantallen en emotie. Deze emoties werden niet altijd op een nette manier getoond maar het geeft wel weer hoe belangrijk voetbal, in het bijzonder MVV, voor de bevolking van de stad is. Maastricht is net als Haarlem meer een cultureel/historische stad dan een sportstad. Het was kandidaat voor de Europese culturele hoofdstad 2018. Het Bourgondische leven in Maastricht draagt er ook aan bij dat er steeds meer evenementen plaats vinden in de stad. Er is dus veel keuze en dit trekt de aandacht van veel toeristen. Voor de geboren Maastrichtenaren lijkt MVV daarom steeds belangrijker te worden om de traditie en historie van de stad in ere te houden. De emoties lopen hoog op voor deze groep als iets puur Maastrichts verloren dreigt te gaan. De club draagt volgens diverse geïnterviewden de historie van de stad met zich mee. Het faillissement van HFC Haarlem veranderde echter weinig in de stad omdat de club niet de identiteit van de geboren Haarlemmer vertegenwoordigt en er weinig interesse was voor het besluitvormingsproces. ‘Bij andere clubs staan er vierhonderd, door drugs beïnvloede idioten voor het stadhuis, waarbij de politie in moet grijpen. In Haarlem bezochten er vijftig nette mensen de raadsvergadering. En tuurlijk is het gedrag bij andere clubs dan niet goed te praten. Maar het zegt wel iets over de situatie’ (voormalig voorzitter supportersclub HFC Haarlem).
5 I Discussie De aspecten compositie, agenda en hulpbronnen hebben een duidelijke invloed op het besluitvormingsproces. De historische context blijkt echter misschien de grootste stempel te drukken op het standpunt van het regime om de BVO te steunen. Het kwalitatieve onderzoek toont verder aan dat er een interactie moet zijn tussen de BVO en de belangen van het stedelijk regime om als club gesteund te worden. De doelen van het regime moeten verwezenlijkt kunnen worden via de lokale betaald voetbalclub anders zal het regime zich niet sterk maken voor de redding. De BVO’s blijken altijd van secundair belang te zijn, maar sympathie voor de club vanuit het stedelijk regime lijkt wel een voordeel te zijn indien de club gesteund dient te worden. Indien er sympathie aanwezig is vanuit het regime zal er sneller naar een manier worden gezocht om de BVO te gebruiken als tool om zijn doelen te verwezenlijken. De
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014 | 37
Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen
relatie tussen het thema sport en het stedelijk regime bleek zo relevant te zijn dat het is opgenomen in het definitieve model (figuur 3). In tegenstelling tot de typologie van Stoker en Mossberger (1994) blijken regimes meerdere belangen te kunnen hebben (organisch, instrumenteel, symbolisch), waarbij voor de publieke sector het instrumentele belang (vastgoed) doorslaggevend is. Ondanks de organische en symbolische belangen die een rol kunnen spelen zorgt de doorslaggevende rol van de publieke sector (gemeente) er voor dat de kosten van de redding moeten worden gedekt via het vastgoed rond het stadion. Tenzij een stedelijk regime zelf de financiële middelen heeft, en deze wil investeren, zullen de regimes altijd afhankelijk zijn van het instrumentele belang van de publieke sector. Dit onderzoek richtte zich alleen op de casussen in Maastricht en Haarlem. Voor toekomstig onderzoek is het interessant om casussen rond clubs uit de Eredivisie of andere landen te onderzoeken. Dit geeft een breder beeld van de regimes en besluitvormingsprocessen rondom betaald voetbalclubs en het kan aantonen of instrumentele belangen altijd doorslaggevend zijn. Bij internationale vergelijking zal er rekening mee gehouden moeten worden dat de verhouding tussen publieke en private sector anders ligt dan in Nederland. Verder is het niet duidelijke hoe groot de invloed van de verschillende factoren op het proces is. De historische context lijkt erg invloedrijk zijn aangezien het de positie van de club in de stad bepaalt. MVV is door het arbeidersverleden verbonden met de stad waarbij de emoties rondom MVV vaak hoog oplopen bij de bevolking en de druk op de politiek toeneemt. Maar zonder het instrumentele belang van de gemeente had MVV waarschijnlijk niet meer bestaan. Een kwantitatief onderzoek met partijen gerelateerd aan het proces zou kunnen zorgen voor een beter begrip van de exacte invloed van de verschillende aspecten uit dit onderzoek. Door alle betrokken partijen een enquête te laten invullen met behulp van bijvoorbeeld een Likertschaal1 kan een exacter beeld van de invloed van de verschillende aspecten, en dus de beweegredenen rondom besluitvormingsprocessen met betrekking tot betaald voetbalclubs, worden ontwikkeld. Verder leert analyse van dit onderzoek dat het voor zowel beleidsmakers van de BVO’s als de private en publieke sector verstandig is om hun positie in de stad in kaart te brengen. De kans dat ze voor een verrassing komen te staan als er bij hun of bij de andere partij iets drastisch verandert