Diplomalijn
Loonadministratie
Examen
Loonheffingen deel 1
Niveau
Vergelijkbaar met mbo 4
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2015
Vastgesteld op
februari 2014
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Examinering
Veronderstelde voorkennis
Er is geen specifieke vooropleiding vereist
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen 1 Belastingdienst en organisaties betrokken bij de sociale verzekeringen *) 1.1 De kandidaat kan de kerntaken van de Belastingdienst omschrijven. 1.2 De kandidaat kan aangeven welke organisaties betrokken zijn bij de uitvoering van de sociale verzekeringen*). 1.3 De kandidaat kan aangeven welke taken worden uitgevoerd door de in de toelichting bij toetstermen 1.2 opgesomde organisaties, die zijn betrokken bij de sociale verzekeringen. 2 Begrippenkader - loonbegrippen *) 2.1 De kandidaat kan de in de toelichting genoemde loonbegrippen omschrijven en kent de betekenis hiervan. *) 3 Belastingplicht en inhoudingsplicht *) 3.1 De kandidaat kan de in de toelichting genoemde bepalingen opzoeken in het Handboek Loonheffingen *) 3.2 De kandidaat kan in binnenlandse verhoudingen vaststellen of een persoon onderworpen is aan de loonheffingen en of er loonheffingen moet worden ingehouden. 3.3 De kandidaat kent de kenmerken van de arbeidsverhoudingen. 3.4 De kandidaat kan in een bepaalde situatie vaststellen of sprake is van een echte dienstbetrekking, fictieve dienstbetrekking, oneigenlijke loonbelasting, oneigenlijke werknemer, opting-in regeling. 3.5 De kandidaat kan de in toetstermen 3.4 genoemde begrippen in een hiërarchie plaatsen. 3.6 De kandidaat kent de diverse Verklaringen Arbeidsrelatie (VAR) en weet wat de gevolgen zijn voor de inhoudingsplicht. 3.7 De kandidaat weet door welke instantie een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) wordt afgegeven. 3.8 De kandidaat herkent in een bepaalde situatie de belangrijkste (wettelijke) kenmerken van de arbeidsverhoudingen. 3.9 De kandidaat kan in bepaalde situaties met behulp van het Handboek Loonheffingen toetsen of een arbeidsverhouding tot belastingplicht leidt. *) 3.10 De kandidaat kan in bepaalde situaties met behulp van het Handboek Loonheffingen aangeven wie en vaststellen of sprake is van een inhoudingsplichtige. 3.11 De kandidaat kan vaststellen of er sprake is van een inhoudingsplichtige en zo ja, wie de inhoudingsplichtige is. 4 Verzekeringsplicht *) 4.1 De kandidaat kan de kring van verzekerden in het kader van de volksverzekeringen en ingevolge de Zorgverzekeringswet omschrijven.
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X X X
X
X X
X X
X X X X X X
X
X
1
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen 4.2 De kandidaat kan de begrippen ‘verzekerde’ en ‘premieplichtige’ in het kader van de werknemersverzekeringen omschrijven. 4.3 De kandidaat kan de hoofdregel (kring der verzekerden in het kader van de werknemersverzekeringen en Zorgverzekeringswet) toelichten. 4.4 De kandidaat kan de uitbreidingen en beperkingen op de hoofdregel (kring der verzekerden in het kader van de werknemersverzekeringen en Zorgverzekeringswet) in een bepaalde situatie herkennen en vaststellen dit ter bepaling of voor de desbetreffende personen de verzekeringsplicht geldt en voor de werkgever de premieplicht bij in geval van: • aanneming van werk • thuiswerkers • artiesten • leerlingen en stagiairs • directeuren aanmerkelijk belanghouders • vertegenwoordigers/agenten • personen in het bezit van een verklaring arbeidsrelatie (VAR) • dienstverleners aan huis • Werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt • overigen. 4.5 De kandidaat kan omschrijven wat wordt verstaan onder de regeling voor gemoedsbezwaarden en op welke wijze die wordt toegepast. 5 Loonbegrippen *) 5.1 De kandidaat kan de in de toelichting genoemde loonbegrippen omschrijven *) 5.2 De kandidaat kent de overeenkomsten en verschillen tussen • het loon voor de loonheffing; • het loon voor de heffing van de werknemersverzekeringen; • het loon voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet. 5.3 De kandidaat kent het begrip loonheffingen. 