Bes te m mi ngs p l an B in nen st ad e n H av ens
VAS T G ES T EL D
Bes te m mi ngs p l an B in nen st ad e n H av ens
VAS T G ES T EL D
Inhoud
Toelichting + bijlagen Regels + bijlagen Verbeelding Separaat bijgevoegd:
-
Reactienota Overleg en Inspraak Zienswijzennota Werkboek 'Enkhuizen - Oude Haven' Werkboek 'Enkhuizen – Bierkade/ Zilverstraat'
11 juni 2013 Projectnummer 800.33.00.04.00
O v e r z i c h t s k a a r t
T o e l i c h t i n g
800.33.00.04.00.toe
I n h o u d s o p g a v e
1
2
Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Ligging van het plangebied
6
1.3
Doelstelling
6
1.4
Herziening
7
1.5
Opbouw van deze toelichting
7
Gebiedsbeschrijving
9
2.1
Fysisch-geografische achtergronden
9
2.2
Historische schets
10
2.2.1
Het ontstaan van Enkhuizen
10
2.2.2
Late Middeleeuwen
11
2.2.3
Renaissance
12
2.2.4
Gouden Eeuw en neergang
13
2.2.5 2.3
2.4
2.5
de
De 18 eeuw tot nu
14
Cultuurhistorische aspecten
15
2.3.1
Beschermd stadsgezicht
15
2.3.2
Monumenten
16
Ruimtelijke structuur
18
2.4.1
Centrum
18
2.4.2
Groene Hoek
19
2.4.3
Havens
21
Toekomstige ontwikkellocaties
22
2.5.1
Bij recht in dit plan
23
2.5.2
Met uitwerkingsbevoegdheid
24
2.5.3
Met wijzigingsbevoegdheid
24
2.5.4
Geen ontwikkelingsregeling
25
3
Beleid
31
4
Milieuaspecten
33
4.1
Hinder van bedrijven en voorzieningen
33
4.2
Archeologie
36
4.3
Cultuurhistorie
40
4.4
Bodem
42
4.5
Ecologie
45
4.6
Externe veiligheid
49
4.6.1
Risicovolle inrichtingen
51
4.6.2
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
52
4.6.3
Hoge druk buisleiding en gasontvangststation
53
4.6.4
Overig
55
800.33.00.04.00.toe
5
4.6.5
Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
55
4.6.6
Conclusie
55
4.7
Geluidhinder
55
4.8
Luchtkwaliteit
59
4.9
Water
60
4.10
Kabels en leidingen
66
4.10.1 Hoofdwatertransportleiding
66
4.11
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
67
4.12
Duurzaamheid
67
Juridische toelichting
69
5.1
Algemeen
69
5.2
Bestemmingsplanprocedure
70
5.3
Toelichting op de regels
71
5.4
Overige aspecten
87
6
Economische uitvoerbaarheid
89
7
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
91
7.1
Beginspraak
91
7.2
Terinzagelegging voorontwerp
91
7.2.1
Overleg en inspraak
92
7.2.2
Verslag inloopavond
92
7.3
Tervisielegging ontwerp
Bijlagen
800.33.00.04.00.toe
94
1
I n l e i d i n g
1.1
Aanleiding Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijke verplichting voor gemeenten ingesteld om bestemmingsplannen actueel te houden. Op grond van de in deze wet opgenomen actualiseringsplicht mogen bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder dan 10 jaar zijn. De geldende bestemmingsplannen voor de Enkhuizer binnenstad en het gebied van de havens zijn thans verouderd. Deze bestemmingsplannen dienen te worden geactualiseerd om te kunnen voldoen aan de actualiseringsplicht. In het verleden zijn bovendien voor diverse nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld. De verschillende planologische regelingen zijn niet allemaal voldoende op elkaar afgestemd. Het doel van de integrale herziening van de geldende bestemmingsplannen is tevens om te komen tot een actualisatie en standaardisatie van de planologische regelingen (afgemeten aan het beleid van zowel rijk, provincie als gemeente) en de afstemming van de regelingen in de verschillende deelgebieden. Met het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende bestemmingsplannen herzien: Bestemmingsplan
Vastgesteld
Goedgekeurd
Vissershoek en Havens
10 oktober 1977
20 november 1979
Zuidwesthoek Boerenhoek
14 november 1977 14 november 1977
20 november 1979 20 november 1979
Centrum
9 januari 1978
13 november 1979
1e partiële herziening Centrum Vissershoek en Havens, uitwerking E.B.I.-terrein
2 september 1981 8 mei 1984
12 juli 1982 21 augustus 1984
Eerste partiële herziening Vissershoek en Havens Emmaplein
11 januari 1988 9 april 1996
9 augustus 1988 20 augustus 1996
Dona Nobis Panem
12 januari 1998
22 april 1998
IJsselmeer en Markermeer* Vette Knol
11 mei 1998 4 september 2001
24 november 1998 7 november 2001
Zuider Boerenvaart 41-45
6 juli 2010
n.v.t.
Enkhuizen – Gezondheidscentrum Molenweg
10 mei 2011
n.v.t.
* Voorliggend bestemmingsplan vormt een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan IJsselmeer en Markermeer.
Laatstgenoemd bestemmingsplan in bovenstaande tabel betreft het leegstaande postkantoor aan de Molenweg 7 waar een nieuw bestemmingsplan voor is vastgesteld en in werking is getreden om een gezondheidscentrum op deze locatie op te richten. Het gezondheidscentrum leidt tot de vestiging van de Enk-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
5
huizer huisartsen onder één dak (hoed). De bouw van het gezondheidscentrum wordt in de loop van het jaar 2013 opgeleverd. Voorts dient te worden opgemerkt dat de ontwikkeling van een Sociaal Medisch Centrum (SMC) aan de Vijzeltuin een eigen specifiek op maat gesneden bestemmingsplan kent (vastgesteld op 7 september 2010). Dit blijft uit praktische overwegingen ook zo. Het bestemmingsplan De Vijzeltuin heeft daarom geen vertaling in voorliggend bestemmingsplan gekregen.
1.2
Ligging van het plangebied PLANGEBIED
De ligging van het plangebied van dit bestemmingsplan is op de topografische kaart voorafgaand aan deze toelichting weergegeven. Het plangebied bestaat globaal uit het centrum, de Vissershoek, de Boerenhoek, plan Zuid en de havens.
ALGEMENE KENSCHETS
De situatie in het plangebied is in zoverre bijzonder dat nagenoeg het hele plangebied de status heeft van een van rijkswege beschermd stadsgezicht. Daaraan ontleent Enkhuizen ook een groot deel van zijn toeristische aantrekkingskracht. Tegelijkertijd is sprake van veel dynamiek doordat Enkhuizen een regionale functie vervult. In de binnenstad is een groot aantal functies aanwezig met verschillende en soms (potentieel) conflicterende ruimte-eisen: winkels, horeca, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en woningen. De kunst is om in deze situatie een evenwicht te vinden en te houden tussen behoud en (het mogelijk maken van) dynamiek. Ofwel wat betreft het bestemmingsplan: tussen bescherming en detail enerzijds en globaal en flexibel anderzijds. In de verschillende delen van de binnenstad liggen daarbij de accenten anders.
1.3
Doelstelling De doelstelling van dit bestemmingsplan kan worden samengevat als het vaststellen van een bestemmingsplan dat recht doet aan de bescherming van het cultuurhistorische karakter, de herkenbaarheid, levendigheid en leefbaarheid van de binnenstad en het havengebied en dat enige ruimte biedt voor ontwikkeling.
6
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
1.4
Herziening Dit bestemmingsplan is actualiserend en in hoge mate conserverend van aard.
KARAKTER VAN HET PLAN
Ruimtelijke ontwikkelingen die reeds in de geldende bestemmingsplannen werden toegelaten, zijn gecontinueerd. Daarnaast zijn een uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Hier is verderop in deze toelichting uitvoerig op ingegaan. De in het plangebied aanwezige bebouwing is positief bestemd. Met dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk de bestaande situatie in het gebied vastgelegd. De in het bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op de huidige wet- en regelgeving. Hierdoor kan sprake zijn van perceelsgebonden wijzigingen ten opzichte van de hiervoor geldende bestemmingsplannen. Het eindproduct van dit bestemmingsplan is een gedetailleerd vormgegeven bestemmingsplan. De nodige flexibiliteit in het plan is verkregen door het opnemen van afwijkings- en wijzigingsregels. Een groot deel van de Enkhuizer binnenstad is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Dit bestemmingsplan heeft daarom in hoofdzaak ook tot doel de kenmerkende structuur van het beschermde stadsgezicht te beschermen. Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de Wro en
VORMGEVING
het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende
BESTEMMINGSPLAN
verbeelding is aangesloten op de regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze per 1 januari 2010 van kracht is geworden.
1.5
Opbouw van deze toelichting Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast zijn de verschillende locaties omschreven die in de toekomst mogelijk zullen worden herontwikkeld, al dan niet middels dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 is het voor dit bestemmingsplan van belang zijnde beleidskader van zowel het Rijk, de provincie als de gemeente benoemd. In bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is dit nader uiteengezet. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de milieuaspecten die in en om het plangebied een rol spelen. In hoofdstuk 5 is de juridische toelichting op de regels gegeven. In hoofdstuk 6 is de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot is in hoofdstuk 7 verslag gedaan van de maatschappelijke uitvoerbaarheid. De resultaten van het overleg (ex artikel 3.1.1. Bro) en de inspraak zijn als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
7
2
G e b i e d s b e s c h r i j v i n g
2.1
Fysisch-geografische achtergronden De bodem van Enkhuizen behoort geografisch gezien tot de kustvlakte van Nederland en is gevormd tijdens het Holoceen (circa 9550 v. Chr. tot heden). Kenmerkend voor de kustvlakte zijn de afwisselende zeewater- en zoetwaterafzettingen. Deze afzettingen zijn ontstaan in een waddenmilieu, waarin zeewater via getijdengeulen het gebied in- en uitstroomde. Zand werd hierbij in en rond de getijdengeulen afgezet, terwijl fijnere kleideeltjes verder weg van de geulen bezonken. Wanneer een getijdengeul verlandde en de invloed van de zee tijdelijk verdween, ontstond een zoetwatermilieu waarin veen werd gevormd. Door deze veranderende invloed van de zee bestaat de bodem in WestFriesland afwisselend uit lagen veen en klei (Wormer Laagpakket van de formatie van Naaldwijk). Tijdens het Subboreaal (3550 tot 1100 v. Chr.) had de zee door het breder worden van de strandwallengordel nauwelijks nog toegang tot de kustvlakte. Het milieu in dit gebied verzoette, waardoor een dik pakket veen kon worden gevormd (het Hollandveen Laagpakket). Door inklinking van de kleigronden tekenden de zandige getijdengeulen zich af als langgerekte ruggen in het landschap. De bewoning in West-Friesland in de Midden- en LateBronstijd (1500 tot 800 v. Chr.) concentreerde zich op de flanken van deze geulruggen. Door toenemende vernatting werd West-Friesland rond 800 v. Chr. verlaten. Tot het ontstaan van de handelsplaats Medemblik omstreeks 700 n. Chr. was het gebied vermoedelijk onbewoond. In de Middeleeuwen was West-Friesland bedekt met een dik veenpakket. Door het ontstaan van de Zuiderzee in de 11de en 12de eeuw werd de invloed van de zee aan de oostzijde van Noord-Holland aanzienlijk groter. De zee sloeg grote stukken land langs de kust weg en binnenmeren ontstonden. Het ontstaan van de Zuiderzee, gecombineerd met een gemiddelde stijging van de temperatuur, zorgde voor een natuurlijke ontwatering van het West-Friese veenpakket en gunstige condities voor ontginning. De eerste ontginningen in West-Friesland dateren uit de 8ste eeuw en vonden plaats rond Medemblik. Van de 10de tot en met de 12de eeuw werd het overige deel van West-Friesland ontgonnen. Het gebied werd geschikt gemaakt voor bewoning en landbouw door op systematische wijze sloten door het veen te graven, waardoor het veen ontwaterde. Door de ontwatering oxideerde het veen en klonk het veenpakket in, met een geleidelijke daling van het maaiveld als gevolg. Het land werd hierdoor kwetsbaar voor inbreuken van de zee en overstromingen. Geprobeerd werd dit gevaar te verkleinen door dijken aan te leggen. Deze verschillende losse dijken
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
9
werden met elkaar verbonden, waardoor West-Friesland vanaf circa 1250 werd beschermd door één lange dijk: de Westfriese Omringdijk. Deze dijk is in de eeuwen hierna nog diverse malen doorgebroken, waardoor land afsloeg en klei en zand werd afgezet. De loop van de Omringdijk is in de loop der eeuwen sterk gewijzigd. Door het verdwijnen van het voorland (het land dat voor de dijk lag) verzwakte de dijk, waardoor deze op een groot aantal plaatsen moest worden teruggelegd door middel van inlaagdijken. De huidige Omringdijk bevat hierdoor slechts in een aantal dijkvakken nog de originele 13de-eeuwse kern. Het tracé van de Omringdijk loopt in Enkhuizen over de Vissersdijk en Breedstraat. Om het gebied binnen de Omringdijk droog te houden, moest dagelijks water worden geloosd in zee. In eerste instantie gebeurde dit tijdens eb via spuisluizen in de dijk. Door de aanhoudende daling van het maaiveld was dit na verloop van tijd niet meer mogelijk. De introductie van de poldermolen in Holland in het begin van de 15de eeuw was een antwoord op dit probleem. De eerste poldermolens bij Enkhuizen stonden ten noorden van de stad, aan het einde van de Oude Gouw, en dateren uit omstreeks 1452.
2.2
Historische schets Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat de historische stad van Enkhuizen. Vanwege de rijke historie van Enkhuizen is een historische schets, waarbij nader ingegaan is op het ontstaan en de (ruimtelijke) ontwikkeling van de stad, op zijn plaats. 2 . 2 . 1
Het ontstaan van Enkhuizen
Het begon allemaal rond het jaar 1000 toen groepen pioniers de Westfriese veengebieden vanuit de duinstreek en de hoge gebieden van Texel en Wieringen begonnen te ontginnen. Uit hun eenvoudige boerderijen groeiden de Westfriese dorpen en steden. De stad Enkhuizen ontstond daarbij uit een samensmelting van twee dorpen: Enchusen en Gommerskarspel. De kern van Gommerskarspel lag waarschijnlijk bij de huidige Westerkerk. De locatie van het oude Enchusen moet gezocht worden in het huidige IJsselmeer. Waarschijnlijk lag het dorp langs de Streekweg, die oorspronkelijk verder naar het oosten zal hebben doorgelopen. Door de pioniersactiviteiten verdween het veen, de bodem zakte, en mede door hevige stormen verdwenen hele gebieden zelfs onder water. De Zuiderzee ontstond en door de aanleg van de Westfriese Omringdijk in de 13de eeuw kwam het oude Enkhuizen buitendijks te liggen. Ten gevolge van de stijgende zeespiegel en het afslaan van buitendijks land is het dorp geleidelijk verplaatst
10
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
naar het gebied binnen de Westfriese omringdijk. Als gevolg van deze verplaatsing kwam het nieuwe Enchusen tegen Gommerskarspel aan te liggen.
Figuur 1. Holland (Abraham Ortelius, 1574) 2 . 2 . 2
Late Middeleeuwen
In de Late Middeleeuwen bleef het gebied niet verschoond van oorlogsgeweld. In de 13de eeuw werd het onafhankelijke West-Friesland veroverd door de Hollandse graaf Floris V. Toen deze vermoord werd (1296) kwamen de Westfriezen tevergeefs in opstand. Bij het neerslaan van die opstand werd Enkhuizen in brand gestoken. In de 14de eeuw vochten de Westfriezen met de Hollandse graven mee tegen de Friezen. Hiertoe voeren zij vanuit Enkhuizen met een vloot de Zuiderzee over. Onder Graaf Willem V werden in 1355 de dorpjes Enchusen en Gommerkerspel officieel samengevoegd en ontving Enkhuizen stadsrechten. In de tweede helft van de 14de eeuw kreeg Enkhuizen steeds meer een stedelijk karakter. Poorten en verdedigingswerken werden opgericht en de bouw van de eerste publieke gebouwen vond plaats, waaronder een stadhuis, gasthuis en waag. Tevens werd een aanvang genomen met de aanleg van de vele voor Enkhuizen kenmerkende havens. Havenontwikkeling In 1361 sloegen een paar aangemeerde schepen tijdens stormweer kapot op de dijk. Dit gaf aanleiding tot de bouw van de eerste haven die alleen geschikt was voor kleine vaartuigen, de Zuiderhavendijk en Noorderhavendijk (met twee ingangen: het Zuiderspui en Noordspui). Thans is alleen de Zuiderhavendijk nog in gebruik als haven. De Noorderhavendijk bestaat niet meer.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
11
In 1395 werd de eerste binnenhaven aangelegd: de Rommel- of Lorredraaiershaven, die momenteel nog steeds in gebruik is als buitenhaven. Midden 16de eeuw was uitbreiding van aanlegplaatsen noodzakelijk. Daarom werd de stadsgracht, die van Spui tot aan de Kuipersdijk liep, uitgediept en verbreed. Hierdoor ontstond de Oude Haven in 1542 (langs de Dijk). Daarna volgden er snel meer. Tussen de Oude Haven en de Rommelhaven werd ter hoogte van de Drommedaris een doorgang gegraven waar in 1562 de Vissershaven gereedkwam. Deze haven lag in het noorden van de stad, evenwijdig aan de Vissersdijk, en werd van de Zuiderzee afgeschermd door een dijk, die met zeewier was verstevigd. In 1567 was de volgende haven een feit, de nieuwe Oosterhaven. Ook deze haven werd door een wierdijk van de Zuiderzee afgescheiden. Deze wierdijk was bijna 1 km lang en lag ongeveer 100 m uit de wal. Het noorden van de wierdijk zat vast aan de dijk van de Vissershaven, het zuiden liep naar de Rommelhaven. De nieuwe havens waren broodnodig. Enkhuizen was in die tijd uitgegroeid tot belangrijke vissershaven en er vertrok menig handelsschip naar de Oostzee en Middellandse zee. Eind 16de eeuw werd loodrecht op de Vissershaven de (eerste) Krabbershaven aangelegd. Kort daarop werd in 1602 de Maashaven gerealiseerd. Deze haven lag in het verlengde van de Vissershaven. In de periode 1593-1621 groef men het grote havencomplex in het zuiden van de stad: de Buyshavens (Oude en Nieuwe) en de Koopmanshaven, ook wel St. Pietershaven genoemd, op de plek waar nu het spoor ligt. Ook in het noorden van de stad werden havens aangelegd, die inmiddels allemaal weer verdwenen zijn, evenals de Nieuwe Haven die op de plek van het huidige Snouck van Loosenpark was gelegen. Al met al had men voldoende plek om vele honderden schepen in Enkhuizen een plek te geven. Alleen de haringvloot al is wel eens geschat op 300 schepen (ter vergelijking: de hele Hollandse vloot bezat er ongeveer 500).
Figuur 2. Zicht op Enckhusen (Daniël Meisner, 1630) / Enkchuysen (Jan Peeters, Gaspar Bouttats, 1674) 2 . 2 . 3
Renaissance
Na de St. Elizabethvloed van 1421 werd het buitendijks gelegen Enkhuizen definitief opgegeven. Waarschijnlijk was toen alleen de kerk nog aanwezig. De kerk werd afgebroken en vanaf 1423 werd begonnen met de bouw van de huidige Zuiderkerk, gewijd aan St. Pancratius. Iets later werd de Westerkerk, gewijd aan St. Gummarus, door de parochianen van Gommerskarspel vergroot.
12
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Tussen 1420 en 1457 werden vijf kloosters in Enkhuizen opgericht; vier vrouwenkloosters bij de Westerkerk en een mannenklooster bij de Zuiderkerk. Onder druk van de gespannen politieke situatie door de Hoekse en Kabeljauwse twisten werd in 1489 begonnen om de hele stad met vestingwallen te omgeven. De Westerkerk en omliggende kloosters kwamen hierbij binnen de stadsomwalling te liggen. Onder invloed van de groeiende haringvisserij en handel steeg het bevolkingsaantal van Enkhuizen en verdichtte de bewoning in de 16de eeuw. De dichte bebouwing van houten huizen met rieten daken bracht echter het risico van grote stadsbranden met zich mee. Diverse voorschriften van het stadsbestuur dwongen de inwoners van Enkhuizen om hun huizen in baksteen te bouwen. Hierdoor veranderde de Middeleeuwse houten stad in de 16de eeuw in een stad van steen. De omwalling van Enkhuizen was daarbij nog maar net voltooid toen door oorlogsdreiging en verdere bevolkingsaanwas aan het einde van de 16de eeuw moest worden overgegaan tot de aanleg van nieuwe verdedigingswerken. Tussen 1590 en 1607 vond daarom een grootschalige stadsuitbreiding plaats aan de west- en noordzijde van Enkhuizen. De stadsmuren en torens werden vervangen door moderne verdedigingswerken in de vorm van aarden wallen en bastions. De in 1540 gebouwde Drommedaris behoort nog tot de oude verdedigingsgordel, terwijl de nieuwe omwalling ‘de Vest’ rond de oude stad betreft. Een bijzondere bron van inkomsten van de stad betrof het Paalkistrecht. Dat was het recht om van schepen, die de Zuiderzee bevoeren, gelden te innen ten behoeve van de betonning en bebakening. Dit privilege was door Prins Willem van Oranje van Amsterdam afgenomen en aan Enkhuizen geschonken omdat Enkhuizen in 1572 de eerste stad in Holland was die, zonder inmenging van buitenaf, in opstand gekomen was tegen Fillips 2 en zijn generaal Alva. Amsterdam bleef toen nog jarenlang pro-Spaans. 2 . 2 . 4
Gouden Eeuw
en neergang
Rond 1620 bereikte de economische bloei van Enkhuizen zijn piek. Dit was in de eerste plaats te danken aan de haringvisserij. Hiernaast speelden de handel en scheepvaart op de Oostzeelanden (Sontvaart), handel op Frankrijk en landen langs de Middellandse Zee (kust- en Straatvaart) en met Azië door de VOC een grote rol. Enkhuizen groeide indertijd snel: in 1652 werden er ongeveer 25.000 inwoners geteld. In de stad waren talloze scheepswerven, lijnbanen en haringpakkerijen aanwezig. Tot het midden van de 17de eeuw bleef Enkhuizen een zeer rijke handelsstad. In Enkhuizen was één van de kamers van de VOC gevestigd. Ook de West-Indische Compagnie was in de stad vertegenwoordigd. Rond het midden van de 17de eeuw was de bloeiperiode voorbij en vond op zowel economisch als demografisch gebied verval plaats. De belangrijkste oorzaak hiervan waren de problemen binnen de haringindustrie. Veel andere indu-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
13
strieën in de stad, bijvoorbeeld de kuiperijen, touwslagerijen en zoutziederijen, waren in meer of mindere mate afhankelijk van de haringvisserij en zij werden meegezogen in de neerwaartse spiraal waarin de visserij zich bevond. Hiernaast verslechterde de positie van Enkhuizen als handelsstad, onder andere door stijgende concurrentie van vooral de Engelsen die een aantal malen uitmondde in regelrechte oorlogen. De economische activiteiten die nog in Holland bestonden, concentreerden zich nu op Amsterdam, wat ten koste ging van de steden van het Noorderkwartier. De havens verloren hun functie en de meeste werden gedempt. Het dieptepunt van de crisis werd bereikt rond 1850 toen Enkhuizen nog slechts circa 5.000 inwoners telde. De leegloop had als gevolg dat veel huizen werden gesloopt en de stad een bijna landelijk karakter kreeg.
Figuur 3. Kaart van Enkhuizen in 1652 (Bron: Blaeu’s Toonneel der Steden) 2 . 2 . 5
De 18
d e
eeuw
tot nu
In de 18de en 19de eeuw was Enkhuizen een rustig stadje aan de Zuiderzee, levend van wat handel in agrarische producten en de opbrengst van het puin van de vele gesloopte huizen. Gedurende het laatste kwart van de 19de eeuw bloeide Enkhuizen weer op. Door de aanleg van de spoorlijn naar Amsterdam in 1885 kreeg de stad goede verbindingen met de zich snel ontwikkelende Randstad. Tevens werd de Spoorhaven gegraven. Vanuit hier werd een bootverbinding met Stavoren onderhouden. In de regio vond een intensivering van de tuinbouw plaats. Naast de teelt van de gebruikelijke groentezaden ging men zich steeds meer bezighouden met de
14
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
teelt van bloemzaden en bloembollen. De verbouw van aardappels en groente nam voortdurend toe. De afsluiting van de Zuiderzee in 1932 bracht niet de ondergang van de visserij, maar verschafte voor de paling- en snoekbaarsvissers nog lang een redelijk bestaan. Het bevolkingsaantal nam na de Tweede Wereldoorlog zienderogen toe; voor het eerst sinds de 17de eeuw breidde de stad zich weer uit. Verschillende grote en kleine ondernemingen kwamen tot ontwikkeling. De momenteel in Enkhuizen gevestigde zaadbedrijven nemen mondiaal gezien nu een vooraanstaande plaats in. Verder is in de gemeente belangrijke kunststofindustrie gevestigd en neemt de watersport een vooraanstaande plaats in de lokale economie in. Op toeristisch gebied vormt Enkhuizen een belangrijke trekpleister, onder andere dankzij de fraaie historische binnenstad en de aanwezigheid van het Zuiderzeemuseum. Daarnaast is Enkhuizen in de tweede helft van de 20 ste eeuw steeds meer in trek bij de pleziervaart geraakt, waardoor weer de behoefte ontstond naar aanlegplaatsen. Op 7 juni 1969 werd daarom de Compagnieshaven aangelegd, in de jaren ‘70 volgde de Buyshaven, en in de eerste jaren van de 21ste eeuw de Krabbershaven, de Veerhaven en de Gependam. Deze moderne jachthavens behoren thans tot de drukst bezochte van Nederland.
2.3
Cultuurhistorische aspecten 2 . 3 . 1
Beschermd stadsgezicht
Op grond van artikel 20 van de Monumentenwet 1961 is op 17 september 1984 de gehele binnenstad van Enkhuizen met nagenoeg alle direct aangrenzende gronden aangewezen als ‘beschermd stadsgezicht’. Thans is voor dit gebied artikel 35 van de Monumentenwet 1988 van kracht. Bij een aanwijzing van een gebied als beschermd stadsgezicht gaat het om een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en waar zich één of meer monumenten bevinden. De aanwijzing van de binnenstad van Enkhuizen als beschermd stadsgezicht heeft plaatsgevonden, aangezien: -
het specifieke karakter van de welvarende 17de-eeuwse havenstad in de oostelijke stadshelft in het uitgebreide havenareaal en in de dichte bebouwing bewaard is gebleven;
-
in het westelijke stadsdeel in het vaarten- en wegenpatroon en in de kleine schaal van de bebouwing tot uiting komt dat de in de 17de eeuw
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
15
verwachte stedelijke groei is uitgebleven, waardoor dit gebied twee eeuwen lang als tuinengebied heeft gefunctioneerd; -
de ligging aan de voormalige Zuiderzee en de relatie tussen de omwalde stad en de deels nog onbebouwde omgeving van grote waarde is;
-
de ruimtelijke ontwikkeling grotendeels binnen de structuur en schaal van de middeleeuwse stad en latere uitbereidingen heeft plaatsgevonden;
-
het bebouwingsbeeld in de grote delen van de oude stad nog samenhangend en waardevol is.
Aanwijzing als beschermd stadsgezicht heeft mede als reactie plaatsgevonden op de bestemmingsplannen destijds die vlak voor de aanwijzing in het gebied zijn vastgesteld.
Figuur 4. Begrenzing beschermd stadsgezicht
Het gehele aanwijzingsbesluit met bijbehorende toelichting is als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. De toelichting op het beschermde stadsgezicht geeft richting aan het ruimtelijke beleid in de binnenstad. 2 . 3 . 2
Monumenten
Enkhuizen is een stad met een rijke geschiedenis. Hierdoor zijn er veel monumenten in de stad aanwezig, zoals de Drommedaris, het Waaggebouw, de Koepoort, de Zuiderkerk, de Westerkerk, het Stadhuis, de Vestingswal, het Peperhuis, het Snouck van Loosenhuis, etc. Voor het grootste gedeelte bevinden de monumenten zich in het beschermde stadsgezicht en betreft dit bebouwing. Derhalve is in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan een groot aantal monumenten aanwezig1. In bijlage 3 van deze toelichting is een complete lijst van monumenten opgenomen die in het plangebied aanwezig zijn. 1
16
Op de website www.kroniekvanenkhuizen.nl worden alle monumenten in Enkhuizen uitgebreid beschreven.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
In totaal beschikt Enkhuizen over 363 rijksmonumenten, waarvan een aanzien-
RIJKSMONUMENTEN
lijk deel in het plangebied van dit bestemmingsplan. Rijksmonumenten zijn monumenten die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988. Onder een rijksmonument worden alle vóór tenminste vijftig jaar geleden vervaardigde zaken en terreinen verstaan die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. In het plangebied is voorts één provinciaal monument aanwezig. Dit betreft de
PROVINCIAAL MONUMENT
Westfriese Omringdijk. Provinciale monumenten zijn beschermd op basis van de provinciale monumentenverordening Noord-Holland. De Westfriese Omringdijk wordt als zogenaamde historisch-stedenbouwkundige structuurdrager door de provincie van bepalend belang voor de identiteit van Noord-Holland geacht en is van zeer grote waarde voor de ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 5. Loop van het provinciale monument Westfriese Omringdijk in Enkhuizen (Bron: Provincie Noord-Holland, 2012)
In Enkhuizen zijn voorts 207 gemeentelijke monumenten aanwezig, waarvan
GEMEENTELIJKE
ook het merendeel in het plangebied van dit bestemmingsplan. Gemeentelijke
MONUMENTEN
monumenten hebben geen nationale betekenis, maar zijn wel van plaatselijk of regionaal belang. De meeste gemeentelijke monumenten zijn ‘jonge’ monumenten uit de periode 1850-1940, voortgekomen uit het Monumenten Inventarisatie Project2. 2
Het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) was een door het Rijk opgezet onderzoek naar de stedenbouw en bouwkunst uit de periode 1850-1940. Het onderzoek had een tweeledig doel: documentatie van het gebouwde erfgoed voor toekomstig onderzoek en een basis leggen voor aanvulling van de rijksmonumentenlijst. Geïnventariseerd zijn gebouwen en andere objecten die zich onderscheiden van andere onroerende zaken uit dezelfde periode om de typerende bouwstijl, bijzondere detaillering of materiaalgebruik, mate van gaafheid, zeldzaamheid, bijzondere functie, vooraanstaande ontwerper, stedenbouwkundige situering of een andere cultuurhistorische waarde.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
17
Gemeentelijke monumenten vallen onder de werking van het gemeentelijk monumentenbeleid.
2.4
Ruimtelijke structuur Het plangebied kan ruimtelijk gezien worden ingedeeld in een drietal deelgebieden, te weten Centrum, Groene Hoek en Havens. Onderstaande gebiedsbeschrijving van de ruimtelijke structuur van deze deelgebieden is voor een groot deel ontleend aan de gemeentelijke welstandsnota.
Figuur 6. Deelgebieden in plangebied 2 . 4 . 1
Centrum
Het centrum maakt deel uit van het Middeleeuwse gedeelte van de stad. Hier staan de meeste beschermde monumenten. Het gehele gebied, en in het bijzonder de oorspronkelijke ontstaanslinten Westerstraat en Breedstraat, is dicht bebouwd en kent minder doorzichten op achtergebieden dan elders. Het gebied is kleinschalig: de panden zijn relatief smal (gemiddeld 5 m tot 7 m) en laag (één of twee, incidenteel drie bouwlagen plus kap) en zijn voor het grootste deel afgedekt met een kap. Incidenteel wordt hogere bebouwing aangetroffen. De voor dit gebied specifieke verhouding tussen straatbreedte en bebouwingshoogte levert een meer besloten sfeer op dan elders in de binnenstad. De overgang tussen voordeur/voorgevel en de straat is vrij direct, zonder tuinen of portieken, maar hooguit met een stoep. De gebouwen in de binnenstad vormen gezamenlijk strakke gevelwanden, waarbij aangrenzende panden in dezelfde voorgevelrooilijn staan. Dit is kenmerkend voor historische steden
18
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
en het geeft een rustig straatbeeld. In het centrale winkelgebied van Enkhuizen, rond de Westerstraat, Venedie en Melkmarkt, heeft dit principe hier en daar plaatsgemaakt voor grote terugliggende etalages. De smalle straten en steden vormen een spannend contrast met de bredere havens of straten waar zij op uitkomen. De stegen zijn afwisselend ingevuld met bebouwing en stenen en houten erfafscheidingen. De kleine verdraaiingen die sommige straten en stegen hier maken, zijn blikvangers voor architectuur en verhogen het gevoel van beslotenheid in dit gedeelte van de stad. Ook de hoogteverschillen als gevolg van de Westfriese Omringdijk geven een dergelijk effect. De bebouwing in het centrum is divers wat betreft hoogte, breedte, kaprichting, ornamentiek en stijlmiddelen. Deze variatie tussen de individuele panden is zeer bepalend voor het beeld in de binnenstad. Tegelijkertijd vormen de verschillende gebouwen ook samenhangende gevelwanden, aangezien zij verschillende bouwprincipes gemeen hebben. De grote gebouwen als de kerken en het stadhuis vallen meer op in het stadsbeeld. Dit is vooral het gevolg van hun afmetingen en afwijkende hoofdvormen en niet van de toepassing van andere bouwprincipes, want die zijn ook bij deze gebouwen van toepassing. Dit is goed af te lezen aan het dakenlandschap van de binnenstad: zowel kleine woonhuizen als grote overheidsgebouwen en kerken hebben een kap. Het dakenlandschap van Enkhuizen bestaat dan ook voornamelijk uit spits toelopende elementen: een zee van rode kappen en enkele torens. De historische structuur, het stadsbeeld, het silhouet en het dakenlandschap
WAARDEBEPALING
zijn zeer waardevol. Veel panden die niet beschermd monument zijn, zijn toch beeldbepalend of beeldondersteunend. 2 . 4 . 2
Groene Hoek
De meest belangrijke ruimtelijke eigenschap van de Groene Hoek is het agrarische karakter. Dit is een gevolg van het feit dat dit deel van de binnenstad eeuwenlang het terrein was van boeren en tuinders. In het noordelijk deel, ook wel bekend als de ‘Boerenhoek’, was dat al zo vanaf de stadsuitbreiding in 1953. Het zuidelijk deel, ook wel aangeduid als de zuidwesthoek, was in de 17de eeuw wel stedelijk bebouwd, maar is na de Gouden Eeuw geheel gesloopt en tot bouwland omgevormd. De oorspronkelijke structuur van wegen en vaarten, zoals die met de stadsuitbreiding was ontworpen, bleef echter bewaard. De 17de-eeuwse havens in het zuiden werden wel gedempt en maakten plaats voor grote projecten als het spoor en het Snouck van Loosenpark. Het agrarische karakter wordt in hoofdzaak bepaald door de vele vaarten met groene wallenkanten en bruggen, de lage, vrijstaande bebouwing, de doorzich-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
19
ten naar de achtergebieden en de stadswallen, de grote open onbebouwde stukken, de voormalige boerderijen en schuren en de schuitenhuizen in het water. Ook de beperkte autobereikbaarheid, als gevolg van de bruggen, draagt bij aan dit effect. De begroeide en onbebouwde stadswallen liggen als een hoge dijk om de binnenstad heen en vormen een strakke begrenzing. Langs de vaarten en door en over de bebouwing heen zijn zij goed te zien. Zij verlenen de Groene Hoek een besloten karakter. De wallen bieden een fraai uitzicht over het ‘dak van de stad’, dat uit een aaneenschakeling van vooral spits toelopende elementen bestaat: een zee van kappen en enkele torens. Aan de andere zijde bieden de wallen uitzicht over het Schootsveld, de open weilanden en velden aan de voet van de wallen. Het feit dat dit gebied (vrijwel) onbebouwd is gebleven, is een bijzonderheid en versterkt de impressie van de binnenstad als afgesloten eenheid. De bebouwing in de Groene Hoek bestaat voornamelijk uit (voormalige) agrarische bebouwing en woonhuizen, voor een belangrijk deel uit eind 19de, begin 20ste eeuw. Er zijn meerdere typen, zoals de karakteristieke tuinderswoningen, boerderijen en schuren (waaronder stolpboerderijen, kapbergen), schuitenhuizen in de grachten en vaarten, vrijstaande villa-achtige bebouwing en geschakelde woningbouw uit verschillende periodes. Al deze typen staan moeiteloos door elkaar heen. De bebouwing in dit gebied is divers wat betreft hoogte, breedte, kaprichting, ornamentiek en stijlmiddelen. Deze variatie tussen de individuele panden is zeer bepalend voor het beeld. Tegelijkertijd vormen de verschillende gebouwen min of meer samenhangende gevelwanden, aangezien ook hier verschillende bouwprincipes aan elkaar gelijk zijn. Enkele straten en blokken nemen in dit gebied een aparte positie in. De bebouwing in het westelijke deel van de Westerstraat is individueel, maar niet vrijstaand. Het is eerder een voortzetting van de straten in het centrum. De bebouwing in het Snouck van Loosenpark en rond het Juliana- en Wilhelminaplantsoen is zo vrijstaand dat eerder gesproken kan worden van villabebouwing. Deze bebouwing is wel gebouwd volgens dezelfde bouwprincipes als hiervoor omschreven. Dat geldt niet voor de grootschalige ingrepen rond de Molenweg, Romeinstraat, Paktuinen, Vette Knol en de Kuipersdijk. Hier is een andere schaal en architectuur geïntroduceerd, die hier en daar wezensvreemd is aan de binnenstad. De bebouwing op de algemene begraafplaats heeft een terughoudend karakter ten opzichte van de omgeving. WAARDEBEPALING
Een dergelijk groot (voormalig) agrarisch gebied binnen de stadswallen is, zeker met de specifieke ruimtelijke opzet van vaarten en bruggen, in nationaal, en wellicht zelfs internationaal verband, uitzonderlijk. De nog bestaande kleinschaligheid en het open karakter dragen hier in belangrijke mate aan bij. Het nog altijd open Schootsveld rondom de vestingwallen is eveneens een uiterst zeldzaam historisch stedenbouwkundig element. In dit gebied zijn belangrijke beschermde monumenten als de Koepoort, de Oude Gouws- en de Boerenboom,
20
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
het Snouck van Loosenpark, de theehuizen, de stolpboerderijen en de kapbergen aanwezig. Deze elementen bepalen mede het unieke karakter van de Groene Hoek. De gebouwen aan de vaarten van rond de eeuwwisseling tot aan de eerste helft van de 20ste eeuw zijn vrijwel allemaal beeldbepalend. Dat geldt ook voor de karakteristieke tuinderswoningen in de straten. Voor zover de geschakelde woningen zich aansluiten bij de bouwprincipes van dit gebied hebben zij een beeldondersteunende waarde. 2 . 4 . 3
Havens
Dit gebied betreft die openbare ruimten, straatwanden of waterfronten met veel (watergerelateerde) bedrijvigheid, alsook die gebieden die daarvoor mogelijkheden bieden. De Oude Haven en de Oosterhaven dateren beide uit de 16de eeuw en zijn daarmee het oudst. Voor de identiteit van de binnenstad zijn dit de meest beeldbepalende ruimtes. Dit is het gevolg van de ‘romantische’ combinatie van historische gebouwen (waarvan de Drommedaris, het Zuiderzeemuseum en de huizen aan de Bocht zeer beeldbepalend zijn), de loods- en werfachtige bebouwing met (watergerelateerde) bedrijvigheid, de zeer ruime maat van de havens en de boten op het water. Deze havens hebben een authentiek karakter omdat zij – alhoewel achter een sluis – toch nog steeds in open verbinding staan met het IJsselmeer; hun oorspronkelijke bestaansreden. Maar ook omdat de vormgeving van de bedrijfsgebouwen voornamelijk voortkomt uit de eigenlijke functie van de gebouwen en niet uit de wens tot het uitdrukkelijke inspelen op de toeristische aantrekkelijkheid van het gebied. De gebouwen staan vrij en onregelmatig op het perceel. De achterkant is vaak naar het water gekeerd en de maat van zowel de percelen als van de bebouwing is flink groter dan die aan de overkant. Afwisselend staan hier de panden met hun nok evenwijdig aan en dwars op het water. De gebouwen zijn divers in grootte, opbouw en gevelontwerp, maar zij hebben een loods- en werfachtig karakter gemeen: functionele architectuur zonder veel vormwil, flauwe dakhellingen, veel dichte geveloppervlakken, relatief veel gebruik van ‘lichte’ materialen als hout en metaal op gevel en dak. Er is geen bewuste afstemming van de gebouwen op elkaar, maar de betrekkelijk geringe variatie in materialen en kleuren maakt dat elk gebouw niet volkomen op zichzelf staat. De vormgeving van de bedrijfsgebouwen aan deze havens sluit aan bij de karakteristieken van de historische binnenstad en legt een vanzelfsprekende relatie met de binnenstadsbebouwing aan de overkant van het water. De Buitenhaven – voor de sluis bij de Drommedaris - is eveneens een voormalige historische binnenstadshaven, maar heeft geen werfkarakter. Met het station, de ingang van het Snouck van Loosenpark en de kleinschalige bebouwing aan de noordzijde is het meer 19de-eeuws en representatief. De Compagnieshaven, de Buyshaven (voorheen Spoorhaven) en de Krabbershaven bij het
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
21
Krabbersgat liggen net buiten de historische binnenstad en zijn moderne jachthavens. Hier liggen geen loodsen, maar club- en recreatiegebouwen in een zeer open opzet. De vormgeving hiervan sluit aan op de karakteristieken van de binnenstad: gebruik van kappen, baksteen en hout. WAARDEBEPALING
Historische binnenstadshavens met aan één zijde bedrijvigheid worden nog slechts op enkele plekken in het land aangetroffen. De Oude Haven en Oosterhaven zijn daarom vrij uitzonderlijk en waardevol. Het authentieke karakter van deze havens, met de functioneel en weinig opvallend vormgegeven bedrijfsbebouwing, speelt daar een duidelijke rol in. De grote monumentale gebouwen(complexen) als de Drommedaris, de huizen aan de Bocht en het Zuiderzeemuseum trekken hierdoor de aandacht. Aan de Buitenhaven is het waardige karakter, passend bij de entree tot de stad, een waardevol gegeven. Aan de Compagnies-, Buys- en de Krabbershaven is het open karakter waardevol. Voor zowel het Centrum als de Groene Hoek geldt dat sloop in het verleden soms heeft geleid tot vervangende nieuwbouw waarbij een forse schaalvergroting plaatsvond en een architectuur werd geïntroduceerd die zich niet altijd even goed tot het karakter van de binnenstad verhoudt.
2.5
Toekomstige ontwikkellocaties In het plangebied zijn verschillende locaties aanwezig waar gedurende de planperiode ruimtelijke ontwikkelingen (kunnen) worden verwacht. In dit bestemmingsplan is afgewogen om deze zogenoemde ontwikkellocaties naar gelang het zicht op realisatie (afhankelijk van de reeds afgeronde onderzoeken die de uitvoerbaarheid aantonen, de beschikbare financiële middelen en de grondposities) al dan niet in dit bestemmingsplan mogelijk te maken. Er is een keuze gemaakt in het bij recht, met een uitwerkingsverplichting, met een wijzigingsbevoegdheid of het niet in het bestemmingsplan opnemen van een nieuwe ontwikkeling. Een ontwikkeling die bij recht wordt opgenomen, kan op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Ontwikkelingen die een uitwerking of wijziging van het bestemmingsplan behoeven, kunnen op grond van art. 3.6 Wet ruimtelijke ordening (Wro) mogelijk worden gemaakt waarbij een aparte procedure (conform art. 3.9 Wro) dient te worden doorlopen. Voor de ontwikkellocaties die in dit bestemmingsplan met uitwerking of bij wijziging worden toegelaten, dient milieukundig en planologisch aangetoond te worden dat deze voornemens redelijkerwijs ook uitvoerbaar zijn. Bij de omgevingsfactoren in hoofdstuk 4 is hier per aspect nader op ingegaan. Bovenstaande heeft er toe geleid dat voor dit bestemmingsplan uiteindelijk twee ruimtelijke ontwikkelingen bij recht, één ruimtelijke ontwikkeling met een uitwerkingsbevoegdheid en één ruimtelijke ontwikkeling met wijziging
22
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
mogelijk kunnen worden gemaakt. Bij de omgevingsfactoren in hoofdstuk 4 is per aspect nader op de mogelijkheid tot deze ruimtelijke ontwikkelingen ingegaan. Voor alle overige ontwikkellocaties is op grond van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingsregeling opgenomen. Hiervoor geldt dat deze mogelijk kunnen worden gemaakt door het herzien van dit bestemmingsplan met een afzonderlijk zogenaamd postzegel-bestemmingsplan dan wel het volgen van een procedure art. 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) om een omgevingsvergunning te verkrijgen. In het hiernavolgende zijn de verschillende ontwikkellocaties omschreven. Bijzonderheden met betrekking tot diverse onderzoeksaspecten die thans bekend zijn voor de verschillende ontwikkellocaties zijn daarbij tevens benoemd. De nummering in ontwikkellocaties correspondeert met de opgenomen overzichtskaart van ontwikkellocaties.