neemt daardoor af. Als een gemeente een vastgoedproject rond een stadion ontwikkelt, moeten ze beseffen dat ze automatisch betrokken worden bij de voetbalclub en dat ze zich niet afzijdig kunnen houden indien er zich bijvoorbeeld financiële problemen rond de club voordoen. Voor de club is het van belang om zich af te vragen wat hun bestaan toevoegt aan de private en publieke sector. Dit lijkt allemaal vrij vanzelfsprekend, maar het verleden heeft aangetoond dat clubs nog veel te veel op de steun van de gemeente vertrouwen. De clubs zullen een win-win situatie moeten creëren waarbij een heldere communicatie met zowel de private- als publieke sector zorgt voor een beter begrip van elkaars handelen. Het is aangetoond dat een goede relatie en een goede communicatie met andere partijen belangrijk is voor het stedelijk regime met betrekking tot besluitvormingprocessen rondom betaald voetbalclubs. Het kan net het stukje sympathie en verbondenheid ontwikkelen dat cruciaal kan zijn bij de redding van een BVO. Het onderzoek heeft geleid tot een revisie van het conceptueel model (figuur 3). Dit model probeert structuur te brengen in de complexe processen rondom besluitvormingsprocessen. In het uiteindelijke model is het belang van de relatie met het thema sport (voetbal) prominent aanwezig. Het stedelijk regime dient via sport (b.v. een voetbalclub of het stadion) hun doelen te kunnen bereiken. De factor populariteit van voetbal blijft ook in de contextring aanwezig omdat deze populariteit een impact kan hebben op de mate waarin de bevolking van de stad zich mengt in het proces. De belangrijke rol van
38 |
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014
context blijft gehanteerd aangezien de casussen in Haarlem en Maastricht aantoonden dat historie en context erg invloedrijk waren. Figuur 2: Definitief model
Literatuur Back, L., T. Crabbe & J. Solomos (2001) The changing face of football. Racism, identity and multiculture in the English game. Oxford and New York: Berg. Davies, J.S. (2002) Urban regime theory: A Normative-empirical critique. Journal of urban affairs, Vol. 24, No. 1, 1-17. De groene Amsterdammer (2011) Overheid steunt betaald voetbal met ruim 1 miljard euro. Geraadpleegd op 10 januari, 2013, via http://www.groene.nl/commentaar/2011-05-18/overheid-steunt-betaald-voetbal-met-ruim-1-miljard-euro. DiGaetano, A. & J.S. Klemanski (1993) Urban regimes in comparative perspective: The politics of urban development in Britain. Urban affairs quarterly, Vol. 29, No. 1, 54-83. DiGaetano, A. & E. Strom (2003) Comparative urban governance: An integrated approach. Urban affairs review, Vol. 38, No. 3, 356-395. Dowding, K., P. Dunleavy, D. King, H. Margetts & Y Rydin (1999) Regime politics in London local government. Urban affairs review, Vol. 34, No. 4, 515-545. Elkin, S. (1987) City and regime in the American republic. United States: University of Chicago Press. Gandy, O.H. (1982) Beyond agenda setting: Information subsidies and public policy. United States: Ablex. Fainstein, N. & S. Fainstein (1986): Regime strategies, communal resistance and economic forces. In: Restructuring the city. The political economy of urban redevelopment. Edited by Fainstein S., R.C. Hill, D. Judd & M. Smith, 245-282. United States: Longman Hannigan, J. (1998) Fantasy city: Pleasure and profit in the postmodern metropolis. United Kingdom: Routledge. Hajer, M.A. (1989) Discours-coalities in politiek en beleid: De interpretatie van bestuurlijke heroriënteringen in de Amsterdamse gemeentepolitiek. Beleidswetenschap, Vol. 3, 242-263. Henry, I.P. & J.L. Paramio-Salcines (1999) Sport and the analysis of symbolic regimes: A case study of the city of Sheffield. Urban affairs review, Vol. 34, No. 5, 641-666. Hinkle, D.E., W. Wiersma & S.G. Jurs (1998) Applied statistics for the behavioral science. United States: Houghton Mifflin. Keating, W. D. (1997) Cleveland: The “comeback city”. The politics of redevelopment and sports. In: Lauria, M. (ed) Reconstructing regime theory: Regulating urban politics in a global economy. Mossberger, K. & G. Stoker (2001): The evolution of urban regime theory: The challenge of conceptualization. Urban affairs review, Vol. 36, No. 6, 810-835. Newman, P. & M. Tual (2002) The Stade de France. The last expression of French centralism? European planning studies, Vol. 10, No. 7. 831-843.
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014 | 39
Betaald voetbalclubs: Zolang ze waarde toevoegen
Stoker, G. & K. Mossberger (1994) Urban regime theory in comparative perspective. Government and policy, Vol. 12, 195-212. Stone, C.N. (1989): Regime politics. United States: University press of Kansas. Wijkoverleggen Venlo (2008) Toekomst kazerne-fort Sint-Michiel. 1-10. Noten 1 Likertschaal meet mate waarin respondent het eens is met een stelling. Bijvoorbeeld: 1 = totaal oneens, 5 = totaal eens (Hinkle et al. 1998)
40 |
Vrijetijdstudies nummer 1, jaargang 32, 2014