5.4 De kandidaat kan in een bepaalde situatie vaststellen welke loonbestanddelen behoren tot het loon voor de loonheffing, het loon voor de heffing van de werknemersverzekeringen en het loon voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge van de Zorgverzekeringswet. 5.5 De kandidaat kan omschrijven uit welke looncomponenten het loon is opgebouwd. 5.6 De kandidaat kan de fiscale verwerking en waardering van de looncomponenten aangeven en berekenen. 5.7 De kandidaat kan aangeven of in een bepaalde situatie aanspraken al dan niet tot het loon behoren en voor welk bedrag en eventuele forfaitaire waarden opzoeken. 5.8 De kandidaat kent de regeling voor privégebruik auto en kan deze regeling ook toepassen. 6 Werkkostenregeling *) 6.1 De kandidaat kan omschrijven en toelichten wat wordt verstaan onder: • de werkkostenregeling; • de vrije ruimte; • gerichte vrijstellingen; • gebruikelijkheidstoets; • nihilwaarderingen; 6.2 De kandidaat kan vaststellen of de werkkostenregeling op de juiste wijze is toegepast. *) 7 Pensioen- en levensloopregeling 7.1 De kandidaat kan de begrippen eindloonstelsel, middelloonstelsel en
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X X X
X
X X
X X
X X X
X
X
X
X
2
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen beschikbaar premiestelsel omschrijven met de daarbij behorende maxima in de jaarlijkse pensioenopbouw en globaal de maxima ten aanzien van de pensioenopbouw over de gehele diensttijd aangeven. 7.2 De kandidaat kan de criteria aangeven die de Wet op de Loonbelasting 1964 aan de pensioenregeling stelt. 7.3 De kandidaat kan aan de hand van het pensioenreglement, de pensioenpremie berekenen. 7.4 De kandidaat kan de inhoud van de startbrief omschrijven.*) 7.5 De kandidaat weet dat per 1 januari 2012 de levensloopregeling niet meer beschikbaar is voor nieuwe deelnemers en dat voor bestaande deelnemers een overgangsrecht geldt 8 Internationale verhoudingen 8.1 De kandidaat kan de strekking van bestaande belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting die Nederland met andere landen gesloten heeft, aangeven en voor zover het gaat om de arbeidsinkomsten ook toepassen. 8.2 De kandidaat kan in een bepaalde situatie grensoverschrijdende arbeid herkennen en aangeven of sprake is van verzekerings- en premieplicht in Nederland. 8.3 De kandidaat kan de 30%-regeling omschrijven en in een concrete situatie toepassen. 8.4 De kandidaat kan in een bepaalde situatie herkennen of belastingheffing van buitenlandse gezelschappen van toepassing is. 9 Overige regelingen *) 9.1 De kandidaat kan een verzoek om voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen invullen en de gevolgen voor de werknemer verklaren.
K
B
X X X X
X
X
X X
X
Toelichting op eindtermen en toetstermen 1.2
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Zorgverzekeraar Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) Sociale Verzekeringsbank (SVB) College voor Zorgverzekeringen (CVZ) Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
2.1
•subject loonheffing •object loonheffing •dienstbetrekking •gezagsverhouding •werknemer •fictieve dienstbetrekking •vroegere dienstbetrekking •inhoudingsplichtige •loonbelasting •volksverzekeringen •loonheffing •werknemersverzekeringen • werkgeversheffing Zvw en bijdrage Zvw •loonheffingen •subject werknemersverzekeringen •object werknemersverzekeringen
Nederlandse Associatie voor Examinering
T
3
Toelichting op eindtermen en toetstermen •genietingsmoment •loon in geld •werkkostenregeling •loon in natura •verklaring arbeidsrelatie (VAR) •uniform loonbegrip en de uitzonderingen •burgerservicenummer (BSN) en/ of sociaal-fiscaalnummer (sofinummer). 3.1
• persoon van de belastingplichtige (werknemer) • de criteria die gelden voor bijzondere arbeidsverhoudingen • persoon van de belastingplichtige (werknemer) met betrekking tot internationale situaties en • persoon van de inhoudingsplichtige (werkgever)
3.9
Bijzondere Arbeidsrelaties zoals opgenomen in het Handboek Loonheffingen.