Figuur 7. Overzichtskaart ontwikkellocaties 2 . 5 . 1
Bij recht in dit
plan
Ontwikkellocatie 1: Project Paktuynen Kwartier fase 2 Voor de locatie van de voormalige papierwarenfabriek Paktuinen 55 t/m 73 is reeds vrijstelling art. 19.1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor nieuwbouw van 29 grondgebonden woningen en 62 appartementen met parkeervoorzieningen en infrastructuur. Het project vindt gefaseerd plaats. Thans is de eerste fase afgerond. Fase 2 betreft realisatie van circa 47 woningen. Door de ontwikkelende partij wordt gewerkt aan een planaanpassing waarbij inpandig nog met de grootte van de woningen en de aantallen wordt geschoven.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
23
Ontwikkellocatie 2: Burgwal 30 Aan Burgwal 30 is reeds vergunning verleend voor de bouw van vier woningen binnen het aangewezen bouwvlak in het bestemmingsplan Zuidwesthoek. Tussentijds is het bouwplan aangepast; thans is sprake van realisatie van twee vrijstaande woningen met garage. Ten behoeve van dit planvoornemen is het bouwvlak uit het bestemmingsplan Zuidwesthoek overgenomen en het bestemmingsplan op het meest recente planvoornemen aangepast. 2 . 5 . 2
Met
uitwerkingsbevoegdheid
Met een uitwerkingsbevoegdheid wordt de nieuwe functie in het bestemmingsplan al wel vastgelegd, maar wordt de precieze invulling in een later stadium in een uitwerkingsplan uitgewerkt. De uitwerkingsbevoegdheid wordt toegepast wanneer de details van een ruimtelijke ontwikkeling nog niet bekend zijn, maar de toekomstige functie in de planperiode al wel duidelijk is. Binnen een hiertoe opgenomen uit te werken bestemming in het bestemmingsplan is het verplicht om uitwerkingsregels op te nemen, zodat duidelijk is wat er komen gaat. Het opnemen van een uitwerkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan strekt tot de verplichting om gedurende de planperiode tot realisatie over te gaan. Vandaar dat ook wel van een uitwerkingsverplichting wordt gesproken. Ontwikkellocatie 3: Admiraliteitsweg 39/Korte Tui nstraat 38 Aan de Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 bestaat het voornemen om ter plaatse van het voormalige veilinggebouw drie woningen te realiseren. De locatie ligt akoestisch gezien binnen de invloedssfeer van het geluidsgezoneerde industrieterrein ‘Krabbersplaat en Ketenwaal’, het nabijgelegen spoorwegemplacement en het spoorwegtraject Hoorn-Enkhuizen. 2 . 5 . 3
Met wijzigingsbevoegdheid
Met een wijzigingsbevoegdheid wordt de bestemming toegesneden op de huidige situatie. Daarnaast wordt in de regels bij deze bestemming bepaald dat de betreffende bestemming mag wijzigen in een andere bestemming waar regels bij worden gegeven. Een reden om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, is dat de huidige situatie ruimtelijk gezien niet wenselijk is maar er op dat moment geen mogelijkheden/middelen zijn om de bestemming daadwerkelijk te veranderen. Een wijzigingsbevoegdheid anticipeert op het moment dat die mogelijkheid zich wel voordoet. Het bestemmingsplan hoeft dan alleen nog te worden gewijzigd. Ontwikkellocatie
4:
Zuidzijde
algemene
begraafplaats
Prins Bernhardlaan Door ruimtegebrek is uitbreiding van de algemene begraafplaats aan de Prins Bernhardlaan noodzakelijk. Deze uitbreiding wordt binnen de planperiode van
24
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
dit bestemmingsplan voorzien. Een uitbreiding in een deel van het plantsoen aan de zuidzijde ligt in de rede. In dit bestemmingsplan is voor een deel van de groenbestemming daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen naar maatschappelijk. 2 . 5 . 4
Geen ontwikkelingsregeling
Voor nog niet gerealiseerde ontwikkellocaties waar geen nieuwe ontwikkelingsregeling in dit bestemmingsplan is opgenomen, geldt dat de huidige situatie conserverend is bestemd op grond van de geldende bestemmingsplannen dan wel de reeds verleende vrijstellingen en bouwvergunningen. In het hiernavolgende zijn de planvoornemens voor de ontwikkellocaties beschreven zoals die nu bekend zijn. Daarbij is - voor zover dit voor de verschillende locaties al bekend is – eveneens aangegeven met welke milieuaspecten in ieder geval rekening moet worden gehouden bij verdere planuitwerking. Ontwikkellocatie 5: Bierkade/Zilverstraat-Hoogstraat Voor het braakliggende terrein van het voormalige constructiebedrijf aan de Bierkade/Zilverstraat-Hoogstraat is een verkenning met diverse betrokken actoren gedaan voor een multifunctionele herinvulling van het geheel. Dit betreft wonen aan het water in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid, detailhandel en horeca. Een uitwerking hiervan in ideeënschetsen is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat de voornemens niet middels een juridisch-planologische regeling in voorliggend bestemmingsplan is gevat. Wanneer de tijd daar is, zal een afzonderlijke op ontwikkeling gerichte ruimtelijke procedure voor het gebied worden opgestart. Voor wat betreft hinder van bedrijven en voorzieningen moet de voorziene
HINDER VAN BEDRIJVEN
kleinschalige bedrijvigheid en horeca op deze ontwikkellocatie inpasbaar zijn
EN VOORZIENINGEN
ten opzichte van de aanwezige en nieuw te realiseren woningen. Aan de Bierkade en Hoogstraat zijn bedrijven aanwezig, maar omdat tussen deze bedrijven en de locatie al woningen aanwezig zijn, zijn deze woningen maatgevend voor deze bedrijven. Zodoende vormen deze bedrijven geen belemmering voor woningbouw op de locatie. Op deze ontwikkellocatie is sprake van een gebied met functiemenging. Horeca en detailhandel is inpasbaar op deze locatie, mits deze aanpandig aan de woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daartoe toereikend. Naast de wenselijkheid van horeca in het algemeen is het voorts noodzakelijk om met een akoestisch onderzoek ook daadwerkelijk vast te stellen of horecaen detailhandelsvoorzieningen geen overlast veroorzaken ten opzichte van de aanwezige en nieuw te bouwen aangrenzende (aanpandige) woningen. Hierin dient onderzoek te worden gedaan naar contactgeluid, technische installaties, afzuiginstallaties, muziekgeluid in de horeca, rookruimte, degelijke sluisdeuren en dergelijke.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
25
ARCHEOLOGIE
Op basis van de topografische ontwikkeling en de ligging binnen de historische kern van Enkhuizen heeft de ontwikkellocatie Bierkade/Zilverstraat-Hoogstraat een zeer hoge archeologische waarde. Tot in de late 16de of het begin van de 17de eeuw was de ontwikkellocatie water. Mogelijk zijn nog structuren in de bodem aanwezig die dateren uit deze periode, bijvoorbeeld rijen palen, beschoeiingen langs het water en steigers. In de periode 1577-1634 is door demping van een deel van de Oosterhaven het land tussen de ZilverstraatHoogstraat en Bierkade ontstaan. Mogelijk is voor het dempen stadsafval gebruikt en zijn houten structuren in de grond geplaatst om de opgebrachte grond te zetten. Na de demping zijn binnen de ontwikkellocatie woon- en pakhuizen gebouwd en vermoedelijk ook werkplaatsen. In de 19de eeuw is het nog bestaande Betonningsmagazijn verrezen en een gasfabriek. De locatie van de gasfabriek is gesaneerd en hier zullen daarom geen of nauwelijks nog archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Dit terrein kan in principe worden vrijgegeven. Voordat delen worden vrijgegeven, dient echter wel duidelijk in kaart te worden gebracht welke delen wel of niet zijn gesaneerd. Nieuwbouw op de niet-gesaneerde delen binnen de ontwikkellocatie zal een verstoring van het bodemarchief tot gevolg hebben, wat betekent dat de bouwwerkzaamheden vooraf dienen te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Hiervoor is een goedgekeurd Archeologisch Bureauonderzoek (ABO) en Programma van Eisen (PvE) nodig.
BODEM
De nu braakliggende locatie is ten aanzien van het bodemaspect uitvoerig onderzocht. Er is sprake van een mobiele verontreiniging in de ondergrond en een immobiele verontreiniging in de bovengrond. De mobiele verontreiniging is in de periode 2003-2004 gesaneerd. In 2011 is gestart met de sanering van een restverontreiniging die medio 2012 gereed is. Na afloop van deze sanering zal er nog een geringe restverontreiniging achterblijven die geen belemmering vormt voor toekomstige ontwikkelingen. De immobiele verontreiniging betreft een ophooglaag van 1 m tot 2 m dikte die sterk is verontreinigd met onder meer koper en lood. Deze laag is niet gesaneerd. Voor de binnenstad is deze laag niet ongebruikelijk. In hoeverre deze verontreiniging een belemmering is voor de ontwikkeling is afhankelijk van wat er precies wordt gebouwd. Er kan op deze grond worden gebouwd. Graven in en afvoer van grond moet onder bodemsaneringscondities. Eventuele tuinen moeten voorzien worden van een leeflaag met grond in de kwaliteit wonen. Aangezien de laatste onderzoeken dateren van 2001 is in de voorbereiding van de realisatie actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk. Voor een ruimtelijke planprocedure volstaat de beschikbare informatie. De te maken kosten voor immobiele verontreinigingen zijn naar verwachting niet van dien aard dat het plan daardoor niet uitvoerbaar is. Ontwikkellocatie 6: Project Paktuynen Kwartier fase 3 Een mogelijke derde woningbouwfase voor het project Paktuynen Kwartier wordt verkend. Het is goed mogelijk dat het terrein in de toekomst voor parkeren wordt aangewend wanneer de parkeercapaciteit vanwege realisatie van Paktuynen Kwartier fase 2 niet toereikend blijkt te zijn.
26
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Paktuynen Kwartier fase 3 bestaat voor het grootste deel uit een gedempt deel
ARCHEOLOGIE
van het Waaigat, dat dateert uit 1592. Hier kunnen houten beschoeiingen of kademuren worden verwacht, evenals vondstmateriaal dat tijdens de gebruiksperiode van het water in de haven terecht is gekomen (1592 tot 20 ste eeuw). Zie verder pagina 38. Ontwikkellocatie 7: Zuiderkerkplein 5/Boschplein De voormalige Boschschool aan het Zuiderkerkplein 5 is thans in gebruik als kinderdagverblijf. Nieuwbouw op deze locatie is wenselijk om tot een stedenbouwkundige kwaliteitsslag te komen waarbij tevens herontwikkeling van de bestaande parkeerplaats op het Boschplein kan worden betrokken. Ontwikkellocatie 8: Westerstraat 273 Vrijstelling en bouwvergunning is verleend om op de voormalige locatie van een autobedrijf aan de Westerstraat 273 te komen tot het oprichten van hotelbebouwing met acht appartementen. Dit als uitbreiding van het aan de overzijde van de weg gelegen hotel. De verleende vrijstelling is in dit bestemmingsplan verwerkt. Thans is sprake van mogelijke planaanpassing met betrekking tot een groter aantal hotelappartementen. Ontwikkellocatie 9: Korte Westerstraat Aan de Korte Westerstraat vindt planvorming plaats rondom een integrale herontwikkeling van de bestaande school, peuterspeelzaal, gymzaal en andere omliggende functies in dit gebied. De plannen kunnen mogelijk leiden tot een multifunctionele accommodatie waarin ruimte is voor ten minste twee basisscholen conform het concept brede school. Daarnaast is uitbreiding van de supermarkt voorgenomen waarbij ook een andere indeling van het parkeerterrein wordt voorgestaan. Omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt is reeds verleend. Door Archeologie West-Friesland is hiertoe reeds een archeologische en cul-
ARCHEOLOGIE
3
tuurhistorische inventarisatie opgesteld . In de archeologische inventarisatie is een eerste overzicht gegeven van de verwachte archeologische waarden. Sporen en structuren uit de vroegste periode van Enkhuizen zijn mogelijk aanwezig, maar het grootste deel van de archeologische resten dateert uit de periode van na 1590 toen het gebied onderdeel uitmaakte van de stad Enkhuizen. Gezien de ligging binnen de historische stadskern en de archeologische resten die op basis van de inventarisatie kunnen worden verwacht, heeft het gebied een hoge archeologische waarde. Herontwikkeling leidt waarschijnlijk tot verstoring van het bodemarchief. Voorafgaand aan nieuwbouw dient derhalve archeologisch onderzoek te worden verricht.
3
“Archeologische en cultuurhistorische inventarisatie: Bouwblok Westerstraat-MolenwegNoorder Boerenvaart-Oude Gracht, Enkhuizen”, Archeologie West-Friesland, 2011.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
27
Ontwikkellocatie 10: Dijk Langs de westelijke zijde van de Dijk wordt een mogelijke herontwikkeling onderzocht om te komen tot woningbouw en realisatie van parkeerterrein. Ontwikkellocatie 11: Oude Haven Langs de Oude Haven vindt onderzoek plaats naar herontwikkeling van de nautische bedrijven aan de Oude Haven naar recreatiegerichte activiteiten. Met zogeheten sleutelfiguren is een verkenning gedaan naar de mogelijkheden van het gebied. Dit heeft geleid tot een werkboek met ideeënschetsen voor toekomstige ontwikkeling. De uitwerking hiervan is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat de voornemens niet middels een juridisch-planologische regeling in voorliggend bestemmingsplan is gevat. Wanneer de tijd daar is, zal een afzonderlijke op ontwikkeling gerichte ruimtelijke procedure voor het gebied worden opgestart. Ontwikkellocatie 12: Harpstraat 4 Aan de Harpstraat 4 bestaan plannen om vier passantenwoningen mogelijk te maken. Passantenwoningen zijn bedoeld voor wisselende bewoning en fungeren als doorgangshuis voor personen die tijdelijke huisvesting zoeken. In voorliggend bestemmingsplan is de bebouwing aan de Harpstraat 4 evenwel nog bestemd als ‘Detailhandel’. Dit is conform de functie van deze bebouwing in het eerdere bestemmingsplan voor deze locatie gedaan. Buiten voorliggend bestemmingsplan om kan het project met een afzonderlijke ruimtelijke procedure mogelijk worden gemaakt. Te zijner tijd kan in dat kader worden ingesproken op het planvoornemen. Ontwikkellocatie 13: Kwakerspad Waarschijnlijk wordt de openbare bibliotheek aan het Kwakerspad 3 op termijn naar een andere locatie verplaatst. Het ligt in de lijn der verwachting dat dit binnen de planperiode van dit bestemmingsplan plaatsheeft. Afhankelijk van de voortgang van deze ontwikkeling komt de huidige bebouwing van de bibliotheek op termijn voor herinvulling in aanmerking. Vooralsnog is hier geen sprake van en bestaan er geen concrete plannen. De bebouwing van de huidige bibliotheek is in dit bestemmingsplan dan ook als maatschappelijk bestemd. Ontwikkellocatie 14: Compagnieshaven Voor de Compagnieshaven is door de beheerdereigenaren in 2006 een ontwikkelingsmodel opgesteld. Hierin zijn diverse mogelijke toekomstige ontwikkelingen voor de Compagnieshaven omschreven die gefaseerd kunnen worden uitgevoerd. Ontwikkeling is nodig om de goede classificatie van de haven van destijds te kunnen continueren om zodoende de rol van belangrijke grote jachthaven aan het IJsselmeer te kunnen blijven vervullen. Vanuit de bedrijfsvoering gelden verschillende uitgangspunten voor de Compagnieshaven, waarvan de meeste reeds zijn uitgevoerd: -
primaire voorzieningen in twee en secundaire voorzieningen in één bouwlaag;
28
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
-
uitbreiding van dienstverlening aansluiten tegen bestaande zeilmakerij (verdieping);
-
vervanging van oude toiletaccommodatie combineren met uitbreiding van diensten in hoofdgebouw (begane grond);
-
vergroten oppervlak verkoopruimten haven- en watersportwinkel;
-
verplaatsen mastenberging en berging Almere zo veel als mogelijk nabij trailerhelling;
-
vooralsnog handhaven van brandstofpomplocatie en handhaven van locaties speeltuin en milieuhoek;
-
rekening houden met nieuwbouwplan van KNRM en uitbreiding serre van café-restaurant de Mastenbar.
Ontwikkellocatie 15: De Cuyp Er bestaan voornemens om de locatie van het bedrijvencentrum ‘De Cuyp’ aan de Kuipersdijk te herontwikkelen. Een kwaliteitsverbetering van de locatie met woningbouw wordt voorgestaan.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
29
3
B e l e i d
De gemeente beschikt over een groot aantal beleidsstukken betreffende een
diversiteit aan onderwerpen die doorwerking moeten vinden in bestemmingsplannen. Met het oog op de herziening van de bestemmingsplannen van drie grote plangebieden binnen de gemeente zijn geldende beleidsstukken geanalyseerd en in een aparte basisnota van beleid vastgelegd4. Per beleidsstuk is aangegeven of deze al dan niet relevant is voor de bestemmingsplanherziening van een plangebied, en zo ja voor welk thema. Deze basisnota vormt daarmee het fundament van onder meer de herziening van voorliggend bestemmingsplan Binnenstad en Havens. De voor het plangebied van dit bestemmingsplan relevante en van toepassing zijnde beleidsstukken zijn de volgende. Rijksbeleid -
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
-
Kadernota Water;
-
Nationaal Waterplan;
-
Waterbeleid 21ste eeuw;
-
Nationaal milieubeleidsplan 4;
-
Deltaprogramma IJsselmeergebied.
Provinciaal beleid -
Structuurvisie Noord-Holland 2040;
-
Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie;
-
Provinciaal verkeers- en vervoersplan;
-
Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013;
-
Provinciaal waterplan;
-
Waterbeheersplan 2010-2015.
Regionaal beleid -
Kadernota regionale woonvisie West-Friesland;
-
Regionale visie bedrijventerreinen West-Friesland;
-
Regionale detailhandelsvisie West-Friesland.
Gemeentelijk beleid -
Stadsvisie Enkhuizen 2030;
-
Structuurvisie Enkhuizen 2020;
4
“Basisnota van beleid – Gemeente Enkhuizen”, BügelHajema adviseurs bv, Leeuwarden, projectnummer 800.33.00.23.00, 10 februari 2011.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
31
-
HERT-analyse5 (concept);
-
Beleidsnota Speelruimte;
-
Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2010;
-
Beleidsregels en voorbereidingsbesluit concentratie publieksfuncties voor de binnenstad;
-
Beleidsnota standplaatsen, markt en evenementen;
-
Nota Steigers en walkanten Enkhuizen;
-
Havenverordening en Havenatlas Enkhuizen;
-
Verkeersplan Enkhuizen 2005-2015;
-
Archeologische Beleidsnota Gemeente Enkhuizen (concept);
-
Cultuurhistorische verkenning Enkhuizen de Oude Haven;
-
Beleidsvisie Schootsveld;
-
Welstandsnota Enkhuizen;
-
Onderzoek/Quickscan Oeverbeschoeiing in de Boerenhoek te Enkhuizen.
Voor een inhoudelijke behandeling van alle beleidsstukken wordt op deze plaats verwezen naar de gemeentelijke Basisnota van beleid. Voor de duidelijkheid zijn de teksten van voorgenoemde relevante beleidsstukken in bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5
32
Havens, Economie, Recreatie & Toerisme.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
4
M i l i e u a s p e c t e n
4.1
Hinder van bedrijven en voorzieningen Wet- en regelgeving Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), dan wel een omgevingsvergunning milieu te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen. In de geactualiseerde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven. In de meeste gevallen kunnen deze minimale afstanden worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Onderzoek Systematiek bedrijven en milieuzonering In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten: 1.
rustige woonwijk en rustig buitengebied;
2.
gemengd gebied.
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied wordt functiescheiding nage-
FUNCTIESCHEIDING
streefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. In het plangebied is evenwel sprake van omgevingstype 2, te weten gemengd gebied. Er komen diverse functies als wonen, bedrijvigheid en voorzieningen in het plangebied voor. In dergelijke gemengde gebieden is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn milieubelastende activiteiten in
FUNCTIEMENGING
dergelijke levendige gebieden onder voorwaarden op kortere afstand van hin-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
33
dergevoelige functies mogelijk. Voor gebieden met functiemenging worden voor veel bedrijven en voorzieningen geen minimale richtafstanden aangegeven, maar wordt gewerkt met een categorie-indeling (A, B of C) waarbij voorwaarden voor de inpassing zijn gegeven: -
Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
-
Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
-
Categorie C: Activiteiten uit categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Wat betreft functiemenging kunnen in het plangebied de categorieën A en B worden onderscheiden. Bedrijven en voorzieningen in het plangebied Bij vestiging van de bedrijven en voorzieningen in het plangebied is in het verleden in het kader van milieuwetgeving reeds beoordeeld in hoeverre deze vestiging aanvaardbaar was en aan welke eventuele te stellen voorschriften zou moeten worden voldaan. Bedrijven en voorzieningen die in de huidige situatie niet kunnen voldoen aan minimale richtafstanden (van omgevingstype 1) of niet passend zijn in bovenstaande categorieën (omgevingstype 2) worden normaliter op de verbeelding aangeduid. Bedrijven die in de huidige situatie niet kunnen voldoen aan de geldende minimale richtafstanden worden op de verbeelding aangeduid. Hiermee kan de huidige situatie wel worden voortgezet, maar kan geen gelijkwaardig bedrijf uit dezelfde milieucategorie terugkeren in een toekomstige situatie bij bedrijfsbeëindiging. Enkel bedrijvigheid uit lagere milieucategorieën is dan nog mogelijk. Bedrijventerreinen De gemeente Enkhuizen telt drie bedrijventerreinen, te weten Ketenwaal, Schepenwijk en Krabbersplaat. Op deze bedrijventerreinen is milieucategorie 3.2 met een minimale richtafstand van 100 m bij recht toegestaan. Voor bedrijventerrein Krabbersplaat geldt dat ook bestaande bedrijvigheid uit hogere milieucategorieën voorkomt. Deze bedrijvigheid is als zodanig in het van toepassing zijnde plan in dat gebied vastgelegd. De bovenomschreven milieucategorisering kan tot milieucontouren leiden die van invloed zijn op het zuidwestelijke deel van het plangebied van dit bestemmingsplan. Ruimtelijke ontwikkelingen met betrekking tot hindergevoelige functies kunnen worden belemmerd door deze milieucontouren. Bij nieuwe ontwikkelingen dient derhalve de afweging plaats te vinden of een ontwikkeling uit oogpunt van bedrijvenhinder toelaatbaar is.
34
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
De bedrijventerreinen Ketenwaal en Krabbersplaat zijn overigens tevens geluidsgezoneerd (zie paragraaf 4.7). Deze geluidszonering voorziet in de bescherming van geluidsgevoelige objecten in de omgeving tegen geluidhinder afkomstig van de bedrijventerreinen. Hiertoe is een 50 dB(A)-contour rondom deze bedrijventerreinen vastgelegd. Deze contour ondervindt als gevolg van dit bestemmingsplan geen wijzigingen en is op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangeduid. Nieuwvestiging Nieuwvestiging van bedrijven op andere dan de bestaande en als zodanig bestemde locaties is binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van bedrijvigheid zal bij de verstrekking van de omgevingsvergunningen milieu of bij het instemmen met meldingen van geval tot geval een beoordeling plaatsvinden van de gevolgen voor omwonenden c.q. voor de bedrijvigheid. Ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de ontwikkellocaties middels een uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan mogelijk zijn, is door de Milieudienst Westfriesland ten aanzien van hinder van bedrijvigheid en voorzieningen het volgende gesteld. Ontwikkellocatie 3: Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 Deze ontwikkellocatie ligt aan de rand van een woonwijk. In de omgeving van deze locatie zijn geen bedrijven aanwezig. Wel dient een hogere waarde wat betreft geluidhinder te worden verkregen in verband met het nabijgelegen spoorwegrangeerterrein (zie hiertoe paragraaf 4.7). Ontwikkellocatie
4:
Zuidzijde
algemene
begraafplaats
Prins Bernhardlaan Deze ontwikkellocatie ligt aan de zuidzijde van de algemene begraafplaats aan de Prins Bernhardlaan en daarmee aan de rand van een woonwijk. De meest dichtbij gelegen woning komt op ongeveer 20 m afstand van de uitbreiding van de begraafplaats te liggen. Uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering blijkt dat een afstand van 10 m (op basis van geluid) dient te worden aangehouden tussen een begraafplaats en hindergevoelige objecten, zoals woningen. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Milieudienst Westfriesland stelt voorts dat gezien de ligging van de uitbreiding van de begraafplaats bij het houden van diensten bij begrafenissen een minimale verstoring zal optreden. Een begraafplaats is over het algemeen een zeer stille omgeving. Deze ontwikkellocatie voldoet hier aan. Conclusie De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet door (milieu)hinder van bedrijven en voorzieningen gehinderd.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
35
4.2
Archeologie Wet- en regelgeving Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld met een omgevingsvergunning. Onderzoek De gehele binnenstad van Enkhuizen en daarmee vrijwel het gehele plangebied van dit bestemmingsplan wordt op zowel de provinciale als gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als gebied met hoge archeologische waarde. Dit betreft het gebied dat binnen de oorspronkelijke loop van de Westfriese Omringdijk ligt.
Figuur 8. Archeologische verwachtingen in Enkhuizen (Bron: Provincie Noord-Holland, 2012)
De gemeente zet met de Archeologische Beleidsnota Gemeente Enkhuizen de archeologische koers voor de komende jaren uit. Deze beleidsnota is in concept gereed. Met een eigen archeologisch beleidsplan kiest de gemeente ervoor de eigen keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Ze brengt duidelijk naar voren hoe en waarom de stad zorg draagt voor haar kwetsbare bo-
36
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
demarchief en welke consequenties dat heeft. In het archeologiebeleid zijn de volgende elementen van belang: -
Archeologie wordt meegenomen in nieuwe bestemmingsplannen.
-
Ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning wordt getoetst op archeologische waarde.
De gemeentelijke beleidskeuzes zijn weergegeven op een archeologische waardenkaart. Hierdoor is voor iedereen inzichtelijk waar en op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologie. In samenspraak met Archeologie West-Friesland is deze conceptversie van de archeologische waardenkaart in dit bestemmingsplan vertaald. Verschillende archeologische zones worden derhalve in dit bestemmingsplan gehanteerd die in figuur 9 zijn weergegeven.
Figuur 9. Archeologische zones (Bron: Archeologie West-Friesland, 2012)
Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij ingrepen in de bodem dieper dan 35 cm beneden maaiveld worden voorzien, is mogelijk archeologisch onderzoek van toepassing bij een ingreep met een omvang groter dan: -
0 m2 (dus bij iedere bodemingreep) voor ‘Terrein van hoge archeologische waarde (Westfriese Omringdijk);
-
30 m2 voor ‘Terrein van hoge archeologische waarde (historische kern)’;
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
37
-
50 m2 voor ‘Terrein van hoge archeologische waarde’;
-
1.000 m2 voor het gebied aangegeven als ‘Kreekruggen en –flanken (Bronstijd)’;
-
15.000 m2 voor het gebied aangegeven als ‘Komgronden’.
Voor wat betreft de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkellocaties die bij recht of wijzigingsbevoegdheid mogelijk zijn, is door Archeologie WestFriesland middels het uitvoeren van een archeologische inventarisatie gekeken naar de archeologische verwachting ter plaatse en welke consequenties hieraan verbonden moeten worden. In onderstaande is volstaan met het integraal opnemen van de conclusies die door Archeologie West-Friesland voor elk van de gebieden in kwestie zijn getrokken. Ontwikkellocatie 1: Project Paktuynen Kwartier fase 2 (& Ontwikkellocatie 6: Project Paktuynen Kwartier fase 3) RESULTATEN
Op basis van de topografische ontwikkeling en de ligging binnen de historische kern van Enkhuizen heeft de ontwikkellocatie Paktuynen Kwartier fase 2 (en 3) een zeer hoge archeologische waarde. De ondergrond van Paktuynen Kwartier fase 2 bestaat uit een vestinggracht die in 1590 is gedempt. Langs de zuidzijde van de Paktuinen (straat) heeft een zware bakstenen stadsmuur gelopen en binnen het ontwikkelgebied stond waarschijnlijk ook een stenen toren uit de 16de eeuw. Vanaf het einde van de 16de eeuw stonden hier woon- en pakhuizen, waaronder het pand en pakhuis van de West-Indische Compagnie (WIC). Het nog af te ronden archeologisch onderzoek binnen fase 1 heeft duidelijk gemaakt dat binnen de ontwikkellocatie veel funderingen en vloeren van gebouwen, evenals putten en afvalkuilen, in de bodem aanwezig zijn. Het aangetroffen vondstmateriaal, hoewel beperkt verzameld tijdens de opgraving, toont de hoge welstand van de bewoners van de huizen in de 17de eeuw.
CONSEQUENTIES
Nieuwbouw binnen de ontwikkellocatie heeft een verstoring van het bodemarchief tot gevolg, wat betekent dat de bouwwerkzaamheden vooraf dienen te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. De geldigheid van het Archeologisch Bureauonderzoek (ABO) en Programma van Eisen (PvE) uit 2006 is vervallen. Voorafgaand aan een opgraving op deze locatie moet daarom een nieuw ABO en PvE worden gemaakt. Met gemeente en ontwikkelaar is inmiddels vastgelegd hoe archeologie op een verantwoorde wijze meegenomen dient te worden in de ontwikkeling van de locatie. Ook de Erfgoedinspectie van het Ministerie van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is hiervan op de hoogte gesteld. Ontwikkellocatie 2: Burgwal 30
RESULTATEN
Op basis van de topografische ontwikkeling en de ligging binnen de historische kern van Enkhuizen heeft de ontwikkellocatie een hoge archeologische waarde. Interessant zijn de bodemlagen en structuren die samenhangen met het bouwrijp maken van het gebied in de late 16de eeuw. Waarschijnlijk zijn eveneens sporen van woonhuizen uit de 17de (en 18de) eeuw, bijvoorbeeld funderingen en kelders, in de bodem aanwezig.
38
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Nieuwbouw heeft een verstoring van het bodemarchief tot gevolg, wat bete-
CONSEQUENTIES
kent dat de bouwwerkzaamheden vooraf dienen te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Hiervoor is een goedgekeurd ABO en PvE nodig. Ontwikkellocatie 3: Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat Op basis van de topografische ontwikkeling en de ligging binnen de historische
RESULTATEN
kern van Enkhuizen heeft de ontwikkellocatie een hoge archeologische waarde. Interessant zijn de bodemlagen en structuren die samenhangen met het bouwrijp maken van het gebied in de late 16de eeuw. Waarschijnlijk zijn eveneens sporen van woonhuizen uit de 17de en 18de eeuw, bijvoorbeeld funderingen en kelders, in de bodem aanwezig. Nieuwbouw heeft een verstoring van het bodemarchief tot gevolg, wat bete-
CONSEQUENTIES
kent dat de bouwwerkzaamheden vooraf dienen te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Hiervoor is een goedgekeurd ABO en PvE nodig. Ontwikkellocatie
4:
Zuidzijde
algemene
begraafplaats
Prins Bernhardlaan Op basis van de topografische ontwikkeling en de ligging binnen de historische
RESULTATEN
kern van Enkhuizen heeft de ontwikkellocatie een hoge archeologische waarde. Langs de ontwikkellocatie, op de locatie van de huidige Prins Bernardlaan, liep waarschijnlijk de Omringdijk. Ophogingslagen van de dijk of andere structuren die hiermee samenhangen, bijvoorbeeld dijkversterkingen in de vorm van hout of stenen, uit de periode vóór 1600 aan de westzijde van de ontwikkellocatie liggen binnen de verwachting. Uit de periode rond 1600, de periode dat het gebied binnen de stad is getrokken, dateren sporen die samenhangen met het bouwrijp maken van het terrein, namelijk ophogingslagen en mogelijk ook houten schotten. Tevens dateert de Mastenhaven uit deze tijd. De ontwikkellocatie omsluit een deel van de gedempte noordzijde van de haven en hier zijn waarschijnlijk nog houten kadebeschoeiingen of bakstenen kademuren in de bodem aanwezig. Langs de Prins Bernardlaan hebben, in ieder geval in de 17de eeuw, huizen gestaan met achtererven. Verder heeft een houten kraan aan de noordzijde van de haven gestaan. De funderingen van deze kraan bevinden zich waarschijnlijk nog in de bodem. Ook zaken die te relateren zijn met het Giethuis kunnen binnen de ontwikkellocatie aanwezig zijn. De aanleg van een begraafplaats op deze locatie heeft een verstoring van het
CONSEQUENTIES
bodemarchief tot gevolg, wat betekent dat eerst een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hiervoor is een goedgekeurd ABO en PvE nodig. Regeling in dit bestemmingsplan Voorliggend bestemmingsplan is verder actualiserend en conserverend van aard. Nader archeologisch onderzoek naar overige locaties is in het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan daarom niet noodzakelijk. In dit bestemmingsplan is voor zover nodig en relevant een beschermingsregeling voor de in figuur 10 aangegeven gebieden opgenomen. Dit is middels verschillende dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ (WR–A) gedaan, waarbij de gel-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
39
dende onderzoeksregimes als volgt zijn aangegeven: 0 m 2 = WR-A1, 30 m2 = WR-A2, 50 m2 = WR-A3, 1.000 m2 = WR-A5 en 15.000 m2 = WR-A6. Conclusie Dit bestemmingsplan mag, met inachtneming van bovenomschreven bevindingen van Archeologie West-Friesland, uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft het archeologische aspect.
4.3
Cultuurhistorie Wet- en regelgeving De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid. Ieder bestemmingsplan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient daarom een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (archeologie) rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan. Onderzoek Dit bestemmingsplan is gericht op het actualiseren en in hoge mate conserveren van de bestaande situatie in het plangebied. Op de in het plangebied aanwezige historisch-geografische waarden is in hoofdstuk 2 reeds uitvoerig ingegaan. De historisch-geografische karakteristiek van het plangebied hangt nauw met de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van Enkhuizen samen. De gemeente Enkhuizen is zich bewust van de historische waarde van het plangebied. Mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen worden derhalve met zorg ingepast waarbij cultuurhistorische structuren en waarden niet of zo min mogelijk worden doorbroken en aangetast. Wat betreft archeologie is reeds in voorgaande paragraaf de in dit bestemmingsplan opgenomen beschermingsregeling omschreven. Ten aanzien van cultuurhistorie zijn de volgende beschermingsregelingen in dit bestemmingsplan getroffen. Regeling in dit bestemmingsplan BESCHERMD STADSGE-
Het plangebied is grotendeels aangewezen als beschermd stadsgezicht. Hand-
ZICHT EN SCHOOTSVELD
having van de historisch-ruimtelijke structuur en identiteit van het beschermd stadsgezicht is uitgangspunt in dit bestemmingsplan. Dit wordt gerealiseerd door een conserverende regeling voor dit gebied in het bestemmingsplan op te nemen. Hiertoe is een dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’
40
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
opgenomen waar een beschermingsregeling aan is verbonden die mede op het behoud en herstel van cultuurhistorische en ruimtelijke waarden is gericht. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient hier rekening mee te worden gehouden. Nieuwe ontwikkelingen in het beschermd stadsgezicht moeten zo goed mogelijk worden ingepast in de bestaande historische omgeving. Voortkomend uit het aanwijzingsbesluit betreffende het beschermde stadsgezicht van Enkhuizen is in de gemeentelijke welstandsnota daarnaast vastgelegd dat het beleid in het beschermde stadsgezicht gericht is op behoud en versterking van de historische karakteristieken van de stedenbouwkundige structuur, de bebouwing, het stadsbeeld en het dakenlandschap. Voor het aan de overzijde van de vesting gelegen schootsveld geldt een dubbelbestemming ‘Waarde – Schootsveld’. Hier is eveneens een beschermingsregeling aan verbonden dat het schootsveld niet kan worden bebouwd. De beleidsintentie is om het schootsveld open en daarom dan ook vrij van bebouwing te houden. Daarnaast wordt het groene karakter van het schootsveld nagestreefd. In een bestemmingsplan hoeven rijksmonumenten normaliter niet (dubbel) be-
MONUMENTEN
schermd te worden aangezien landelijke regelgeving op grond van de Monumentenwet 1988 reeds voldoende op bescherming toeziet. Wel vindt op grond van bestemmingsplannen in ieder geval een nadere bescherming van gemeentelijke monumenten in lijn met de gemeentelijke erfgoedverordening plaats, aangezien gemeentelijke monumenten niet zijn ondergebracht in de Monumentenwet 1988. Ditzelfde geldt voor provinciale monumenten op grond van de provinciale monumentenverordening. De gemeentelijke monumenten, maar in dit geval ook rijksmonumenten, zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan middels de aanduiding “karakteristiek” aangegeven. De Westfriese Omringdijk kent als provinciaal monument de dubbelbestemming ‘Waarde – Westfriese Omringdijk’. Voor wijzigingen aan zowel rijks,- provinciaal als gemeentelijke monumenten dient in alle gevallen een omgevingsvergunning aangevraagd te worden. Dit is in de regels vastgelegd. Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk gericht op het actualiseren en conserveren van de bestaande situatie in het plangebied. Het bestemmingsplan kent een gedetailleerd karakter waarbij alle functies vrij specifiek zijn inbestemd. De wegen-, straten- en groenstructuur, alsmede de bebouwingsstructuur is vastgelegd door middel van eigen bestemmingen. Hierdoor wordt het behoud van de cultuurhistorische patronen die nu nog in Enkhuizen voorkomen, afdoende gewaarborgd. Conclusie Gezien de getroffen beschermingsregelingen mag dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht wat betreft cultuurhistorie.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
41
4.4
Bodem Wet- en regelgeving In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel te worden voorkomen. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Onderzoek
Figuur 10. Kaartfragment bodemkwaliteit (Bron: Bodemloket, 2012)
Op de kaart van het Bodemloket is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Informatie uit verschillende bodemonderzoeken is hierin opgenomen, alsook historische activiteiten die extra aandacht vragen. Daarnaast is door de Milieudienst Westfriesland voor het grondgebied
van
West-Friesland
de
regio
bodembeleid
en een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze kaart bevat informatie over de gemiddel-
42
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
de kwaliteit van de bodem van onder meer het gemeentelijk grondgebied van Enkhuizen. De bodemkwaliteitszones in het plangebied zijn als volgt: -
‘W1’ (Wonen voor 1900) voor de binnenstad;
-
‘W2’ (Wonen voor 1900, exclusief centrum Enkhuizen, + Wonen 19001950) voor de lintbebouwing aan het Westeinde;
-
‘W3’ (Wonen 1950-1980) voor een klein zuidoostelijk deel van het plangebied;
-
‘Buitengebied’ (Buitengebied, sport en recreatie en volkstuinen) voor de gronden in het schootsveld.
Gemiddeld voldoet de bodemkwaliteit van de binnenstad aan de bodemkwaliteitsklasse “Industrie”. De bodemkwaliteit correspondeert hierdoor niet met de functies binnen het gebied. Bij het huidige gebruik is er echter geen sprake van gezondheidsrisico’s. Binnen het plangebied zijn in de loop der jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn voor een deel uitgevoerd op locaties waar potentieel bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Op een aantal locaties is daarbij bodemverontreiniging aangetoond. Daar waar de verontreiniging belemmerend was voor de functie van een terrein is bodemsanering uitgevoerd, waardoor de locaties weer geschikt zijn gemaakt voor het gebruik. Plaatselijk kan nog wel sprake zijn van restverontreinigingen. Verder zijn er binnen het plangebied locaties aanwezig waarvan bekend is dat er activiteiten hebben plaatsgevonden die tot bodemverontreiniging geleid kunnen hebben. Dit betreft locaties waarvoor in het verleden een Hinderwetof Wet milieubeheervergunning is aangevraagd voor het uitoefenen van bepaalde bedrijfsactiviteiten. Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied nog ondergrondse brandstoftanks. Niet op al deze locaties is bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bestemmingsplan is actualiserend en in hoge mate conserverend van aard. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied worden vrijwel niet mogelijk gemaakt. Enkele locaties kunnen evenwel bij recht, uitwerking of wijziging worden ontwikkeld, alsook dat reguliere perceelsgebonden bouwmogelijkheden, die reeds zijn toegelaten op grond van voorgaande bestemmingsplannen, zijn toegestaan. Op grond van de Woningwet dient bij woningbouw steeds een bodemtoets plaats te vinden. Daaruit blijkt of er daadwerkelijk verontreiniging verwacht moet worden, waarnaar vervolgens eventueel onderzoek verricht moet worden. Ook op onverdachte terreinen kan bodemverontreiniging worden aangetroffen, omdat altijd activiteiten kunnen hebben plaatsgevonden die tot bodemverontreiniging hebben geleid en die thans niet bekend zijn. In geval van grondverzet moet tevens onderzoek worden gedaan naar de kwaliteit van af te voeren grond.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
43
Door de milieudienst is een overzicht gegeven van de beschikbare bodeminformatie voor de verschillende ontwikkellocaties. Ontwikkellocatie 1: Project Paktuynen Kwartier fase 2 (& Ontwikkellocatie 6: Project Paktuynen Kwartier fase 3) In de periode 2003-2005 zijn voor de gehele ontwikkellocatie van het project Paktuynen bodemonderzoeken uitgevoerd met het oog op de toen al beoogde woningbouw. Noodzakelijke saneringen zijn daarbij uitgevoerd. Bodemkwaliteit vormt geen belemmering. Er moet rekening mee worden gehouden dat afvoer van vrijkomende grond moet voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit. Ook kan de grond aan een erkende verwerker worden aangeboden. Ontwikkellocatie 3: Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat Op deze ontwikkellocatie is voor zover bekend geen bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn vanuit het verleden geen bijzondere verdenkingen bekend die de bodem verontreinigd kunnen hebben. Gezien de ligging in de binnenstad kan de bodem verontreinigd zijn met zware metalen en PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen). In het kader van de omgevingsvergunning moet een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd na de sloop. Kosten en risico’s zijn voor de initiatiefnemer. De te maken kosten voor immobiele verontreinigingen zijn naar verwachting niet van dien aard dat het plan daardoor niet uitvoerbaar is. Ontwikkellocatie
4:
Zuidzijde
algemene
begraafplaats
Prins Bernhardlaan Van de beoogde uitbreidingslocatie voor de begraafplaats is geen bodemonderzoek beschikbaar. De bodemkwaliteit is hier van belang vanuit arbeidsomstandigheden en wat betreft de fysische kwaliteiten. Bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. In de voorbereiding van de realisatie wordt een bodemonderzoek aangeraden. Om er voldoende zeker van te zijn dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, is het in het kader van het traject van een omgevingsvergunning voor het bouwen noodzakelijk dat er een vooronderzoek uitgevoerd zal worden, conform de NEN 5725. Als uit de resultaten van het vooronderzoek geen zaken naar voren komen die een verdenking van bodemverontreiniging veroorzaken, moet een verkennend onderzoek conform de strategie “onverdacht” worden gedaan. Als uit de resultaten van het vooronderzoek wel verdenkingen van bodemverontreiniging blijken, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden uitgevoerd. Deze onderzoeken dienen voorafgaand aan de bouw- en graafwerkzaamheden plaats te vinden. Het uitvoeren van het vooronderzoek, en een verkennend bodemonderzoek, is een voorwaarde waaraan voldaan moet worden voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen in werking kan treden.
44
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Conclusie Dit bestemmingsplanplan is actualiserend en in hoge mate conserverend van aard. Geconcludeerd mag worden dat de status quo met betrekking tot mogelijke bodemverontreiniging in het plangebied acceptabel is. Voor het bestemmingsplan vormt de bodemkwaliteit van de ontwikkellocaties die bij recht en wijziging mogelijk zijn nergens een belemmering. In het kader van in de toekomst uit te voeren projecten zal daar waar nodig nader onderzoek worden verricht. In de voorbereiding- en uitvoeringsfase moet daarom rekening worden gehouden met verkennend of actualiserend bodemonderzoek en het werken in en afvoeren van licht tot sterk verontreinigde grond. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt op voorhand niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem belemmerd.