5.1
• loon • belastbaar loon • loon voor de loonheffing • loon voor de werknemersverzekeringen • loon voor de Zorgverzekeringswet uniform loonbegrip • fictief loon • afstaan van loon • negatief loon • loon in natura • fooien • aanspraken • pensioenpremies • premies voor de werknemersverzekeringen • inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) • werkgeversheffing Zvw bijdrage Zvw • bijdragen en inhoudingen in het kader van een levensloopregeling • (vrije) vergoedingen en verstrekkingen • bijtelling wegens een auto van de zaak • verklaring ‘geen privégebruik auto’ • vakantiebonnen • kostenvergoedingen • eindheffingsbestanddelen • aanvulling op uitkeringen • pensioenuitkeringen • uitkeringen aan ex-werknemers • loon uit vroegere dienstbetrekking
6.2
• door de werkgever aangewezen vergoedingen en verstrekkingen (de werkkosten); • over welke vergoedingen en verstrekkingen de werkgever heeft bepaald dat eindheffing plaatsvindt; • de vrije ruimte; • de loonsom; • de loonsom per aangiftetijdvak of niet per aangiftetijdvak maar op basis van de loonsom van het voorafgaande jaar; • voor welke vergoedingen en verstrekkingen de gerichte vrijstelling geldt; • het bruteringspercentage bij het overschrijden van de vrije ruimte; • welke kosten uitgezonderd zijn van de werkkostenregeling; • op welke wijze verstrekkingen worden gewaardeerd; • voor welke verstrekkingen een nihilwaardering geldt; • gebruikelijkheidstoets (redelijkheid);
Nederlandse Associatie voor Examinering
4
Toelichting op eindtermen en toetstermen • een vaste kostenvergoeding voor een aantal vergoedingen en verstrekkingen die onder de gerichte vrijstelling vallen moet vooraf onderbouwd zijn met een kostenonderzoek. 7.4
•ingangsdatum van de pensioenovereenkomst; •de pensioensoorten die deel uitmaken van de basispensioenregeling; •het karakter van de pensioenovereenkomst (premieovereenkomst, uitkeringsovereenkomst kapitaalovereenkomst, hybrideregeling); • het karakter dient voor alle pensioensoorten te worden aangegeven(OP,NP, AOP); •de vermelding van de risico’s die bij de deelnemer liggen (beleggings-, langleven-, overlijdensrisico, risico van geen indexatie, verhogen werknemerspremie,korten van aanspraken) •de wijze waarop de aanspraken worden vastgesteld, waaronder - soort pensioenregeling (bijvoorbeeld middelloonregeling, eindloonregeling of beschikbare premieregeling) - pensioengevend salaris - franchise - opbouwpercentage - invloed van salarisontwikkelingen - hoogte kapitaal (bij kapitaalovereenkomst) - wijze van vaststellen premie (bij premieovereenkomst) •de ingangsdatum van het pensioen •de duur van de uitkering •de gevolgen van beëindiging van deelneming voor de hoogte van de aanspraken •de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van aanspraken •de informatieverplichtingen van de werknemer t.o.v. de werkgever en/of de pensioenuitvoerder •vermelding recht om pensioenreglement op te vragen •vermelding wettelijk recht op, of de mogelijkheid tot, waardeoverdracht •er moet in de startbrief minimaal worden aangegeven, dat er een klachtenregeling bestaat en waar deze te vinden is. •de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen en van het geheel of gedeeltelijk uitruilen van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
Nederlandse Associatie voor Examinering
5
Diplomalijn
Loonadministratie
Examen
Loonheffingen deel 1
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2015
Vastgesteld op
februari 2014
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Examinering
Toetsvorm
schriftelijk examen
Toetsduur
2 uur en 30 minuten
Toegestane hulpmiddelen
De Kleine Gids voor de Nederlandse sociale zekerheid Handboek Loonheffingen met op elke pagina het Associatielogo basiswoordenboek Nederlands woordenboek Nederlands-vreemde taal/vreemde taal- Nederlands rekenmachine De naslagwerken mogen niet voorzien zijn van aantekeningen of markeringen.
Toetsmatrijs K= Kennisvragen Eind term Toetsterm
B= Begripsvragen
T= Toepassingsvragen
Puntenverdeling in %
Aantal vragen
min
max
min
max
Vraagsoort
K
B
T
1-2
1.1 t/m 1.3 2.1
0
10
0
5
Open vragen Casuïstiek
X
X
X
3-4
3.1 t/m 3.11 4.1 t/m 4.5
20
40
5
15
Open vragen Casuïstiek
X
X
X
5-6
5.1 t/m 5.8 6.1 t/m 6.2
40
60
10
20
Open vragen Casuïstiek
X
X
X
7-8-9
7.1 t/m 7.5 8.1 t/m 8.4 10.1
20
40
5
15
Open vragen Casuïstiek
X
X
X
Totaal
100
Nederlandse Associatie voor Examinering
30-35
5%
10% 85%
6