4.5
Ecologie Wet- en regelgeving De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 oktober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van
SOORTENBESCHERMING
instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde ‘nee, tenzij-principe’. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. De Nbw is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebie-
GEBIEDSBESCHERMING
den betreffen onder andere de zogenoemde Speciale Beschermingzones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nbw uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen. Onderzoek Gebiedsbescherming Enkhuizen grenst aan het IJsselmeer en Markermeer die deel uitmaken van het
NATURA 2000-GEBIEDEN
Europese natuurnetwerk Natura 2000. Voor het IJsselmeer bestaat de opgave vooral uit het scheppen van voldoende rust- en ruiplaatsen voor watervogels, zoals fuut, smient, slobeend en ganzen. Moerasvorming langs de oevers ver-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
45
zacht de overgang van land naar water en schept een paaiplaats voor vis en broedbiotoop voor de roerdomp. Voor het Markermeer bestaat de opgave vooral uit behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden voor grasetende watervogels en meervleermuizen. De belangrijkste kraamkamerfunctie en slaapfunctie van de meervleermuis ligt vooral in gebouwen buiten de Natura 2000-gebieden.
Figuur 11. Kaartfragment Ecologische Hoofdstructuur in groen en Natura 2000-gebieden in oranje (Bron: Alterra, 2012) ECOLOGISCHE
De geïsoleerde ligging van de veelal kleine reservaten maakt de natuur in
HOOFDSTRUCTUUR
West-Friesland kwetsbaar voor versnippering. Ecologische verbindingen met riet- en bloemrijk hooiland zijn hier belangrijk. In de gemeente Enkhuizen is het EHS gebied ‘De Ven’ en ‘De Kreupel’ gesitueerd. De Ven bestaat uit buitendijks grasland en rietland met bosopslag en herbergt een grote kolonie aalscholvers van unieke omvang in Nederland. Binnendijks liggen vochtige en kruidenrijke graslanden en rietmoeras. De Kreupel is een nieuw aangelegd complex van natuureilanden in het IJsselmeer. Op het eiland zijn grote kolonies aanwezig van onder meer aalscholver en visdief, tevens is het gebied een belangrijke pleisterplaats voor zwarte sterns.
OVERIGE GEBIEDEN
Ook buiten de specifieke natuurgebieden zijn locaties waar beschermde planten diersoorten waargenomen zijn. Zo zijn waterlopen, openbaar groen, landelijk en ook het stedelijk gebied geschikt leefgebied voor diverse soorten planten diersoorten: -
Waterlopen: Waterlopen vormen een geschikte leefomgeving voor diverse amfibieën en vissoorten. Afhankelijk van de kwaliteit en helderheid van het water is plantengroei mogelijk. Verschillende vogelsoorten maken een drijfnest op het water of nestelen in rietkragen. Binnen de
46
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
gemeentegrenzen bevinden zich een groot aantal waterlopen, waarvan een deel met rietkraag. -
Openbaar groen: Het openbaar groen in de vorm van parken, gazons en overige beplanting vormt het leefgebied van broedvogels en kleine zoogdieren, zoals muizen en de egel. Afhankelijk van het beheer is het groen meer of minder interessant voor vlinders en andere insecten. Soms komt een gevarieerde ondergroei tot ontwikkeling of ontstaan stroken met bloemrijk grasland.
-
Landelijk gebied: Akkers en weilanden met een intensief agrarisch gebruik herbergen over het algemeen weinig tot geen bijzondere natuurwaarden. Waar het landschap een open karakter heeft, vormen akkers en weilanden de broedbiotoop voor weidevogels. Landschappelijke beplanting en erfbeplanting bieden broedgelegenheid aan zangvogels. Voor het overige vormen bermen en oevers soms een uitwijkplaats voor soorten die zich op landbouwpercelen niet meer kunnen handhaven.
-
Stedelijk gebied: In de bebouwde omgeving beperken natuurwaarden zich veelal tot algemeen voorkomende soorten. Verschillende vleermuissoorten gebruiken stedelijk gebied als jachtbiotoop. Bebouwing zelf kan een schuilplaats vormen voor vleermuizen. Verder zijn diverse muizensoorten te verwachten in de bebouwde omgeving, evenals de bruine rat (huismuis en bruine rat zijn niet beschermd). Erven en tuinen vormen het jachtgebied van de egel. Op oude muren komen soms beschermde muurplanten voor.
Soortenbescherming West-Friesland is voor amfibieën een gebied met weinig bijzondere waarden.
AMFIBIEËN EN REPTIELEN
De soorten die er voorkomen, zijn die soorten die landelijk wijdverspreid voorkomen en algemeen zijn. Voorkomende soorten zijn bruine kikker, bastaardkikker, meerkikker, gewone pad en kleine watersalamander. Zeldzame soorten en strikt beschermde soorten als rugstreeppad, heikikker of kamsalamander komen niet voor binnen de gemeente Enkhuizen. Strikt beschermde hagedissen en slangen komen evenmin voor binnen de gemeente. Binnen de gemeente komen algemene wijdverspreide zoogdiersoorten voor
ZOOGDIEREN
(konijn, haas, vos, diverse muizen en spitsmuissoorten). De soorten die voorkomen zijn, op vleermuizen na, allemaal soorten die staan vermeld in tabel 1 van de Ffw; de algemene soorten met het lichtste beschermingsregime. Landelijk strikt beschermde soorten als das of boommarter komen niet voor in WestFriesland. Strikt beschermde soorten als noordse woelmuis en waterspitsmuis die binnen de provincie Noord-Holland voorkomen, komen niet voor in Enkhuizen. Alle vleermuizen zijn strikt beschermd in Nederland, het gaat dan zowel om de verblijfplaatsen (bijvoorbeeld in gebouwen of holle oude bomen) als om de vliegroutes en foerageergebieden. Binnen de gemeente zijn, met name in de oudere stadswijken en rondom landelijk gelegen boerderijen, gebouwbewonende soorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis te verwachten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de verblijfplaats dient een natuuronderzoek plaats te vinden om de effecten op
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
47
deze strikt beschermde soortgroep in beeld te brengen. Binnen de gemeente zijn naar verwachting geen verblijfplaatsen aanwezig van vleermuissoorten die in bomen verkeren aangezien daarvoor geschikte bossen ontbreken. VAATPLANTEN
Het buitengebied van de gemeente Enkhuizen bestaat grotendeels uit intensief beheerd akkerland met watergangen met voedselrijk water en goed onderhouden oevers. Het voorkomen van beschermde vaatplanten is in dergelijke gebieden beperkt. Beschermde planten zijn met name aan te treffen in natuurterreinen en natuurlijk beheerde wegbermen, kavelranden en wegbermen. Te verwachten soorten zijn licht beschermde soorten als gewone dotterbloem en zwanebloem (tabel 1-soorten). Strikt beschermde plantensoorten zijn wel binnen de gemeente Enkhuizen aanwezig. In de oude stad op kademuren komen diverse groeiplaatsen voor van beschermde muurplanten zoals steenbreekvaren en tongvaren. Beide soorten zijn opgenomen in tabel 2 van de Ffw. Groeiplaatsen van deze beschermde (muur)planten dienen behouden te blijven. De groeiplaatsen zijn beschermd middels de Ffw.
INSECTEN EN
Het voorkomen van strikt beschermde insecten en ongewervelden binnen de
ONGEWERVELDEN
gemeente kan worden uitgesloten. Beschermde vlinders en libellen zijn in Nederland bijna uitsluitend alleen aanwezig in natuurterrein met een specifiek biotoop zoals hoogvenen, blauwgraslanden of laagveenmoerassen. Dergelijke gebieden zijn niet binnen de gemeente aanwezig.
VISSEN
In de provincie Noord-Holland komen een aantal beschermde vissoorten voor die ook voorkomen binnen de gemeente Enkhuizen. Binnen de gemeente zijn bittervoorn (tabel 3-soort) en kleine modderkruiper (tabel 2) aanwezig. Versteende oevers langs het IJssel- en Markermeer zijn geschikt leefgebied voor de strikt beschermde rivierdonderpad. Naast deze soorten bestaat de visgemeenschap uit soorten als blankvoorn, brasem, baars, snoekbaars en nog diverse algemene soorten die middels de algemene zorgplicht uit de Ffw beschermd worden. Conclusie Voorliggend bestemmingsplan is primair gericht op het vastleggen van de bestaande situatie, in een bovendien hoogstedelijke omgeving waar het voorkomen van beschermde ecologische waarden op de met dit bestemmingsplan middels uitwerkings- en wijzigingsbevoegdheid te ontwikkelen locaties niet direct in de lijn der verwachting hoeft te liggen. Tegen deze achtergrond worden met onderhavig bestemmingsplan in beginsel geen verstoringen van beschermde waarden in de zin van de Ffw en Nbw verwacht. Wel blijft de zorgplicht uit artikel 2 Ffw onverminderd van toepassing. Uitgangspunt hiervan is dat een ieder gehouden is om alle adequate voorzorgsmaatregelen te treffen die in redelijkheid kunnen worden gevergd om verontrusting, vernieling, doden en verjaging en dergelijke van dieren te voorkomen.
48
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Voorafgaand aan de daadwerkelijk te verrichten ruimtelijke ingrepen in het plangebied op basis van dit bestemmingsplan dient evenwel te worden bepaald of en welke stappen volgens de ecologische wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Onder deze voorwaarde mag dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht voor wat betreft het aspect ecologie.
4.6
Externe veiligheid Wet- en regelgeving Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats (nabij een bedrijf waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of langs een transportroute van gevaarlijke stoffen) verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met die gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijke) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het groepsrisico. Tussen het aantal personen en de aard en de dichtheid van bebouwing bestaat een causaal verband. Voor het plaatsgebonden en groepsrisico zijn normen opgesteld. Deze normen zijn uitgangspunt voor het ruimtelijk en milieubeleid. Wat betreft het plaatsgebonden risico wordt (voor ‘nieuwe’ ruimtelijke ontwikkelingen) een kans van eens per miljoen jaar (10-6) aanvaardbaar geacht. Overschrijding van deze grenswaarde is niet toegestaan. Voor het groepsrisico wordt bij inrichtingen een kans aanvaardbaar geacht van: -
eens per honderdduizend jaar (10-5 per jaar) op het overlijden van 10 personen of meer;
-
eens per tien miljoen jaar (10-7 per jaar) op het overlijden van 100 personen of meer;
-
eens per miljard jaar (10-9 per jaar) op het overlijden van 1.000 personen of meer.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
49
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over onder andere (spoor)wegen wordt een kans van achtereenvolgens 10-4, 10-6 en 10-8 aanvaardbaar geacht. Deze normen zijn oriënterende waarden. Dit betekent dat een overschrijding van deze normen is toegestaan wanneer het bevoegd gezag dit voldoende kan motiveren. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant: 1.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Met het Bevi en bijbehorende regeling (Revi) zijn de plaatsgebonden risiconormen en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico met betrekking tot risicovolle bedrijven wettelijk vastgelegd.
2.
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS): Deze circulaire uit 2010 (die te zijner tijd wordt vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid) is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes over weg, water en spoor met vervoer van gevaarlijke stoffen.
3.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het Bevb bevat regels voor het vastleggen van buisleidingen met een extern veiligheidsaspect in bestemmingsplannen. Het Bevb heeft een rechtstreekse werking.
4.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit): Het activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden maar slechts oriënterende waarden. In bovenstaande besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes middels een belangenafweging moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Bij een toename van het groepsrisico moet ten opzichte van de oriëntatiewaarde gekeken worden naar alternatieven, zoals de rol van de brandweer en dergelijke. Risicokaart De provincie Noord-Holland heeft in het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) een zogenoemde risicokaart6 ontwikkeld. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die
6
50
Benaderbaar via www.risicokaart.nl.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/ transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Onderzoek Om na te gaan of voor dit bestemmingsplan ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Door Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (Vr NHN) heeft in het kader van het overleg ex art. 3.1.1. Bro eenzelfde toetsing op basis van de professionele risicokaart en de bij Vr NHN bekend zijnde gegevens over risicovolle objecten plaatsgevonden. In onderstaande een verslag hiervan.
Figuur 12. Kaartfragment risicokaart (Bron: Provincie Noord-Holland, 2012) 4 . 6 . 1
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen (Bevi-bedrijven) voor. Direct buiten het noordwestelijke deel van het plangebied is wel een LPG-tankstation aanwezig. Dit betreft BP Zandsloot aan de Lindenlaan 1. Dit tankstation is een Bevi-inrichting. Voor een dergelijke inrichting geldt een risico voor een ongeval met de gevaarlijke stof LPG (autogas). De inrichting heeft een vergunde jaardoorzet van maximaal 1.000 m³ LPG per jaar.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
51
PLAATSGEBONDEN RISICO
Het LPG-vulpunt van het tankstation ligt aan de Randweg binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Hiervoor geldt een PR10-6 van 35 m. Het LPGreservoir ligt ook binnen het plangebied. Hiervoor geldt een PR10-6 van 25 m. Beide risicocontouren liggen over een deel van het plangebied heen. Op de verbeelding bij dit bestemmingsplan zijn de plaatsgebonden risicocontouren opgenomen. Binnen deze plaatsgebonden risicocontouren worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
GROEPSRISICO
Op grond van het Bevi/Revi geldt wat betreft het groepsrisico een invloedsgebied van 150 m rondom het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir. De invloedsgebieden hiervan liggen voor een deel in het plangebied. De groenbestemming van dit betreffende deel van het plangebied is ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Binnen het wettelijke bepaalde invloedsgebied zal de personendichtheid en daarmee het groepsrisico niet toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Een verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet aan de orde. Regeling in dit bestemmingsplan Gronden binnen een plaatsgebonden risicocontour dienen op de verbeelding van een bestemmingsplan aangeduid te worden. Voor dit bestemmingsplan geldt dat de plaatsgebonden risicocontouren vanwege het LPG-reservoir en het LPG-vulpunt (grotendeels) in het plangebied liggen. De plaatsgebonden risicocontouren zijn daarom als “veiligheidszone – lpg 1” aangeduid. Tevens is een groepsrisicocontour voor dit bestemmingsplan van toepassing. Dit is echter niet op de verbeelding vastgelegd, omdat dit wettelijk niet wordt voorgeschreven. Conclusie Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicogevoelige activiteiten nabij het LPG-tankstation ontplooid en worden voorts geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de geldende veiligheidszones rondom het tankstation mogelijk gemaakt. Externe veiligheid vanwege het LPG-tankstation is derhalve verder niet van toepassing in dit bestemmingsplan. 4 . 6 . 2
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied ligt aan de rand van de provinciale weg N302 en de Randweg. Over beide wegen vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats. De N302 is opgenomen in de risicoatlas uit 2002 (geteld zijn LF1, LF2 en GF3transporten). Maatgevend voor de risico’s is het transport van GF3-stoffen (zijnde LPG en propaan) in tankwagens. In 2001 is op basis van een vergelijkbaar deel van de N302 een jaarintensiteit van 100 GF3-transporten berekend. Naar verwachting zal het aantal GF3-transporten bij een meer langdurige telling lager zijn. Voor de verdere toetsing is door Vr NHN echter uitgegaan van een jaarintensiteit van 100 GF3-transporten (als ‘worstcase’ GF3 gebruiksruimte).
52
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Een PR10-6-contour is bij dit wegtracé niet aanwezig met dergelijke transport-
PLAATSGEBONDEN RISICO
aantallen. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan. Conform de cRNVGS moet het groepsrisico worden verantwoord als er sprake is
GROEPSRISICO
van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of van een toename van het groepsrisico. Binnen het invloedsgebied van de genoemde transportroutes vinden geen concrete ontwikkelingen plaats. Een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied is daarmee niet aan de orde. Vanuit dit oogpunt is een berekening van het groepsrisico langs de N302 niet noodzakelijk. Conclusie Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. 4 . 6 . 3
Hoge druk buisleiding en gasontvangststation
In het zuidwestelijke deel van het plangebied is nog net een aardgastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie aanwezig is. Deze aardgastransportleiding loopt naar het gasontvangststation (GOS) van Gasunie aan de provinciale weg. De aardgastransportleiding in het plangebied kent een PR10-6-contour van 0 m,
PLAATSGEBONDEN RISICO
hetgeen betekent dat de risicocontour op de leiding zelf ligt. Derhalve is een plaatsgebonden risico vanwege deze aardgastransportleiding niet van toepassing op het plangebied. Wat betreft het groepsrisico dient de inventarisatie van de rond een leiding
GROEPSRISICO
aanwezige bevolking zich uit te strekken tot een afstand waarop ten hoogste 1% van de aanwezigen nog slachtoffer wordt van een calamiteit met een leiding. Dat is de zogenaamde inventarisatiezone. De 1%- en 100%-letaliteitsgrenzen7 voor de leidingen in het plangebied en omgeving zijn in tabel 1 aangegeven. Tabel 1. 1%- en 100%-letaliteitsgrens Leiding
Werkdruk (bar)
Diameter (inch)
1%-letaliteit (m)
100%-letaliteit (m)
W-573-06
40
6,63
70
40
In het plangebied is zowel 1%- als 100%-letaliteitsgrens van de aardgastransportleiding relevant. Formeel zijn er geen harde normen verbonden aan de 7
De letaliteitsgrens wordt uitgedrukt in een percentage (bijvoorbeeld 1% of 100%). Deze letaliteitsgrenzen zijn afstanden waarop een bepaald percentage van de daar aanwezige personen komt te overlijden ten gevolge van een calamiteit met gevaarlijke stoffen als deze optreedt.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
53
toelaatbaarheid van (beperkt) kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied. Wel bestaat voor het bevoegd gezag bij het vaststellen van ruimtelijke plannen de wettelijke verantwoordingsplicht, indien er (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen. Wanneer een plan consoliderend van aard is, of de oriënterende waarde niet wordt overschreden, kan bij de verantwoording worden volstaan met het vermelden van: -
de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding (groepsrisico);
-
de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
-
de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. Vr NHN heeft advies over dit bestemmingsplan uitgebracht. De regionale brandweer is onderdeel van de Vr NHN. Geconstateerd kan worden dat het plan geen nieuwe concrete ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding toelaat. Door Gasunie is daarnaast aangegeven dat voor het GOS een minimale bebouwingsafstand voor kwetsbare objecten van 15 m geldt. Voor beperkt kwetsbare objecten betreft deze afstand 4 m. In de nabije omgeving van het GOS bestaan met dit bestemmingsplan eveneens geen mogelijkheden om (beperkt) kwetsbare objecten op te richten. De aanwezigheid van de risicobronnen en de beschouwing van de risico’s zijn dan ook in voldoende mate onderzocht. Regeling in dit bestemmingsplan De ligging van een aardgastransportleiding, alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook (gemeten vanuit het hart van de leiding), dient in een bestemmingsplan vastgelegd te worden. Voor een gasleiding met een werkdruk tot en met 40 bar geldt voor de belemmeringenstrook een afstand van 4 m aan weerszijden van een leiding; vanaf 40 bar is dit 5 m. Vanwege de gasleiding in het uiterste zuidwestelijke deel van het plangebied is daarom de belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de aanduiding “hartlijn leiding – gas” als dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ vastgelegd. Het GOS is bestemd als ‘Bedrijf – Gasontvangststation’ waarbij het bouwvlak ter plaatse van het bestaande hekwerk rondom het GOS is gelegd. Conclusie Bestaande gevoelige functies liggen op grote afstand van de aardgastransportleiding en het GOS. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicogevoelige activiteiten nabij de aardgastransportleiding en het GOS ontplooid en er worden voorts geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in de inventarisatiezone langs de leiding of nabij het GOS mogelijk gemaakt. Externe veiligheid vanwege de leiding en het GOS is dan ook verder niet van toepassing in dit bestemmingsplan.
54
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
4 . 6 . 4
Overig
Er bevinden zich verder geen risicovolle objecten in het plangebied. De op de risicokaart aangegeven risicobron ‘Ongevallen verkeer en vervoer’: spoorlijn Enkhuizen-Hoorn heeft geen consequenties voor het plangebied, aangezien geen vervoer van gevaarlijke stoffen over dit traject plaatsvindt. Wat betreft de risico-ontvangers zijn er vele objecten in het plangebied aanwezig. Deze objecten worden evenwel niet belemmerd door risicobronnen. 4 . 6 . 5
Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
De eisen ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied door hulpdiensten en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen (op grond van de NVBR-Handleiding Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid van september 2003) wijzigen in de huidige situatie niet. Wanneer wijzigingen worden toegelaten wordt door Vr NHN geadviseerd om de lokale brandweer wat betreft bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken. 4 . 6 . 6
Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Door de gemeente zal gehoor worden gegeven aan de advisering van Vr NHN om de lokale brandweer in te schakelen wanneer sprake is van wijzigingen in het plangebied met betrekking tot externe veiligheid.
4.7
Geluidhinder Wet- en regelgeving De Wet geluidhinder (Wgh) dateert van 16 februari 1979 en is sindsdien middels verschillende wetten diverse keren gewijzigd. De meest recente wijziging heeft plaatsgevonden bij besluit van 7 december 2006 (Staatsblad 2006 -661). De inwerkingtreding heeft op 1 januari 2007 plaatsgevonden. Tevens is op 1 januari 2007 het “Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006” (Staatscourant 21 december 2006, nummer 249) in werking getreden. Voor wegverkeerslawaai is bij deze wijziging van de wet overgestapt op de Europese dosismaat Lday-evening-night (Lden). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB). Voor industrie is de dosismaat Letmaal (Letm) van toepassing. Beide dosismaten zijn ‘Agewogen’: ze houden rekening met de gevoeligheid van het menselijk oor.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
55
De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Wegverkeerslawaai In artikel 74 van de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens: -
wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
-
wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.
De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In tabel 2 is hiervan een overzicht gegeven. Tabel 2. Overzicht breedte geluidzones per type weg Aantal rijstroken
Wegligging binnen
Wegligging buiten
stedelijk gebied
stedelijk gebied
2
200 m
250 m
3 of 4
350 m
400 m
5 of meer
n.v.t.
600 m
(Bron: Wgh)
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Railverkeerslawaai Het Besluit Geluidhinder Spoorwegen (besluit van 25 maart 1987, houdende uitvoering van de artikelen 105, 106 en 129, Wgh) heeft ten doel regels te stellen met betrekking tot het voorkomen van nieuwe geluidhindersituaties. De procedures en grenswaarden voor de in het besluit genoemde situaties zijn onder meer van toepassing bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan. Op grond van de Wgh zijn in het Besluit geluidhinder geluidsemissie-eisen opgenomen die gelden bij de aanleg of het vervangen van (een gedeelte van) een spoorweg. Het besluit geldt niet voor op de datum van inwerkingtreding ervan aanwezige of in aanbouw zijnde woningen langs een aanwezige of in aanleg zijnde spoorweg. In het besluit is bepaald dat langs iedere spoorweg een zone ligt, waarvan de breedte gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf varieert van 100 m tot 500 m. Een zonebreedte van 100 m is van toepassing op de spoorlijn Enkhuizen-Hoorn (traject 453)8.
8
Bron: Kaart van 1 september 2003 behorende bij Besluit geluidhinder spoorwegen (opgenomen als bijlage bij Besluit wijziging zonekaart bedoeld in artikel 106a Wet geluidhinder en artikel 3, eerste lid, Besluit geluidhinder spoorwegen).
56
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Industrielawaai Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voorheen waren de betreffende inrichtingen aangewezen in het Besluit Categorie A-inrichtingen. In het plangebied van dit bestemmingsplan is sprake van de aanwezigheid van de voor het industrieterrein Ketenwaal en Krabbersplaat geldende zonegrens van de geluidcontour. De bedrijven op de gezoneerde delen van het industrieterrein mogen cumulatief niet meer dan 50 dB(A) op de vastgestelde zonelijn van de geluidszone produceren. Binnen de zone moet worden gewaarborgd dat de geluidbelasting op de woningen, die niet op het gezoneerde industrieterrein liggen, niet meer bedraagt dan 55 dB(A), overeenkomstig vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelastingen (MTG). Bij de vaststelling van de geluidzone heeft een afweging plaatsgevonden over de aanvaardbare geluidniveaus. Voor zover de bestaande woningen in het plangebied binnen de geluidzone van het industrieterrein liggen, voldoen deze aan de daarvoor geldende normen. Voor zover noodzakelijk is voor deze woningen binnen de geluidzone een hogere waarde in de zin van de Wgh vastgesteld, zijnde MTG’s. Wanneer er binnen de zone rond het industrieterrein voor gronden een bestemmingsplan dan wel een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan (art. 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo) wordt genomen moeten de voorkeursgrenswaarden dan wel de vastgestelde hogere waarden voor geluidsgevoelige bestemmingen in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor woningen is 50 dB(A). De maximale ontheffingswaarde voor geprojecteerde woningen ten tijde van de eerste zonevaststelling is 55 dB(A) en voor de destijds aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A). Met betrekking tot nieuw te bouwen woningen, die dienen ter vervanging van bestaande woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen waarvoor een hogere waarde dan de ten hoogst toelaatbare waarde is vastgesteld, kan een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 65 dB(A), met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot: -
een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
-
een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau van ten hoogste 100 woningen.
Onderzoek Dit bestemmingsplan is overwegend actualiserend en conserverend van aard. Behalve voor het genoemde uitwerkingsgebied aan de Admiraliteitsweg 39/
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
57
Korte Tuinstraat 38 worden met dit bestemmingsplan binnen het plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook vindt geen reconstructie van de weginfrastructuur plaats. De voorziene ruimtelijke ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten aan de Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 vindt plaats in een gebied waar voor de omliggende wegen in het kader van Duurzaam Veilig een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Deze wegen vallen daarmee niet onder de werking van de Wgh. Derhalve is voor elk van deze locaties geen geluidszone van toepassing en bestaat geen wettelijke verplichting in het kader van de Wgh tot het verrichten van akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient dit bij de uitwerking van een concreet bouwplan wel nader onderbouwd te worden. Het kan daarbij wenselijk zijn om verkeersintensiteiten inzichtelijk te maken waarmee wordt aangetoond dat hiermee kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en/of welke maatregelen getroffen moeten worden om hier aan te kunnen voldoen. Uit gevelweringsonderzoek voor deze ruimtelijke ontwikkeling, zal in de toekomst voorts moeten blijken op welke wijze de in het Bouwbesluit vastgestelde binnenwaarde van 33 dB wordt gewaarborgd. Met dit bestemmingsplan worden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij nieuwe geluidsgevoelige functies bij recht binnen de zone van 100 m van de spoorlijn Enkhuizen-Hoorn kunnen worden opgericht. Derhalve is nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Het planvoornemen aan de Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 ligt uit oogpunt van industrielawaai binnen de akoestische invloedsfeer van het gezoneerde industrieterrein ‘Krabbersplaat en Ketenwaal’, dat bij Koninklijk Besluit op 11 december 1991 is vastgesteld. Op grond van dit bestemmingsplan kan een drietal woningen met een uitwerkingsverplichting op deze locatie worden gerealiseerd. In dit kader is derhalve onderzoek uitgevoerd om te bezien of dit akoestisch ook mogelijk is9. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op het bouwplan als gevolg van industrielawaai 53 dB(A) etmaalwaarde, als gevolg van het spoorwegemplacement 51 dB(A) etmaalwaarde en als gevolg van railverkeerslawaai Lden 43 dB zal zijn. Uit deze onderzoeksresultaten blijkt dat het plan ruimschoots voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. Ten aanzien van industrielawaai is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor uitbreiding of nieuwbouw van woningen kan ten gevolge van
9
58
Akoestisch Onderzoek V1: Bouwplan Admiraliteitsweg 39 Enkhuizen, Westerveld Advies bv, Amsterdam, 26 augustus 2011, Kenmerk 1601 ED – 39 WO 001 29-08-11 V1.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
een gezoneerd industrieterrein middels een hogere waarde ontheffing worden verleend tot 55 dB(A). Aangezien geen maatregelen (aan de bron en wat betreft geluidsoverdracht) mogelijk zijn om de geluidsbelasting op het bouwplan te reduceren, moet een hogere waarde voor het planvoornemen worden verleend. Art. 110a, lid 6 Wgh stelt hierover dat het verlenen van een hogere waarde alleen kan worden toegestaan als de gecumuleerde geluidbelasting (geluid van alle geluidsbronnen tezamen) niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. In deze specifieke situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting 56 dB, waarbij het industrielawaai bepalend is. Deze waarde wordt gekwalificeerd als matig maar wordt toch acceptabel geacht. Met het oog op de gecumuleerde geluidbelasting kan door het treffen van maatregelen bij de ontvanger (geluidswerende voorzieningen in de gevel) nog goed worden voldaan aan de in het Bouwbesluit gestelde binnenwaarde van 35 dB(A). Wat betreft geluidhinder van industrielawaai is woningbouw aan de Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 mogelijk wanneer een hogere waarde procedure wordt gevoerd. Een hogere waarde van 53 dB(A) dient voor het planvoornemen te worden verkregen. Met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet (Chw) is de Wgh gewij-
NOTA BENE
zigd. Hierdoor is het eveneens mogelijk geworden om een hogere waarde vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerkings- of wijzigingsplan. Het is daarom niet pertinent noodzakelijk om dit in de procedure van dit bestemmingsplan te doen. Conclusie Het plan mag wat betreft geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai uitvoerbaar worden verondersteld. Ten aanzien van het aspect geluidhinder vanwege industrielawaai is voorliggend bestemmingsplan tevens uitvoerbaar, onder voorwaarde dat voor het planvoornemen aan de Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 uiteindelijk een procedure wordt gevoerd voor het verkrijgen van een hogere waarde van 53 dB(A).
4.8
Luchtkwaliteit Wet- en regelgeving Een ruimtelijk plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
59
kwaliteit (NSL) die op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd. Onderzoek Dit bestemmingsplan is actualiserend en in hoge mate conserverend van aard. Indien de toename van het verkeer op de weg als gevolg van dit bestemmingsplan groter zou zijn dan ongeveer 1.500 motorvoertuigen per etmaal wordt de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) overschreden. De ruimtelijke ontwikkelingen redelijkerwijs in ogenschouw genomen die op grond van dit bestemmingsplan met uitwerking of wijziging mogelijk zijn, vindt naar verwachting geen dusdanige toename van het aantal verkeersbewegingen plaats dat grenswaarden als gevolg van dit bestemmingsplan worden overschreden. Bovendien zijn de achtergrondwaarden betreffende luchtkwaliteit gunstig. Verslechtering van de luchtkwaliteit in Enkhuizen wordt niet verwacht. Op basis van dit gegeven is geen nader onderzoek en een aanvullende berekening naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Conclusie Er bestaan geen indicaties dat grenswaarden van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm met dit bestemmingsplan worden overschreden. Dit bestemmingsplan mag worden geacht te voldoen aan de wettelijk gestelde eisen omtrent luchtkwaliteit.
4.9
Water Wet- en regelgeving / beleidskader Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zoge-
60
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
naamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Thans actueel geldend waterbeleid betreft: -
Europees waterbeleid: Kaderrichtlijn Water (KRW);
-
Nationaal waterbeleid: Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), Het Nationaal Waterplan (opvolger NW4);
-
Provinciaal waterbeleid: Provinciaal Waterplan 2010-2015;
-
Beleid HHNK: Waterbeheersplan 4, 2010-2015, Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004), Beheersplan Waterkering 2006-2010;
-
Overige (procesinstrumenten): De Watertoets, De Waterwet en de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009.
Het actueel geldend waterbeleid is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan nader uitgewerkt. In onderstaande waterparagraaf wordt op enkele relevante zaken voor het plangebied nader ingegaan. Waterwet en Nationaal waterplan De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van waterwetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. De NWP bevat de hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland en is de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en alle voorgaande nota’s hieromtrent. Het NWP is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het NWP gaat uit van integraal waterbeheer en van een watersysteembenadering. Het hoofdthema is ‘Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst’. Het NWP beoogt te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het beleid richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en andere vormen van gebruik van water. In het NWP is beleid opgenomen voor het IJsselmeergebied, de Noordzee en de stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bevat het NWP, naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008, beleid over maatregelen die genomen moeten worden vanwege de verwachte klimaatsveranderingen. Een voor dit bestemmingsplan belangrijk onderdeel van het NWP is uiteraard het beleid dat voor het IJsselmeergebied is opgenomen. Voor het IJsselmeergebied wordt uitgegaan van het behouden en versterken van de kernkwaliteiten natuur, (water)landschap en cultuurhistorie. Nieuwe ontwikkelingen in het gebied moeten daarom zorgvuldig worden ingepast. Overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen maken plannen voor nieuwe buitendijkse ontwikkelingen, voor wonen, werken, recreatie, infrastructuur en windenergie. Meestal gaat het om kleinschalige ontwikkelingen verspreid over het gebied.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
61
Op een aantal plekken gaat het ook om grootschaliger initiatieven voor stedelijke ontwikkeling in en aan het water, zoals de gebiedsontwikkeling in de regio Amsterdam-Almere. Buitendijkse ontwikkelingen moeten een toegevoegde waarde hebben voor de bestaande kernkwaliteiten en karakteristieken van het bestaande (water)landschap. Verrommeling moet worden voorkomen door bijvoorbeeld de bestaande zichtlijnen niet te doorbreken. Naast esthetische voorwaarden is het belangrijk om bij buitendijkse ontwikkelingen te streven naar versterking van ecologie en veiligheid. Dit kan door in het ontwerp aandacht te besteden aan overgangen van land naar water. Bij buitendijkse bebouwing moet aansluiting met bestaande bebouwing en infrastructuur worden gezocht. Hierbij zijn een goede inpasbaarheid en de maatvoering van bebouwing de te overwegen factoren. Om tegemoet te komen aan de groeiende zoetwatervraag zal het kabinet naar verwachting in 2015, in het kader van de Deltabeslissing, een besluit nemen over het nieuwe peilbesluit voor het IJsselmeergebied. Bij dit peilbesluit zal het vaste streefpeil, voor zover de huidige infrastructuur het toelaat, vervangen worden door een bandbreedte waarbinnen het waterpeil mag fluctueren. Een combinatie van opzetten en uitzakken wordt mogelijk, waardoor meer water beschikbaar komt voor de zoetwater-voorziening. De bovengrens van de bandbreedte zal maximaal 0,30 m boven het huidige zomerstreefpeil (van NAP -0,20 m) liggen. Met dit peilregime is de zoetwatervoorziening voor de korte termijn gewaarborgd zonder dat daarvoor aanpassingen aan dijkhoogten noodzakelijk zijn. WATERVERGUNNING
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is tevens de Watervergunning van kracht geworden. Watervergunning (en/of Keurontheffing) van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het HHNK, het aanleggen van meer dan 800 m2 aan verharding, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater. Daarnaast is Rijkswaterstaat IJsselmeergebied (RWS IJsselmeergebied) voor bepaalde (buitendijkse) handelingen en werkzaamheden bevoegd gezag en vergunningverlener. Provinciaal Waterplan 2010-2015 Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in NoordHolland. Provinciale Staten hebben dit plan op 16 november 2009 vastgesteld. In het waterplan is het provinciale beleid uitgewerkt aan de hand van de drie thema’s ‘beschermen’, ‘benutten en beleven’ en ‘beheren’. Bij bestemmingsplanherzieningen moeten gemeenten tevens rekening houden met dit beleidskader.
62
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 In het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 is het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van het HHNK beschreven. Met dit beheersplan zijn door het HHNK eenduidige doelstellingen en richtlijnen gegeven. Het beheersplan vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak. Onderzoek/Wateradvies Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro ter advisering aan het HHNK voorgelegd. Ook RWS IJsselmeergebied heeft in het kader van dit overleg gereageerd. Aangezien RWS IJsselmeergebied bevoegd gezag en vergunningverlener voor bepaalde (buitendijkse) handelingen en werkzaamheden is, zijn zij voor dit plangebied ook een te betrekken overlegpartner. Onder meer de overlegreacties van het HHNK en RWS IJsselmeergebied zijn in de als separate bijlage bij dit bestemmingsplan geldende reactienota opgenomen. Beantwoording van de ingekomen overlegreacties van deze waterbeheerders hebben voor zover noodzakelijk ook in de reactienota plaatsgevonden. In het hiernavolgende is, naar aanleiding van de advisering van het HHNK, nader op de waterhuishoudkundig relevante zaken in het plangebied ingegaan. Naar aanleiding van de overlegreactie van RWS IJsselmeergebied is deze paragraaf in voorgaande reeds aangepast en hebben wijzigingen aan de verbeelding en regels plaatsgevonden ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan. Gebiedsbeschrijving Het plangebied ligt in de polder ‘Het Grootslag’, in verschillende peilgebieden. Het gebied watert af middels een stelsel van poldersloten (hoofdwaterlopen) naar het gemaal ‘Het Grootslag’. Aldaar wordt het water via dit gemaal op het IJsselmeer uitgeslagen. Waterkeringen Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de grenzen van de stabiliteitszone van de primaire en regionale waterkeringen. Binnen de zone waterstaatswerk is de Keur van het HHNK uit 2009 van toepassing. In figuur 14 is de ligging van de verschillende waterkeringen in het plangebied aangegeven. Figuur 15 maakt de zone ten behoeve van de primaire waterkering inzichtelijk. Deze primaire waterkering met vrijwaringszone is ter bescherming tegen wateroverlast van het IJsselmeer. In artikel 29 van de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie is aangegeven dat onder meer voor de hele kust van het IJsselmeer voor primaire waterkeringen een vrijwaringszone van 100 m binnendijks en 175 m buitendijks geldt, waarbinnen een bestemmingsplan nieuwe bebouwing of gebruik anders dan voor bebouwing uitsluitend mag toestaan, indien: -
er sprake is van niet-onomkeerbare ontwikkelingen naar oordeel van de waterbeheerder;
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
63
-
een toekomstige landwaartse versterking van de waterkering niet wordt belemmerd, en:
-
kan worden meebewogen met het peil van het IJsselmeer.
In afwijking van bovenstaande kan een bestemmingsplan het oprichten van bouwwerken op primaire waterkeringen binnen het door de provincie gedefinieerde zogenoemde Bestaand Bebouwd Gebied van kustplaatsen mogelijk maken, mits er geen zand wordt onttrokken aan de waterkering, en zware ontgravingen of gebruik van explosieven niet worden toegestaan (tenzij een onbelemmerd functioneren van de waterkering zeker wordt gesteld).
Figuur 13. Ligging verschillende waterkeringen in plang ebied (Bron: HHNK, 2012)
Figuur 14. Kaartfragment plangebied Primaire waterkering met vrijwaringszone (Bron: HHNK, 2012)
64
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Het bestemmingsplan dient te voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering om de waterkerende functie van dijklichamen te beschermen (waterveiligheidsbelang) en opdat bestaande en toekomstige reconstructies van de waterkering (dijkverhoging, dijkverlegging of anderszins) of andere ruimtelijke ontwikkelingen niet onmogelijk worden gemaakt. Het is aan de gemeente om te bepalen welke functies aan weerszijden van een dijk mogelijk zijn. Het opnemen van vrijwaringszones is door de provincie vooral bedoeld om het overleg tussen waterbeheerder en gemeente te faciliteren, zodat gezamenlijke afspraken over de te hanteren vrije zone langs waterkeringen kunnen worden gemaakt. Waterkwantiteit Uitgangspunt voor het beoordelen van de gevolgen van de toe- of afname van de verharding is de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Vanuit deze situatie wordt beoordeeld hoeveel compenserende maatregelen er moeten worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen waterneutraal worden gerealiseerd. Aangezien het bestemmingsplan wordt geactualiseerd op de bestaande situatie, wordt geen toename van de verharding en als gevolg hiervan negatieve effecten voor de waterhuishouding verwacht. Er hoeft daarom ook geen rekening te worden gehouden met compenserende maatregelen. Waterkwaliteit Het HHNK is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Lozingen op het oppervlaktewater vanuit hemelwaterstelsels kunnen door ongewenste lozingen in de hemelwaterriolering leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Het HHNK adviseert hierover en ziet toe hoe het beste met lozingen kan worden omgegaan. Daarnaast kan met een goede inrichting van het watersysteem sturing worden gegeven aan de kwaliteit van het watersysteem. De gemeente heeft de zorgplicht voor het hemelwater. Dit houdt in dat zij op een verantwoorde wijze met het hemelwater om dienen te gaan. Indien er een vermoeden is dat afstromend hemelwater verontreinigingen bevat of kan bevatten of indien hemelwater loost op kwetsbaar water (EHS, zwemwater) moet de gemeente in overleg met het HHNK naar een doelmatige oplossing zoeken. Bij een integrale beoordeling van lozingen op het oppervlaktewater vanuit hemelwaterstelsels spelen voor het HHNK de volgende aspecten een rol: -
Het beoordelen van het rioleringsplan: Bij toepassing van een gescheiden stelsel kan straatwater direct afwateren richting het watersysteem. Autowasproducten en bestrijdingsmiddelen kunnen hierdoor in het oppervlaktewater terecht komen.
-
Wettelijk kader, vergunningen en meldingen: Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan. Het HHNK kan voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
65
Regeling in dit bestemmingsplan De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn beperkt. Voorliggend bestemmingsplan is in hoge mate actualiserend van aard. Met dit bestemmingsplan is de huidige situatie in het plangebied opnieuw vastgelegd. Daarnaast worden twee ruimtelijke ontwikkelingen middels een uitwerkingsen wijzigingsbevoegdheid gefaciliteerd. Bij de planvorming hieromtrent zal in het kader van de watertoets te zijner tijd op projectniveau overleg met de waterbeherende instantie in kwestie (in deze gevallen het HHNK) plaatsvinden. Bij nieuwbouw binnen de regels van dit bestemmingsplan zal overigens, met het oog op de kwaliteit van afstromend water, terughoudend om moeten worden gegaan met uitlogende materialen, zoals lood, koper en zink. De in het plan aanwezige waterpartijen en waterlopen zijn als zodanig bestemd en daarmee beschermd door het bestemmingsplan. Twee verschillende waterbestemmingen zijn daarbij gehanteerd. ‘Water – 1’ ziet toe op de binnenwateren, ‘Water – 2’ is de bestemming die aan de buitenwateren is toegekend. In dit bestemmingsplan is voorts middels de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ voorzien in een regeling voor de in het plangebied voorkomende primaire waterkering met vrijwaringszone. Voor deze dubbelbestemming geldt dat voor ontwikkelingen binnen deze zone contact opgenomen dient te worden met de waterbeheerder. Dit kan het HHNK en/of RWS IJsselmeergebied zijn. Conclusie De gemeente heeft de advisering van het HHNK en RWS IJsselmeergebied omtrent voorliggend bestemmingsplan in acht genomen. De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die aan het wateraspect worden gesteld. De watertoets mag hiermee als afgerond worden beschouwd. Er bestaan voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht.
4.10
Kabels en leidingen In het plangebied komen kabels en leidingen voor die planologische bescherming verdienen. Dit zijn een aardgastransportleiding (zie paragraaf 4.6) en een hoofdwatertransportleiding. 4 . 1 0 . 1
Hoofdwatertransportleiding
Langs de Oranjestraat loopt een hoofdwatertransportleiding in het plangebied. Omwille van de belangen van de drinkwatervoorziening door drinkwaterleidingbedrijf PWN wordt hieraan een dubbelbestemming toegekend. Een afstand van 5 m uit het hart van de leiding dient daarbij in acht genomen te worden
66
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
om de leiding te vrijwaren van beschadiging. Gebouwen en diepwortelende beplanting zijn hierbinnen in beginsel niet toegestaan.
4.11
Vormvrije m.e.r.-beoordeling Wet- en regelgeving Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Onderzoek Dit bestemmingsplan kent een beperkt aantal ontwikkelingsmogelijkheden middels uitwerkingsverplichting en wijzigingsbevoegdheid. De milieueffecten van deze ontwikkelingen zijn voor zover mogelijk en noodzakelijk in de voorgaande paragrafen beschreven. Hieruit blijkt dat de activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (op afstand gelegen tot gevoelige gebieden, locatie en omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, activiteit leidt niet tot grote emissies, ruimtelijke consequenties van het plan zijn beperkt e.d.). Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Conclusie Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.
4.12
Duurzaamheid De wereldbevolking legt een toenemend beslag op het milieu en de natuurlijke hulpbronnen. Een hoog consumptiepatroon en een hoog materiaal- en energieverbruik liggen hieraan ten grondslag. De problemen die hiermee samenhangen zijn tegenwoordig waarneembaar in een drietal wereldwijd gesignaleerde trends als klimaatverandering, uitputting van grondstoffen en verlies aan biodiversiteit. Deze trends leiden onder meer tot negatieve effecten op de economie en tasten de leefbaarheid van de leefomgeving aan. Duurzaamheid vormt in de komende jaren derhalve een belangrijke pijler in het overheidsbeleid. Oplossingen dienen te worden gezocht die passen bij de schaal en het ka-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
67
rakter van een gebied. Deze oplossingen dienen in de eerste plaats een bijdrage te leveren aan de versterking van de leefbaarheid en dient kansen te bieden voor ondernemers in de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Daarom dient hier voor zover mogelijk ook in bestemmingsplannen aandacht aan te worden besteed. Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur en ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer en onderhoud van een gebied/gebouw. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik. Wat betreft bestaand gebied gelden geen regels ten aanzien van duurzaamheid. Van overheidswege wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet om het energieverbruik en daarmee de CO2-uitstoot terug te dringen. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend. Naast aandacht voor energiegebruik dient er ook aandacht te zijn voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarbij kan in het algemeen worden gedacht aan een ruimere maximale bebouwingshoogte. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen - voor zover mogelijk - te worden gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energieaspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen bij nieuwbouwplannen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonneenergie als zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd. De mogelijkheden zijn echter beperkt. Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. Grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vinden met dit bestemmingsplan niet plaats. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen in het gebied dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is over het algemeen overigens wel gewoon mogelijk; het plaatsen van windturbines is niet mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.
68
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
5
J u r i d i s c h e t o e l i c h t i n g
5.1
Algemeen Wro, Bro en SVBP Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (in werking getreden per 1 juli 2008) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008) (in werking getreden op 1 januari 2010) toegepast. De SVBP2008 bevat een aantal voorschriften die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden opgenomen in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2008 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels. Wabo en Bor Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft grote gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat nu geldt op grond van de Wro. Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo. In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld. In de omgevingsvergunning zijn de verschillende toestemmingen voor locatiegebonden activiteiten geïntegreerd, waarbij sprake is van een samenloop met andere locatiegebonden activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook de ontheffingen die in een bestemmingsplan zijn geregeld, zijn na 1 oktober 2010 vervangen door de omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor de aanlegvergunning. Het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 7.10 Wro is komen te vervallen en is vervangen door het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 2.1 Wabo. Voor een gebruik in strijd met een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning vereist. Door de komst van de Wabo en het Bor zijn een aantal begrippen uit de Wro vervallen (onder andere ontheffing en aanlegvergunning); deze begrippen worden ook in de RO-standaard SVBP2008 gebruikt. In september 2010 zijn er
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
69
werkafspraken met betrekking tot de SVBP2008 gepubliceerd. Het voorliggende plan is aangepast aan de meest recente werkafspraak september 2010 SVBP2008. Zo wordt er niet meer gesproken over ontheffingen, maar over afwijkingen. De in het overgangsrecht genoemde bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.
5.2
Bestemmingsplanprocedure In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden: Voorbereidingsfase Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in Huis aan Huis en via de website) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan te herzien. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding. Terinzageleggingsfase Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. Vaststellingsfase Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast. Beroepsfase Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststel-
70
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
ling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
5.3
Toelichting op de regels In deze paragraaf is een toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Voor de diverse bestemmingen is aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Bovendien is aangegeven op welke gronden de onderscheiden bestemmingen van toepassing zijn. Overigens gelden naast de directe bestemmingen ook een aantal dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen, die naast de daadwerkelijke functie van de gronden ook andere belangen planologische bescherming bieden. Hoofdstuk 1: Inleidende regels Artikel 1: Begrippen In artikel 1 worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2008. Zo ook de begrippen ‘bouwvlak’ en ‘bouwperceel’ die op deze plaats voor een goed begrip verduidelijking behoeven. Zowel het bouwvlak als het bouwperceel bieden de mogelijkheid tot het bouwen van bouwwerken in een nader omkaderd gebied. Een ‘bouwvlak’ ziet er op toe dat met betrekking tot de regels voor een specifieke bestemming geldt dat bepaalde gebouwen (zoals hoofdgebouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in dit op de verbeelding aangeduide vlak zijn toegestaan. Een bouwperceel is de term in de regels waarmee het gehele gebied (het erf van een functie) wordt aangegeven waarop zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten (naast hoofdgebouwen ook aan- en uitbouwen en al dan niet vrijstaande bijgebouwen). Binnen een bouwperceel geldt vaak een bouwvlak, waarmee is aangeduid dat daar bepaalde gebouwen mogen worden gebouwd. Artikel 2: Wijze van meten De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2008. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
71
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels Artikel 3: Bedrijf BESTEMMINGS-
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de cate-
OMSCHRIJVING
gorieën 1 en 2 van de als bijlage bij de regels opgenomen Staat van Bedrijven en woningen (uitsluitend voor zover bestaand) met bijbehorende bouwwerken. Daarnaast is in de bestemming een machinefabriek ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – machinefabriek” mogelijk en zijn gebouwen ten behoeve van bestaande bedrijven in de vervaardiging, reparatie en opslag van schepen en scheepsbenodigdheden, met daaraan ondergeschikt, scheepsmakelaardij toegestaan. Ondergeschikt aan de bedrijfsbestemming zijn tuinen, erven en terreinen, wegen en voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en waterlopen en waterpartijen toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn mogelijk ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”.
BOUWREGELS
Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd waarbij per gebouw geldt dat één of meer gevels (in geval van hoekwoningen) in de voorgevelrooilijn worden geplaatst, dan wel op de bestaande afstand achter deze lijn. In afwijking hiervan zal de diepte van gebouwen op de verdiepingen niet meer bedragen dan 12 m, gemeten vanaf de voorgevelrooilijn. Het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 80%, dan wel het percentage aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage wanneer dat meer is. De met de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten mogen niet worden overschreden. Daarnaast geldt een regeling voor het met een kap afdekken van gebouwen. Voorts is de bestaande maatvoering en kapvorm uitgangspunt ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” en mag de gevelbreedte maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte als dat meer is. Bijbehorende bouwwerken ten dienste van een woning dienen net als gebouwen binnen het bouwvlak te worden opgericht. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste 70 m2. Daarnaast geldt een regeling voor de locatie van plaatsing van bijbehorende bouwwerken en de te hanteren maatvoering. Erfen terreinafscheidingen dienen ten hoogste 2 m te zijn, met dien verstande dat deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de naar de weg gekeerde zijde van het gebouw ten hoogste 1 m bedragen. Hiervan kan worden afgeweken naar 2 m. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
AFWIJKEN VAN DE
Met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de ge-
BOUWREGELS
bruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de woonsituatie en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht kan het bevoegd gezag middels afwijking toestaan dat een gebouw wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm. Daar-
72
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
naast kan ook bij de teloorgang van als “karakteristiek” aangeduide bouwwerken een maatvoering worden voorgeschreven die aansluit bij die in de naaste omgeving. Ook kan worden toegestaan dat de gevelbreedte meer bedraagt. Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik
SPECIFIEKE
van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca en van detailhandel, an-
GEBRUIKSREGELS
ders dan productiegebonden detailhandel, gerekend. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet in de Staat van Bedrijven zijn genoemd onder de categorieën 1 en 2 en het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning is als strijdig gebruik aangemerkt. Een afwijking bij een omgevingsvergunning is opgenomen voor de eventuele
AFWIJKEN VAN
vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, maar
DE GEBRUIKSREGELS
die naar hun aard, omvang en mate van hinder op het woon- en leefklimaat gelijk te stellen zijn met de wel genoemde bedrijven, mits het in ieder geval geen geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen of vuurwerkbedrijven betreft. Artikel 4: Bedrijf – Gasontvangststation Het gasontvangststation van Gasunie in het zuidwestelijke deel van het plangebied is als zodanig bestemd. Deze specifieke bestemming ziet toe op het gebruik van de gronden ten behoeve van gebouwen van het gasontvangststation en ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren. Gebouwen ter plaatse dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan op de verbeelding is aangegeven, waarbij een maximale dakhelling van 60° is voorgeschreven. Erf- en terreinafscheidingen zijn niet hoger dan 2 m. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maximaal 5 m hoog. Artikel 5: Bedrijf - Nutsvoorzieningen De als ‘Bedrijf – Nutsvoorzieningen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, met de daarbij behorende terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De regeling wat betreft het bouwen in deze bestemming is verder gelijk aan de bestemming ‘Bedrijf – Gasontvangststation’. Artikel 6/7: Centrum – 1 & Centrum – 2 Het centrum van de stad kent een gelijknamige bestemming. Hiertoe worden twee verschillende centrumbestemmingen gehanteerd. Het verschil tussen ‘Centrum – 1’ en ‘Centrum – 2’ is dat in ‘Centrum – 1’ horecabedrijven tot en met horecacategorie 1 bij recht zijn toegelaten en dit in ‘Centrum – 2’ uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1” is toegestaan. Horecabedrijven van categorie 1 zijn gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden en het nuttigen daarvan ter plaatse, zoals restaurants, lunchrooms, snackbars met zitgelegenheid en daarmee
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
73
gelijk te stellen vormen van horeca, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies. Voor beide bestemmingen geldt verder dat bedrijven, die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijven, uitsluitend op de bestaande locaties mogelijk zijn. Detailhandel (en hieraan ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m 2), dienstverlening, kantoren met een baliefunctie en maatschappelijke voorzieningen zijn altijd mogelijk. Daarnaast zijn woningen (met bijbehorende bouwwerken) toegestaan. In geval van een bestemming ‘Centrum – 1’ is dit uitsluitend het bestaande aantal en op de bestaande locaties. In beide bestemmingen gelden voor de verschillende functies verder geen aanduidingen, zodat de genoemde activiteiten onderling uitwisselbaar zijn. Ondergeschikt aan de centrumbestemmingen zijn dezelfde functies als bij de bedrijfsbestemming mogelijk, met dien verstande dat ook terrassen ten behoeve van de aanwezige horecabedrijven mogelijk zijn. Voor detailhandel met ondersteunende horeca is evenwel geen terras mogelijk. In de bestemming ‘Centrum – 2’ is aan de Dijk sprake van een horecabedrijf categorie 1 waarvan de bebouwing tot aan de St. Janstraat doorloopt. Voor dit horecabedrijf is een aanduiding “gevellijn” aan de Dijk opgenomen waarmee is vastgelegd dat de entree van het horecabedrijf in deze gevellijn aan de Dijk dient te zijn gesitueerd en niet op de St. Janstraat. Identiek aan de bedrijfsbestemming zijn de bouwregels, met uitzondering van het bepaalde dat aan de bestaande achtergevel met maximaal 2,5 m bebouwing op de verdiepingen kan worden aangebouwd. De mogelijkheid tot het afwijken van de bouw- en gebruiksregels is eveneens vrijwel gelijk. Wat betreft strijdig gebruik geldt eenzelfde regeling als eerder vermeldt, met uitzondering van het feit dat ondersteunende horeca wel is toegelaten, mits dit voldoet aan de gestelde oppervlakte van ten hoogste 6 m 2 en voor de bestemming ‘Centrum – 1’ dat horeca tot en met horecacategorie 1 bij recht is toegestaan en in de bestemming ‘Centrum – 2’ uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1”. De kans bestaat dat in delen van de binnenstad langdurige leegstand van monumenten optreedt, omdat monumenten in hun bestaande vorm moeten worden gehandhaafd en derhalve wellicht moeilijk zijn in te vullen met een centrumfunctie. In het bestemmingsplan is voor de bestemming ‘Centrum – 1’ vastgelegd dat alleen het bestaande aantal woningen op de bestaande locaties aanwezig kunnen zijn. Bij recht kunnen geen nieuwe woningen worden gerealiseerd. Middels binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan kan wonen op de verdieping mogelijk worden gemaakt. Om leegstand van de begane grond te voorkomen is in de regels vastgelegd dat de begane grond ook voor het wonen kan worden gebruikt in geval sprake is van een gemeentelijk monument of
74
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
rijksmonument zoals benoemd in de lijst van monumenten in de bijlage van deze toelichting. Hier zal geenszins lichtvoetig door de gemeente mee worden omgegaan. In uitzonderlijke situaties kan omgevingsvergunning door het bevoegd gezag worden verleend om bewoning in de bestemming ‘Centrum - 1’ op de begane grond van monumenten mogelijk te maken. Dit ter behoud van het monument. In ‘Centrum – 2’ geldt een dergelijke regeling niet omdat de panden reeds bij recht voor het wonen al dan niet op de begane grond kunnen worden aangewend. Artikel 8: Detailhandel De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van detailhandel, aan deze hoofdfunctie ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m2, dienstverlening, alsook woningen – uitsluitend op de verdiepingen dan wel op de begane grond in de bestaande situatie – met bijbehorende bouwwerken. De toegelaten ondergeschikte functies en (het afwijken van) de bouwregels zijn gelijk aan wat reeds eerder is aangegeven. Tot een strijdig gebruik wordt horeca gerekend die afwijkt van de bestemmingsomschrijving en het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning. Artikel 9: Dienstverlening De bestemming ‘Dienstverlening’ is bedoeld voor dienstverlenende bedrijven, kantoren met een baliefunctie en woningen op de verdiepingen en voor zover dat een bestaande situatie betreft ook op de begane grond. Verder is de bestemmingsregeling gelijk aan de bestemming ‘Detailhandel’ met dien verstande dat de gronden niet zijn bedoeld voor detailhandel. Artikel 10: Gemengd De in het plan opgenomen gemengde bestemming lijkt op de bestemming ‘Centrum – 1’ met dien verstande dat detailhandel ondergeschikt en enkel ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is toegelaten en dat bewoning te allen tijde ook op de begane grond mogelijk is, met uitzondering van de locatie ter plaatse van de aanduiding “wonen uitgesloten”. Horecabedrijven, categorie 1, zijn uitsluitend mogelijk ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1”. Voorts geldt in de bestemming ‘Gemengd’ de aanduiding “onderdoorgang”. Ter plaatse van deze aanduiding op de verbeelding dient de bestaande functie als onderdoorgang ten behoeve van verkeers- en verblijfsvoorzieningen te worden gehandhaafd. Artikel 11: Gemengd – Paktuinen 4-6 De bestemming ‘Gemengd – Paktuinen 4-6’ betreft een op maatwerk gerichte bestemming ter plaatse van het perceel Paktuinen 4-6. Met deze bestemming is het bowling- en biljartcentrum aan de Paktuinen specifiek inbestemd, alsook de toegestane mogelijkheid om het perceel in gebruik te hebben ten behoeve van bestaande bedrijven in de vervaardiging, reparatie en opslag van schepen en scheepsbenodigdheden met daaraan ondergeschikt scheepsmakelaardij. Het gebruik van een horecabedrijf tot en met categorie 2 met een oppervlakte van
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
75
ten hoogste 225 m2 is in relatie tot het bowling- en biljartcentrum mogelijk. Deze horeca is ondersteunend en mag in geen geval een zelfstandig horecabedrijf betreffen. Artikel 12/13: Groen – 1 en Groen - 2 Belangrijke, voor het plangebied structuurbepalende, groenvoorzieningen zijn als zodanig bestemd. Voor deze benadering is onder andere gekozen, omdat het van belang wordt geacht de stedelijke groenstructuur die er is in stand te houden en te versterken. Er is sprake van een tweetal verschillende groenbestemmingen. De bestemming ‘Groen – 1’ ziet toe op het openbaar groen. De bestemming ‘Groen – 2’ geldt voor particuliere gronden. In de bestemming ‘Groen – 1’ zijn natuur-educatieve voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” toegestaan, zijn proeftuinen ten behoeve van een in het Westeinde gelegen zaadveredelingsbedrijf ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen – proeftuinen” toegelaten en zijn volkstuinen ter plaatse van de aanduiding “volkstuin” mogelijk. Ook kunnen in deze groenbestemming tijdelijke evenementen plaatsvinden en kunnen voorts voet- en fietspaden, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, sport- en spelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen en waterlopen en – partijen gesitueerd zijn. Parkeervoorzieningen zijn tevens mogelijk met uitzondering van de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Schootsveld’. In ‘Groen – 2’ kan naast groenvoorzieningen tevens sprake zijn van walkanten, taluds en parkeervoorzieningen. Voor het bouwen van gebouwen in ‘Groen – 1’ geldt dat voor schuilhutten, dierenverblijven, natuur-educatieve functies en ondergrondse vuilcontainers kan worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van schuilhutten en dierenverblijven is niet meer dan 50 m2 met een maximale bouwhoogte van 3 m. Ten behoeve van de natuur-educatieve functie kan ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 750 m2 en een hoogte van niet meer dan 5,5 m. Ondergrondse vuilcontainers kennen een bouwhoogte van niet meer dan 5,5 m. Voor ‘Groen – 2’ is vastgelegd dat niet kan worden gebouwd; ook niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Erf- en terreinafscheidingen zijn in ‘Groen – 1’ tot een hoogte van maximaal 2 m wel mogelijk. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet hoger dan 6 m. WRO-ZONE –
De voorgestane uitbreiding aan de zuidzijde van de algemene begraafplaats
WIJZIGINGSGEBIED
aan de Prins Bernhardlaan is voorts van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied” voorzien. Met deze aanduiding is het mogelijk om te zijner tijd de onderliggende bestemming ‘Groen - 1’ te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Maatschappelijk’ met de aanduiding “begraafplaats”. Dit ten behoeve van de uitbreiding van de begraafplaats die binnen de planperiode van dit bestemmingsplan wordt voorzien.
76
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Artikel 14: Horeca Buiten de centrumgebieden komen tevens horecabedrijven in het plangebied voor. Hierin is een driedeling gemaakt. Naast de reeds benoemde horecabedrijven tot en met categorie 2 zijn dit tevens horecabedrijven van categorie 3. Horecabedrijven van categorie 3 zijn gericht op het verstrekken van dranken en het bieden van een grootschalige gelegenheid tot vermaak met het al dan niet ‘live’ ten gehore brengen van muziek. In de horecabestemming is met diverse aanduidingen aangegeven welke horecabedrijven op de diverse locaties zijn toegelaten. Voor het horecabedrijf categorie 2 aan de Dijk is eveneens sprake van een aanduiding “gevellijn”. Hiermee is vastgelegd dat de entree van het horecabedrijf aan de Dijk dient te zijn gesitueerd en niet op de achter het horecapand gelegen straat. Voor zover bestaand zijn woningen met bijbehorende bouwwerken ook toegestaan. Voor het horecapand op het perceel Havenweg 5 is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen dat nog een woning op de verdieping kan worden gerealiseerd. Ondergeschikt aan de horecabestemming kunnen naast de gebruikelijke functies ook terrassen voorkomen. De bouwregels, met de mogelijkheid tot afwijken, zijn verder gelijk aan de in voorgaande reeds omschreven bestemmingen. Als strijdig gebruik geldt het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca, anders dan in de begrippen is omschreven. Ook mag niet worden gewoond in vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Overigens is in de gemeente geen Kansspelverordening van kracht. Dit betekent dat geen kansspel- of automatenhallen zijn toegestaan. Artikel 15: Kantoor De bestemming ‘Kantoor’ is in hoge mate gelijk aan de bestemming ‘Dienstverlening’ met dien verstande dat dienstverlenende bedrijven niet zijn toegestaan. Dit houdt kortweg in dat de bestemming ‘Kantoor’ toeziet op bedrijvigheid zonder baliefunctie buiten het kernwinkelgebied. Daarnaast geldt dat woningen uitsluitend voor zover bestaand zijn toegelaten. Maatschappelijke voorzieningen zijn enkel mogelijk ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”. Artikel 16: Maatschappelijk De bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft in beginsel betrekking op alle religieuze, medische, sociale, culturele en onderwijsinstellingen. Hierbij is ondersteunende horeca tot 6 m2 mogelijk. Tevens is het openluchtgedeelte van het Zuiderzeemuseum ter plaatse van de aanduiding “museum” en een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats” in deze bestemming opgenomen. Een zalencentrum en horecabedrijven tot en met categorie 2, is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - zalencentrum” mogelijk (ter plaatse van de Westerkerk, Drommedaris en de Nieuwe Doelen). Deze gebouwen zijn in overwegende mate bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en kunnen gedeeltelijk dan wel incidenteel volledig voor horecabedrijven van categorie 1 en 2 worden gebruikt. Voorts zijn bestaande woningen met bijbehorende bouwwerken in de bestemming
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
77
toegelaten. Voor het overige gelden in de maatschappelijke bestemming eensluidende regelingen, zoals reeds eerder omschreven. Voor het openluchtmuseum bedraagt de maximale bouwhoogte van de gebouwen niet meer dan 8 m. Artikel 17: Maatschappelijk – Gezondheidscentrum De bestemming ‘Maatschappelijk – Gezondheidscentrum’ heeft enkel betrekking op de gronden aan de Molenweg 7. De bestemming ziet er op toe dat de gronden worden aangewend voor gebouwen ten behoeve van medische en sociaal-medische dienstverlening, al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, en een bibliotheek. Gebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd met een maatvoering die niet groter is dan op de verbeelding is aangegeven. De dakhelling bedraagt maximaal 60°. Erf- en terreinafscheidingen zijn niet hoger dan 2,3 m en voor de naar de weg gekeerde gevel van het gebouw 1 m. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet hoger dan 5 m. Tot een strijdig gebruik wordt detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel, aangemerkt. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken wanneer het parkeren ten behoeve van de bestemming niet in overwegende mate op eigen erf plaatsvindt is strijdig met de bestemming. Tot slot is geregeld dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een bibliotheek een brutovloeroppervlakte van 150 m2 niet te boven mag gaan. Artikel 18: Recreatie – Camping Met de bestemming ‘Recreatie – Camping’ is de stadscamping De Vest met de hieraan ondergeschikte functies specifiek inbestemd. Het bouwen van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer is toegestaan binnen een bouwvlak. De aangegeven bouwvlakken kunnen volledig worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten. Gebouwen dienen met een kapvorm te worden afgedekt. In de specifieke gebruiksregels is vastgelegd dat het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning en het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel, en horeca strijdig is met deze bestemming. Artikel 19: Recreatie - Jachthaven De bestemming ‘Recreatie – Jachthaven’ voorziet in een specifieke regeling voor de Compagnieshaven en Buyshaven. De bestemming ziet naast het gebruik van de gronden als jachthaven, havenkantoor, gebouwen voor sanitaire voorzieningen en beheer en onderhoud en de stalling van vaartuigen ook toe op detailhandel ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” en horecabedrijven van categorie 1 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1”. In deze bestemming is voorts het bouwen van één of meerdere hijskranen met een maximum bouwhoogte van 15 m toegelaten. Het gebruik van vaartuigen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning is als strijdig gebruik aangemerkt.
78
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
Artikel 20: Verkeer De bestemming ‘Verkeer’ geldt voor doorgaande wegen die een belangrijke rol spelen in de ontsluiting van het plangebied en de afwikkeling van het verkeer. De inrichting van een dergelijke weg dient gericht te zijn op een goede doorstroming van het verkeer alsmede op een veilig verloop hiervan. In het plangebied is onderscheid gemaakt tussen de Randweg als belangrijke verkeersroute en de overige wegen in het plangebied. De Randweg kent derhalve de bestemming ‘Verkeer’; voor het overige zijn de wegen bestemd als ‘Verkeer Verblijf’. Gronden met de verkeersbestemming zijn bestemd voor wegen en straten en voet- en fietspaden. Daarnaast is een vulpunt voor lpg in de bestemming begrepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”. Dit ten behoeve van het LPG-tankstation direct noordwestelijk van het plangebied. Ondergeschikt aan de verkeersbestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, zoals bruggen, duikers en/of dammen toegestaan. Ook zijn groen- en parkeervoorzieningen en waterlopen en -partijen in de bestemming toegelaten. In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke begrepen. De bestemming voorziet niet in een toename van het aantal rijstroken. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Vastgelegd is dat de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen, zijnde, in ieder geval 1,5 m bedraagt. Voor de doorvaartbreedte is een minimale maat van 2,5 m gehanteerd. Erf- en terreinafscheidingen zijn toegelaten tot ten hoogste 1 m. Bij omgevingsvergunning kan van de maximale bouwhoogte van 6 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden afgeweken tot maximaal 10 m. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer geldt geen maximale bouwhoogte. Dit wordt in alle redelijkheid aan de wegbeheerder overgelaten. Artikel 21: Verkeer - Railverkeer De spoorlijn Enkhuizen-Hoorn aan de zuidkant van het plangebied heeft de bestemming ‘Verkeer – Railverkeer’ gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor spoorwegvoorzieningen, voor een horecabedrijf categorie 1 ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1”, maatschappelijke voorzieningen en woningen, voor zover bestaand. Daaraan ondergeschikt zijn groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, wegen en straten en openbare nutsvoorzieningen mogelijk. Tevens zijn deze gronden bedoeld voor terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder civieltechnische en/of infrastructurele kunstwerken. De bestemming ziet tevens toe op de bij het railverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting en voorzieningen
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
79
voor voetgangers en fietsers e.d. (oversteekvoorzieningen). De bestemming voorziet niet in een toename van het aantal spoorstaven. Gebouwen binnen de railverkeersbestemming dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, waarvoor 1,5 m als doorvaarthoogte en 2,5 m als doorvaartbreedte geldt voor bruggen, duikers en soortgelijke kunstwerken. Ook in de railverkeersbestem-ming kan bij omgevingsvergunning van de maximale bouwhoogte van 6 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden afgeweken tot maximaal 10 m. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt in deze bestemming ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van verkeer eveneens geen maximale bouwhoogte. Artikel 22: Verkeer - Verblijf De bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ geldt voor wegen met een meer beperkte verkeersfunctie. Dit betreft woonstraten en voet- en fietspaden. In de bestemming zijn eveneens parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, straatmeubilair, toiletvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterlopen en –partijen mogelijk. Ook is het laten plaatsvinden van tijdelijke evenementen, waaronder markten, en het in gebruik hebben van terrassen ten behoeve van aan de bestemming gelegen horecabedrijven toegestaan. In de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn hieromtrent nader regels gesteld. Daarnaast zijn garageboxen (waaronder ook een overkapping ten behoeve van het stallen van één of meerdere auto’s wordt begrepen), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – garageboxen”, en gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer en ondergrondse vuilcontainers toegestaan. Garageboxen worden binnen de hiertoe gehanteerde aanduiding gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m. Gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer worden binnen een bouwvlak gebouwd en zijn niet hoger dan de middels de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogten. Daarbij geldt een regeling voor de te hanteren kapvorm. Voor het bouwen van openbare toiletvoorzieningen geldt een maximum bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 10 m2. Ondergrondse vuilcontainers kennen een bouwhoogte van niet meer dan 5,5 m. Voor het overige is de in deze bestemming gehanteerde regeling vrijwel gelijk aan de voorgaande beschreven bestemming ten behoeve van verkeer. Artikel 23/24: Water – 1 en Water - 2 Voor zover dit van belang is voor de ruimtelijke beleving en het gebruik (structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater) is water (zijnde waterpartijen, vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen) als zodanig bestemd, met de daarbij behorende oevers en kaden. Er worden twee waterbestemmingen gehanteerd. ‘Water – 1’ ziet toe op het binnenwater, ‘Water – 2’ heeft betrekking op het buitenwater waarbij de be-
80
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
stemmingsomschrijving ook melding maakt van het gebruik voor de beroepsvisserij, water- en oeverrecreatie en het gebruik van havens ten behoeve van in overwegende mate beroepsmatig scheepvaartverkeer en ambachtelijke nautische bedrijvigheid. Met een aanduiding is aangegeven dat in ‘Water – 1’ schuitenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “schiphuis” zijn toegestaan. In ‘Water – 2’ worden aanduidingen gehanteerd ten behoeve van ligplaatsen in jachthavens ter plaatse van “jachthaven”, ligplaatsen voor woonschepen ter plaatse van “woonschepenligplaats”, ligplaatsen voor woonarken ter plaatse van “specifieke vorm van water – woonarkenligplaats” (waarbij niet meer dan 4 zijn toegestaan), sluizen ter plaatse van “sluis” en steigers onder meer ter plaatse van “steiger”. Ondergeschikt aan de bestemming komen in ‘Water – 2’ aanlegplaatsen en in beide waterbestemmingen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor, waaronder oeverbeschoeiingen, bruggen, duikers en/of dammen, worden verstaan. In ‘Water – 1’ mogen uitsluitend gebouwen voor schuitenhuizen ter plaatse van de aanduiding “schiphuis” worden gebouwd (maximale maatvoering is breedte 10 m, lengte 3 m, bouwhoogte 3 m en minimale dakhelling van 20° voor het lessenaarsdak). In ‘Water – 2’ kunnen gebouwen ten behoeve van sluizen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “sluis”. De maatvoering hiervan is op de verbeelding aangegeven. Voor het bouwen van woonarken geldt een maatvoering van maximaal 22 m bij 6 m en een hoogte van maximaal 3 m, dan wel de bestaande afmetingen indien die groter zijn. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is in beide bestemmingen tevens mogelijk ten behoeve van steigers. In ‘Water – 1’ kan aan walkanten in particulier eigendom één steiger per bouwperceel worden gebouwd, waarbij de regeling geldt dat de lengte ten hoogste 1 m (vanuit de oever), de breedte ten hoogste 3 m (langs de oever) en de bouwhoogte ten hoogste 0,4 m bedraagt. Daarnaast geldt een afstand tot de zijdelingse perceelgrens van ten minste 1 m. Wanneer sprake is van een lange walkant (van meer dan 10 m breed) dat in eigendom is van één particulier dan kan binnenplans van de regeling worden afgeweken voor maximaal twee steigers. Hierbij mag de afstand tussen de steiger en de perceelgrenzen nooit minder dan 1 m bedragen. De groene taluds dienen gerespecteerd te worden. Dit betekent dat de voorziening in het talud om de steiger te bereiken beperkt van omvang dient te zijn. Daarnaast geldt in de Nota Steigers en walkanten Enkhuizen (2006) dat in wateren met een breedte van 4 m of smaller vanwege het verrichten van varend onderhoud het niet is toegestaan om een steiger in het water te maken. De afstand tussen tegenover elkaar liggende steigers mag daarom niet minder dan 4 m zijn. Steigers kunnen in ‘Water – 2’ worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding “steiger” dan wel ter plaatse van “jachthaven”. Voor beide bestemmin-
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
81
gen geldt een doorvaarthoogte en –breedte van bruggen, duikers en dergelijke van ten minste 1,5 m respectievelijk 2,5 m. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 5 m vastgelegd. Artikel 25/26: Wonen en Wonen - Woongebouw Het overgrote deel van het plangebied is bestemd voor de woonfunctie met bijbehorende bouwwerken. Hetzij in de vorm van grondgebonden woningen dan wel in de vorm van hogere woningbouw zoals appartementengebouwen. De bestemming ‘Wonen’ is gericht op woonhuizen (grondgebonden woningen) en de bestemming ‘Wonen – Woongebouw’ op appartementengebouwen. Deze bestemmingen kunnen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huisverbonden beroep of bedrijf voorkomen. Wegen, woonstraten en voet- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en waterlopen en -partijen zijn tevens als ondergeschikte functie toegestaan, alsook tuinen en erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” dient de bestaande onderdoorgang te worden gehandhaafd. De bestemming ‘Wonen’ maakt tevens garageboxen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”, “dienstverlening” en “kantoor” zijn de gelijknamige functies in de woonbestemming tevens toegelaten. In de bestemmingsomschrijving geldt voorts een regeling waar de uitoefening van aan-huisverbonden beroepen of –bedrijven in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken aan moeten voldoen in de woonbestemming. Er geldt een beperking van de maatvoering van de bedrijfsruimte aan huis. De bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer zijn dan 50 m2 of (in geval van kleine panden) 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van alle aanwezige bebouwing op het bouwperceel. Een ‘bed and breakfast’ mag niet in vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden uitgeoefend. Een uitzondering is opgenomen voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken die als karakteristiek kunnen worden of zijn aangemerkt. Dit ter behoud van dergelijke objecten in het plangebied. De bouwvlakken op de verbeelding geven aan waar de woningen, oftewel de hoofdgebouwen, gesitueerd mogen worden. Dit komt overeen met de huidige situatie. Dit is voor zover mogelijk in zogenaamde bouwstroken gedaan. Op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte middels de gelijkluidende aanduiding in de woonbestemmingen aangegeven. Per bouwvlak voor de bestemming ‘Wonen’ geldt dat ten hoogste het bestaande aantal is toegestaan dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”. De diepte van een hoofdgebouw in de bestemming ‘Wonen’ bedraagt ten hoogste 12 m en de voorgevelbreedte is niet meer dan 7 m, tenzij de bestaande breedte reeds groter is. Daarnaast geldt een regeling in de regels voor de maatvoering van de kap. Naast hoofdgebouwen is ook de bouw van bijbehorende bouwwerken in de woonbestemmingen toegestaan. Voor de bestemming ‘Wonen’ geldt dat dit per
82
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
hoofdgebouw niet meer dan 70 m² mag bedragen, dan wel ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw. Voor de bestemming ‘Wonen – Woongebouw’ wordt een maximale oppervlaktemaat van 20 m2 gehanteerd. Bijgebouwen dienen tevens in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. Aangebouwd is de maximaal toegestane goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken is dit 3 m. De ten hoogste toegestane bouwhoogte is in alle gevallen 5 m, waarbij de dakhelling maximaal 60 bedraagt. Een bijbehorend bouwwerk bestaat uit niet meer dan 1 bouwlaag, dan wel het bestaande aantal wanneer dit meer is. Voorts geldt nog een regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een erf- en terreinafscheiding kent een hoogte van maximaal 2 m of 1 m in geval van een voor de naar de weg gekeerde gevel; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 5 m. Bij omgevingsvergunning kan in sommige gevallen ten aanzien van de bouwregels worden afgeweken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht. Rekening houdend met deze criteria kan ook omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten op een woonperceel in de bestemming ‘Wonen’. Daarbij dient eveneens voldaan te worden aan de eerder in de bestemmingsomschrijving van de regels al gestelde voorwaarden voor een aan-huis-verbonden-beroep of -bedrijf. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning begrepen, alsook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van logiesverstrekking en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van aan-huis-verbonden-beroepen en -bedrijven. Door af te wijken van de gebruiksregels, kunnen kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten (waaronder een ‘bed and breakfast’) worden toegestaan. Daarnaast kan een ‘bed and breakfast’ in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden toegestaan als het bijdraagt aan de instandhouding van een bijzonder bijgebouw, zoals een beschermd monument. Artikel 27: Wonen – Uit te werken Aan de Admiraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 bestaat het voornemen om ter plaatse van het voormalige veilinggebouw drie woningen te realiseren. De verschillende relevante milieuaspecten zijn hiertoe onderzocht. Gebleken is dat dit voornemen redelijkerwijs mogelijk is. Wel dient het voornemen nader uitgewerkt te worden. Planvorming binnen de planperiode van dit bestemmingsplan is evenwel reëel. Derhalve is gekozen voor het opnemen van een uitwerkingsbevoegdheid op deze locatie. In de bestemming ‘Wonen – Uit te werken’ zijn nadere regels voor de uitwerking gegeven.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
83
DUBBELBESTEMMINGEN
Artikel 28: Leiding – Gas De dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ ziet er op toe dat een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de in het plangebied aanwezige gasleiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas” wordt aangehouden. Anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen alleen bouwwerken ten behoeve van de leiding worden gebouwd. Wanneer de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ is geprojecteerd ter plaatse van een andere opgenomen dubbelbestemming, dan prevaleert de bestemming ‘Leiding – Gas’. Ter plaatse van deze gronden kunnen bij recht geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is ten hoogste 2 m. Daarnaast is een afwijkingsregeling van de bouwregels opgenomen en geldt er de verplichting voor omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Ook is in deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming kan worden gewijzigd bij de aanleg van een nieuwe gasleiding of het verleggen van de gasleiding. Artikel 29: Leiding – Water De dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ voorziet in een regeling omwille van een in het plangebied aanwezige hoofdwatertransportleiding en in de bescherming ervan. Nabij de leiding is rekening gehouden met een regeling voor een onderhoudsstrook door voor de dubbelbestemming op de verbeelding een breedte van 5 m aan weerszijden van de aanduiding “hartlijn leiding – water” te hanteren. Voor het realiseren van bouwwerken binnen deze onderhoudsstrook geldt een afwijkingsregeling waarbij eerst overleg met de leidingbeheerder nodig is aleer werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt min of meer voor beplanting. Hiervoor geldt dat een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een werk of werkzaamheden benodigd is. Artikel 30-34: Waarde – Archeologie Ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden is de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ van toepassing. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij bodemingrepen worden voorzien, is de omvang in m2 en de diepte van de ingreep (in alle gevallen 35 cm beneden maaiveld) leidend. De archeologisch meest strenge regelingen zijn in de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 2’ en ‘Waarde – Archeologie 3’ ondergebracht. Dit betreffen gronden met bekende archeologische waarden. Voor bouwwerken en werkzaamheden dient bij respectievelijk iedere ingreep, ingrepen groter dan 30 m² of ingrepen groter dan 50 m2 vooraf een omgevingsvergunning te worden verkregen. Voor de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 5’ en ‘Waarde – Archeologie 6’ dient bij ruimtelijk ingrepen groter dan respectievelijk 1.000 m2 en 15.000 m2 rekening met archeologie gehouden te worden. In deze gebieden is in alle gevallen sprake van onbekende archeologische waarden. Ter bescherming van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden is voor de verschillende dubbelbestemmingen tevens een omgevingsvergunning opgenomen voor diverse werkzaamheden op en in de bodem. Voorwaarde voor het in bovenstaande gevallen verlenen van de genoemde omgevingsvergunningen is
84
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
dat middels onderzoek wordt aangetoond dat geen archeologische waarden zijn aangetroffen of dat deze archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Mochten er wel archeologische waarden worden aangetroffen dan kan alleen onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend. Middels wijzigingsbevoegdheid kan voorts de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ aan gronden worden ontnomen. Artikel 35: Waarde – Beschermd Stadsgezicht In verschillende bestemmingen is de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ van toepassing. Deze dubbelbestemming is gericht op het behoud, het herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, zoals weergegeven in de toelichting van het aanwijzingsbesluit van Enkhuizen als beschermd stadsgezicht. Dit aanwijzingsbesluit is opgenomen als bijlage bij de regels van voorliggend bestemmingsplan. Artikel 36: Waarde – Schootsveld Naast het beschermd stadsgezicht vindt op basis van dit bestemmingsplan ook cultuurhistorische bescherming van het aan de overzijde van de vesting gelegen schootsveld plaats. Hiertoe geldt in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming ‘Waarde – Schootsveld’. Een beschermingsregeling is hier aan verbonden dat het schootsveld vrij van bebouwing dient te blijven. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient omgevingsvergunning te worden verkregen. Artikel 37: Waarde – Westfriese Omringdijk De Westfriese Omringdijk loopt deels door het plangebied. Hiervoor geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Westfriese Omringdijk’. De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Westfriese Omringdijk. In deze dubbelbestemming mag niet worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken met omgevingsvergunning wanneer wordt voldaan aan het bepaalde in het provinciale Beeldkwaliteitsplan van de Westfriese Omringdijk. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient omgevingsvergunning te worden verkregen. Artikel 38: Waterstaat – Waterkering Vanwege de aanwezige vrijwaringszone langs het IJsselmeer is de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ in het bestemmingsplan opgenomen. Dit ter aanvulling op de regels van de hieronder gelegen enkelbestemmingen. Het graven en aanbrengen dan wel verwijderen van verhardingen binnen gronden met deze dubbelbestemming is gebonden aan een omgevingsvergunning voor bepaalde grondwerkzaamheden. Dit om er op toe te kunnen zien dat geen onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die toekomstige reconstructies van de waterkering (dijkverhoging, dijkverlegging of anderszins) in de weg staan.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
85
Hoofdstuk 3: Algemene regels Artikel 39: Anti-dubbeltelregel De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan. Artikel 40: Algemene bouwregels In de algemene bouwregels is aangegeven wat onder het begrip bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt verstaan. Daarnaast is ingegaan op het aspect ondergronds bouwen in het bestemmingsplan. Het bouwen van ondergrondse vuilcontainers in de bestemming ‘Groen – 1’ en ‘Verkeer – Verblijf’ wordt middels deze algemene bouwregels geregeld. Artikel 41: Algemene gebruiksregels In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen. Artikel 42: Algemene aanduidingsregels GEBIEDSAANDUIDINGEN
In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen met betrekking tot verschillende gebiedsaanduidingen die in het plangebied voorkomen. De algemene aanduidingsregels gelden als aanvulling op de regels van de onderliggende (enkel- en dubbel)bestemmingen, daar waar op de verbeelding een specifieke gebiedsaanduiding is aangegeven. Voor het plangebied zijn de gebiedsaanduidingen “geluidzone – industrie” en “veiligheidszone – lpg 1” van toepassing.
GELUIDZONE - INDUSTRIE
De gronden binnen de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” stellen voorwaarden aan de onderliggende bestemmingen. Voor de gronden binnen de aanduiding geldt dat de geluidsruimte voor industrie is beschermd en in stand gehouden moet worden. Tevens mag het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies niet toenemen ten opzichte van het bestaande aantal. Ten behoeve van deze objecten en functies mag niet worden gebouwd. Dit is opgenomen in de bouwregels. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels kan hiervan worden afgeweken, mits is aangetoond door middel van een deskundigenverklaring dat met het oog op de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een verkregen hogere waarde.
VEILIGHEIDSZONE – LPG 1
Het gebied binnen de plaatsgebonden risicocontour van het tankstation met lpg aan de Lindenlaan 1 kent op de verbeelding de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – lpg 1”. In de algemene aanduidingsregels zijn regels gegeven met betrekking tot deze in het plangebied aanwezige veiligheidszone. De voor “veiligheidszone – lpg 1” aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor
86
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Artikel 43: Algemene afwijkingsregels De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels Artikel 44/45: Overgangsrecht en slotregels De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.
5.4
Overige aspecten In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande
ADDITIONELE
voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluids-
VOORZIENINGEN
werende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
87
6
E c o n o m i s c h e
u i t v o e r b a a r h e i d
Wet- en regelgeving Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro stelt de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan dient verplicht onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan, tenzij de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld, omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is. Onder een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt verstaan: a.
de bouw van één of meer woningen;
b.
de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
c.
de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m 2 brutovloeroppervlakte of met één of meer woningen;
d.
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
e.
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 brutovloeroppervlakte bedraagt;
f.
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m 2 brutovloeroppervlakte.
Onderzoek Dit bestemmingsplan is in overwegende mate een actualiserend en conserverend plan. Dit houdt in dat de huidige situatie in het plangebied is inbestemd en er verder slechts kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn. Met dit bestemmingsplan worden geen grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen – anders dan de reeds vergunde - bij recht in het plangebied mogelijk gemaakt. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied kunnen plaatsvinden door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouw- of gebruiksregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Dit betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
89
de begeleiding en toetsing van aanvragen voor omgevingsvergunning. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. Daarnaast gelden enige mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkeling middels een uit te werken bestemming en een concrete wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied” op de verbeelding. ADMIRALITEITSWEG 39/
De met een uitwerkingsbevoegdheid te ontwikkelen gronden op de locatie Ad-
KORTE TUINSTRAAT 38
miraliteitsweg 39/Korte Tuinstraat 38 zijn in bezit bij derden. Bij de verdere planontwikkeling en planuitwerking zal een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en ontwikkelende partij worden gesloten. Hierin zullen de van toepassing zijnde financiële aspecten, waaronder zaken ten aanzien van de eventuele afwikkeling van verzoeken tot planschade, nader worden geregeld.
BEGRAAFPLAATS
Uitbreiding aan de zuidelijke zijde van de algemene begraafplaats aan de Prins
PRINS BERNHARDLAAN
Bernhardlaan kan middels wijziging van de groenbestemming naar een maatschappelijke functie plaatsvinden. Deze wijzigingsmogelijkheid houdt evenwel geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro in. Hiervoor hoeft dan ook geen exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet te worden opgesteld. De gemeente is bovendien eigenaar van de gronden. De economische uitvoerbaarheid zal te zijner tijd door middel van een getroffen en door de gemeenteraad goedgekeurde financiële voorziening zijn gewaarborgd. Na vaststelling van het bestemmingsplan zijn planschadekosten de enige kosten die verder nog uit dit bestemmingsplan kunnen voortkomen. Planschadekosten zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die gemaakt worden in het belang van de aanvrager. Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is evenwel geen uitgangspunt. Conclusie Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
90
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
7
M a a t s c h a p p e l i j k e u i t v o e r b a a r h e i d
7.1
Beginspraak Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een bureau- en veldinventarisatie uitgevoerd ten aanzien van de huidige functies van de gronden en de bebouwing. Deze inventarisatie is verwerkt in een inventarisatiekaart. Vooruitlopend op de reguliere inspraakprocedure heeft deze inventarisatiekaart ter inzage gelegen. De bedoeling hiervan is geweest om bewoners, bedrijven en andere belanghebbenden voorafgaand aan de officiële terinzagelegging van dit bestemmingsplan in de gelegenheid te stellen om de juistheid van de geïnventariseerde functies en maatvoering te controleren en de gemeente te attenderen op mogelijke onjuistheden. Middels dergelijke beginspraak bestond de mogelijkheid om te bezien of aan de panden in het plangebied de juiste functie en maatvoering zijn toegekend. Hierdoor is geprobeerd om zo veel als mogelijk te voorkomen dat tijdens de formele bestemmingsplanprocedure nog discussie ontstaat over de functie en maatvoering van de geïnventariseerde panden. Vanaf 26 maart 2012 heeft de inventarisatie gedurende vier weken tijdens openingstijden ter inzage gelegen bij het Servicepunt in het stadskantoor. De inventarisatie is tevens digitaal in te zien geweest via de gemeentelijke website. De beginspraak heeft enkele reacties opgeleverd die bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn betrokken.
7.2
Terinzagelegging voorontwerp Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft met bijbehorende stukken vanaf donderdag 21 juni 2012, gedurende een periode van zes weken, tot 2 augustus 2012, voor een ieder ter inzage gelegen. Het voorontwerp bestemmingsplan is bij het Loket Bouwen & Wonen in het stadskantoor aan de Hoogstraat 11 te Enkhuizen in te zien geweest en is eveneens digitaal ter beschikking gesteld via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Met het ter inzage leggen van het voorontwerp bestemmingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het voorontwerp bestemmingsplan.
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
91
Als onderdeel van de inspraakprocedure is tevens een inloopavond op 9 juli 2012 vanaf 19:30 uur tot 22:00 uur in De Nieuwe Doelen aan de Spoorstraat 2 in Enkhuizen gehouden. Een ieder heeft hier kunnen binnenlopen en kennis kunnen nemen van de plannen. In paragraaf 7.2.2 is hiervan verslag gedaan. INSPRAAKREACTIES
Tijdens de termijn van terinzagelegging is het voor een ieder mogelijk geweest om een schriftelijke (zowel per brief als per mail) inspraakreactie bij het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen kenbaar te maken. Ook heeft de mogelijkheid bestaan tot het inbrengen van mondelinge inspraakreacties. Welgeteld zijn in totaal 49 inspraakreacties ontvangen.
OVERLEGREACTIES
Gedurende de periode voor terinzagelegging is tevens het overleg gevoerd met de maatschappelijke instanties ingevolge artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. . Het plan is hiertoe op 19 juni per mail aan de diverse instanties verzonden. Binnen de hiervoor gestelde termijn hebben de volgende vier instanties een reactie op het plan ingediend: 1.
Veiligheidsregio Noord-Holland Noord;
2.
Rijkswaterstaat IJsselmeergebied;
3.
N.V. Nederlandse Gasunie;
4.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
5.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
6.
Provincie Noord-Holland.
Overige aangeschreven partijen hebben niet gereageerd. Er is van uit gegaan dat zij met het plan akkoord gaan. 7 . 2 . 1
Overleg en inspraak SEPARATE BIJLAGE:
De in het kader van dit bestemmingsplan op het voorontwerp ontvangen over-
REACTIENOTA
leg- en inspraakreacties zijn in een afzonderlijk document behandeld en van een beantwoording voorzien. Dit betreft de “Reactienota Overleg en Inspraak voorontwerp bestemmingsplan Binnenstad en Havens” d.d. 05-11-2012. Deze reactienota vormt een separate bijlage bij dit bestemmingsplan. In deze reactienota zij alle ontvangen overleg- en inspraakreacties bijgevoegd.
RESULTAAT VAN
Diverse ontvangen overleg- en inspraakreacties hebben geleid tot aanpassingen
OVERLEG EN INSPRAAK
aan het plan. Dit betreft zowel aanpassingen aan de toelichting, regels als aan de verbeelding. Dit is in de reactienota nader omschreven. 7 . 2 . 2
Verslag inloopavond
In het kader van de inspraakprocedure op de voorontwerpbestemmingsplannen ‘Binnenstad en havens’, ‘Westeinde’ en ‘Bedrijventerreinen’ heeft op 9 juli 2012 een inloopavond plaatsgevonden. Naast de gebruikelijke terinzagelegging van deze bestemmingsplannen is een ieder ook op deze inloopavond in de ge-
92
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
legenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede mondeling te reageren op, de inhoud ervan. Op de avond waren ongeveer vijftig personen aanwezig, waaronder bewoners, ondernemers en een gemeentelijke afvaardiging. In zalencentrum De Nieuwe Doelen werd gedurende de avond een doorlopende presentatie getoond met daarop de planning van de vervolgtrajecten van de bestemmingsplannen en de doelstellingen van de betreffende bestemmingsplannen. Daarnaast was er per bestemmingsplan een hoek ingericht waar de bestemmingsplannen door belangstellenden konden worden ingezien. Een toelichting of antwoord op vragen kon daarbij worden verkregen van de gemeente en de bij de bestemmingsplannen betrokken stedenbouwkundige adviesbureaus BügelHajema (voor ‘Binnenstad en havens’ en ‘Westeinde’) en Buro Vijn (voor ‘Bedrijventerreinen’). Binnenstad en havens Vooral voor het bestemmingsplan ‘Binnenstad en havens’ bestond veel belangstelling. Er werd kritisch gereageerd op de plannen om het zogenoemde winkelrondje, met bijbehorende horeca, te verleggen naar de Dijk. Diverse omwonenden van de Dijk gaven aan nu al overlast te ondervinden van de gevestigde horeca en gaven dan ook te kennen dat zij extra horeca niet toelaatbaar achten. Ook op de gehanteerde horeca-indeling was kritiek. Aanwezigen gaven aan dat in hun ogen gelijkwaardige functies, vooral restaurants, verschillend bestemd zijn; namelijk met ‘Centrum 2’ of ‘Horeca’. Verder waren er diverse eigenaren die stelden dat de bestemming op hun perceel is veranderd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Zij zouden in veel gevallen de geldende bestemming gehandhaafd willen zien om de mogelijkheden te behouden die voorheen bij aankoop van gronden aan de bestemming verbonden waren. Enkele aanwezigen voelden zich met het oog op de toekomst beperkt door veranderingen van bestemming. Ook zouden verschillende in de huidige situatie aanwezige functies volgens belanghebbenden onjuist in het bestemmingplan zijn bestemd. Westeinde Op het voorontwerpbestemmingsplan ‘Westeinde’ kwam tijdens de inloopavond weinig commentaar naar voren. Door een bewoner werd enkel gewezen op het feit dat zijn perceel een woonbestemming heeft gekregen, terwijl dit gezien de voorgeschiedenis op het perceel niet de enige op het perceel toelaatbare functie zou moeten zijn. Bedrijventerreinen Wat betreft het voorontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen’ waren maar enkele belangstellenden aanwezig. De belangrijkste opmerking betrof
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
93
het al dan niet toestaan van discountsupermarktwinkels (zoals de Aldi en de Lidl) op het bedrijventerrein Schepenwijk. Bedrijventerrein Schepenwijk is omschreven als een terrein dat is bedoeld voor detailhandel. Onduidelijk is dan ook waarom dergelijke bedrijven niet worden toegestaan. Tot slot Over het algemeen heeft de avond een goede indruk gegeven van de heersende opvattingen van de aanwezige belangstellenden. De diverse geplaatste opmerkingen en kanttekeningen zijn betrokken bij de vervolgtrajecten van de diverse bestemmingsplannen.
7.3
Tervisielegging ontwerp Op grond van de Wro is het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan van 10 januari 2013 tot 21 februari 2013 ter visie gelegd. In deze periode van tervisielegging heeft iedereen een zienswijze kunnen indienen. Welgeteld zijn 61 zienswijzen op het bestemmingsplan binnengekomen. De ingekomen zienswijzen zijn behandeld in de “Zienswijzennota ontwerp Bestemmingsplan Binnenstad en Havens” die als aparte bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De zienswijzennota heeft tot aanpassingen in de toelichting, regels en verbeelding geleid. Dit heeft op zijn beurt weer geleid tot een proces van gewijzigde vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
94
800.33.00.04.00.toe - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013
B i j l a g e n
Bijlagen in deze toelichting # 1.
Relevante beleidsstukken (afkomstig van “Basisnota van beleid”)
# 2.
Geldend waterbeleid
# 3.
Lijst van monumenten
Lijst van separate bijlagen -
“Reactienota Overleg en Inspraak Voorontwerp Bestemmingsplan Binnenstad en Havens”
-
“Zienswijzennota ontwerp Bestemmingsplan Binnenstad en Havens”
-
“Werkboek ‘Enkhuizen - Oude Haven’: Verkenning/ideeënschetsen”, HzA Stedebouw & Landschap, Hoorn, november 2011.
-
“Werkboek ‘Enkhuizen – Bierkade/Zilverstraat’: Verkenning/ideeënschetsen”, HzA Stedebouw & Landschap, Hoorn, 1 maart 2010.
B i j l a g e
1 :
R e l e v a n t e
b e l e i d s s t u k k e n
Erratum 1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algeme-
BARRO/AMVB RUIMTE
ne regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die re-
(2011)
gels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het per 30 december 2011 in werking getreden Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen benoemd die juridische doorwerking vragen. Het IJsselmeergebied in artikel 2.12 van het Barro betreft één van die nationale belangen die in de AMvB Ruimte is opgenomen en relevant is voor het plangebied. In het Barro is onder andere vastgelegd dat een bestemmingsplan geen bestemmingen bevat die ten opzichte van inwerkingtreding van het Barro nieuwe bebouwing of landaanwinning in het IJsselmeergebied mogelijk maakt. 3.1 Kadernota regionale woonvisie West -Friesland Recentelijk is door de provincie onderzoek naar vraaggestuurd bouwen uitgevoerd. Hierin is gekeken naar: de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte voor zowel de korte als de langere termijn en de vraag of de huidige woningbouwopgave in voldoende mate tegemoet komt aan die behoefte. De ‘match’ of ‘mismatch’ van vraag en aanbod zijn in beeld gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat Noord-Holland Noord nauwelijks een rol kan vervullen om de druk op de woningbouw in Noord-Holland Zuid te verlichten. De belangrijkste uitkomsten voor West-Friesland zijn: -
Kleinstedelijke woonmilieus en bestaande woonmilieus nabij het centrum een meer centrumkarakter geven. Het verschil tussen wonen net binnen of net buiten het centrum zit vaak in het woonbuurtkarakter en het karakter van de voorzieningen.
-
Tempo versnellen bij plannen in centrumdorpse woonmilieus.
-
Op termijn toevoegen van plannen in landelijk bereikbare woonmilieus.
Over de uitkomsten van het onderzoek gaat de provincie de komende tijd met de regio in gesprek. Dit moet leiden tot een regionale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammering met afspraken over actualiseren/schrappen van woningbouwplannen, faseren en doseren en haalbaarheid en betaalbaarheid van projecten. 4.5
Beleidsregels
en
voorbereidingsbesluit
concentratie
publieksfuncties voor de binnenstad Sinds enige jaren werd uitbreiding van het Enkhuizer kernwinkelgebied beoogd waardoor een zogeheten winkelrondje mogelijk zou worden (Torenstraat, Van Bleiswijkstraat). In het kader van de HERT-analyse is begin 2012 met belanghebbenden uit de horeca en detailhandel nader bekeken wat de trends en ontwikkelingskansen voor beide branches in de binnenstad zijn. Door het verminderde economische klimaat blijkt de behoefte aan uitbreiding niet meer te bestaan. De suggestie is daarbij gedaan om het beoogde winkelrondje te verlaten en de (toeristen)looproute via het Venedie, Dijk, Bocht en Wierdijk aan-
trekkelijker te maken door het toelaten van centrumfuncties. De HERT-analyse heeft er derhalve toe geleid dat het kernwinkelgebied nu is verlegd naar deze nieuwe route. De mogelijke vestiging van kleinere winkeltjes en dergelijke in de zogeheten aanloopstraten rondom het kernwinkelgebied is overigens verlaten om het totaalwinkeloppervlakte zo geconcentreerd mogelijk en min of meer gelijk te houden. 4.6
Beleidsnota standplaatsen, markt en evenementen
In het bestemmingsplan is in openbaar gebied het innemen van standplaatsen mogelijk. Via de beleidsnota en de Algemene Plaatselijke Verordening zijn hieromtrent nadere regels gesteld. 4.9
Verkeersplan Enkhuizen 2005-2015
Vanwege de hoge parkeerdruk in de binnenstad is toch de eis gesteld dat bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn een oplossing voor het parkeren wordt gevonden. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan worden de mogelijkheden van een parkeerfonds onderzocht, alsmede locaties voor de aanleg van nieuwe parkeervoorzieningen. 4.11 Archeologische Beleidsnota Gemeente Enkhui zen Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan is de archeologische beleidsnota voor de gemeente Enkhuizen ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.
1.
Rijksbeleid
1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt: -
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Kadernota Water, Nationaal Waterplan, Waterbeleid 21ste eeuw
1.2
In de Europese “Kaderrichtlijn water”, de vierde “Nota Waterhuishouding” en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel. In de nota “Anders omgaan met water” is bepaald dat de gevolgen van (ruimtelijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen. Hiervoor moet de zogenoemde watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is het vroeg informeren (van de waterbeheerder), het adviseren (door de waterbeheerder), het overwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. 1.3
Nationaal milieubeleidsplan 4
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) bevat de strategische beleidslijnen voor de lange termijn (2030). In het NMP4 worden 7 milieuproblemen benoemd die tot 2030 van invloed zullen zijn. Hierbij gaat het om: 1.
verlies aan biodiversiteit;
2.
klimaatverandering;
3.
overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
4.
bedreigingen van de gezondheid;
5.
bedreigingen van de externe veiligheid;
6.
aantasting van de leefomgeving, en ten slotte;
7.
mogelijke onbeheersbare risico’s.
Om aan deze problemen het hoofd te kunnen bieden zet het NMP4 in op systeeminnovaties, transities en beleidsvernieuwingen. Zo worden er in het NMP4 transitieagenda’s geformuleerd op het gebied van duurzame energie, biodiversiteit en landbouw. Een ander doel is dat de milieukwaliteit verbeterd. Uiteindelijk moet circa 95% van de natuur in Nederland duurzaam wordt beschermd. Daarnaast mogen er op termijn geen milieugerelateerde gezondheidseffecten meer zijn. Om deze vergaande beleidsambities te kunnen realiseren zullen de emissies van met name NOx, VOS, ammoniak en fijnstof in Nederland met 70-90% moeten worden gereduceerd ten opzichte van 1990. Het NMP4 verwacht daarbij veel van technologische oplossingen (doorbraaktechnologieën). 1.4
Deltaprogramma IJsselmeergebied
Het Deltaplan nieuwe stijl (de Deltawerken van de toekomst) heeft als doel ons land nu en in de toekomst te beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde te houden. Daarbij spelen veel aspecten een rol, zowel op het gebied van leefomgeving en economie als op het vlak van natuur, landbouw en recreatie. Nederland is een laaggelegen, welvarende en dichtbevolkte delta, die kwetsbaar is voor overstromingen. Onze delta is te kostbaar om niet de benodigde maatregelen te treffen. We zijn in het verleden al een paar keer verrast doordat we onze veiligheid niet goed op orde hadden. Het deltaplan nieuwe stijl moet er voor zorgen dat we niet nog een keer verrast worden. Daarnaast is de zoetwatervoorziening van belang voor onze economie en ook die moet voor de toekomst goed geregeld blijven. Het Deltaplan nieuwe stijl wordt uitgevoerd onder regie van de deltacommissaris, dat is een regeringscommissaris, waarvan de functie in de Deltawet wordt verankerd. Het ontwerp van deze Deltawet is op 1 februari 2010 bij de Tweede Kamer ingediend. Het IJsselmeergebied vormt een van de gebiedsgerichte deelprogramma’s binnen het Deltaprogramma en is voor Enkhuizen van belang. Klimaatverandering leidt er namelijk toe dat in de zomer de beschikbaarheid van zoetwater in het IJsselmeergebied afneemt door meer verdamping en een geringere (rivier)wateraanvoer. Aan de andere kant neemt de vraag naar zoet water toe door langduriger droogteperiodes en een toenemende verzilting. Het kabinet kiest ervoor de strategische zoetwaterfunctie van het IJsselmeergebied te versterken. In een onderzoek naar zoetwatervoorziening kunnen antwoorden worden geformuleerd, die bepalend zijn voor hoe we het IJsselmeer gebruiken. In 2015 valt een lange termijnbesluit over het peilbeheer van het IJsselmeer, waarbij zowel veiligheid, zoetwatervoorziening, ecologie als ruimtelijke kwaliteit in de afweging worden meegenomen. Het deelprogramma IJsselmeergebied wordt getrokken door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. 2.
Provinciaal beleid
2.1
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie “Noord-Holland 2040” vastgesteld. In de structuurvisie zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het “Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord”, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor 2040 is “kwaliteit door veelzijdigheid”. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van
de provincie. In figuur A worden de hoofdbelangen en de daaronder vallende onderwerpen uit de structuurvisie schematisch weergegeven.
Figuur A. Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (Bron: Provincie Noord-Holland)
Conclusie De Structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De structuurvisie is vanzelfsprekend relevant bij het opstellen van bestemmingsplannen, dit krijgt echter voornamelijk vorm door middel van de PRVS. Deze wordt in de volgende paragraaf behandeld. 2.2
Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke verordening Structuurvisie (PRVS) is eveneens op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Hiernavolgende figuren tonen fragmenten van de kaart bij de PRVS. In figuur B wordt getoond welke gebieden als bestaand bebouwd gebied (BBG) en welke als landelijk gebied in de PRVS zijn opgenomen. Hierin is te zien dat de binnenstad en de bedrijventerreinen binnen het BBG vallen. De gronden ten zuiden van het Westeinde vallen gedeeltelijk binnen het BBG. Het gebied dat in figuur B groen is aangegeven wordt in de PRVS aangeduid als landelijk gebied. Opvallend is dat het Schootsveld in het BBG en de jachthaven in het landelijk gebied is opgenomen.
Figuur B. Fragment van de kaart bij de PRVS; BBG en la ndelijk gebied (Bron: Provincie Noord-Holland)
Gemeenten zijn verplicht om voor het BBG bestemmingsplannen te maken en hebben bij de invulling daarvan een grote mate van beleidsvrijheid. De provincie stimuleert wel de benutting van de binnenstedelijke ruimte, met name rond knooppunten van openbaar vervoer. De PRVS schrijft voor dat een bestemmingsplan in de gebieden aangewezen als landelijk gebied, niet mag voorzien in nieuwe bedrijventerreinen en kantoorlocaties, nieuwe woningbouw en overige vormen van verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor ontwikkelingen in het buitengebied.
Figuur C. Fragment van de kaart bij de PRVS; landbouwgebieden en clusters, EHS, primaire waterkering (Bron: Provincie Noord-Holland)
In figuur C is te zien welke aanduidingen de gronden in en om Enkhuizen in de PRVS nog meer hebben gekregen. In de figuur is te zien dat het open water voor de stad, het Krabbersgat, het Enkhuizerzand, de Buitenhaven en de Jachthaven zijn aangeduid als EHS grote wateren. Alleen de Buyshaven is aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur. Overigens heeft er een herijking van de EHS gebieden plaatsgevonden. Deze herijking is nog niet doorgevoerd in de Structuurvisie en de PRVS. De polders ten westen en de groene gebieden ten noorden van de stad zijn aangeduid als gebied voor grootschalige landbouw. Het gearceerde deel van de in het groen aangegeven gebieden is zaadveredelingsconcentratiegebied. De blauwe lijn die om de stad loopt, is de primaire waterkering.
Ten slotte zijn in figuur D nog de gebieden weergegeven die zijn aangewezen als zoekgebied voor kleinschalige oplossingen van duurzame energie (groen) en de zoekgebieden voor grootschalige windenergie, dit zijn de gearceerde gebieden.
Figuur D. Fragment van de kaart bij de PRVS; zoekgebieden voor duurzame energie (Bron: Provincie Noord-Holland)
Conclusie De PRVS is van grote invloed op het ruimtelijk beleid van de gemeente. Nieuwe bestemmingsplannen worden door de provincie getoetst aan de PRVS. De relevantie van de PRVS voor de bestemmingsplannen Binnenstad & Havens, Bedrijventerreinen en Westeinde staat dan ook buiten discussie. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat de plangrenzen van de bestemmingsplannen alle drie zowel Bestaand Bebouwd Gebied als Landelijk Gebied omvatten. Wanneer in de gebieden, die in de PRVS zijn aangeduid als Landelijk Gebied, ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt door middel van het nieuwe bestemmingsplan, dan zal hier ontheffing voor moeten worden verleend door Gedeputeerde Staten van provincie Noord-Holland.
2.3
Provinciaal verkeers- en vervoersplan
In de regionale Visie bedrijventerreinen West-Friesland geven de 9 West-Friese gemeenten aan hoe ze om willen gaan met bedrijventerreinen. De opgave voor de regio West-Friesland is versterking van de economische positie en het bevorderen van de werkgelegenheid, onder meer door het bieden van ruimte aan bedrijven en de verbetering van de bereikbaarheid en de ontsluiting van bedrijfslocaties. In kwantitatieve zin is de opgave het faciliteren van 140 ha bedrijventerreinen tot 2014 waarvan 60% op regionale ter-
reinen en voor de langere termijn (2014 tot 2030) nog eens 240 ha, waarvan eveneens 60% op regionale terreinen. De regionale terreinen heeft de provincie aangewezen, hoewel nog niet voldoende. Voor de lokale terreinen maken de gemeenten gezamenlijk een visie. De opgave is de realisatie van 60 ha voor de periode tot 2014 en 95 ha voor de periode daarna. Voor de gemeente Enkhuizen blijft het uitbreiden van het aantal arbeidsplaatsen in Enkhuizen doelstelling van het beleid. Door de ontwikkeling van de bedrijventerreinen is een belangrijke bijdrage geleverd aan de werkgelegenheid en de mogelijkheid voor bedrijven zich in Enkhuizen te vestigen. Hierdoor worden de reiskilometers voor een grote groep van Enkhuizer werknemers beperkt. De ontwikkeling van het laatste deel van het bedrijventerrein Schepenwijk dient voortvarend ter hand te worden genomen. In het verlengde van de regionale visie is in 2009 een centraal coördinatiepunt bedrijventerreinen opgericht. Dit coördinatiepunt heeft tot doel: de regionale behoefte te monitoren en te ramen (1), regionaal te plannen (2), regionaal te typeren en segmenteren (3), bedrijven te begeleiden naar passende locaties (4), regionale promotie en acquisitie (5), duurzaam beheer en parkmanagement (6), bepaling van het kwaliteitsniveau van de bedrijventerreinen (7) en programmering van de regionale herstructurering (8). Het centraal coördinatiepunt is ondergebracht bij het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord (NHN). In de provinciale structuurvisie Noord-Holland 2040 is een behoefteraming opgenomen die is gebaseerd op de behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Holland Noord tot 2020 (vastgesteld op 3 februari 2009). Hierin staat onder de zogeheten “zachte plannen”, dit zijn de plannen waarvan het bestemmingsplan per 10 maart 2009 nog niet was vastgesteld, dat in Enkhuizen tot 2020 20 hectare bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Het betreft het bedrijventerrein Schepenwijk 2. Conclusie De visie is vastgesteld in 2007 en gebaseerd op het streekplan Noord-Holland Noord. Beleid gericht op herstructurering van bedrijventerreinen Krabbersplaat, Schepenwijk en Ketenwaal, en de uitbreiding Schepenwijk II, heeft doorwerking gekregen in de Structuurvisie Enkhuizen 2020 (4.2), het Provinciaal herstructureringsprogramma voor bedrijventerreinen en het Regionaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen West-Friesland. 2.4
Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013
In het Provinciaal Milieubeleidsplan heeft de provincie Noord-Holland de volgende lange termijn visie geformuleerd: “In de toekomst leeft iedereen in een schoon Noord-Holland. Wonen, werken en recreëren doen we dan in een gezonde, schone en veilige omgeving. We ondervinden geen overlast meer van bodemverontreiniging en luchtvervuiling en ook lawaai en stank van bedrijven en verkeer behoren tot het verleden. Daarnaast leveren we een bijdrage aan het verminderen van de mondiale milieubelasting en de aantasting van de draagkracht van de aarde, in ieder geval voor dat deel waar we als provincie verantwoordelijk voor zijn.” In het milieubeleidsplan beschrijft de provincie Noord-Holland wat zij gaat doen in de periode 2009 – 2013 om bij te dragen aan de lange termijn visie. Daartoe zijn activiteiten benoemd die er toe moeten leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.
Daarbij heeft de provincie Noord-Holland twee overkoepelende doelen gesteld: 1.
het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant;
2.
het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.
2.5
Provinciaal waterplan
Op 16 november 2009 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland het Provinciaal Waterplan vastgesteld. De provincie heeft in het Waterplan de volgende strategische doelen geformuleerd (citaat): -
De provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico’s via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
-
De provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. We versterken het watersysteem en de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
-
De Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. We doen dat door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
-
De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteren we integrale gebiedsontwikkeling.
2.6
Waterbeheersplan 2010-2015
Op 14 oktober 2009 is door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) het "Waterbeheersplan 2010-2015" (WBP4) vastgesteld. In het WBP4 heeft HHNK zijn beleid voor het water voor de periode van 2010 tot en met 2015 uiteengezet. Het beleid van HHNK is gericht op: -
het beheren en waarborgen van een goed watersysteem;
-
het voorkomen en beheren van verontreiniging van het watersysteem;
-
het beheren en waarborgen van goede waterkeringen;
-
het behouden en ontwikkelen van een goede calamiteitenorganisatie die in bijzondere situaties direct bruikbaar is en die beschikt over actuele calamiteitbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Uitgangspunten van het beleid van HHNK zijn: -
het beheersgebied van HHNK is beschermd tegen overstromingen;
-
dijkversterking blijft altijd mogelijk;
-
alle inwoners van het beheersgebied van HHNK hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
-
watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
-
problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
-
met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
-
niet alles kan overal;
-
samenwerking staat centraal;
-
water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting;
-
het waterbeheer is toekomstgericht.
3.
Regionaal beleid
3.1
Kadernota regionale woonvisie West -Friesland
De Kadernota regionale woonvisie West-Friesland is een vervolg op de Regionale Woonvisie (2005-2015). Uit een monitoring en evaluatie van deze visie is gebleken dat de demografische ontwikkelingen en de marktomstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat het vaststellen van een nieuwe visie gewenst is. Gemeenten in de regio kunnen deze Kadernota gebruiken als vertrekpunt en als basis voor het vaststellen van lokale Woonvisies. De Kadernota is afgestemd op de Verstedelijkingsafspraken 2010-2020, de provinciale Woonvisie 2010-2020 en de provinciale Structuurvisie 2010-2040. In de kadernota zijn de volgende afspraken vastgelegd (voorstel): -
Uitgangspunt is het bouwen voor eigen behoefte (te verhogen met beperkt positief migratiesaldo) wat neer komt op een woningbouwopgave in geheel West-Friesland met een bandbreedte van 8501020 woningen per jaar. Voor Enkhuizen geldt dat van 2010 tot 2014 per jaar 80 woningen mogen worden gerealiseerd.
-
De deur op een kier zetten voor een beperkte overloop vanuit de Metropoolregio Amsterdam onder de voorwaarde dat eerst de bereikbaarheid en de woon-werkbalans verbeterd zijn.
-
Alle gemeenten stellen vóór 2015 (zijnde de eerste periode van de regionale woonvisie) individueel of op onderdelen gezamenlijk een visie op, ten aanzien van: -
bestaande woningen geschikt(er) maken voor senioren (opplussen/domotica/woonzorgzones);
-
het op beperkte schaal realiseren van Starterswoningen en specifieke instrumenten inzetten om starters op de woningmarkt te helpen, zoals de Starterslening en MGE-constructies;
-
-
(Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap en consumentgericht bouwen;
-
in de bestaande voorraad een energiebesparing realiseren van 30% in 2020;
-
het streven naar een energieneutrale regio na 2020;
-
het in stand houden en zo mogelijk versterken van de bestaande woonmilieus;
-
het grootschalig(er) opwekken van duurzame energie.
In de nieuwbouw 60% in de betaalbare categorie realiseren (onderverdeeld in: goedkoop, middelduur en koop en huur) en 40% in de dure categorie.
-
Ten minste 25 – 40% van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren en slechts beperkt en in aansluiting op bestaande kernen, woningbouw in landelijk gebied toestaan.
Conclusie De afspraken die zijn gemaakt in de Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland zijn actueel en relevant voor gemeentelijk ruimtelijk beleid. De afspraken zijn echter relatief globaal. Daarmee is het merendeel ervan in de huidige vorm niet direct toepasbaar binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Afhankelijk van de mate waarin de afspraken worden geconcretiseerd in de Regionale Woonvisie kunnen deze bij het opstellen van de nieuwe bestemmingsplannen Binnenstad & Havens en Westeinde een rol spelen. Voor de afspraken waarvan waarschijnlijk is dat ze bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen een rol kunnen spelen zij ze opgenomen in onderstaande tabel.
3.2
Regionale visie bedrijventerreinen West -Friesland
In de regionale Visie bedrijventerreinen West-Friesland geven de 9 West-Friese gemeenten aan hoe ze om willen gaan met bedrijventerreinen. De opgave voor de regio West-Friesland is versterking van de economische positie en het bevorderen van de werkgelegenheid, onder meer door het bieden van ruimte aan bedrijven en de verbetering van de bereikbaarheid en de ontsluiting van bedrijfslocaties. In kwantitatieve zin is de opgave het faciliteren van 140 ha bedrijventerreinen tot 2014 waarvan 60% op regionale terreinen en voor de langere termijn (2014 tot 2030) nog eens 240 ha, waarvan eveneens 60% op regionale terreinen. De regionale terreinen heeft de provincie aangewezen, hoewel nog niet voldoende. Voor de lokale terreinen maken de gemeenten gezamenlijk een visie. De opgave is de realisatie van 60 ha voor de periode tot 2014 en 95 ha voor de periode daarna. Voor de gemeente Enkhuizen blijft het uitbreiden van het aantal arbeidsplaatsen in Enkhuizen doelstelling van het beleid. Door de ontwikkeling van de bedrijventerreinen is een belangrijke bijdrage geleverd aan de werkgelegenheid en de mogelijkheid voor bedrijven zich in Enkhuizen te vestigen. Hierdoor worden de reiskilometers voor een grote groep van Enkhuizer werknemers beperkt. De ontwikkeling van het laatste deel van het bedrijventerrein Schepenwijk dient voortvarend ter hand te worden genomen. In het verlengde van de regionale visie is in 2009 een centraal coördinatiepunt bedrijventerreinen opgericht. Dit coördinatiepunt heeft tot doel: de regionale behoefte te monitoren en te ramen (1), regionaal te plannen (2), regionaal te typeren en segmenteren (3), bedrijven te begeleiden naar passende locaties (4), regionale promotie en acquisitie (5), duurzaam beheer en parkmanagement (6), bepaling van het kwaliteitsniveau van de bedrijventerreinen (7) en programmering van de regionale herstructurering (8). Het centraal coördinatiepunt is ondergebracht bij het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord (NHN). In de provinciale structuurvisie Noord-Holland 2040 is een behoefteraming opgenomen die is gebaseerd op de behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Holland Noord tot 2020 (vastgesteld op 3 februari 2009). Hierin staat onder de zogeheten “zachte plannen”, dit zijn de plannen waarvan het bestemmingsplan per 10 maart 2009 nog niet was vastgesteld, dat in Enkhuizen tot 2020 20 hectare bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Het betreft het bedrijventerrein Schepenwijk 2.
Conclusie De visie is vastgesteld in 2007 en gebaseerd op het streekplan Noord-Holland Noord. Beleid gericht op herstructurering van bedrijventerreinen Krabbersplaat, Schepenwijk en Ketenwaal, en de uitbreiding Schepenwijk II, heeft doorwerking gekregen in de Structuurvisie Enkhuizen 2020 (4.2), het Provinciaal herstructureringsprogramma voor bedrijventerreinen en het Regionaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen West-Friesland. 3.3
Regionale detailhandelsvisie West -Friesland
In april 2009 is door de 9 West-Friese gemeenten de regionale detailhandelsvisie opgesteld. Het doel van de visie is om op regionale schaal de recreatieve en doelgerichte winkelgebieden te versterken. Binnen de regio is complementariteit het uitgangspunt. De binnenstad van Hoorn en het Van Aalstweggebied in Hoorn gaan de concurrentie aan met vergelijkbare centra in de aangrenzende regio’s van Noord-Holland. Enkhuizen wordt in deze visie aangeduid als recreatief winkelcentrum. Als zodanig heeft het winkelcentrum van Enkhuizen per definitie een sterke regionale functie. In de visie zijn de volgende uitgangspunten voor recreatieve winkelcentra geformuleerd die voor Enkhuizen relevant zijn: -
Enkhuizen en Medemblik hebben een regionale verzorgingsfunctie. Deze functie kan verstrekt worden met de nadruk op het recreatief winkelen, waarbij de combinatie van winkels, horeca en toerisme essentieel is.
-
Omdat Het Streekhof en de binnenstad van Enkhuizen op korte afstand van elkaar liggen, is afstemming tussen beide centra noodzakelijk.
-
Binnen de na te streven winkelstructuur kunnen Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Het Streekhof elkaar functioneel aanvullen en zich verder ontwikkelen zonder ontwrichtende gevolgen.
-
Een goede bereikbaarheid en optimale parkeervoorziening zijn harde randvoorwaarden voor het realiseren van het beleidsdoel.
-
De eigen identiteit en sterke punten van West-Friesland dienen nog meer zichtbaar gemaakt te worden.
-
Voordurende aandacht voor de kwaliteit en diversiteit van het winkelaanbod.
-
Herontwikkeling binnen of aan de rand van de binnenstad met specifieke aandacht voor grootschalige winkelformules van 600 tot 1000 m2 bvo.
-
Versterken diversiteit van functies: horeca, winkels, toerisme, cultuur; met behoud van een compact centrumgebied.
4.
Gemeentelijk beleid
4.1
Stadsvisie Enkhuizen 2030
Identiteit In 2030 is Enkhuizen modern met een zichtbaar rijke geschiedenis als waterstad. Het is een functionele en overzichtelijke stad, door slimme zonering van gerichte gebieden voor toerisme, wonen en werken. De drie pijlers van het Enkhuizen van 2030 zijn: -
een uniek historisch hart dat in de eerste plaats een rustige plek is voor bewoners;
-
een sterke toeristische functie die zich ook uitstrekt naar het buitengebied;
-
grootschalige werkgelegenheid in de buitenste ring van Enkhuizen, zoals op Krabbersplaat en de Schepenwijk. Het gaat hierbij voornamelijk om Seed Valley, een internationaal centrum voor veredeling van voedingsgewassen.
Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: -
Enkhuizen brengt samenhang aan in de fysieke structuur van de stad door te kiezen voor concentratiegebieden en goede verbindingen.
-
De binnenstad en de wijken zijn geen concurrerende gebieden, maar vullen elkaar goed aan. Enkhuizen benut en versterkt de bestaande verbindingen tussen binnen- en buitenstad, zowel voor bewoner als toerist.
-
De binnenstad wordt alleen vernieuwd op de vlakken waar dit aansluit bij de cultuurhistorische waarden en waar dit leidt tot kwaliteitsverbetering.
Economie Toerisme en detailhandel zijn de economische dragers van Enkhuizen in 2030. Daarnaast dragen de specialistische sectoren op het gebied van onder meer monumenten, scheepsbouw en agribusiness bij aan de economie. Enkhuizen presenteert zich als waterstad. Bij de herinrichting van de paktuinen richting het IJsselmeer zijn kleine kroegjes gevestigd en aan de Oude Haven vestigen zich kleine nautische bedrijven en de Zeevaartschool. Voor recreatief winkelen gaat men naar het historische centrum. Dit ontleend zijn aantrekkingkracht mede aan kleine galeries en boetiekjes. Voor boodschappen en grote inkopen gaan Enkhuizers en inwoners van de regio naar het overdekte winkelcentrum in de buitenring. Aan de Oosterhaven worden ambachtelijke bedrijfjes aan huis gerund. De Oosterhaven is daarmee een verlengstuk van het Zuiderzeemuseum. Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: -
Door Enkhuizen wordt ingezet op het doorontwikkelen van Seed Valley.
-
De gemeente kiest voor concentratie en bundeling van voorzieningen.
Wonen Door de combinatie van kleinschaligheid en levendigheid is Enkhuizen in 2030 een gewilde woonplaats. Woonwijken zijn gemengd qua huishoudentype, leeftijd en economische klasse. Uitzonderingen hierop zijn de historische binnenstad en plan Noord, die vooral bij kapitaalkrachtige senioren in trek zijn. In delen van de binnenstad gelden strenge bouwrestricties en projectontwikkelaars hebben op de populariteit van de binnenstad ingespeeld. Het karakter van de stad wordt ook buiten de binnenstad zichtbaar gemaakt. Rondom de stadswal en in nieuwbouwwijken is een historiserende bouwstijl toegepast. In het geval van bevolkingskrimp worden bouwplannen niet goedgekeurd, maar staan de kwaliteitsversterking en behoud van het groen voorop.
Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: -
Enkhuizen streeft naar een balans in sociale woningbouw en koopaanbod.
-
Enkhuizen verkent mogelijkheden voor verdere benutting van ruimte bij groei, zoals de mogelijkheden op het IJsselmeer.
-
Enkhuizen verkent in hoeverre bij bevolkingskrimp soepele woningonttrekking mogelijk is. Ook maatregelen tegen leegstand worden onderzocht.
Toerisme en recreatie In 2030 is Enkhuizen de toonaangevende toeristische trekpleister van West-Friesland. Het grootschalig toerisme vindt plaats in het buitengebied en in het oude centrum vindt de relatief kleinschalige recreatie plaats. De gemeente heeft sinds 2015 een concentratiebeleid voor de binnenstad door de Oude Haven als voorkeursgebied voor vestiging van kleinschalige toeristische bedrijven te hanteren. Anno 2030 is de Oude Haven dan ook een aantrekkelijke binnenhaven, die doet denken aan de haven van Kopenhagen. De binnenstad, het Streekbos en de havens zijn verbonden door wandel- en fietsroutes. De routes tussen de binnenstad en het buitengebied zijn aantrekkelijk en breed opgezet. Richtinggevende uitspraken die relevant kunnen zijn voor bestemmingsplannen): -
Enkhuizen kiest voor toerisme en recreatie in concentratiegebieden om overlast en drukte te voorkomen en synergie tussen faciliteiten te bevorderen.
-
Enkhuizen zet in op verbetering van de openbare ruimte en verbindende routes en op versterking en uitbreiding van het groen in de hele stad.
-
De gemeente verkent in hoeverre waterrecreatie op en rond het IJsselmeer, maar ook in het achterland kan worden uitgebreid.
-
De gemeente onderzoekt of er behoefte is aan een nieuw toeristisch buitengebied en zo ja, wat er nodig is om dit te realiseren.
Infrastructuur In 2030 staan de binnen- en buitenstad beter met elkaar in verbinding. De binnenstad is bovendien autoluw en er zijn ondergrondse parkeergarages gebouwd. Op deze manier is er meer plek voor groen en speelvoorzieningen. Richtinggevende uitspraken die relevant kunnen zijn voor bestemmingsplannen): -
De gemeente onderzoekt mogelijkheden om het water en de haven meer de stad binnen te halen.
-
Enkhuizen stimuleert het gebruik van alternatieve vervoerswijzen zodat de (binnen)stad autoluw kan zijn.
-
De ligging aan het water is een belangrijke kernkwaliteit van Enkhuizen. Het waterfront en de havens worden verstevigd.
4.2
Structuurvisie Enkhuizen 2020
De Structuurvisie Enkhuizen 2020 vloeit voort uit een uitwerking van de Stadsvisie Enkhuizen 2030, het “overgebleven” beleid van het Structuurplan 2004 en andere beleidsplannen. De structuurvisie beperkt zich tot het ruimtelijk beleid en is daarmee de ruimtelijke vertaling van de Stadsvisie. In de structuurvisie is aangegeven wat de ruimtelijke gevolgen zijn van het gemeentelijk beleid waarvoor gekozen wordt. Behalve dat de Structuurvisie Enkhuizen 2020 is gebaseerd op de Stadsvisie 2030, bouwt ze ook voort op het Structuurplan van de gemeente Enkhuizen dat in 2004 is opgesteld.
Gerealiseerde en lopende projecten Allereerst wordt in de structuurvisie vastgesteld wat de lopende en reeds geplande projecten zijn waarmee in de Structuurvisie rekening is gehouden. Dit zijn ontwikkelingen waar ook bij het opstellen of herzien van bestemmingsplannen rekening mee gehouden dient te worden. Hieronder is door middel van een serie kaarten uit de structuurvisie een overzicht gegeven van de gerealiseerde en lopende projecten die zich in of tegen de plangebieden van de drie bestemmingsplannen voordoen. Hiermee dient bij het opstellen van de bestemmingsplannen rekening gehouden te worden.
Figuur E. Gerealiseerde en lopende projecten in de binnenstad
Figuur F. Gerealiseerde en lopende projecten Westeinde
Figuur G. Gerealiseerde en lopende projecten op de bedrijventerreinen
Na de inventarisatie van de lopende plannen en geplande projecten is de visie voor Enkhuizen in 2020 beschreven. Per thema worden de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid verwoord en vervolgens wordt ingezoomd op een aantal uitwerkingen en detailleringen. Het beleid en de specifieke uitwerkingen die van toepassing zijn op de nieuw op te stellen bestemmingsplannen worden hierna besproken. Identiteit Het ruimtelijk beleid van de gemeente is gericht op behoud van de cultuurhistorische kwaliteit van de binnenstad. De visie daarachter is dat ontwikkelingen in de stad altijd plaats zullen moeten vinden met respect voor het geheugen van de stad. Dit betekent niet dat alles behouden moet worden, maar wel dat de continuïteit van het karakter van de binnenstad uitgangpunt is bij ontwikkelingen. Het karakter van de binnenstad komt tot uitdrukking op drie niveaus. Ten eerste de plattegrond, het patroon van starten, pleinen, grachten en haven. Ten tweede is de schaal van de bebouwing belangrijk. Daaronder vallen het volume en afmetingen in relatie tot de omgeving. Ten derde gaat het om de architectuur: stijl, materiaal en kleur. De continuïteit van het historische karakter van de stadplattegrond, de schaal van de bebouwing en de architectuur worden (mede) gewaarborgd door het bestemmingsplan. Met betrekking tot behoud van de schaal van de bebouwing zal in het op te stellen bestemmingsplan voor de binnenstad uitgegaan worden van de huidige situatie, met een ontheffingsmogelijkheid wanneer met behulp van een massastudie is aangetoond dat een afwijking kan passen in het historisch beeld. Economie De economische pijlers van Enkhuizen zijn het toerisme, de zaadteeltbedrijven, de kunststofindustrie, de nautische bedrijvigheid en de middenstand. Voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen zijn de volgende uitspraken relevant: 1.
Voor winkels is in Enkhuizen genoeg netto vloeroppervlak; uitbreiding daarvan is niet nodig. In de binnenstad is het winkelvloeroppervlak per winkel in het algemeen kleiner dan 700 m 2. Gezien het beleid de binnenstad autoluw te maken wordt niet gestreefd naar grotere winkels, behalve op de locatie Molenweg.
2.
Om bedrijventerreinen blijvend te laten voldoen aan de eisen van de tijd is herstructurering nodig. Dit geldt zowel voor de Krabbersplaat als voor Ketenwaal. De noodzakelijke herstructurering van Krabbersplaat zal in samenhang met de ontwikkeling van de 2e fase van het bedrijventerrein Schepenwijk plaatsvinden. Op Krabbersplaat zal meer ruimte worden geboden aan watergebonden bedrijvigheid, terwijl op Schepenwijk landgebonden bedrijvigheid centraal staat. Deze bedrijvigheid
kan profiteren van de ligging aan de N506. Voor Schepenwijk 2e fase wordt onderzocht of er mogelijkheden moeten worden gecreëerd voor publieksfuncties, zoals grootschalige detailhandel. 3.
Uitgangspunt is om tussen Krabbersplaat en Broekerhaven een zogeheten voorland te creëren waarop zich nieuwe nautische bedrijven en wellicht een containeroverslag en een windmolenpark kunnen vestigen. De herinrichting en uitbreiding van de bedrijventerreinen mag de mogelijkheid om de N506 buitendijks naar de Houtribdijk te leiden, niet in de weg staan.
4.
Aan de westzijde van Enkhuizen zal een herschikking van functies plaatsvinden. Ten noorden van het Westeinde worden de zaadteeltbedrijven (veelal aangeduid als Seed Valley) geconcentreerd. Aan de zuidzijde van het Westeinde wordt ruimte gemaakt voor woningbouw.
Daarbij zijn de volgende randvoorwaarden gesteld: -
Het behoud van het profiel van het Westeinde.
-
Inpassing van de grote sloten in de polder.
-
Een zorgvuldige vormgeving en inpassing van de zuidelijke rand.
-
Agrarische gebruiksmogelijkheden voor de resterende ruimte.
De verschillende plannen op het gebied van de bedrijventerreinen worden in onderstaande figuur weergegeven.
Figuur H. Ontwikkelingen bedrijventerreinen en omgeving (Bron: Stadsvisie Enkhuizen 2030)
Wonen en Bouwen Algemeen beleid is het behoud van de woonfunctie in de binnenstad, dit moet gewaarborgd worden in het bestemmingsplan. Verder zijn er aan enkele specifieke locaties aandacht besteed die relevant zijn voor de nieuwe bestemmingsplannen. Deze worden hierna beschreven: -
Aan de Vijzelstraat wordt een gezondheids- en zorgcentrum herontwikkeld. Hierin wordt ook het WMO loket gesitueerd.
-
Aan de Molenweg wordt een HOED/GOED locatie ontwikkeld in het voormalig postkantoor.
-
Het Boschplein is een potentieel veranderingsgebied. Op dit moment is er sprake van een open situatie met mogelijkheden voor parkeervoorzieningen of een krachtige ruimte in de vorm van een plein.
-
Op de beoogde woningbouwlocatie Westeinde is ruimte voor 585 tot 685 woningen. Bij de ontwikkeling van de groengebieden De Tocht en De Visput, ten zuiden van het potentiële woongebied en de spoorlijn, zal tevens een fietsverbinding met de stad gerealiseerd worden.
-
Aan de zuidzijde van de spoorlijn blijft ruimte gereserveerd voor verdubbeling van het spoor. Voor dit gebied is een nadere uitwerking gewenst, waarin de woningbouwlocatie Westeinde, de verbinding met de stations Bovenkarspel Flora en Enkhuizen, het groen en de ontsluiting worden vastgelegd.
-
De beoogde ontwikkelingen van Westeinde en omgeving wordt in onderstaande figuur weergegeven.
Figuur I. Ontwikkeling Westeinde en omgeving (Bron: Stadsvisie Enkhuizen 2030)
Toerisme en recreatie Enkhuizen wil de kwaliteit als waterstad als sterk punt gaan inzetten. De recreant kan vanaf het IJsselmeer over het water diep de stad in komen. De mogelijkheden die de havens bieden zijn op dit punt niet ten volle benut. Ook zijn er onbenutte vaar- en opstapmogelijkheden in het binnenwater. Deze mogelijkheden wil de gemeente verder uitwerken, waarin met name de ‘poldervaart’ aandacht zal krijgen. De binnenstad is inclusief de waterstructuur het rustige domein van de ‘langzame’ recreatie. De binnenstad heeft een uitgebreid toeristisch pakket, waarin de aparte onderdelen echter nog weinig samenhang hebben. Door het creëren van aantrekkelijke, korte verbindingen kan een schaal ontstaan die het geheel meer recht doet dan de som der delen. Relevante ontwikkelingen in de stad dienen zoveel mogelijk een bijdrage te leveren aan het toeristisch decor en de toeristische verbinding. De intensieve recreatieve voorzieningen, die veel verkeer aantrekken, wil de gemeente in beginsel buiten de binnenstad een plaats geven. Deze voorzieningen hebben hun eigen logistiek, die op deze manier de binnenstad niet belast. Het betreft hier het Enkhuizer Zand, Sprookjeswonderland, het Zuiderzeemuseum en de Gependam. Daarvan liggen de laatste twee voorzieningen binnen de plangebieden van de het nieuwe bestemmingsplan Binnenstad & Havens. Voor een aantal locaties heeft de gemeente specifieke visie geformuleerd. -
De gemeente streeft voor de toekomst naar een stelsel van aangename, langzaam verkeerroutes die de grotere toeristische voorzieningen verbinden met de binnenstad. In dat kader is een herwaardering van het Wilhelminaplantsoen aan de orde. Het plantsoen kan gaan functioneren als spil van de verschillende verbindingen. Daarnaast kan herinrichting het Wilhelminaplantsoen een positie geven als onderdeel van de vesting.
-
Voor het creëren van een meer maritieme uitstraling is herinrichting van de Oosterhaven gewenst. Het gaat dan voornamelijk om de achterste deel van de haven. Ook de Bierkade en de Zilverstraat maken deel uit van deze opgave. Hier is een transformatie ten behoeve van publieksfuncties (ateliers en ambachtelijke bedrijfjes) het doel. Door deze transformatie zal de Oosterhaven in verstrekte mate deel uit kunnen maken van het toeristisch decor en van recreatieve routes.
-
Eenzelfde transformatie wordt beoogd voor de Oude Haven. De gemeente wil in deze omgeving meer ruimte bieden aan horeca en uitgaansmogelijkheden, eventueel in combinatie met de woonfunctie. Doelstelling is om op termijn beide zijden langs de Oude Haven toegankelijk te maken met publieksfuncties( horeca en winkels), met een directe aansluiting op het water van de Oude Haven. De nieuwvestiging van horeca in dit gebied vindt in eerste instantie plaats door verplaatsing van bestaande horeca van elders in de stad. Het huidige aantal vierkante meters dat voor horeca bestemd is, neemt bij voorkeur niet toe.
-
Ook wil de gemeente inzetten op de toeristisch/recreatieve ontwikkeling van het Waterplein. Dit is de het water rondom de Gependam. Dit water deed voorheen slechts dienst als vaarroute van en naar de sluis, maar is met de aanleg van het Naviduct ook vanaf de wal beleefbaar. Hierdoor kan de het Waterplein gaan functioneren als toeristisch decor dat vanaf het Dirck Chinaplein kan worden aanschouwd. De aanwezigheid van de Bruine Vloot aan de Gependam draagt bij aan de toeristische uitstraling.
Infrastructuur en mobiliteit In het gemeentelijk verkeersbeleid zit een dilemma ingebouwd. Duurzaam Veilig, autoluw en het verminderen van het straatparkeren brengen de druk omlaag, toenemend autobezit en de ontwikkeling van het toerisme doen de druk toenemen. Ter voorkoming daarvan onderzoekt de gemeente de mogelijkheden voor parkeervoorzieningen buiten de binnenstad, met shuttleachtige verbindingen met de binnenstad. In de binnenstad zullen de principes van Duurzaam Veilig, een 30 km/uurregime en de wens van een autoluwe binnenstad tot aanpassingen in de openbare ruimte leiden. Omdat een stelsel van aantrekkelijke langzaam verkeerroutes ontbreekt die het Enkhuizer Zand en het Zuiderzeemuseum verbindt met de binnenstad, wordt er gestreefd naar het “octopus-model”. Dit is een veelarmig stelsel van routes dat het Enkhuizer Zand via de binnenstad verbindt met het Dirck Chinaplein. Bij dit plan hoort ook de herwaardering van het Wilhelminaplantsoen, waar een deel van de routes doorheen kunnen worden geleid.
Figuur J. Octopus-model van verkeersroutes en ver bindingen
Verdere toekomstige aanpassingen aan de infrastructuur zijn reeds beschreven in de paragrafen Recreatie & toerisme en Wonen.
4.3
Beleidsnota Speelruimte
Volgens artikel 31 van het VN verdrag “Rechten van het kind” heeft elk kind het recht op een veilige speelplaats waar hij of zij zich kan ontplooien en uitleven. Hoewel niet uitdrukkelijk genoemd in het College Uitvoeringsprogramma 2006 - 2010 hecht het college aan een degelijk voorzieningenniveau voor alle inwoners van Enkhuizen. Hieronder vallen natuurlijk ook de speelvoorzieningen voor de jeugd. Omdat er behoefte is aan duidelijkere beleidskaders voor speelruimte is besloten de Beleidsnota speelruimte op te stellen.
Hierbij zijn een aantal aanbevelingen gedaan die ook relevant kunnen zijn bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen: -
Aanhouden van de 3% norm voor speelruimte die wordt voorgesteld door het Ministerie van VROM in de brief “Nader beleid buitenspeelruimte” (kenmerk NIB 2005/217590). Hiervan zal dan 1% benut worden voor formele speelplekken volgens de NUSO normen. De overige ruimte zal dan worden ingericht voor informele speelruimte (brede trottoirs, groen elementen).
-
Bij (grote) inbreilocaties in de binnenstad moet het verplicht worden om 3% ruimte te reserveren voor speeltoestellen. Hierbij dient de minimale speelruimte 225 m2 te zijn (15 bij 15 m).
-
Voor zover het nog niet gebeurd is, dient speelruimte als bestemming opgenomen te worden in de bestemmingsplannen. In de meer recentere bestemmingsplannen is dit wel gebeurd, maar in een aantal bestemmingsplannen is dit nog niet opgenomen.
-
De (verruimde) NUSO normen dienen als uitgangspunt bij inrichting van nieuwe woonwijken en herinrichting van bestaande woonwijken.
Tabel. Nuso normen
4.4
Beleid ondersteunende horeca i n detailhandel 2010
In december 2010 is door het college van burgemeester en wethouder het “beleid ondersteunende horeca in detailhandel” opgesteld. Dit is een vervolg op de notitie “ondersteunende horeca in detailhandel” uit maart 2005. De insteek van de gemeente is dat een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk moet zijn. Die overlap kan een goede bijdrage zijn aan de aantrekkelijkheid van winkelen in de binnenstad, dat in toenemende mate ook een recreatieve component kent. Maar de overlap moet wel zodanig beperkt zijn, dat het doel om de winkels te bezoeken niet primair komt te liggen in het nuttigen van dranken en etenswaren. Het College van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Met deze ontheffing mogen gebouwen die gebruikt kunnen worden voor detailhandel, tevens worden gebruikt in combinatie met een ondersteunende horecafunctie, voor zover dit ten dienste staat van, en ondergeschikt is aan de detailhandelsfunctie. Het College stelt dat bij de vraag om een omgevingsvergunning voor een gebruiksactiviteit in strijd met het bestemmingsplan, in een winkel maximaal 6 m 2 mag worden gebruikt voor ondersteunende horeca. Onder ondersteunende horeca wordt verstaan het bieden van ruimte die met (sta-)tafels en/of zitgele-
genheid gebruikt mag worden voor de consumptie van (alcoholvrije) dranken en/of etenswaren. Dit alles onder voorwaarden dat: -
de horecafunctie ten dienste staat van, en ondergeschikt is aan de detailhandelsfunctie;
-
het schenken van alcoholhoudende dranken niet is toegestaan;
-
loketverkoop direct in de (voor)gevel niet is toegestaan;
-
de exploitatie van een terras niet is toegestaan.
4.5
Beleidsregels en voorbereiding sbesluit concentratie publieksfuncties voor de binnenstad
In deze beleidsregels met betrekking tot het kernwinkelgebied, heeft de raad van de gemeente Enkhuizen op 16 november 1998 (onder andere) besloten dat: -
het kernwinkelgebied bestaat uit: Westerstraat tussen Prinsenstraat en Nieuwstraat, Vijzelstraat tussen Wegje en Westerstraat, hoek van Bleiswijkstraat/Westerstraat, Zuiderkerkstraat, Zuiderkerksteeg en Zuiderkerkplein, Torenstraat, oostzijde Venedie en Venedie vanaf nummer 10 tot Melkmarkt, westzijde Venedie en de Melkmarkt;
-
het beleid in dit gebied is gericht op de versterking van de subregionale functie van Enkhuizen voor commerciële sociaal-culturele functies;
-
daarbij is het beleid gericht op de concentratie van detailhandel, dienstverlening met een publieksaantrekkend karakter of baliefunctie en overige publieksfuncties.
In het raadsbesluit wordt gesteld dat er buiten het kernwinkelgebied ruime vrijstellingsmogelijkheden zijn opgenomen voor winkels. Het stedelijk karakter buiten het kernwinkelgebied is echter niet gericht op winkelen, maar op wonen. De raad wil deze situatie handhaven en vindt het daarom niet gewenst dat buiten het kernwinkelgebied bewinkeling plaatsvindt die consumentenstromen en verkeersbewegingen aantrekt die naar aard en soort in het kernwinkelgebied thuishoren. Daarom stelt de raad in een beleidsregel vast dat de vrijstellingsmogelijkheden voor winkels c.a. buiten het kernwinkelgebied uitsluitend zullen mogen worden benut voor: -
winkels voor verkoop in hoofdzaak van gebruikte voorwerpen;
-
winkels voor de verkoop in hoofdzaak van ter plaatse vervaardigde ambachtelijke producten, zoals potterieën, galerieën en kleermakerijen;
-
kantoren, dienstverlening en instellingen zonder balie- of overwegende publieksfunctie.
Deze winkels zijn gericht op beperkte consumentenstromen, richten zich niet op volumineuze artikelen, hebben een geringe verkeersaantrekkende werking en dienen mede ter ondersteuning van toeristische wandelroutes. De gemeente heeft zich geconformeerd aan de Regionale Detailhandelsvisie West-Friesland (definitieve versie VVRE van 2 april 2009) (zie § 3.4.1). In deze visie is voor de West-Friese gemeenten een aantal concrete opgaven neergelegd als afgeleide van de regionale doelstelling. De uitwerking van deze opgaven
zal plaats moeten vinden in lokaal beleid, in een lokale detailhandelsvisie of actieplan. Dit zal uitgewerkt kunnen worden in de zogeheten HERT-analyse (Havens, Economie, Recreatie en Toerisme). Om de positie van de detailhandel te behouden en te versterken moeten er keuzes worden gemaakt welke ontwikkelingen de gemeente wel en niet wil faciliteren in de toekomst. De economische en planologische mogelijkheden om het bestaande detailhandelsaanbod te versterken verdienen nader onderzoek. Hierin moeten de volgende vragen worden beantwoord: -
Wat zijn de kwantitatieve (distributieve ruimte) en kwalitatieve mogelijkheden voor uitbreiding c.q. versterking van aanbod in Enkhuizen?
-
Welke branches zijn gewenst en welke juist niet?
-
Standpunt over de wenselijkheid en mogelijkheid van vestiging van detailhandel buiten het centrum/kernwinkelgebied?
Conclusie De beleidsregels richten zich op de bestemmingsplannen Centrum, Vissershoek en havens, Zuid-Westhoek en Boerenhoek. Deze bestemmingsplannen vallen binnen de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan Binnenstad & Havens. De beleidsregels zijn bovendien gestoeld op de (oude) WRO. Wanneer de gemeente streeft naar voortzetting van het beleid, zullen de vrijstellingsmogelijkheden uit de beleidsregel moeten worden vertaald naar zogeheten afwijkingsmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan Binnenstad & Havens. Dit is afhankelijk van de inhoud van de op te stellen HERT-analyse.
4.6
Beleidsnota standplaatsen, markt en evenementen
Wat betreft standplaatsen heeft de gemeente Enkhuizen de “Beleidsregels standplaatsen Enkhuizen 2004” opgesteld. Hierin is beleid vastgelegd over het maximum aantal standplaatsen, het aantal standplaatsen per branche en de toegestane locaties en tijdstippen. In de beleidsregels worden de plaats van de standplaats en het aantal beschikbare vierkante meters en de periode waarin de standplaats gebruikt kan worden expliciet benoemd. In Enkhuizen worden alleen tijdelijke standplaatsen uitgegeven. Jaarlijkse standplaatsen worden niet uitgegeven, omdat dit kan conflicteren met de vele festiviteiten en evenementen die in de openlucht plaatsvinden. Conclusie In de nieuw op te stellen bestemmingsplannen moet het standplaatsen beleid worden meegenomen. In het bestemmingsplan moet op de locaties die in de beleidsregels zijn aangewezen voor (tijdelijke) standplaatsen daarvoor ruimte zijn. Aangezien het standplaatsenbeleid relatief gedetailleerd is uitgewerkt hoeft niet nogmaals volledig in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
4.7
Nota Steigers en walkanten Enkhui zen
Enkhuizen ontleent haar ruimtelijke structuur en identiteit in belangrijke mate aan het water. Het vele water vormt een essentiële drager van zowel de binnenstad als de buitenstad en heeft een groot aantal functies. Om deze kwaliteiten en functies te beschermen, gelden er regels voor activiteiten langs en in het water, zoals het bouwen van steigers en vlonders. Deze regels zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening, de Keur van het Hoogheemraadschap en bestemmingsplannen. Bij de gemeente komen regelmatig verzoeken van particulieren binnen om steigers aan te leggen aan particuliere (én publieke) walkanten in het water. Een actuele en adequate planologische regeling om deze aanvragen te beoordelen, wordt echter gemist. Door de jaren heen is een wildgroei aan steigertjes, vlonders en dergelijke ontstaan en is de kwaliteit van het stadsbeeld op sommige plekken aangetast. Voor de gemeente is dit aanleiding geweest om eenduidig beleid te formuleren om de aanleg van steigers langs/in het water te kunnen reguleren en te toetsen. Deze beleidsregels zijn opgenomen in de “Nota Steigers en walkanten Enkhuizen” en vormen het kader voor de (nieuw op te stellen) bestemmingsplannen in de binnen- en buitenstad. Als algemene hoofdregels gelden -
Het bouwen van steigers in het water aan walkanten in particulier eigendom is in principe toegestaan als dit geen negatieve gevolgen heeft voor de doorstroming, bevaarbaarheid en natuurwaarde van de waterloop.
-
Per perceel, in particulier eigendom, wordt in principe slechts 1 steiger toegestaan.
-
In het geval van een lange walkant (meer dan 10 meter breed), in één particulier eigendom, kan, onder voorwaarden, vrijstelling gegeven worden voor maximaal 2 steigers.
-
De afstand tussen de steiger en de perceelsgrenzen mag nooit minder dan 1 meter bedragen.
-
Om varend onderhoud te kunnen plegen, is het in wateren met een breedte van 6 meter of smaller niet toegestaan om een steiger in het water te maken.
-
De waterbreedte tussen steiger(s) mag nooit minder dan 6 meter worden.
-
De maximale afmetingen van een steiger bedragen 1 meter breedte (vanuit de oever) en 3 meter lengte (langs de oever). Alleen in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld t.b.v. gehandicapten, bij een complex voor bijzondere woongroepen of voor een bijzonder bedrijfsmatig gebruik) kan van de maatvoering worden afgeweken.
-
Vlonders en andere drijvende objecten zijn niet toegestaan.
Beleidsregels voor de binnenstad -
Het bouwen van steigers aan walkanten in particulier eigendom is in de gehele binnenstad toegestaan, met inachtneming van de algemene hoofdregels.
-
Het bouwen van steigers en/of aanleggen van boten aan walkanten in publiek eigendom is niet toegestaan.
-
Voor bezoekers van de binnenstad kan een gemeenschappelijke steiger/aanlegplaats gemaakt worden.
Beleidsregels voor de buitenstad -
Het aanleggen van boten aan walkanten in publiek eigendom is alleen door middel van palen toegestaan (met uitzondering van het tweede bolwerk en waterlopen < 6 meter).
-
Het bouwen van steigers aan walkanten in particulier eigendom is in de gehele buitenstad toegestaan, met inachtneming van de algemene hoofdregels.
-
Op een aantal plaatsen langs de hoofdvaarroute kan aan de walkanten in publiek eigendom een gemeenschappelijke steiger/aanlegplaats gemaakt worden.
Conclusie De algemene regels en de specifieke beleidsregels voor de binnen- en buitenstad zijn concreet en relevant voor de bestemmingsplannen Binnenstad & Havens en Westeinde.
4.8
Havenverordening en Havenatlas Enkhuizen
De Havenatlas geeft plaatsen aan waar de verschillende categorieën van vaartuigen ligplaatsen mogen innemen of hebben. De plaatsen worden aangegeven op kaarten per havengebied. In de Havenatlas staan voorschriften om onveilige situaties te voorkomen en een duidelijk inzicht te verschaffen in waar welke categorie van vaartuigen mogen liggen. Op grond van de vastgestelde havenatlas kunnen pleziervaartuigen, charterschepen, passagiersschepen en vissersschepen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming binnen de voor hun aangewezen gedeelten van de havens een ligplaats innemen mits wordt voldaan aan de voorschriften van de Havenatlas. De Havenatlas kan niet op een lijn worden gesteld met een bestemmingsplan. Uit jurisprudentie volgt dat de Havenverordening met bijbehorende Havenatlas naast het bestemmingsplan kan functioneren. Bij een beslissing op een verzoek tot het innemen van een ligplaats kan mede worden bezien of de gewenste locatie uit een oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Conclusie De Havenatlas staat het bestemmingsplan niet in de weg. Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet afstemming met de Havenatlas plaatsvinden, zodat het beleid zo consistent mogelijk kan worden doorgevoerd.
4.9
Verkeersplan Enkhuizen 2005-2015
In het verkeersplan Enkhuizen 2005 – 2015 wordt de visie op de verkeerskundige situatie binnen de gemeente Enkhuizen geformuleerd. In het verkeersplan is de volgende hoofddoelstellingen voor Enkhuizen opgenomen: -
het creëren van een autoluwe binnenstad, waarbij rekening gehouden wordt met de bereikbaarheid van het centrale winkelgebied;
-
het in stand houden en creëren van “Duurzaam Veilige” en leefbare woongebieden.
Een “Duurzaam Veilig” verkeerssysteem bestaat uit verblijfsgebieden en verkeersruimten. De gemeente Enkhuizen sluit aan bij het algemeen gehanteerde uitgangspunt om zo groot mogelijke verblijfsgebieden te creëren. Hierdoor ontstaan verkeersluwe en verkeersveilige woongebieden. Een verblijfsgebied bestaat uit meerdere erftoegangswegen. Voor verblijfsgebieden is het wenselijk om uit te gaan van een maximumsnelheid van 30 km/uur of een lagere snelheid. De verblijfsgebieden bestaan uit 30 km/uur zones en woonerven. Wegen met een verkeersfunctie vormen de schakels tussen verblijfsgebieden onderling. Dergelijke wegen worden gebiedsontsluitingswegen genoemd. Het gemotoriseerde verkeer wordt zoveel mogelijk op deze wegen geconcentreerd, zodat de verblijfsgebieden verkeersluw blijven. Om er voor te zorgen dat men gestimuleerd wordt om van gebiedsontsluitingswegen gebruik te maken, wordt de wegcapaciteit hoger en is de doorstroming beter dan bij erftoegangswegen. De maximumsnelheid op gebiedsontsluitingswegen bedraagt 50 km/uur. Met het treffen van de juiste parkeermaatregelen is het mogelijk om het verkeer te sturen. Het doel van de parkeermaatregelen is om de juiste auto op de juiste parkeerplaats te krijgen. Gezien de wens om een verkeersluwe binnenstad te creëren, moet een keuze gemaakt worden voor wie de schaarse parkeerruimte bedoeld is. Voor de leefbaarheid en het economisch functioneren van de binnenstad is het van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn voor bewoners en winkelbezoekers. De parkeerplaatsen in de binnenstad zijn in principe voor hen bedoeld. Andere groepen in de binnenstad zijn toeristen en werkers. Voor hen is het ook belangrijk om de auto te parkeren, maar de gemiddelde loopafstand mag langer zijn dan bij bewoners en winkelbezoekers. Voorgesteld wordt om uit te gaan van het volgende parkeerregime: -
Faciliteren van kortparkeren voor winkelbezoekers rondom het kernwinkelgebied.
-
De overige gebieden zijn bestemd voor bewoners en hun bezoekers.
-
Toeristen parkeren aan de rand van de binnenstad.
-
Werkers parkeren op eigen terrein of aan de rand van de binnenstad.
Conclusie Voor het bestemmingplan is van belang dat er rekening dient te worden gehouden met de hoge parkeerdruk. In de binnenstad kan moeilijk worden geëist dat parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein. De gemeente zal locaties aan moeten wijzen waar het parkeren plaats moet of mag gaan vinden. Of er moet een locatie gezocht buiten de binnenstad, waar de parkeerdruk op afgewend kan worden.
4.10
Archeologische Beleidsnota Gemeente Enkhuizen
De archeologische beleidsnota dient een eerste aanzet te geven voor het formuleren van het gemeentelijk archeologisch beleid. Het doel van het beleid is als volgt omschreven: “Het archeologisch beleid van de gemeente Enkhuizen heeft tot doel haar archeologisch erfgoed waar nodig te beschermen als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk”. De uitgangspunten van het archeologisch beleid zijn: -
Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
-
De relatie tussen archeologie en RO versterken zodat behoud, beheer en ontwikkeling in het bodemarchief onderdeel worden van het planologisch besluitvormingsproces.
-
Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen.
-
Verbetering informatievoorziening over cultureel erfgoed om het draagvlak voor archeologie te vergroten.
Voor de vertaling van archeologisch beleid naar het bestemmingsplan zijn de volgende punten van belang: -
De gemeente dient bij (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor de gemeente Enkhuizen impliceert dit de opname van de op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangegeven Archeologische Waardevolle (Verwachtings)Gebieden als dubbelbestemming in de bestemmingsplannen.
-
In de toelichting van het bestemmingsplan onderbouwen op welke wijze rekening is gehouden met archeologie. Aangegeven dient te worden waarom de op de plankaart als “Archeologisch waardevol gebied (categorie x)” aangewezen gronden vanuit archeologisch oogpunt bescherming verdienen en waarom een daarmee samenhangende beperking van de rechten van gebruikers en eigenaren in dat gebied is gerechtvaardigd.
-
Op de plankaarten aanduiden, met behulp van een renvooi, welke gronden als “archeologisch waardevol gebied (categorie x)” worden gezien.
-
In de archeologische voorschriften, welke gelden ten aanzien van de afgifte van bouw- en aanlegvergunningen, aangeven welke maatregelen dienen te worden genomen ten aanzien van de gronden aangeduid als “archeologisch waardevol gebied (categorie x)”.
-
Rekening houden met archeologie in de bestaande bestemmingsplannen door gebruik te maken van een facetbestemmingsplan waarin het aspect van bescherming van archeologische waarden voor het gehele gemeentelijke grondgebied is geregeld.
Conclusie In het concept ontwerp van de Archeologische Beleidsnota Gemeente Enkhuizen worden voorstellen gedaan over de manier waarop archeologische beleid kan worden opgenomen in bestemmingsplannen. De nota gaat daarbij nog uit van de (oude) WRO. De vrijstellingen die in de nota zijn opgenomen zouden kunnen worden vertaald en opgenomen in de nieuwe bestemmingsplannen. De Beleidsnota wordt naar verwachting in de eerste helft van 2011 vastgesteld.
4.11
Cultuurhistorische verkenning Enkhuizen de Oude Haven
De rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft in 1997 een Cultuurhistorische verkenning opgesteld voor de Oude Haven in Enkhuizen. De Cultuurhistorische Verkenning is bedoeld ter ondersteuning van een samenhangende belangenafweging op het gemeentelijke en provinciale niveau, maar eveneens ter stimulering van ontwikkelingsscenario’s op basis van cultuurhistorische identiteit. De Cultuurhistorische Verkenning richt zich op het aangeven van mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijk en functionele ontwikkelingen, in het licht van bestaande cultuurhistorische waarden en beredeneerd vanuit historisch ruimtelijke ontwikkelingen. Aanleiding voor de Cultuurhistorische Verkenning over de Oude Haven vormen enkele vragen die betrekking hebben op de wijze waarop vrijkomende locaties rond deze haven functioneel en ruimtelijk ingevuld kunnen worden. De vigerende bestemmingsplannen bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. In Cultuurhistorische Verkenning wordt onder andere een beschrijving gegeven van het huidig ruimtelijk karakter. Kenmerkend voor de haven is de kleinschalige, compacte woonbebouwing aan de stadskant en de grootschalige bedrijfsbebouwing van voornamelijk loodsen aan de overkant van het water. Bij de Oude Haven verschaft de oostelijke havenhelft een karakteristiek en ook historisch waardevol stadsbeeld. De westelijke havenhelft heeft daarentegen door verschillende ontwikkelingen in een sluipend proces aan waarde ingeboet. Voor de toekomst zijn in de Cultuurhistorische Verkenning de volgende conclusies getrokken: -
De Oude Haven heeft de potentie om in zijn geheel weer tot een ruimtelijk samenhangende haven te worden, die kan bijdragen aan de versterking van de identiteit van Enkhuizen als Zuiderzeehavenstad.
-
Het is een uitdaging om een stedenbouwkundig en functioneel programma te formuleren, dat gericht is opversterken en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. In ieder geval is het niet formuleren van een totaalvisie voor het gebied een van de grootste risico’s voor de Oude Haven.
-
De noordzijde van de Oude Haven leent zich goed voor compact aaneengesloten bebouwing op de Dijk. Dit is in overeenstemming met de historische ontwikkelingen.
-
Aan de overzijde langs de paktuinen tussen Dromedaris en Waaigat zijn grote loodsachtige gebouwen meer geschikt. Bij voorkeur op havenactiviteiten georiënteerd, maar ook voor andere stedelijk (niet-woon) functies zou er plaats kunnen zijn.
De beschrijving van de mogelijke toekomstige invulling van de Oude Haven kan waardevol zijn voor een eventuele herontwikkeling van het gebied. Hiermee kan in een bestemmingsplan rekening gehouden worden. De verkenning is echter geschreven in 1997 en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft aangegeven dat de visie op onderdelen voor actualisering in aanmerking komt. Daarbij zal ook rekening moeten worden gehouden met hetgeen over de Oude Haven in de Structuurvisie Enkhuizen 2020 is opgenomen.
4.12
Beleidsvisie Schootsveld
De werkgroep Schootsveld heeft in 2002 een toekomstvisie voor het Schootsveld opgesteld waaraan toekomstige ontwikkelingen getoetst kunnen worden en die als leidraad kan dienen voor een actieve ontwikkeling (herinrichting) van het Schootsveld. Als uitgangspunt voor de toekomstvisie zijn het historisch gegeven van het Schootsveld en de bijbehorende vestingwerken. De begrenzing van het Schootsveld wordt gedefinieerd als het gebied dat wordt omsloten door de Vestinggracht, Noorderweg, Nelson Mandela Dreef, Lindelaan, Randweg en de Omgelegde Burgwal. Het huidige Schootsveld biedt ruimte aan diverse kleinschalige agrarische activiteiten, waaronder: showtuinen voor zaadbedrijven, graasland voor pony’s en paarden, volkstuinen en bollengrond. Het geheel doet enigszins rommelig aan door de grote diversiteit aan functies. Bij toekomstige ontwikkelingen dient de openheid van het Schootsveld behouden te blijven. Behoud van de oorspronkelijke blokverkaveling en de perceelsafscheiding door middel van greppels en slootjes is daarbij van belang. Het Schootsveld kan voornamelijk worden gebruikt voor extensieve begrazing. Ook is er ruimte voor natuurontwikkeling, maar dit mag het karakter van het Schootsveld niet aantasten. Ten slotte wordt in de beleidsvisie ook het belang van toegankelijkheid van het Schootsveld, door de aanleg van een wandelpad en bankjes, aangestipt. Conclusie De visie van de gemeente wat betreft inrichting en gebruik van het Schootsveld wordt in deze visie duidelijk gemaakt. Het streefbeeld zoals dat in deze paragraaf is beschreven zal in het bestemmingsplan moeten worden vertaald naar passende bestemmingen en regels die meer zijn gericht op bescherming van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarde van het Schootsveld.
4.13
Welstandsnota Enkhuizen
De welstandnota Enkhuizen is in 2004 opgesteld en vormt een objectief kader om welstandsafwegingen op te baseren zodat de gemeente zich adequaat over haar besluiten richting burgers kan verantwoorden. In de welstandsnota zijn voor verschillende gebieden welstandscriteria vastgelegd. Binnen de plangrenzen van de bestemmingsplannen Binnenstad & Havens, bedrijventerreinen en Westeinde vallen de volgende welstandsgebieden: Centrum, Groene hoek, Havens, Westeinde, Landelijk gebied, Ketenwaal, Krabbersplaat en Schepenwijk. De Welstandsnota wordt in de eerste helft van 2013 herzien. Conclusie De welstandsnota is indirect relevant voor de bestemmingsplannen. De meeste welstandcriteria zijn niet in een bestemmingsplan vast te leggen. Alleen concrete criteria op het gebied van maatvoering (goot- en bouwhoogte en dakhelling), al dan niet toestaan van aan en uitbouwen en het gewenste aantal lagen van de bebouwing zijn op te nemen in de nieuwe bestemmingsplannen.
4.14
Onderzoek/Quickscan Oeverbeschoeiing in de Boerenhoek te Enkhuizen
De Quickscan oeverbeschoeiingen is opgesteld omdat een aantal beschoeiingen langs het water van de Boerenhoek aan vervanging toe is. In de Quickscan wordt een overzicht gegeven van de verschillende beschoeiingen wat betreft vorm en materiaalgebruik. Ook worden er aanbevelingen gedaan wat betreft vorm en materiaalgebruik bij het varvangen van oude beschoeiingen. Dit is voor het bestemmingsplan niet relevant. Wat eventueel wel relevant is voor het bestemmingsplan is maatvoering van de boothuizen, die zeer karakteristiek zijn voor Enkhuizen. In de Quickscan wordt aangegeven dat gestreefd dient te worden naar eenduidige vormgeving, omdat verrommeling op de loer ligt. De gemeente beraadt zich verder over het aantal boothuizen. De vraag is of een verdere toename wenselijk is, mede gezien het gebruik ervan (onder meer als berging) en de afleesbaarheid van het functioneren van de vaarpolder (ontstaan te veel bebouwing).
B i j l a g e G e l d e n d
2 : w a t e r b e l e i d
Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen Inhoudsopgave Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen
1
Inhoudsopgave
1
1
Europees Waterbeleid
2
1.1
Kaderrichtlijn Water (KRW)
2
2
Nationaal Waterbeleid
3
2.1
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
3
2.2
Het Nationaal Waterplan (opvolger NW4)
3
3
Provinciaal Waterbeleid
4
3.1
Provinciaal Waterplan 2010-2015
4
4
Beleid HHNK
5
4.1
Waterbeheersplan 4, 2010-2015
5
4.2
Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004)
5
4.3
Beheersplan Waterkering 2006-2010
6
5
Overige (procesinstrumenten)
7
5.1
De Watertoets
7
5.2
De Waterwet en de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009
7
1
Europees Waterbeleid
1.1 Kaderrichtlijn Water (KRW) De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. De KRW schrijft voor dat elke overheid bindende plannen maakt om de waterkwaliteit in 2015 tot een goede toestand te verbeteren. Uiterlijk in 2027 moet die goede toestand zijn behaald. Deze plannen worden per stroomgebied samengevoegd tot een stroomgebiedbeheerplan. Brussel controleert of alle lidstaten hun beloftes nakomen.
2
Nationaal Waterbeleid
2.1 Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt, waar nodig en mogelijk, plaats op een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
2.2 Het Nationaal Waterplan (opvolger NW4) In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan geeft het Rijk aan dat wordt vastgehouden aan de ingezette koers voor het reduceren van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater, namelijk een combinatie van de principes: aanpak bij de bron, hergebruik, zuivering en ‘de vervuiler betaalt’. Meer dan voorheen wordt aandacht gegeven aan de inrichting van het watersysteem. De sanering van bronnen wordt zoveel als mogelijk landelijk of Europees aangepakt. Het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen wordt voortgezet. Het vergunnen van lozingen wordt zo veel als mogelijk vervangen door algemene regels. Om gebiedspecifieke differentiatie mogelijk te maken gaat het nationaal waterplan voort op de reeds ingeslagen weg om aan bevoegde instanties ruimte te laten om met maatwerkvergunningen aanvullende bescherming van het watersysteem te realiseren.
3
Provinciaal Waterbeleid
3.1 Provinciaal Waterplan 2010-2015 “Het motto van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling. In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de Provincie zelf doet tot en met 2015 en wat ze verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De 4 strategische waterdoelen worden in het Waterplan als volgt geformuleerd: 1. Provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico’s via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening). 2. Provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water worden versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie. 3. Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt gedaan door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem. 4. Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt een integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.”
4
Beleid HHNK
4.1 Waterbeheersplan 4, 2010-2015 In het Waterbeheersplan 2010-2015 ‘Van veilige dijken tot schoon water’ beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Missie en kerndoelen De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaaten weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig: 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren. 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden. 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren. 4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit. Uitgangspunten Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten:
Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen. Dijkversterking blijft altijd mogelijk. Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast. Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier. Problemen worden opgelost waar ze ontstaan. Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan. Niet alles kan overal. Samenwerking staat centraal. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening. Het waterbeheer is toekomstgericht.
4.2 Raamplan Bescherming tegen Wateroverlast (2004) In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) zijn afspraken gemaakt over de aanpak van wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit voor de komende jaren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten dienen te anticiperen op veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit noemen we de wateropgave en deze is erop gericht de watersystemen in 2015 op orde te hebben en daarna op orde te houden. Het beleid dat zich met deze materie bezighoudt wordt aangeduid als ‘Waterbeheer van de 21e eeuw’ (WB 21). Het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands
Noorderkwartier (HHNK) heeft op 28 april 2004 besloten de aanpak van de wateroverlast prioriteit te geven.
4.3 Beheersplan Waterkering 2006-2010 Het beleid van het hoogheemraadschap met betrekking tot waterkeringen, weergegeven in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010, vastgesteld door het college van hoofdingelanden in juni 2006, beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het beheersplan bestaat uit een hoofdnota en de themanota’s: Zandige Kust; Bouwen; Ruimtelijke ordening en beleid; Kabels en Leidingen; Bekleding van waterkeringen; Landschap, natuur, cultuurhistorie en recreatie. In de themanota’s zijn de strategische visies neergelegd met betrekking tot het onderwerp van de nota’s, alsmede de uitgangspunten voor beheer en onderhoud. Veiligheid van de waterkeringen is leidend. Voor zover mogelijk wordt hierbij rekening gehouden met aanverwante zaken.
5
Overige (procesinstrumenten)
5.1 De Watertoets De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het is niet de bedoeling dat met de watertoets nieuw beleid wordt gemaakt. Bij het watertoetsproces gaat het erom water van meet af aan mee te nemen in ruimtelijke plannen en besluiten. Daarvoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met de waterbeheerder. Het gaat dus niet om een beoordeling achteraf, maar om vroegtijdige en actieve inbreng van de waterbeheerder en maatwerk voor elk plan.
5.2 De Waterwet en de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009 De Waterwet is een integratiewet van negen wetten die betrekking hadden op het waterbeheer. De doelstellingen van de wet die gericht zijn op het watersysteem zijn: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Voor handelingen in oppervlaktewaterlichamen is onder de Waterwet in beginsel nog maar één watervergunning vereist, waarin alle aspecten van het waterbeheer integraal worden getoetst. Een watervergunning van HHNK is op grond van de wet in ieder geval vereist voor: het brengen stoffen in een oppervlaktewaterlichaam (art. 6.2 lid 1); met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuivering technisch werk (art. 6.2 lid 2); het brengen van water in of onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam (art. 6.5); Voorts is op grond van artikel 6.6 Waterwet en nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 van het Waterbesluit HHNK bevoegd om bij verordening (keur) nadere regels te stellen voor het gebruik van watersystemen. HHNK heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De verordening is op 18 november 2009 vastgesteld als Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009. Als de regulering bij beschikking leidt tot een vergunning of ontheffing is er op grond van artikel 6.13 Waterwet eveneens sprake van een watervergunning. In de Keur is vastgelegd dat in principe tevens een watervergunning van HHNK is vereist voor de volgende handelingen: Het op een aantal wijzen gebruik maken van een waterstaatswerk anders dan in overeenstemming met de functie (artikel 4.1 Keur HHNK). Het door verhard oppervlak versneld tot afvoer laten komen van neerslag (artikel 4.2 Keur HHNK). Het af- en aanvoeren, lozen en onttrekken van water aan kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden (artikel 4.5 Keur HHNK). Het af- en aanvoeren, lozen en onttrekken van nader aangeduide hoeveelheden water aan (artikel 4.6 Keur HHNK). Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem, (artikel 4.9 Keur HHNK).
Voor een aantal specifiek omschreven handelingen heeft HHNK op 13 oktober 2009 tevens een set van algemene regels vastgesteld. Voor deze handelingen geldt een vrijstelling van de vergunningplicht. Voor de volgende handelingen gelden binnen een specifiek toepassingsgebied algemene regels: beschoeiingen; steigers en vlonders; kabels en leidingen; lozingswerken; natuurvriendelijke oevers; werken en beplantingen langs oppervlaktewaterlichamen; kleine of kortdurende grondwateronttrekkingen en infiltraties.
B i j l a g e
3 :
M o n u m e n t e n l i j s t
Monumentenlijst
In onderstaande is de lijst van monumenten in het plangebied gegeven. Voor de goede orde: huisnummers met een koppelteken worden in dit document gezien als één monument. Ter behoud van de uiterlijke verschijningsvorm (maatvoering en hoofdvorm) zijn rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten op de verbeelding als “karakteristiek” aangeduid, indien het gebouwen betreffen. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet op de verbeelding aangeduid. Het provinciaal monument West-Friese Omringdijk is aangegeven met de dubbelbestemming ‘Waarde – West-Friese Omringdijk’. Rijksmonumenten -
Bagijnestraat: 3;
-
Bierkade: 1-2-3-4-5;
-
Blauwpoortsburg;
-
Bocht: 3, 4-6, 5, 7, 8, 9, 11-13, 15;
-
Dijkstraatje: 5;
-
Breedstraat: 27, 32, 34, 36, 38, 40, 41, 42, 43, 44, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 53, 58, 60, 61, 63, 64, 66, 69, 70, 78, 80, 82/84 (communiebank en preekstoelbekroning), 87, 90, 95, 101, 102, 105, 108, 110, 112, 121, 144, 146, 156, 160, 162, 164, 166;
-
Compagniesbrug;
-
Drommedarisbrug;
-
Dromedarissluis;
-
Dijk: 2, 4-6, 28, 34-36, achterhuis bij 34-36, 38, 50-52, 56, 60, 70, 72, 74, 80, 82, 84, 86, 100;
-
Handvastwater: 7, 10, 26, 42-44-46;
-
Harpstraat: 4;
-
Havenhoofd: 1 (accijnshuisje);
-
Havenweg: 1 (rijksgetijdenmeter);
-
Hoogstraat: 10;
-
Sint Janstraat: 6, 9;
-
Kaasmarkt (pomp);
-
Kaasmarkt: 2-4-6, 8, 13;
-
Karnemelksluis: 13, 15;
-
Karseboomstraat: 2, 3;
-
Koltermanstraat: 1;
-
Kuipersdijk: 15 (schip Kaatje);
-
Melkmarkt: 2;
-
Nieuwmarktspijp;
-
Nieuwstraat: 3, 4-6, 5, 7, 9, 17;
-
Noordergracht: 33;
-
Noorderweg: 15;
-
Oosterdijk: vuurtoren (6E);
-
Oosterhavenstraat: 1;
-
Oude Gracht: 29, 47, 75, 77;
-
Paktuinen: 1 (Drommedaris), 12, 49, 51, 67 (staat op perceel Wierdijk 22a), 75-77-79-81;
-
Peperstraat: 1, 13;
-
Prinsenstraat: 1, 3, 5, 10, 12, 19, 21, 23;
-
H.J. Schimmelstraat: 12-14;
-
Snouck van Loosenpark (tuindorp);
-
Snouck van Loosenpark: 1, watervogelhuis bij nr. 1, 2-3, 4-5, 6-7, 8, 9, 10-11, 12-13, 14-15, 16-17,
-
18-19, 20-21, 22-23-24-25-26-27-28-29, 30-33, 34-37, 38-39, 40-43, 44-47, 48-51, tuin, toegangshek bij 3-4, boogbrug, vlaggemast, vrijstaand hek t.o. 36-41, vrijstaand hek t.o. 31;
-
Stationsplein: 3 (Loods Van Gent en Loos);
-
Stationsweg: 2-4 (station), pomp bij Snouck van Loosenpark/haven;
-
Staverse Poortje;
-
Steenwijkspijp;
-
Torenstraat: 6, 11, 20, 22-24, 38, 40, 42;
-
Tussen Twee Havens: Vuurtoren;
-
Venedie: 7, 12-’t Zand 11 en bij 11, 17;
-
Venuslaan: 13-15;
-
Vest: verdedigingswerken, Coutine I-II, Bastion II (ged. eigendom), Koepoort met Courtine II-III,
-
Bastion III, Boereboom met Courtine III-IV, Bastion IV, Courtine IV-V, Bastion V (ged. eigendom),
-
Oudegouwsboom met Courtine V-VI, Bastion VI, Courtine VI-VII;
-
Vijzelstraat : 15, 24, 24 (zusterhuis), 56, 58, 69-71, 73;
-
Vissersdijk: 44;
-
Waagstraat: 1, 8, 24, 26, 28;
-
Waaigat: 16, 18 (beide staan aan de Wierdijk);
-
Westerstraat: 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 17, 18, 27, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 36, 37, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 48, 49, 51, 53, 54, 55, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 65, 66, 68, 73, 74, 75, 76, 78, 79, 80, 81, 82, 84-86, 85, 88, 90, 91, 92, 93, 94, 96, 98, 101, 103, 105, 106-106A, 107 (doopvont), 110, 111 (geheel), 113, 116, 117, 119, 120, 120A, 121-121A, 125, 127 (nutszaal), 128 (gymzaal/Eucheriuskapel), 134 (klokkestoel Westerkerk), 136, 137, 138 (Westerkerk), 141, 143, 145, 146, 148, 152, 155, 156, 158, 162, 166, 173, 184, 186, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 201, 203, 214, 218, 226, 228, 230, 232, 239, 241, 244, 246, 263, 270;
-
Wierdijk: 13-15-17 (samen met Kade 1-3 en 2-4), 22;
-
’t Zand: 13;
-
Zuider Havendijk: 2, 4, 6, 8, 15, 18, 23, 25, 26, 27, 28, 38, 63, 65, 67, 69, 82, 84, 86, 96, 108;
-
Zuiderkerkplein: 3;
-
Zuiderkersteeg: 3 (Zuiderkerk en –toren), 6, 10, 14, 16, 18, 20-22;
-
Zuiderspui: 1, 2, 3, 4, 5;
-
Zwaanstraat: 4, oude stadsgevangenis.
Provinciaal monument -
West-Friese Omringdijk.
Gemeentelijke monumenten -
Bagijnestraat: 4;
-
Bocht: 1;
-
Breedstraat: 30, 39, 45, 54-56, 62, 65, 72, 74, 81, 98, 99, 123, 148, 150, 154, 158;
-
Buijskesweg: 3-4-5-6-7-8;
-
Dijk: 8, 10, 14, 18, 30, 42, 48, 54, 64, 68, 78, 88, 90-92, 94-96;
-
Doelenlaantje: 12-14-16;
-
Doelenstraat: 5;
-
Donkerstraat: 2-4;
-
Eiland: 2;
-
Emmaplein: Aula begraafplaats;
-
Exterpad: 20;
-
Handvastwater: 2, 8, 12, 14, 37;
-
Harkesteiger: 1-3, pand hoek Westerstraat 116;
-
Heiligeweg: 20-21;
-
Hoogstraat : 9;
-
H.J. Schimmelstraat: 10, 3-5;
-
Kaasmarkt: 7, 9, 10;
-
Karnemelksluis: 14, 16, 17, 18, 20, 22, 24, 26;
-
Klopperstraat: 12;
-
Korte Baansteeg: 2;
-
Meidenmarkt: 2;
-
Nieuwstraat: 1, 2, 10, 12, 13, 15, 18;
-
Noorder Boerenvaart: 2-4-6, 8-10-12, 51;
-
Noordergracht: 12, 58-60, 68, kapberg bij 68;
-
Noorderweg: 19;
-
Ooievaarsteiger/Wegje: 1-3;
-
Oosterhavenstraat: 44, 45;
-
Oude Gracht: 1, 2a, 3-5-7, 31;
-
Paktuinen: 3, 7-9-11-13-15, 83, 85, 87, 89, 91;
-
Parklaan 30 (Snouckstraat 14 gesplitst in Snouckstraat 14 en Parklaan 30);
-
Peperstraat: 5-7;
-
Prinsengracht: 1, 2, 3;
-
Prinsenstraat: 7, 9, 13, 17;
-
Sijbrandsplein: 2-4-6, 15;
-
Snouckstraat: 14 (gesplitst in Snouckstraat 14 en Parklaan 30);
-
Spaans Leger: 3-4-5-6, 13, 23-24, 25;
-
Spoorstraat: 12;
-
Sint Janstraat: 4-8, 11, 13, 27-29-31;
-
Torenstraat: 1, 2-4, 9, 36;
-
Tussen Hel en Vagevuur: 1, 2;
-
Tussen Twee Havens: rijkswatermagazijn;
-
Venedie: 1, 5, 23, 31;
-
Venuslaan: 12;
-
Vest: 1;
-
Vette Knol: 121 (was voorheen nummer 9);
-
Vier Beentjes: 10, 12;
-
Vijzelstraat: 32, 34-36, 38 (gevel), 42 (gevel), 44 (gevel), 46 (gevel), 67;
-
Vrijdom: 1-2-3-4-5-6, 9, 12;
-
Waagstraat: 2, 7, 9, 13;
-
Waaigat: 2, 6;
-
Westeinde: 14;
-
Westerstraat: 19, 21, 22, 25, 31, 35, 56, 67, 71, 102-104, 107, 109, 110, 114, 124-126, 129, 131, 153, 157, 160, 164, 206, 217, 223, 225;
-
Wilhelminaplantsoen: 43;
-
Wortelmarkt: 21;
-
Zuider Boerenvaart: 32-bij kerk;
-
Zuider Havendijk: 10, 11, 12, 14, 17, 19, 20, 22, 27, 29, 34, 36, muur tussen 29-37, 40, 41, 43-45, 52, 60, 62, 64, 74, 92;
-
Zuiderkerkplein: 9;
-
Zwaanstraat: 1, 2.
R e g e l s
800.33.00.04.00.rgl
I n h o u d s o p g a v e Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1
Begrippen
Artikel 2
Wijze van meten
5 15
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3
Bedrijf
19
Artikel 4
Bedrijf - Gasontvangststation
23
Artikel 5
Bedrijf - Nutsvoorzieningen
24
Artikel 6
Centrum - 1
25
Artikel 7
Centrum - 2
29
Artikel 8
Detailhandel
33
Artikel 9
Dienstverlening
36
Artikel 10 Gemengd
39
Artikel 11 Gemengd - Paktuinen 4-6
43
Artikel 12 Groen - 1
45
Artikel 13 Groen - 2
47
Artikel 14 Horeca
48
Artikel 15 Kantoor
52
Artikel 16 Maatschappelijk
55
Artikel 17 Maatschappelijk - Gezondheidscentrum
58
Artikel 18 Recreatie - Camping
60
Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
62
Artikel 20 Verkeer
64
Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
66
Artikel 22 Verkeer - Verblijf
69
Artikel 23 Water - 1
72
Artikel 24 Water - 2
74
Artikel 25 Wonen
76
Artikel 26 Wonen - Woongebouw
81
Artikel 27 Wonen - Uit te werken
85
Artikel 28 Leiding - Gas
87
Artikel 29 Leiding - Water
90
Artikel 30 Waarde - Archeologie 1
92
Artikel 31 Waarde - Archeologie 2
95
Artikel 32 Waarde - Archeologie 3
98
Artikel 33 Waarde - Archeologie 5
101
Artikel 34 Waarde - Archeologie 6
104
Artikel 35 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
107
Artikel 36 Waarde - Schootsveld
109
Artikel 37 Waarde - Westfriese Omringdijk
111
Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
113
800.33.00.04.00.rgl
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
117
Artikel 40 Algemene bouwregels
118
Artikel 41 Algemene gebruiksregels
119
Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
121
Artikel 43 Algemene afwijkingsregels
123
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 44 Overgangsrecht
127
Artikel 45 Slotregel
128
Bijlagen
800.33.00.04.00.rgl
H o o f d s t u k I n l e i d e n d e
800.33.00.04.00.rgl
1 r e g e l s
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.
het plan: het
bestemmingsplan
Binnenstad
en
Havens
van
de
gemeente
Enkhuizen; 2.
bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0388.2012BPBinnenstad-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3.
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4.
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5.
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf: het in bijlage 3 genoemde beroep, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;
6.
afhankelijke woonruimte: woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gevestigd is;
7.
arbeidsmigrant: economisch actieve migrant wiens doel het is arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland, op eigen initiatief en op vrijwillige basis;
8.
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9.
bebouwingspercentage: de oppervlakte van bouwwerken uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
5
10.
bed and breakfast: een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt;
11.
bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of kantoor, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
12.
bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
13.
begane grond: de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven meetniveau is gelegen;
14.
beperkt kwetsbaar object: een
object
waarvoor
ingevolge
het
Besluit
externe
veiligheid
inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald waarmee rekening gehouden moet worden; 15.
bestaand: a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp; b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, niet zijnde illegaal gebruik;
12.
bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
13.
bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
14.
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
6
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
15.
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
16.
bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
17.
bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kruipruimte en/of kelder, zolder en bouwdelen met een inwendige hoogte minder dan 1,5 m;
18.
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
19.
bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel;
20.
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
21.
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
22.
dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
23.
detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
24.
dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende i nstelling: een bedrijf, kantoor of instelling met een baliefunctie waarvan de werkzaamheden
bestaan
uit
het
verlenen
van
economische,
maatschappelijke en persoonlijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
7
aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven en/of seksinrichtingen en met inbegrip van ondergeschikte detailhandel; 25.
eerste bouwlaag: de bouwlaag op de begane grond;
26.
erker: een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
27.
evenement: een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;
28.
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
29.
gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
30.
geluidsgevoelige functies : in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
31.
geluidsgevoelige objecten : gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
32.
geluidzoneringsplichtig e inrichting: een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
33.
hogere grenswaarde: een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
8
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
34.
hoofdgebouw: een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
35.
horecabedrijf: een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig etenswaren al dan niet in combinatie met (alcoholische) dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
36.
horecabedrijf categorie 1: horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren/maaltijden en het nuttigen daarvan ter plaatse en met afhaalmogelijkheden, zoals restaurants, lunchrooms, snackbars en daarmee gelijk te stellen vormen van horeca, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies;
37.
horecabedrijf categorie 2: een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en het bieden van gelegenheid tot vermaak met al dan niet live ten gehore gebrachte muziek, zoals cafés en bars;
38.
horecabedrijf categorie 3: een grootschalig horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en het bieden van gelegenheid tot vermaak met al dan niet live ten gehore gebrachte muziek, zoals muziekcafés en discotheken;
39.
huishouden: een zelfstandig(e) dan wel samenwonende personen of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, een woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, en waarbij tevens tussen deze personen een onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);
40.
huisvesting werknemers: het huisvesten van arbeidsmigranten;
41.
kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
9
42.
kantoor: een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden zonder baliefunctie die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
43.
kap: een dak met een zekere helling;
44.
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit : de in bijlage 4 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
45.
kunstwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
46.
kwetsbaar object: een
object
waarvoor
ingevolge
het
Besluit
externe
veiligheid
inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden; 47.
logiesverstrekking: het
bedrijfsmatig
bieden
van
de
mogelijkheid
tot
recreatief
nachtverblijf met daarbij behorende consumpties; 48.
maatschappelijke voorziening : educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van publieke dienstverlening, alsook productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
49.
mansardekap: een kap, zoals hierna afgebeeld, waarbij het dakvlak bestaat uit twee vlakken die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten;
10
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
50.
mantelzorg: het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische
en/of
sociale
vlak,
op
vrijwillige
basis
en
buiten
organisatorisch verband; 51.
medische en sociaal-medische dienstverlening : werkzaamheden die bestaan uit het verlenen van medische en/of sociaal-medische diensten aan derden op overwegend kantooruren en waar geen nachtverblijf is toegestaan, zoals huis- en tandartsenpraktijken, apotheken, fysiotherapeuten, poliklinische dienstverlening, ambulante geestelijke gezondheidszorg, dieetadvisering, sociaal-emotionele begeleiding en naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen medische en/of sociaal-medische functies;
52.
milieusituatie: de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
53.
ondergeschikte detailhandel: detailhandelsactiviteiten die in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;
54.
peil: a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water met de bestemming Water - 1: het slootpeil, zoals gehanteerd door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier; d. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water met de bestemming Water - 2: het zomerstreefpeil, zoals gehanteerd door Rijkswaterstaat IJsselmeergebied;
48.
productiegebonden detailhandel : detailhandel in goederen die ter plaatse worden gekweekt, vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
49.
risicogevoelig object: een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
11
50.
risicovolle inrichting: een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
51.
seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een combinatie van bovengenoemde functies;
52.
steiger: een zelfstandige constructie aan de oever over het water, die uitsluitend dient tot aanlegplaats voor vaartuigen;
53.
straat- en bebouwingsbeeld: de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
54.
straatmeubilair: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, lichtmasten, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;
55.
verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het in stand houden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie, door het zoveel mogelijk garanderen van vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en bij uitritten;
56.
verkoopvloeroppervlakte: de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
57.
voorgevel: de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de
12
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt; 58.
voorgevelrooilijn: a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: -
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen bouwgrens, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: 61.
de naar de weg gekeerde bouwgrens;
vuurwerkbedrijf: een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
62.
weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of voeten fietspaden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of voet- en fietspaden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
63.
woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
64.
woonark: een woonboot, niet zijnde een woonschip;
65.
woonboot: een vaartuig uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
66.
woongebouw: een gebouw met een gemeenschappelijke toegang, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat (al dan niet in combinatie met bergruimte) en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
67.
woonhuis: een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
13
68.
woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en dat naargelang het type schip, in elk geval voorzien is van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden;
69.
woonsituatie: de waarde van een gebied voor de woonfunctie door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing.
14
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: a.
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b.
de goothoogte van een bouwwerk : vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c.
de inhoud van een bouwwerk : tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e.
de oppervlakte van een bouwwerk : tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
f.
de afstand tot de (zijdelingse) grens van bouwperceel: vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
g.
de breedte van een steiger, schuitenhuis of woonark : de afstand tussen de uiteinden van de steiger, het schuitenhuis of de woonark, gemeten parallel aan de wal;
h.
de lengte van een steiger, schuitenhuis of woonark : vanaf de wal tot aan het einde van de steiger, het schuitenhuis of de woonark, gemeten haaks van de wal.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 2 Wijze van meten
15
en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
16
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 2 Wijze van meten
H o o f d s t u k
2
B e s t e m m i n g s r e g e l s
800.33.00.04.00.rgl
Artikel 3 Bedrijf
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
b.
woningen, uitsluitend voor zover bestaand;
c.
bijbehorende bouwwerken bij woningen;
d.
parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein”,
alsmede voor: e.
gebouwen ten behoeve van bestaande bedrijven die niet passen in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven, namelijk: 1. gebouwen ten behoeve van een bestaande machinefabriek, ter plaatse
van
de
aanduiding
“specifieke
vorm
van
bedrijf
-
machinefabriek"; 2. gebouwen ten behoeve van bestaande bedrijven in de vervaardiging, reparatie en opslag van schepen en scheepsbenodigdheden, met daaraan ondergeschikt scheepsmakelaardij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf", f.
gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”,
met de daarbij behorende: g.
tuinen, erven en terreinen;
h.
wegen en voet- en fietspaden;
i.
groenvoorzieningen;
j.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
k.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
l.
waterlopen en waterpartijen.
3.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 3.1 onder a, b, d, e en f genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 3 Bedrijf
19
2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. in afwijking van het bepaalde onder 2 zal de diepte van gebouwen op de verdiepingen niet meer bedragen dan 12 m, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen;
20
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 3 Bedrijf
7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is. c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen; 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 is in het bestemmingsvlak aan de noordzijde van de Paktuinen 1 mobiele hijskraan toegestaan, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen.
3.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 7 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 3 Bedrijf
21
3.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
c.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
d.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
a.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, sub b en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar hun aard, omvang en mate van hinder gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven, maar op deze lijst niet of in een hogere categorie voorkomen, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt uitsluitend verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
22
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Gasontvangststation
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Gasontvangststation’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van een gasontvangststation;
b.
ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren,
met daarbij behorende: c.
terreinen;
d.
wegen en voet- en fietspaden;
e.
groenvoorzieningen;
f.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
g.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
h.
waterlopen en waterpartijen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 4.1 onder a genoemde functies en gebouwen, gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven gooten bouwhoogte bedragen; 3. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen.
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen; 2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 4 Bedrijf - Gasontvangststation
23
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorzieningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen,
met de daarbij behorende: b.
terreinen;
c.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 5.1 onder a genoemde functies en gebouwen, gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de goot- en bouwhoogte zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven gooten bouwhoogte bedragen; 3. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen.
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen; 2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
24
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
Artikel 6 Centrum - 1
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven, uitsluitend op de bestaande locaties;
b.
gebouwen ten behoeve van detailhandel;
c.
aan detailhandel als bedoeld onder b ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
d.
gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen;
e.
gebouwen ten behoeve van horecabedrijven categorie 1;
f.
kantoren, met dien verstande dat ten aanzien van kantoren zonder baliefunctie uitsluitend de bestaande kantoren zijn toegestaan;
g.
gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
h.
woningen, uitsluitend het bestaande aantal en op de bestaande locaties;
i.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: j.
tuinen, erven en terreinen;
k.
terrassen ten behoeve van de horecabedrijven als bedoeld in sub e;
l.
wegen en voet- en fietspaden;
m.
groenvoorzieningen;
n.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
o.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
p.
waterlopen en waterpartijen.
6.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 6.1 onder a tot en met h genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage zal per bouwperceel niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 6 Centrum - 1
25
4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is.
26
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 6 Centrum - 1
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen.
6.3
Afwijken van de bouwreg els
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 6.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
6.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 6.1, sub c en e genoemde vormen van horeca;
c.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
d.
het gebruik van aaneengesloten gebouwen voor de in lid 6.1 onder a tot en met g genoemde functies, tenzij het bestaande aantal gebruikte
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 6 Centrum - 1
27
aaneengesloten gebouwen voor de betreffende functie meer bedraagt, in welk geval het bestaande gebruik als maximum geldt.
6.5
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 6.4, sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar hun aard, omvang en mate van hinder gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven, maar op deze lijst niet of in een hogere categorie voorkomen, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
b.
het bepaalde in lid 6.4, sub d en toestaan dat aaneengesloten gebouwen mogen worden gebruikt voor de in lid 6.1, onder a tot en met g genoemde functies, met dien verstande dat achter de voorgevel een scheidende wand met een minimale diepte van 4 m, gerekend vanaf de voorgevel, gerealiseerd wordt
c.
het bepaalde in lid 6.1, sub h en toestaan dat nieuwe woningen worden gerealiseerd met dien verstande dat: 1. de omgevingsvergunning niet wordt verleend voor woningen op de begane grond, tenzij het gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten betreft die zijn genoemd in bijlage 2 van de toelichting bij dit plan. In dat geval wordt omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien: -
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het betreffende monument:
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het winkelaanbod;
2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie.
28
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 6 Centrum - 1
Artikel 7 Centrum - 2
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven, uitsluitend op de bestaande locaties;
b.
gebouwen ten behoeve van detailhandel;
c.
aan detailhandel als genoemd onder b ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
d.
gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen;
e.
kantoren, met dien verstande dat ten aanzien van kantoren zonder baliefunctie uitsluitend de bestaande kantoren zijn toegestaan;
f.
gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
g.
gebouwen ten behoeve van horecabedrijven, categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 1", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" de entree van het horecabedrijf ter plaatse in die gevellijn dient te zijn gesitueerd;
h.
woningen, uitsluitend het bestaande aantal en op de bestaande locaties;
i.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: j.
tuinen, erven en terreinen;
k.
terrassen ten behoeve van de horecabedrijven als bedoeld in sub g;
l.
wegen en voet- en fietspaden;
m.
groenvoorzieningen;
n.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
o.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
p.
waterlopen en waterpartijen.
7.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 7.1 onder a tot en met h genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 7 Centrum - 2
29
2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd,
dan
wel
op
de
bestaande
afstand
achter
de
voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage zal per bouwperceel niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen;
30
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 7 Centrum - 2
8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is. c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen.
7.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 7.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
7.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 7 Centrum - 2
31
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 7.1, sub c en sub g genoemde vormen van horeca;
c.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
d.
het gebruik van aaneengesloten gebouwen voor de in lid 7.1 onder a tot en met g genoemde functies, tenzij het bestaande aantal gebruikte aaneengesloten gebouwen voor de betreffende functie meer bedraagt, in welk geval het bestaande gebruik als maximum geldt.
7.5
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 7.4, sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar hun aard, omvang en mate van hinder gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven, maar op deze lijst niet of in een hogere categorie voorkomen, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
b.
het bepaalde in lid 7.4, sub d en toestaan dat aaneengesloten gebouwen mogen worden gebruikt voor de in lid 7.1, onder a tot en met g genoemde functies, met dien verstande dat achter de voorgevel een scheidende wand met een minimale diepte van 4 m, gerekend vanaf de voorgevel, gerealiseerd wordt;
c.
het bepaalde in lid 7.1, sub h en toestaan dat nieuwe woningen worden gerealiseerd met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie.
32
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 7 Centrum - 2
Artikel 8 Detailhandel
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van detailhandel;
b.
aan detailhandel als bedoeld onder a ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
c.
gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen;
d.
woningen, uitsluitend op de verdiepingen, dan wel tevens op de begane grond voor zover dat een bestaande situatie betreft;
e.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: f.
tuinen, erven en terreinen;
g.
wegen en voet- en fietspaden;
h.
groenvoorzieningen;
i.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
j.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
k.
waterlopen en waterpartijen.
8.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 8.1 onder a tot en met d genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 8 Detailhandel
33
6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is.
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
34
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 8 Detailhandel
8.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 8.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
8.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 8.1, sub b genoemde vormen van horeca;
b.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 8 Detailhandel
35
Artikel 9 Dienstverlening
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven;
b.
kantoren, met dien verstande dat ten aanzien van kantoren zonder baliefunctie uitsluitend de bestaande kantoren zijn toegestaan;
c.
woningen, uitsluitend op de verdiepingen, dan wel tevens op de begane grond voor zover dat een bestaande situatie betreft;
d.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: e.
tuinen, erven en terreinen;
f.
wegen en voet- fietspaden;
g.
groenvoorzieningen;
h.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
i.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j.
waterlopen en waterpartijen.
9.2
Bouwregels
a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 8.1 onder a tot en met c genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. in afwijking van het bepaalde onder 2 zal de diepte van gebouwen op de verdiepingen niet meer bedragen dan 20 m, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het
36
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 9 Dienstverlening
onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen; -
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is.
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 9 Dienstverlening
37
9.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 9.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 9.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
9.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
38
a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
b.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 9 Dienstverlening
Artikel 10 Gemengd
10.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
b.
gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen;
c.
kantoren;
d.
gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
e.
woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" geen woningen op de begane grond mogen worden gerealiseerd;
f.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
en tevens voor: g.
detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel"
h.
aan detailhandel als bedoeld onder g ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
i.
horecabedrijven, categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 1", met dien verstande dat deze horeca uitsluitend op de begane grond is toegestaan,
met de daarbijbehorende: j.
tuinen, erven en terreinen;
k.
wegen en voet- en fietspaden;
l.
groenvoorzieningen;
m.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
n.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” de bestaande functie van de onderdoorgang dient te worden gehandhaafd;
o.
waterlopen en waterpartijen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 10 Gemengd
39
10.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 10.1 onder a tot en met e en g tot en met i genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage zal per bouwperceel niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
40
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 10 Gemengd
5. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is. c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen.
10.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving
c.
het bepaalde in lid 10.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 10.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 10 Gemengd
41
10.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2; a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 10.1, sub h en i genoemde vormen van horeca;
b.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
c.
het gebruik van aaneengesloten gebouwen voor de in lid 10.1 onder a tot en met d en g tot en met i genoemde functies, tenzij het bestaande aantal gebruikte aaneengesloten gebouwen voor de betreffende functie meer bedraagt, in welk geval het bestaande gebruik als maximum geldt;
d.
het gebruik van gebouwen dat gedurende de planperiode veranderd is van detailhandel naar wonen, voor opnieuw de functie detailhandel.
10.5 A f w i j k e n v a n d e g e b r u i k s r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 10.4, sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar hun aard, omvang en mate van hinder gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijven, maar op deze lijst niet of in een hogere categorie voorkomen, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
b.
het bepaalde in lid 10.4, sub d en toestaan dat aaneengesloten gebouwen mogen worden gebruikt voor de in lid 10.1 onder a tot en met f en g tot en met i genoemde functies, met dien verstande dat achter de voorgevel een scheidende wand met een minimale diepte van 4 m, gerekend vanaf de voorgevel, gerealiseerd wordt.
42
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 10 Gemengd
Artikel 11 Gemengd - Paktuinen 4-6
11.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Gemengd - Paktuinen 4-6' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
een bowling- en biljartcentrum;
b.
aan het bowling- en biljartcentrum ondersteunende horeca, categorie 1 en categorie 2, met een oppervlakte van ten hoogste 225 m²;
c.
gebouwen ten behoeve van bestaande bedrijven in de vervaardiging, reparatie en opslag van schepen en scheepsbenodigdheden, met daaraan ondergeschikt scheepsmakelaardij,
met de daarbij behorende: d.
tuinen, erven en terreinen;
e.
terrassen ten behoeve van de ondersteunende horeca, als bedoeld in sub b;
f.
wegen en voet- en fietspaden;
g.
groenvoorzieningen;
h.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
i.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j.
waterlopen en waterpartijen.
11.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 11.1 onder a tot en met c genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 3. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 4. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 11 Gemengd - Paktuinen 4-6
43
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
11.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 11.2, sub a, onder 4 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 11.2, sub b, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
11.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 11.1, sub b genoemde vorm van horeca.
44
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 11 Gemengd - Paktuinen 4-6
Artikel 12 Groen - 1
12.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
groenvoorzieningen,
alsmede voor: b.
natuur-educatieve voorzieningen, uitsluitend ter
plaatse
van de
aanduiding “maatschappelijk”; c.
proeftuinen ten behoeve van een zaadveredelingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen – proeftuinen”;
d.
volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”;
e.
de bestaande fietsenstallingen in het Snouck van Loosenpark;
f.
ondergrondse vuilcontainers;
g.
het laten plaatsvinden van evenementen,
met de daarbij behorende: h.
voet- en fietspaden;
i.
in- en uitritten;
j.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
k.
sport- en speelvoorzieningen;
l.
verblijfsvoorzieningen;
m.
parkeervoorzieningen, met dien verstande dat deze niet zijn toegestaan op de gronden met de bestemming 'Waarde - Schootsveld';
n.
waterlopen en waterpartijen.
12.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 1. er zullen uitsluitend schuilhutten, dierenverblijven, gebouwen ten behoeve
van
natuur-educatieve
functies
en
ondergrondse
vuilcontainers worden gebouwd; 2. de bouwhoogte van schuilhutten en dierenverblijven zal niet meer dan 3 m bedragen; 3. de gezamenlijke oppervlakte van schuilhutten en dierenverblijven zal niet meer dan 50 m² bedragen; 4. gebouwen ten behoeve van natuur-educatieve functies zullen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” worden gebouwd; 5. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van natuur-educatieve functies zal niet meer dan 5,5 m bedragen;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 12 Groen - 1
45
6. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van natuur-educatieve functies zal niet meer dan 750 m² bedragen; 7. de bouwhoogte van ondergrondse vuilcontainers zal niet meer dan 5,5 m bedragen. b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 6 m bedragen.
12.3 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterhuishouding;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied” het plan wijzigen in de bestemming ‘Maatschappelijk’ met de aanduiding “begraafplaats” ten behoeve van een begraafplaats.
46
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 12 Groen - 1
Artikel 13 Groen - 2
13.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
groenvoorzieningen;
b.
walkanten en taluds;
c.
parkeervoorzieningen.
13.2 B o u w r e g e l s In of op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 13 Groen - 2
47
Artikel 14 Horeca
14.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van horecabedrijven, categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 1";
b.
gebouwen
ten
behoeve
van
horecabedrijven,
categorie
1
en
horecabedrijven, categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 2", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" de entree van het horecabedrijf ter plaatse in die gevellijn dient te zijn gesitueerd; c.
gebouwen ten behoeve van horecabedrijven, categorie 1, horecabedrijven, categorie 2 en horecabedrijven, categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 3";
d.
woningen, uitsluitend zover bestaand;
e.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: f.
tuinen, erven en terreinen;
g.
terrassen;
h.
wegen en voet- en fietspaden;
i.
groenvoorzieningen;
j.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
k.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
l.
waterlopen en waterpartijen.
14.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 14.1 onder a tot en met d genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping;
48
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 14 Horeca
5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is.
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terrein-
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 14 Horeca
49
afscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
14.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 14.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 14.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 14.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 14.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
14.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 14.1, sub a tot en met c genoemde vormen van horeca;
b.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
14.5 A f w i j k e n v a n d e g e b r u i k s r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
50
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede waterhuishouding;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 14 Horeca
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1, sub d, ten behoeve van realiseren van 1 woning op de verdieping op het perceel Havenweg 5, met dien verstande dat het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 14 Horeca
51
Artikel 15 Kantoor
15.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
kantoren;
b.
maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk";
c.
woningen, uitsluitend voor zover bestaand;
d.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: e.
tuinen, erven en terreinen;
f.
wegen en voet- en fietspaden;
g.
groenvoorzieningen;
h.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
i.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j.
waterlopen en waterpartijen.
15.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 15.1 onder a, b en c genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het
52
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 15 Kantoor
onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen; -
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. bijbehorende bouwwerken zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 5. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 6. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen; 7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 8. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 9. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is.
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
15.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 15 Kantoor
53
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 15.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 15.2, sub a, onder 7 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
c.
het bepaalde in lid 15.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
15.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
54
a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
b.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 15 Kantoor
Artikel 16 Maatschappelijk
16.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
b.
het openluchtgedeelte van het Zuiderzeemuseum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "museum";
c.
aan de hoofdfunctie als bedoeld onder a en b ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
d.
een
begraafplaats,
uitsluitend
ter
plaatse
van
de
aanduiding
“begraafplaats”; e.
een zalencentrum, horecabedrijven, categorie 1 en horecabedrijven, categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - zalencentrum", met dien verstande dat de gronden bestemd zijn voor maatschappelijke voorzieningen waarbij de gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk – zalencentrum" gedeeltelijk en incidenteel volledig voor horecabedrijven, categorie 1 en horecabedrijven, categorie 2 mogen worden gebruikt;
f.
woningen, uitsluitend voor zover bestaand;
g.
bijbehorende bouwwerken bij woningen,
met de daarbij behorende: h.
tuinen, erven en terreinen;
i.
terrassen ten behoeve van de horecabedrijven, als bedoeld in sub e;
j.
wegen en voet- en fietspaden;
k.
groenvoorzieningen;
l.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
m.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
n.
waterlopen en waterpartijen.
16.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 16.1 onder a en c tot en met f genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 16 Maatschappelijk
55
3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de diepte van gebouwen op de verdiepingen zal niet meer bedragen dan de bestaande diepte + 2,5 m, gemeten vanuit de bestaande achtergevel van het gebouw op de verdieping; 5. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 6. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
7. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 8. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 16.1 onder b genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: -
c.
de bouwhoogte zal niet meer dan 8 m bedragen.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen op de begane grond gelden de volgende regels: 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 70 m² bedragen; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het percentage aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 3. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 4. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen; 6. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 7. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen;
56
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 16 Maatschappelijk
8. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is. c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
16.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 16.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 16.2, sub a, onder 7 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 16.2, sub a, onder 8 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
d.
het bepaalde in lid 16.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
16.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 16.1, sub c en sub e genoemde vormen van horeca;
b.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 16 Maatschappelijk
57
Artikel 17 Maatschappelijk - Gezondheidscentrum
17.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Maatschappelijk - Gezondheidscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
gebouwen ten behoeve van medische en sociaal-medische dienstverlening al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel;
b.
gebouwen ten behoeve van een bibliotheek;
met de daarbij behorende: c.
tuinen, erven en terreinen;
d.
parkeervoorzieningen;
e.
voet- en fietspaden;
f.
openbare nutsvoorzieningen;
g.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 17.1 onder a en b genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 3. de bouwhoogte zal niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte bedragen; 4. de dakhelling zal maximaal 60° zal bedragen.
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
58
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 17 Maatschappelijk - Gezondheidscentrum
17.3 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover parkeren niet in overwegende mate op eigen erf plaatsvindt;
c.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een bibliotheek voor zover dit een brutovloeroppervlakte van 150 m² te boven gaat.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 17 Maatschappelijk - Gezondheidscentrum
59
Artikel 18 Recreatie - Camping
18.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Recreatie - Camping' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
een camping,
met de daarbijbehorende: b.
gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, onderhoud en beheer;
c.
erven en terreinen;
d.
wegen en voet- en fietspaden;
e.
groenvoorzieningen;
f.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
g.
speelvoorzieningen;
h.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
i.
waterlopen en waterpartijen.
18.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 18.1 onder a en b genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. er
zullen
uitsluitend
gebouwen
ten
behoeve
van
sanitaire
voorzieningen en ten behoeve van onderhoud en beheer worden gebouwd; 2. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 3. het bebouwingspercentage zal niet meer dan 100% bedragen; 4. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande maten, indien deze meer bedragen; 5. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen dan wel niet minder dan wel meer dan de bestaande dakhelling, indien deze minder dan wel meer bedraagt;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen, dan wel niet minder dan
60
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 18 Recreatie - Camping
wel meer dan de bestaande dakhelling, indien deze minder dan wel meer bedraagt. b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
18.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 18.2, sub a, onder 5 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 18.2, sub b, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
18.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel en horeca.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 18 Recreatie - Camping
61
Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
19.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
een jachthaven;
b.
gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, onderhoud en beheer,
c.
een havenkantoor;
d.
gebouwen ten behoeve van detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
e.
aan detailhandel als bedoeld onder d ondersteunende horeca met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
f.
horecabedrijven, categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1”;
g.
woningen, voor zover bestaand;
h.
bijbehorende bouwwerken bij woningen;
i.
stalling van vaartuigen,
met de daarbijbehorende: j.
tuinen, erven en terreinen;
k.
wegen en voet- en fietspaden;
l.
groenvoorzieningen;
m.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
n.
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
o.
waterlopen en waterpartijen.
19.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 19.1 onder a tot en met g genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 3. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen;
62
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
4. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een zadeldak, een schilddak, een afgeknot schilddak, een mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen.
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de bouwhoogte van hijskranen zal ten hoogste 15 m bedragen; 2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen; 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
19.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, sub a, onder 4 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm.
19.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca anders dan de in lid 19.1, sub e en sub f genoemde vormen van horeca;
b.
het gebruik van vaartuigen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
63
Artikel 20 Verkeer
20.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
wegen en straten;
b.
voet- en fietspaden,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer, en tevens voor: c.
een vulpunt voor lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”,
met de daarbij behorende: d.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
waterlopen en waterpartijen;
g.
straatmeubilair;
h.
parkeervoorzieningen,
met dien verstande dat: -
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal rijstroken voorziet.
20.2 B o u w r e g e l s a.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen; 2. de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen; 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;
64
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 20 Verkeer
4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6 m bedragen.
20.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterhuishouding;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, sub b, onder 4 en toestaan dat overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 20 Verkeer
65
Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
21.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
spoorwegvoorzieningen;
b.
horecabedrijven, categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 1";
c.
maatschappelijke voorzieningen;
d.
woningen, voor zover bestaand,
met daaraan ondergeschikt: e.
groenvoorzieningen;
f.
waterlopen en waterpartijen;
g.
wegen en straten;
h.
openbare nutsvoorzieningen,
met de daarbij behorende: i.
terreinen;
j.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen,
met dien verstande dat: -
in de bestemming de bij het railverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal spoorstaven voorziet.
21.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 21.1 onder a tot en met d genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 3. het bebouwingspercentage per bouwperceel zal niet meer dan 80% bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer bedraagt; 4. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen;
66
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
5. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
6. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn. b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen; 2. de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen; 3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5 m bedragen.
21.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterhuishouding;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 5 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
67
b.
het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 6 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de maatvoering van gebouwen in de naaste omgeving;
c.
het bepaalde in lid 21.2, sub b, onder 3 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
68
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
Artikel 22 Verkeer - Verblijf
22.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
woonstraten;
b.
voet- en fietspaden;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - garageboxen”;
e.
gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
f.
ondergrondse vuilcontainers,
met de daarbij behorende: g.
groenvoorzieningen;
h.
straatmeubilair en toiletvoorzieningen;
i.
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
j.
speelvoorzieningen;
k.
waterlopen en waterpartijen;
l.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten en kunstwerken zoals bruggen, duikers en/of dammen,
met dien verstande dat: -
in de bestemming het laten plaatsvinden van evenementen en het innemen van standplaatsen is begrepen;
-
in de bestemming terrassen ten behoeve van horecabedrijven zijn begrepen;
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
-
de bestemming niet in een toename van het aantal rijstroken voorziet.
22.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels: 1. garageboxen zullen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – garageboxen” worden gebouwd; 2. de bouwhoogte zal niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt; 3. onder een garagebox kan tevens worden begrepen een overkapping ten behoeve van het stallen van één of meerdere auto’s.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 22 Verkeer - Verblijf
69
b.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer gelden de volgende regels: 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 3. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen.
c.
Voor het bouwen van ondergrondse vuilcontainers geldt de volgende regel: -
d.
de bouwhoogte zal niet meer dan 5,5 m bedragen.
Voor het bouwen van toiletvoorzieningen gelden de volgende regels: 1. de bouwhoogte zal niet meer dan 3 m bedragen; 2. de oppervlakte per toiletgebouw zal niet meer dan 10 m² bedragen.
e.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen; 2. de doorvaartbreedte van bruggen, duikers en de naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen; 3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6 m bedragen; 5. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zal de maatvoering de bestaande maatvoering zijn.
70
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 22 Verkeer - Verblijf
22.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterhuishouding;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid het bepaalde in lid 22.2, sub b, onder 3 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 22.2, sub e, onder 4 en toestaan dat overige bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 22 Verkeer - Verblijf
71
Artikel 23 Water - 1
23.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Water - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
waterpartijen, vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
b.
oevers en kaden,
en tevens voor: c.
schuitenhuizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “schiphuis”;
met de daarbij behorende: d.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder oeverbeschoeiingen, bruggen, duikers en/of dammen.
23.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 1. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van schuitenhuizen ter plaatse van de aanduiding “schiphuis”; 2. de breedte zal niet meer dan 10 m bedragen; 3. de lengte zal niet meer dan 3 m bedragen; 4. de bouwhoogte zal niet meer dan 3 m bedragen; 5. de dakhelling zal ten minste 20° bedragen, met dien verstande dat schuitenhuizen met een lessenaarskap zullen worden afgedekt.
b.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. per bouwperceel zal ten hoogste 1 steiger worden gebouwd; 2. de onderlinge afstand tussen steigers zal ten minste 2 m bedragen; 3. de lengte van een steiger zal ten hoogste 1 m bedragen; 4. de breedte van een steiger zal ten hoogste 3 m bedragen; 5. de bouwhoogte van een steiger zal ten hoogste 0,4 m zijn; 6. de doorvaartbreedte tussen 2 tegenover elkaar gelegen steigers zal ten minste 4 m bedragen, dan wel de bestaande doorvaartbreedte indien deze minder is; 7. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen, dan wel de bestaande doorvaartbreedte indien deze minder is; 8. de doorvaartbreedte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste
72
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 23 Water - 1
2,5 m bedragen, dan wel de bestaande doorvaartbreedte indien deze minder is; 9. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal niet meer dan 5 m bedragen.
23.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2, sub b, onder 1 voor het bouwen van ten hoogste 2 steigers, mits de parallel aan het water gelegen walkant in eigendom bij de aanvrager langer is dan 10 m, met dien verstande dat de afstand tussen de steiger en de perceelsgrenzen niet minder dan 1 m mag bedragen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 23 Water - 1
73
Artikel 24 Water - 2
24.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Water - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
waterpartijen, vaarten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
b.
oevers en kaden,
en tevens voor: c.
beroepsvisserij en water- en oeverrecreatie;
d.
havens
ten
behoeve
van
in
overwegende
mate
beroepsmatig
scheepvaartverkeer en ambachtelijke nautische bedrijvigheid; e.
ligplaatsen ten behoeve van jachthavens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “jachthaven”;
f.
sluizen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “sluis”;
g.
steigers, ter plaatse van de aanduiding “steiger”;
h.
ligplaats voor woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats”;
i.
ligplaats voor woonarken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - woonarkenligplaats", met dien verstande dat het aantal woonarken niet meer dan 4 mag bedragen,
met de daarbij behorende: j.
aanlegplaatsen;
k.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder oeverbeschoeiingen, bruggen, duikers en/of dammen.
24.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van sluizen gelden de volgende regels: 1. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van sluizen ter plaatse van de aanduiding “sluis”; 2. gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 3. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande maten, indien deze meer bedragen; 4. de dakhelling zal ten hoogste 60° bedragen.
b.
Voor het bouwen van woonarken gelden de volgende regels: 1. de lengte van een woonark zal ten hoogste 6 m bedragen; 2. de breedte van een woonark zal ten hoogste 22 m bedragen;
74
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 24 Water - 2
3. de bouwhoogte van een woonark zal ten hoogste 3 m bedragen; c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. steigers zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "steiger" dan wel ter plaatse van de aanduiding “jachthaven”; 2. de doorvaarthoogte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 1,5 m bedragen, dan wel de bestaande doorvaartbreedte indien deze minder is; 3. de doorvaartbreedte van bruggen, duikers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten minste 2,5 m bedragen, dan wel de bestaande doorvaartbreedte indien deze minder is; 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal niet meer dan 5 m bedragen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 24 Water - 2
75
Artikel 25 Wonen
25.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huisverbonden beroep of bedrijf;
b.
bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen,
en tevens voor: c.
gebouwen ten behoeve van detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
d.
gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven/dienstverlenende instellingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening'
e.
kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
f.
een hotel en gitaarsalon, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van horeca – hotel/gitaarsalon”;
g.
garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – garageboxen”,
en daaraan ondergeschikt: h.
wegen, woonstraten en voet- en fietspaden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” de bestaande functie van de onderdoorgang dient te worden gehandhaafd;
i.
parkeervoorzieningen;
j.
groenvoorzieningen;
k.
speelvoorzieningen;
l.
waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende: m.
tuinen en erven;
n.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven, mits: 1.
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
2.
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
3.
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
76
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 25 Wonen
4.
het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
5.
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
6.
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
7.
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt.
25.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd; 2. het aantal woningen zal niet meer dan het bestaande aantal bedragen, dan wel niet meer dan het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden"; 3. hoofdgebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 4. per gebouw zullen 1 of meer gevels in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand achter de voorgevelrooilijn; 5. de diepte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 12 m bedragen; 6. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen; 7. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen;
8. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn; 9. de gevelbreedte zal maximaal 7 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer is. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen gelden de volgende regels: 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal ten hoogste 70 m² bedragen; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 25 Wonen
77
gelegen
gedeelte
van
het
bouwperceel
verminderd
met
de
oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen; 3. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 4. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte, indien deze meer is; 5. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen; 6. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 7. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 8. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is. c.
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels: 1. garageboxen zullen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – garageboxen” worden gebouwd; 2. de bouwhoogte zal niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt; 3. onder een garagebox kan tevens worden begrepen een overkapping ten behoeve van het stallen van één of meerdere auto’s.
d.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
25.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
78
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 25 Wonen
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 25.2, sub a, onder 2 en onder 6 en toestaan dat op het perceel Drie Groene Eikels 14 ten hoogste 2 woningen worden gebouwd, waarbij de goothoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;
b.
het bepaalde in lid 25.2, sub a, onder 5 en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd met een diepte van ten hoogste 14 m;
c.
het bepaalde in lid 25.2, sub a, onder 6 en toestaan dat een hoofdgebouw voor maximaal 50% van de gootlengte wordt voorzien van een hogere goothoogte tot ten hoogste 0,5 m onder de toegestane bouwhoogte;
d.
het bepaalde in lid 25.2, sub a, onder 7 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
e.
het bepaalde in lid 25.2, sub a, onder 8 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de omgeving;
f.
het bepaalde in lid 25.2, sub a, onder 9 en toestaan dat de gevelbreedte meer mag bedragen;
g.
het bepaalde in lid 25.2, sub d, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
25.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: a.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en bed and breakfast, met uitzondering van de bestaande situatie;
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven, zoals aangegeven in lid 25.1.
25.5 A f w i j k e n v a n d e g e b r u i k s r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
een goede waterhuishouding;
-
de woonsituatie,
het straat- en bebouwingsbeeld; de verkeersveiligheid;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 25 Wonen
79
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.4, sub b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits: a.
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
b.
de functie bed and breakfast niet in vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend, met uitzondering van vrijstaande bijbehorende bouwwerken die als karakteristiek kunnen worden of zijn aangemerkt;
c.
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
d.
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
e.
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
f.
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
g.
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
h.
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt.
80
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 25 Wonen
Artikel 26 Wonen - Woongebouw
26.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Wonen - Woongebouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huisverbonden beroep of bedrijf;
b.
bijbehorende bouwwerken bij woongebouwen,
en tevens voor: c.
kantoren, uitsluitend ter plaatse van het adres Olifantsteiger 12,
en daaraan ondergeschikt: d.
wegen, woonstraten en voet- en fietspaden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” de bestaande functie van de onderdoorgang dient te worden gehandhaafd;
e.
parkeervoorzieningen;
f.
groenvoorzieningen;
g.
speelvoorzieningen;
h.
waterlopen en waterpartijen,
met de daarbij behorende: i.
tuinen en erven;
j.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, mits: 1.
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
2.
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
3.
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
4.
het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
5.
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
6.
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
7.
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 26 Wonen - Woongebouw
81
26.2 B o u w r e g e l s a.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: 1. woongebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de goot- en bouwhoogte zullen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven hoogte bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande maten, indien deze meer bedragen; 3. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt in de vorm van een
zadeldak,
een
schilddak,
een
afgeknot
schilddak,
een
mansardekap, dan wel samengestelde delen van deze kapvormen, waarvan: -
de dakhelling van het bovenste dakvlak van een mansardekap minimaal 20° dient te bedragen en de dakhelling van het onderste dakvlak van een mansardekap maximaal 80° zal bedragen dan wel niet minder dan wel meer dan de bestaande dakhelling, indien deze minder dan wel meer bedraagt;
-
de dakhelling van de overige kapvormen minimaal 40° dient te bedragen en maximaal 60° zal bedragen, dan wel niet minder dan wel meer dan de bestaande dakhelling, indien deze minder dan wel meer bedraagt;
4. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zal de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm zijn. b.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende regels: 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning zal ten hoogste 20 m² bedragen; 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen
gedeelte
van
het
bouwperceel
verminderd
met
de
oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen; 3. de bijbehorende bouwwerken zullen in of ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn worden gebouwd; 4. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woongebouw; 5. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3 m bedragen; 6. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 5 m bedragen; 7. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen; 8. een bijbehorend bouwwerk zal uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is.
82
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 26 Wonen - Woongebouw
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
26.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht als bedoeld in artikel 35,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 26.2, sub a, onder 3 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak of dat wordt afgeweken van de voorgeschreven kapvorm;
b.
het bepaalde in lid 26.2, sub a, onder 4 door bij het teloor gaan van een als “karakteristiek” aangeduid bouwwerk een maatvoering voor te schrijven die aansluit bij de omgeving;
c.
het bepaalde in lid 26.2, sub c, onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.
26.4 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: a.
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
b.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast en bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van aan-huisverbonden-beroepen en bedrijven, zoals aangegeven in lid 26.1.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 26 Wonen - Woongebouw
83
26.5 A f w i j k e n v a n d e g e b r u i k s r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
een goede waterhuishouding;
-
de woonsituatie,
het straat- en bebouwingsbeeld; de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.4, sub b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits: a.
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
b.
de functie bed and breakfast niet in vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend, met uitzondering van vrijstaande bijbehorende bouwwerken die als karakteristiek kunnen worden of zijn aangemerkt;
c.
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
d.
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
e.
de activiteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
f.
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
g.
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
h.
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt.
84
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 26 Wonen - Woongebouw
Artikel 27 Wonen - Uit te werken
27.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huisverbonden beroep of bedrijf;
b.
bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen;
en daaraan ondergeschikt: c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
speelvoorzieningen;
f.
waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende: g.
tuinen en erven;
h.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, mits: 1.
de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van de aanwezige bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m²;
2.
uitsluitend reclame-uitingen zijn toegestaan in overeenstemming met het gemeentelijk reclamebeleid;
3.
het niet gaat om vormen van horeca en/of detailhandel, anders dan ondergeschikte en/of productiegebonden detailhandel;
4.
het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
5.
het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid;
6.
de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt als gevolg van de voorgenomen activiteit;
7.
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 27 Wonen - Uit te werken
85
27.2 U i t w e r k i n g s r e g e l s Burgemeester en wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in de volgende uitwerkingsregels: a.
de uitwerking van de bestemming vindt plaats in goede afstemming met de aangrenzende bestemmingen;
b.
gebouwen zullen worden gebouwd in 1 of 2 bouwlagen met een kap;
c.
het aantal woningen mag niet meer dan 4 bedragen.
27.3 B o u w r e g e l s Op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen en krachtens het in zodanig plan bepaalde.
27.4 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 27.3 voor het bouwen van bouwwerken op of in de gronden, indien het bouwplan in overeenstemming is met een ontwerp-uitwerkingsplan.
27.5 S p e c i f i e k e g e b r u i k s r e g e l s Onder met deze bestemming strijdig gebruik valt niet het geschikt maken van de gronden voor woningbouw voorafgaand aan het vaststellen van een uitwerkingsplan als bedoeld in lid 27.2.
86
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 27 Wonen - Uit te werken
Artikel 28 Leiding - Gas
28.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding, met een belemmeringsstrook van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”. Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde: a.
Leiding - Gas (artikel 28);
b.
Waarde - Archeologie 5 (artikel 33).
28.2 B o u w r e g e l s Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels: a.
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 28.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming 'Leiding Gas';
b.
er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
c.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 m zijn.
28.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 28.2, sub a en sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits: 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder; 2. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden; 3. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden; 4. het groepsrisico wordt afgewogen;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 28 Leiding - Gas
87
b.
het bepaalde in lid 28.2, sub a en sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits: 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder; 2. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden; 3. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden; 4. het groepsrisico wordt afgewogen.
28.4 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren: 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting; 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging; 3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk; 4. diepploegen; 5. het aanbrengen van gesloten verhardingen; 6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen; 7. het aanleggen van waterlopen en waterpartijen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen en waterpartijen; 8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; 9. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
b.
De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen; 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan; 3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning; 4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en); 5. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
88
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 28 Leiding - Gas
c.
De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
28.5 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: a.
de aanleg van een nieuwe gasleiding of het verleggen van de gasleiding is in verband met de gasvoorziening nodig;
b.
een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de leiding loopt maakt dit wenselijk of nodig;
c.
hierover is advies gevraagd aan de gasleidingbeheerder.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 28 Leiding - Gas
89
Artikel 29 Leiding - Water
29.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse waterleiding, met een belemmeringsstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – water”. Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde: a.
Leiding - Water (artikel 29);
b.
Waarde - Archeologie 2 (artikel 31).
29.2 B o u w r e g e l s Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels: a.
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 29.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’;
b.
er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
c.
de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2 m bedragen.
29.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat: a.
er geen schade wordt toegebracht aan de waterleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
b.
hierover advies is gevraagd van de leidingbeheerder.
29.4 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken,
90
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 29 Leiding - Water
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging; 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk; 4. het diepploegen; 5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; 6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen in de bodem. b.
Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die: 1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de waterleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de waterleidingleiding; 2. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
c.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als: 1. geen schade ontstaat aan de waterleiding en/of het doelmatige functioneren van de waterleiding niet in gevaar wordt gebracht; 2. hierover advies is gevraagd van de waterleidingbeheerder.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 29 Leiding - Water
91
Artikel 30 Waarde - Archeologie 1
30.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
30.2 B o u w r e g e l s Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels: a.
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
b.
Indien uit het in lid 30.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c.
De verplichting in lid 30.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op bouwactiviteiten met een diepte van minder dan 0,35 m.
92
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 30 Waarde - Archeologie 1
30.3 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een diepte van meer dan 0,35 m; 2. het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m; 3. het verlagen van het waterpeil.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3, sub a wordt slechts verleend indien: 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord: a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of c. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg; 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 30.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
c.
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 30.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels: 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven; 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 30 Waarde - Archeologie 1
93
omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen. d.
Het verbod als bedoeld in lid 30.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn; plaatsvinden op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”.
30.4 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d a.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b.
Alvorens de in lid 30.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
94
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 30 Waarde - Archeologie 1
Artikel 31 Waarde - Archeologie 2
31.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde: a.
Leiding - Water (artikel 29);
b.
Waarde - Archeologie 2 (artikel 31).
31.2 B o u w r e g e l s Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels: a.
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
b.
Indien uit het in lid 31.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c.
De verplichting in lid 31.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 30 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 31 Waarde - Archeologie 2
95
31.3 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 30 m² en dieper dan 0,35 m; 2. het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m; 3. het verlagen van het waterpeil.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.3, sub a wordt slechts verleend indien: 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden
door
de
werken,
geen
bouwwerken
zijnde,
en
werkzaamheden kunnen worden verstoord: a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of c. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg; 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 31.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend. c.
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 31.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels: 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven; 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het
96
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 31 Waarde - Archeologie 2
omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen. d.
Het verbod als bedoeld in lid 31.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn; plaatsvinden op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”.
31.4 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d a.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b.
Alvorens de in lid 31.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 31 Waarde - Archeologie 2
97
Artikel 32 Waarde - Archeologie 3
32.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
32.2 B o u w r e g e l s Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels: a.
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
b.
Indien uit het in lid 32.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c.
De verplichting in lid 32.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 50 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
98
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 32 Waarde - Archeologie 3
32.3 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m; 2. het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m; 3. het verlagen van het waterpeil.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.3, sub a wordt slechts verleend indien: 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden
door
de
werken,
geen
bouwwerken
zijnde,
en
werkzaamheden kunnen worden verstoord: a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of c. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg; 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 32.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend. c.
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 32.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels: 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven; 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 32 Waarde - Archeologie 3
99
omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen. d.
Het verbod als bedoeld in lid 32.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
32.4 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d a.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b.
Alvorens de in lid 32.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
100
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 32 Waarde - Archeologie 3
Artikel 33 Waarde - Archeologie 5
33.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde: a.
Leiding - Gas (artikel 28);
b.
Waarde - Archeologie 5 (artikel 33).
33.2 B o u w r e g e l s Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels: a.
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
b.
Indien uit het in lid 33.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c.
De verplichting in lid 33.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 1.000 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 33 Waarde - Archeologie 5
101
33.3 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,35 m; 2. het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m; 3. het verlagen van het waterpeil.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 33.3, sub a wordt slechts verleend indien: 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord: a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of c. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg; 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 33.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
c.
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 33.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels: 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven; 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het
102
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 33 Waarde - Archeologie 5
omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen. d.
Het verbod als bedoeld in lid 33.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
33.4 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d a.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b.
Alvorens de in lid 33.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 33 Waarde - Archeologie 5
103
Artikel 34 Waarde - Archeologie 6
34.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
34.2 B o u w r e g e l s Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels: a.
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
b.
Indien uit het in lid 34.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c.
De verplichting in lid 34.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 15.000 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
104
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 34 Waarde - Archeologie 6
34.3 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 15.000 m² en dieper dan 0,35 m; 2. het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m; 3. het verlagen van het waterpeil.
b.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.3, sub a wordt slechts verleend indien: 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden
door
de
werken,
geen
bouwwerken
zijnde,
en
werkzaamheden kunnen worden verstoord: a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of b. een verplichting tot het doen van opgravingen; of c. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg; 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 34.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend. c.
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld lid 34.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels: 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven; 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 34 Waarde - Archeologie 6
105
omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen. d.
Het verbod als bedoeld in lid 34.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
34.4 W i j z i g i n g s b e v o e g d h e i d a.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 6’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b.
Alvorens de in lid 34.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
106
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 34 Waarde - Archeologie 6
Artikel 35 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
35.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het stadsgezicht, zoals weergegeven in de toelichting van het aanwijzingsbesluit van Enkhuizen als beschermd stadsgezicht, opgenomen als bijlage 2 bij deze regels.
35.2 N a d e r e e i s e n Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht nadere eisen stellen aan: -
de nokrichting van gebouwen in die zin dat deze haaks op de naar de openbare weg gerichte gevel gericht is. Indien er sprake is van een hoeksituatie dient de nokrichting haaks op de in stedenbouwkundig opzicht als belangrijkste gevel aan te merken gevel gericht te zijn;
-
de plaats, oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van de bebouwing.
35.3 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 1. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en voet- en fietspaden met een oppervlakte groter dan 25 m²; 2. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 3. het wijzigen van de profielindeling van wegen en voet- en fietspaden; 4. het verwijderen c.q. wijzigen van karakteristieke hekwerken en hekpijlers, gevelstoepen en stoeppalen en aan de gevel bevestigde luiken en/of ornamenten/versieringen; 5. het wijzigen van de taludverhouding; 6. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 35 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
107
b.
Het bepaalde in lid 35.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: 1. het normale onderhoud betreffen; 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c.
De in lid 35.3, sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht.
108
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 35 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Artikel 36 Waarde - Schootsveld
36.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Schootsveld’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het schootsveld grenzend aan het beschermd stadgezicht van de binnenstad.
36.2 B o u w r e g e l s a.
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen zal op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
b.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer zal bedragen dan 4 m.
36.3 N a d e r e e i s e n Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het schootsveld nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
36.4 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het schootsveld bij omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 36.2, sub a en sub b voor het bouwen van gebouwen die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan;
b.
het bepaalde in lid 36.2, sub a en sub c voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 36 Waarde - Schootsveld
109
36.5 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden; 2. het planten van bomen en/of houtgewas; 3. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen; 4. het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen, waaronder oppervlakteverhardingen; 5. het
aanbrengen
van
nieuwe
tracés
voor
ondergrondse
en
bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. b.
De in lid 36.5, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor: 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen; 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
c.
De in lid 36.5, sub a bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het schootsveld.
110
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 36 Waarde - Schootsveld
Artikel 37 Waarde - Westfriese Omringdijk
37.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waarde – Westfriese Omringdijk’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de Westfriese Omringdijk.
37.2 B o u w r e g e l s In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen zal op of in deze gronden niet worden gebouwd.
37.3 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de Westfriese Omringdijk bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 37.2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan het bepaalde in het provinciale Beeldkwaliteitsplan Westfriese Omringdijk 2009.
37.4 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden; 2. het planten van bomen en/of houtgewas; 3. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen; 4. het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen, waaronder oppervlakteverhardingen; 5. het
aanbrengen
van
nieuwe
tracés
voor
ondergrondse
en
bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 37 Waarde - Westfriese Omringdijk
111
b.
De in lid 37.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor: 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen; 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
c.
De in lid 37.4, sub a bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de Westfriese Omringdijk.
112
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 37 Waarde - Westfriese Omringdijk
Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
38.1 B e s t e m m i n g s o m s c h r i j v i n g De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing;
38.2 B o u w r e g e l s a.
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen zal op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming, met uitzondering van bestaande bebouwing.
b.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
c.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel: -
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal niet meer dan 5 m bedragen.
38.3 N a d e r e e i s e n Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van: -
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de waterdefensieve functie van de waterkering,
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
38.4 A f w i j k e n v a n d e b o u w r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits: -
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterdefensieve functie van de waterkering;
-
er overleg met de waterkeringbeheerder heeft plaatsgevonden,
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
113
bij omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 38.2, sub a en sub b voor het bouwen van gebouwen die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan;
b.
het bepaalde in lid 38.2, sub a en sub c voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan.
38.5 O m g e v i n g s v e r g u n n i n g v o o r h e t u i t v o e r e n v a n e e n werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden; 2. het planten van bomen en/of houtgewas; 3. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen; 4. het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen, waaronder oppervlakteverhardingen; 5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
b.
De in lid 38.5, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor: 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen; 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
c.
De in lid 38,5, sub a bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de zeewering.
114
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 38 Waterstaat - Waterkering
H o o f d s t u k A l g e m e n e
800.33.00.04.00.rgl
3 r e g e l s
Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
117
Artikel 40 Algemene bouwregels
40.1 B e s t a a n d e a f m e t i n g e n Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde: -
een grotere goothoogte;
-
een grotere bouwhoogte;
-
een grotere oppervlakte;
-
een grotere diepte;
-
een grotere dakhelling;
-
een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal: -
de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte;
-
de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
-
de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte;
-
de diepte ten hoogste de bestaande diepte;
-
de dakhelling ten hoogste de bestaande dakhelling;
-
de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling,
bedragen.
40.2 O n d e r g r o n d s b o u w e n Het is verboden ondergronds te bouwen, met uitzondering van: a.
het bouwen van bijbehorende bouwwerken, in welk geval dezelfde bouwregels gelden als de bouwregels voor het bovengronds bouwen van bijbehorende bouwwerken;
b.
het bouwen van ondergrondse vuilcontainers in de bestemmingen 'Groen - 1' en 'Verkeer - Verblijf', in welk geval de regels gelden die voor ondergronds bouwen bij de desbetreffende bestemmingen zijn aangegeven.
118
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 40 Algemene bouwregels
Artikel 41 Algemene gebruiksregels
41.1 G e b r u i k s r e g e l s Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen: a.
het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
b.
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven, met uitzondering van een vulpunt voor lpg ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;
d.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
e.
het
gebruik
van
gronden
en
bouwwerken
ten
behoeve
van
seksinrichtingen; f.
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, anders dan op de gronden met de bestemming ‘Recreatie - Camping’;
g.
het gebruik van naar de weg gekeerde gevels van gebouwen voor automatieken;
h.
het bieden van ruimte voor huisvesting in een woning voor meer dan één afzonderlijk huishouden;
i.
het gebruik van hoofdgebouwen van woningen en de bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte.
41.2 A f w i j k e n v a n d e g e b r u i k s r e g e l s Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
een goede waterhuishouding; de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
het bepaalde in lid 41.1, sub h en toestaan dat dat in een woning ruimte wordt geboden voor de huisvesting van maximaal 4 werknemers die gezamenlijk één huishouden vormen;
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 41 Algemene gebruiksregels
119
b.
het bepaalde in lid 41.1, sub h en toestaan dat in een woning ruimte wordt geboden voor de huisvesting van meer dan 4 werknemers die gezamenlijk één huishouden vormen, met dien verstande dat: 1. de vloeroppervlakte van de woning minimaal 120 m² dient te bedragen; 2. per werknemer minimaal 20 m² extra gebruiksoppervlakte in de betreffende woning aanwezig dient te zijn; 3. in totaal niet meer dan 9 werknemers per woning gehuisvest mogen worden.
c.
het bepaalde in lid 41.1, sub i en toestaan dat een deel van het hoofdgebouw dan wel een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan- of uitbouw tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt mits: 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig; 2. mantelzorg wordt verleend aan ten hoogste 2 personen per hoofdgebouw; 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt, dan wel in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid; 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte ongedaan gemaakt wordt.
120
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 41 Algemene gebruiksregels
Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
42.1 G e l u i d z o n e - i n d u s t r i e 42.1.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein. 42.1.2 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel: -
een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, zal niet worden gebouwd.
42.1.3 Afwijken van de bouwregels Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regel van lid 42.1.2 en toestaan dat toch nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, op voorwaarde dat: a.
de geluidruimte, die via deze bestemming voor het industrieterrein is gereserveerd, niet onevenredig wordt beperkt;
b.
de geluidsbelasting op de gevels van deze geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein, niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.
42.1.4 Specifieke gebruiksregels Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" wordt als strijdig gebruik, in ieder geval gerekend: -
het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.
42.2 V e i l i g h e i d s z o n e - l p g 1 42.2.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg 1" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
121
42.2.2 Bouwregels Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg 1" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel: -
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 42.2.1 bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
42.2.3 Specifieke gebruiksregels Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg 1" wordt als strijdig gebruik, in ieder geval gerekend: -
het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (met uitzondering van het bestaande gebruik, voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).
42.2.4 Wijzigingsbevoegdheid Het bevoegd gezag kan het plan het plan wijzigen door: 1.
de aanduiding “veiligheidszone – lpg 1” te verwijderen op voorwaarde dat de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
2.
de aanduiding “veiligheidszone – lpg 1” te wijzigen (verkleinen), onder de volgende voorwaarden: -
voor de risicovolle inrichting is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend of gewijzigd;
-
de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
-
binnen de gewijzigde zone bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
122
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 42 Algemene aanduidingsregels
Artikel 43 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: -
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de woonsituatie;
-
de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht,
bij een omgevingsvergunning afwijken van: a.
de in het plan bij recht gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten en afmetingen, uitsluitend indien dit om bouwtechnische of constructieve redenen of om andere redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
b.
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
c.
het bepaalde in het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;
d.
het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits: 1. de maximale oppervlakte van een plaatselijke verhoging niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt; 2. de hoogte ten hoogste 1,1 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
e.
het bepaalde in het plan ten aanzien van de verplichting om te bouwen binnen een bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 1,5 m worden overschreden door: 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen; 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 43 Algemene afwijkingsregels
123
H o o f d s t u k O v e r g a n g s -
800.33.00.04.00.rgl
4 e n
s l o t r e g e l s
Artikel 44 Overgangsrecht
44.1 O v e r g a n g s r e c h t b o u w w e r k e n a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 44.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c.
Het bepaalde in lid 44.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
44.2 O v e r g a n g s r e c h t g e b r u i k a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 44.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 44.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Het bepaalde in lid 44.2, sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 44 Overgangsrecht
127
Artikel 45 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Binnenstad en Havens".
128
800.33.00.04.00.rgl - Bestemmingsplan Binnenstad en Havens - 11 juni 2013 Artikel 45 Slotregel
B i j l a g e n
B i j l a g e S t a a t
1 :
v a n
B e d r i j v e n
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
1
Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²
30
10
50
10
50 D
3.1
016
3
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²
30
10
50
10
50
3.1
016
4
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²
30
10
30
10
30
2
-
BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW 10
10
50
0
50
3.1
nummer
GEVAAR
-
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
-
OMSCHRIJVING
STOF
SBI-2008
GEUR
SBI-1993
01
01
-
014
016
0
014
016
014 014
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
02
02
020
021, 022, 024
15
10, 11
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151
101, 102
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
101, 102
1
- slachterijen en pluimveeslachterijen
100
0 100
C
50
R
100 D
3.2
151
101
4
- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m²
100
0 100
C
50
R
151
101, 102
7
151
108
8
- loonslachterijen - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaarmaaltijden met p.o. < 2.000 m²
152
102
0
Visverwerkingsbedrijven:
152
102
5
152
102
1532, 1533 1532, 1533
Bosbouwbedrijven
100
3.2
50
0
50
10
50
3.1
50
0
50
10
50
3.1
- verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m²
100
10
50
30
100
3.2
6
- verwerken anderszins: p.o. <= 300 m²
50
10
30
10
50
3.1
1032, 1039
0
Groente- en fruitconservenfabrieken:
1032, 1039
1
- jam
50
10 100
C
10
100
3.2
1532, 1533
1032, 1039
2
- groente algemeen
50
10 100
C
10
100
3.2
1532, 1533
1032, 1039
3
- met koolsoorten
100
10 100
C
10
100
3.2
1551
1051
0
1551
1051
3
Zuivelprodukten fabrieken: - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j
50
0 100
C
50
R
100
3.2
1552
1052
1
50
0 100
C
50
R
100
3.2
1581
1071
0
Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581
1071
1
- v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens
30
C
10
30
2
1581
1071
2
- v.c. >= 7500 kg meel/week
100
30 100
C
30
100
3.2
1582
1072
Banket, biscuit- en koekfabrieken
100
10 100
C
30
100
3.2
1584
10821
0
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584
10821
5
- Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²
100
30
50
30
100
3.2
1585
1073
50
30
10
10
50
3.1
1586
1083
0
Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586
1083
2
- theepakkerijen
100
10
30
10
100
3.2
1589.2
1089
0
Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2
1089
1
- zonder poederdrogen
100
10
50
10
100
3.2
Deegwarenfabrieken
30
10
R
1593 t/m 1595
1102 t/m 1104
Vervaardiging van wijn, cider e.d.
10
0
1598
1107
Mineraalwater- en frisdrankfabrieken
10
0 100
50
17
13
171
131
10
50 100
172
10 100
30
C
0
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
GELUID
-
AFSTANDEN IN METERS
STOF
-
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
30
2
100
3.2
30
100
3.2
R
-
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
132
0
Weven van textiel:
172
132
1
- aantal weefgetouwen < 50
10
0
100
3.2
173
133
Textielveredelingsbedrijven
50
0
50
10
50
3.1
174, 175
139
Vervaardiging van textielwaren
10
0
50
10
50
3.1
139, 143
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
0
10
50
10
50
3.1
18
14
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181
141
Vervaardiging kleding van leer
30
0
50
0
50
3.1
141
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)
10
10
30
10
30
2
142, 151
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
50
10
10
10
50
3.1
50
10
30
10
50 D
3.1
50
10
50
10
50
3.1
50 100
50
100
3.2
30
176, 177
182 183
Bewerken en spinnen van textielvezels
-
19
15
192
151
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel)
193
152
Schoenenfabrieken
20
16
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
2010.1
16101
2010.2
16102
0
Houtconserveringsbedrijven:
2010.2
16102
2
- met zoutoplossingen
202
1621
203, 204, 205
162
203, 204, 205
162
205
-
-
Houtzagerijen
0
50
10
50
3.1
Fineer- en plaatmaterialenfabrieken
100
30 100
10
100
3.2
0
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout
0
30 100
0
100
3.2
1
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2
0
30
50
0
50
3.1
162902
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
10
10
30
0
30
2
21
17
-
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
2112
1712
0
Papier- en kartonfabrieken:
2112
1712
1
- p.c. < 3 t/u
50
30
50
C
30
R
50
3.1
Papier- en kartonwarenfabrieken
30
30 100
C
30
R
100
3.2
30
30 100
C
30
R
100
3.2
0
10
1
C
10
100
3.2
10
100
3.2
0
30
2
212
172
2121.2
17212
0
Golfkartonfabrieken:
2121.2
17212
1
- p.c. < 3 t/u
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
10
R
22
58
221
581
Uitgeverijen (kantoren)
2221
1811
30
0 100
2222
1812
Drukkerijen van dagbladen Drukkerijen (vlak- en rotatiediepdrukkerijen)
30
0 100
2222.6
18129
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
10
0
0
0
10
30
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
10
1
30
0
30
2
10
10
30
2
0
30
10
30 D
2
0
10
0
10
1
0 100
30
R
100
3.2
50
50
R
50
3.1
30
10
30
2
100
10 100
50
100
3.2
50
10 100
50
R
100
3.2
50
10
50
50
R
50
3.1
50
10
30
30
50
3.1
100
10
50
50
1814
A
Grafische afwerking
0
0
10
2223
1814
B
2224
1813
Binderijen
30
0
Grafische reproduktie en zetten
30
0
2225
1814
Overige grafische aktiviteiten
223
182
Reproduktiebedrijven opgenomen media
30 0
23
19
-
2320.2
19202
A
24
20
-
Smeeroliën- en vettenfabrieken VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2442
2120
0
Farmaceutische produktenfabrieken:
2442
2120
1
- formulering en afvullen geneesmiddelen
50
10
2442
2120
2
- verbandmiddelenfabrieken
10
10
2462
2052
0
Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462
2052
1
- zonder dierlijke grondstoffen
2464
205902
2466
205903
A
Fotochemische produktenfabrieken Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken
GEVAAR 0
2223
GELUID
-
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
-
OMSCHRIJVING
STOF
SBI-2008
nummer
SBI-1993
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
25
22
-
VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF
2512
221102
0
Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512
221102
1
- vloeropp. < 100 m2
2513
2219
26
23
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
261
231
0
Glasfabrieken:
261
231
1
2615
231
262, 263
232, 234
0
262, 263
232, 234
1
262, 263
232, 234
2661.2 2661.2
Rubber-artikelenfabrieken
50
R
100 D
3.2
- glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j
30
30 100
30
100
3.2
Glasbewerkingsbedrijven
10
30
50
10
50
3.1
10
10
30
10
30
2
2
Aardewerkfabrieken: - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW
30
50 100
30
100
3.2
23612
0
Kalkzandsteenfabrieken:
23612
1
- p.c. < 100.000 t/j
10
50 100
30
100
3.2
Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken
50
50 100
30
100
3.2
10
50 100
10
100
3.2
100
3.2
100 D
3.2
2662
2362
2663, 2664
2363, 2364
0
Betonmortelcentrales:
2663, 2664
2363, 2364
1
- p.c. < 100 t/u
2665, 2666
2365, 2369
0
Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666
2365, 2369
1
- p.c. < 100 t/d
10
50 100
50
267
237
0
267
237
1
Natuursteenbewerkingsbedrijven: - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²
10
30 100
0
2681
2391
Slijp- en polijstmiddelen fabrieken
10
30
50
10
50 D
3.1
2682
2399
C
50
50 100
50
100 D
3.2
28
25, 31
-
Minerale produktenfabrieken n.e.g. VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)
R
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
STOF
0
GEUR
251, 331
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-2008
nummer
SBI-1993
281
251, 331
1
- gesloten gebouw
30
30 100
30
100
3.2
2821
2529, 3311
0
284
255, 331
B
Tank- en reservoirbouwbedrijven: Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.
50
30 100
30
100 D
3.2
2851
2561, 3311
0
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851
2561, 3311
1
- algemeen
50
50 100
50
100
3.2
2851
2561, 3311
11
- metaalharden
30
50 100
50
100 D
3.2
2851
2561, 3311
12
- lakspuiten en moffelen
100
30 100
50
R
100 D
3.2
2851
2561, 3311
2
- scoperen (opspuiten van zink)
50
50 100
30
R
100 D
3.2
2851
2561, 3311
3
- thermisch verzinken
100
50 100
50
100
3.2
2851
2561, 3311
4
- thermisch vertinnen
100
50 100
50
100
3.2
2851
2561, 3311
5
- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
30
50 100
30
100
3.2
2851
2561, 3311
6
- anodiseren, eloxeren
50
10 100
30
100
3.2
2851
2561, 3311
7
- chemische oppervlaktebehandeling
50
10 100
30
100
3.2
2851
2561, 3311
8
- emailleren
100
50 100
50
100
3.2
2851
2561, 3311
9
- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed)
30
30 100
50
100
3.2
2852
2562, 3311
1
10
30 100
30
100 D
3.2
287
259, 331
Overige metaalbewerkende industrie Grofsmederijen, anker- en A0 kettingfabrieken:
287
259, 331
B
30
30 100
30
100
3.2
29
27, 28, 33
-
29
27, 28, 33
0
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:
29
27, 28, 33
1
- p.o. < 2.000 m2
30
30 100
30
100 D
3.2
30
26, 28, 33
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
26, 28, 33
A
Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie
30
10
30
10
30
2
31
26, 27, 33
-
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
314
272
Accumulatoren- en batterijenfabrieken
30 100
50
100
3.2
316
293
Elektrotechnische industrie n.e.g.
30
10
30
10
30
2
32
26, 33
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.
321 t/m 323
261, 263, 264, 331
Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie
30
0
50
30
50 D
3.1
3210
2612
Fabrieken voor gedrukte bedrading
50
10
50
30
50
3.1
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie
30
0
30
0
30
2
10 100
30
100
3.2
281
-
33
26, 32, 33
-
33
26, 32, 33
A
34
29
341
291
343
293
Constructiewerkplaatsen
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.
100
R
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 0
Autofabrieken en assemblagebedrijven Auto-onderdelenfabrieken
30
R
30
-
351
301, 3315
0
Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351
301, 3315
1
- houten schepen
351
301, 3315
2
- kunststof schepen
352
302, 317
0
Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352
302, 317
1
- algemeen
353
303, 3316
0
Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
354
309
355
30
50
10
CATEGORIE
30
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
35
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
GELUID
-
AFSTANDEN IN METERS
STOF
-
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
50
3.1
100
3.2
100
3.2
100
3.2
30
100 D
3.2
30
100 D
3.2
100
50 100
50
50
30 100
30
Rijwiel- en motorrijwielfabrieken
30
10 100
30
3099
Transportmiddelenindustrie n.e.g.
30
30 100
36
31
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361
310
1
Meubelfabrieken
50
50 100
361
9524
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2
0
10
10
0
10
1
362
321
Fabricage van munten, sieraden e.d.
30
10
10
10
30
2
363
322
Muziekinstrumentenfabrieken
30
10
30
10
30
2
364
323
Sportartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
365
324
30
10
50
30
50
3.1
3663.2
32999
Speelgoedartikelenfabrieken Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
30
10
50
30
50 D
3.1
45
41, 42, 43
-
45
41, 42, 43
0
10
30 100
10
100
3.2
45
41, 42, 43
1
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m²
10
30
50
10
50
3.1
45
41, 42, 43
2
Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m²
10
30
50
10
50
3.1
45
41, 42, 43
3
0
10
30
10
30
2
50
45, 47
-
501, 502, 504
451, 452, 454
10
0
30
10
30
2
10
10 100
10
100
3.2
10
30 100
10
100
3.2
- aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven Handel in vrachtauto's (incl. import en reparatie)
501
451
5020.4
45204
5020.4
45204
B
Autobeklederijen
0
0
10
10
5020.4
45204
C
Autospuitinrichtingen
50
30
30
30
5020.5
45205
Autowasserijen
10
0
30
503, 504
453
Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
0
0
505
473
0
Benzineservisestations:
505
473
2
- met LPG < 1000 m3/jr
30
505
473
3
- zonder LPG
30
51
46
-
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
511
461
5121
4621
0
Handelsbemiddeling (kantoren) Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders
5122
4622
Grth in bloemen en planten
A
Autoplaatwerkerijen
R
R
10
1
50
3.1
0
30
2
30
10
30
2
0
30
50
50
3.1
0
30
10
30
2
0
0
10
0
10
1
30
30
50
30
50
3.1
10
10
30
0
30
2
R
R
R
STOF
4623
Grth in levende dieren
50
10 100
5124
4624
Grth in huiden, vellen en leder
50
0
46217, 4631
Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
30
5132, 5133
4632, 4633
Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën
5134
4634
Grth in dranken
5135
4635
Grth in tabaksprodukten
5136
4636
5137
4637
5138, 5139
4638, 4639
-
5125, 5131
-
0
100
3.2
30
0
50
3.1
10
30
50
R
50
3.1
10
0
30
50
R
50
3.1
0
0
30
0
30
2
10
0
30
0
30
2
Grth in suiker, chocolade en suikerwerk
10
10
30
0
30
2
Grth in koffie, thee, cacao en specerijen Grth in overige voedings- en genotmiddelen
30
10
30
0
30
2
10
10
30
10
30
2
Grth in overige consumentenartikelen
10
10
30
10
30
2
10
50
50
30
50
3.1
100
0
30
50
100
3.2
0
10 100
10
100
3.2
0
10
50
10
50
3.1
0
30 100
0
100
3.2
50
3.1
514
464, 46733
5151.1
46711
0
Grth in vaste brandstoffen:
5151.1
46711
1
5151.2
46712
0
5151.3
46713
- klein, lokaal verzorgingsgebied Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen)
5152.1
46721
5152.2 /.3
46722, 46723
0
5153
4673
0
5153
4673
1
- algemeen: b.o. > 2000 m²
5153.4
46735
4
zand en grind:
5153.4
46735
5
- algemeen: b.o. > 200 m²
C
CATEGORIE
GEUR
5123
GROOTSTE AFSTAND
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-2008
nummer
SBI-1993
Grth in metaalertsen: Grth in metalen en -halffabrikaten Grth in hout en bouwmaterialen:
5154
4674
0
Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
4674
1
- algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
0
50
10
5155.1
46751
Grth in chemische produkten
50
10
30
100
5156
4676
Grth in overige intermediaire goederen
10
10
30
10
30
2
5157
4677
0
Autosloperijen: b.o. > 1000 m²
10
30 100
30
100
3.2
10
30 100
10
100 D
3.2
10
10
50
10
50
3.1
10
100
3.2
R
100 D
3.2
5157.2/3
4677
0
Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m²
5157.2/3
4677
1
- overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m²
518
466
0
Grth in machines en apparaten:
518
466
1
- machines voor de bouwnijverheid
0
10 100
518
466
2
- overige
0
10
50
0
50
3.1
Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.
0
0
30
0
30
2
0
0
10
10
10
1
0
0
30
C
0
30
2
10
0 100
C
0
100
3.2
0
0 100
C
30
100
3.2
519
466, 469
52
47
527
952
-
DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
60
49
6022
493
Taxibedrijven
6023
493
Touringcarbedrijven
494
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m²
6024
-
0
VERVOER OVER LAND
1
63
52
-
6311.2
52242
0
6311.2
52242
2
- stukgoederen
6312
52102, 52109
A
Distributiecentra, pak- en koelhuizen
6312
52109
B
Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)
64
53
-
641
531, 532
642
61
0
0
50
C
30
50
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
494
GEVAAR
- Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m²
6024
GELUID
-
AFSTANDEN IN METERS
STOF
-
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
3.1
DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart: 50
R
100 D
3.2
30
0
10 100 10
50
C
50
R
50 D
3.1
0
0
30
C
10
30
2
Post- en koeriersdiensten
0
0
30
C
0
30
2
A
Telecommunicatiebedrijven
0
0
10
C
0
10
1
50
30
50
10
30
30
50
30
POST EN TELECOMMUNICATIE
71
77
-
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
90
37, 38, 39
-
MILIEUDIENSTVERLENING
9001
3700
9002.1
381
RWZI's en gierverwerkingsinricht., met A0 afdekking voorbezinktanks: Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven A e.d.
9002.1
381
B
9002.2
382
A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2
382
100
50
30
9002.2
382
A2 - kabelbranderijen - pathogeen afvalverbranding (voor A4 ziekenhuizen)
50
10
9002.2
382
100
9002.2
382
A5 - oplosmiddelterugwinning - verwerking fotochemisch en galvanoA7 afval
10
9002.2
382
C0 Composteerbedrijven:
9002.2
382
C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr
Gemeentewerven (afval-inzameldepots)
93
96
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1
96011
A
Wasserijen en strijkinrichtingen
9301.1
96011
B
9301.2
96012
9301.3
96013
A
50
3.1
50
3.1
10
100
3.2
30
10
50
3.1
0
10
30
R
10
30
30
R
100 100 100
100 D
3.2
30
2
10
100
3.2
30
50
3.1
30
0
50
Tapijtreinigingsbedrijven
30
0
50
30
Chemische wasserijen en ververijen
30
0
30
30
0
0
30
0
Wasverzendinrichtingen
C
R
R
50
3.1
30
2
30
2
B i j l a g e
2 :
B e s c h e r m d
s t a d s g e z i c h t
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Postbus 5406 2280 HK Rijswijk Telefoon: (070) 949393 Postbus 439 2260 AK Leidschendam
Telefoon: (070) 209260
De heer Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Postbus 20951 2500 EZ 's-GRAVENHAGE
Rijswijk
Bijlage(n)
Uw brief
17 september 1984
div.
18 augustus 1983 Toestel
Onderwerp
Aanwijzing beschermd stadsgezicht Enkhuizen, gemeente Enkhuizen.
Uw kenmerk
MJZ 1883019 Ons kenmerk
MMA/MO 70 I I
Met verwijzing naar bovenvermelde brief zend ik u hierbij een reeds door mij ondertekende gemeenschappelijke beschikking in tweevoud, met bijbehorende tekening en toelichting, betreffende de aanwijzing van een deel van de gemeente Enkhuizen tot beschermd stadsgezicht. Indien u zich met de inhoud van de stukken kunt verenigen, zal ik gaarne beide exemplaren van de beschikking, door u mede ondertekend terug ontvangen. Nadat de beschikking door mij van een datum is voorzien, zalik u één exemplaar van deze beschikking wederom doen toekomen. Voor het doen van mededeling in de Nederlandse Staatscourant alsmede voor toezending aan de in het besluit genoemde instanties zal dezerzijds zorg worden gedragen.
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
(mr. drs .C.C."Brinkman)
Bezoekadressen Rijswijk SirW. Churchilllaan 362 SirW. Churchilllaan 366 Steenvoordelaan 370
Correspondentie uitsluitend richten aan het postadres, met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.
Telex Rijswijk 31680 wvc rwnl Telex Leidschendam 32347 wvcl nl
I "
Rijswijk
Kenmerk M M A / M O 7 0
17 september 1984
DeMinistervan Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer: Overwegende dat ten aanzien van een gedeelte van de gemeente Enkhuizen - het specifieke karakter van de welvarende 17de eeuwse havenstad in de oostelijke stadshelft in het uitgebreide havenareaal en in de dichte bebouwing bewaard is gebleven; - in het westelijk stadsdeel in het vaarten- en wegenpatroon en in de kleine schaal van de bebouwing tot uiting komt dat de in de 17de eeuw verwachte stedelijke groei is uitgebleven, waardoor dit gebied twee eeuwen lang als tuinengebied heeft gefunctioneerd; - de ligging aan de voormalige Zuiderzee en de relatie tussen de omwalde stad en de deels nog onbebouwde omgeving van grote waarde is; - de ruimtelijke ontwikkeling grotendeels binnen de structuur en schaal van de middeleeuwse stad en de latere uitbreidingen heeft plaatsgevonden; - het bebouwingsbeeld in grote delen van de oude stad nog samenhangend en waardevol is; Gelet op artikel 20 van de Monumentenwet; Gehoord de Monumentenraad, de raad van de gemeente Enkhuizen, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Rijksplanologische Commissie; b e s l u i t e n : Het gebied in de gemeente Enkhuizen zoals is aangegeven op de bij deze beschikking behorende tekening nr. 103 en met een stippellijn is omgrensd en zoals omschreven in de toelichting bij deze beschikking, aan te wijzen
— 7 —
als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 20 van de Monumentenwet. Van deze beschikking, waarvan mededeling zal worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant, zal afschrift worden gezonden aan de Monumentenraad, de raad van de gemeente Enkhuizen, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Rijksplanologische Commissie.
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
(mr.drs.L.C.Brinkman)
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
\ CJv>>4-€fY^<-~J (dr.P. Winsemius)
REGISTER VAN BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN (art. 21 Monumentenwet) Gemeente:
Enkhuizen
Plaats:
Enkhuizen
Provincie:
Noord-Holland
DE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN CULTUUR EN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER Overwegende dat ten aanzien van een gedeelte van de gemeente Enkhuizen - het specifieke karakter van de welvarende 17de eeuwse havenstad in de oostelijke stadshelft in het uitgebreide havenareaal en in de dichte bebouwing bewaard is gebleven; - in het westelijk stadsdeel in het vaarten- en wegenpatroon en in de kleine schaal van de bebouwing tot uiting komt dat de in de 17de eeuw verwachte stedelijke groei is uitgebleven, waardoor dit gebied twee eeuwen lang als tuinengebied heeft gefunctioneerd; - de ligging aan de voormalige Zuiderzee en de relatie tussen de omwalde stad en de deels nog onbebouwde omgeving van grote waarde is; - de ruimtelijke ontwikkeling grotendeels binnen de structuur en schaal van de middeleeuwse stad en de latere uitbreidingen heeft plaatsgevonden; - het bebouwingsbeeld in grote delen van de oude stad nog samenhangend en waardevol is; Gelet op artikel 20 van de Monumentenwet; Gehoord de Monumentenraad, de raad van de gemeente Enkhuizen, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Rijksplanologische Commissie; B E S L U I T E N : Het gebied in de gemeente Enkhuizen zoals is aangegeven op de bij deze beschikking behorende tekening nr. 103 en met een stippellijn is omgrensd en zoals omschreven in de toelichting bij deze beschikking, aan te wijzen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 20 van de Monumentenwet. Van deze beschikking, waarvan mededeling zal worden gedaan in de Nederlandse Staatscourant, zal afschrift worden gezonden aan de Monumentenraad, de raad van de gemeente Enkhuizen, Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Rijksplanologische Commissie.
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
Mr.Drs. L.C. Brinkman De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Dr.
P. Winsemius
Beschikking van: 17 september 1984
, . van Welzijn, Volksgezondheid Ministeries e n cultuur en Volkshuisvesting Afdeling- Ruimtelijke Ordening en Miliei beheer
Overeenkomstig het oorspronkelijke, de secreiativvan do-Monumentenraad,
van Duim .n Inr^rllM^/i.
1 7 ZSr^-r-i 1
1 OO
stadsgezicht Enkhuizen
BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN EX ARTIKEL 20 VAN DE MONUMENTENWET
ENKHUIZEN, gemeente Enkhuizen
Toelichting op het voorstel tot aanwijzing van Enkhuizen, tot beschermd stadsgezicht.
Het te beschermen stadsgezicht omvat het op bijgevoegde kaart (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, tekening nr. 103) door een stippellijn omgrensde gebied.
RDMZ februari 1982.
-1-
INLEIDING
ONTSTAAN EN ONTWIKKELING
Het te beschermen stadsgezicht Enkhuizen omvat de oude kern binnen de vesting van de havenstad aan de voormalige Zuiderzee en enige open gebieden die daaraan grenzen. &irmen dit te beschermen stadsgezicht zijn, globaal genomen, een tweetal gebieden te onderscheiden, die als gevolg van de ontwikkelingsgeschiedenis van Enkhuizen verschillen in karakter en kwaliteit. Het specifieke karakter van Enkhuizen als welvarende havenstad in de beginjaren van de Republiek is voornamelijk in de oostelijke stadshelft bewaard gebleven. Het uitgebreide havenareaal en de veelal historisch waardevolle, dichte bebouwing in de hoofdstraten dragen in het bijzonder bij aan het hiervoor karakteristieke stadsbeeld. Vooral in het westelijk stadsdeel, dat overeenkomt met de laatste grote stadsuitbreiding uit het einde van de 16de eeuw, komt tot uiting dat de stad vervolgens een lange periode van sterke achteruitgang heeft meegemaakt. Het karakter van dit gebied, dat door het uitblijven van de verwachte stedelijke groei meer dan twee eeuwen als tuinengebied heeft gefunctioneerd, wordt vooral bepaald door het oorspronkelijke patroon van vaarten en wegen en door de kleine schaal van de bebouwing daarlangs. Een dergelijk landelijk aandoend gebied van deze omvang binnen de stadswallen is een voor Nederland uniek gegeven. Aan de zuidrand van dit gebied hebben zich aan het einde van de 19de eeuw een aantal nieuwe elementen van een eigen karakter ingevoegd. De relatie tussen de omwalde stad en de deels nog open omgeving is van grote waarde. Het zijn deze kenmerken en kwaliteiten die de hoofdmotieven vormen voor het voorstel de binnenstad van Enkhuizen aan te wijzen tot beschermd stadsgezicht.
De oudste gegevens over Enkhuizen betreffen een agrarische nederzetting ten zuidoosten van de tegenwoordige stad. In de periode van de vorming van de Zuiderzee tussen ca. 1150 en 1450 zullen de landbouwgronden in de omgeving van deze nederzetting langzaam maar zeker opgegeven zijn. Bij de aanleg van de Westfriese omringdijk, in 1326 voltooid, is het blijkbaar al niet meer de moeite waard geweest OudEnkhuizen binnen de bedijking op te nemen. De bewoners zullen zich meer en meer op het "vasteland" zijn gaan vestigen, vermoedelijk aan de dijk ter weerszijden van de Westerstraat. Het beloop van de Westfriese omringdijk komt in de huidige situatie overeen met de Noorderweg, Vissersdijk en Breedstraat, wat door de hogere ligging van deze straten ten opzichte van het binnendijkse gebied nog goed te herkennen is. Door vergraving is het verdere beloop in zuidelijke richting niet meer te traceren. Behoudens de nederzetting aan de dijk is er in de prestedelijke situatie sprake van een tweede, oudere nederzetting, het dorp Gommerkerspel. Deze nederzetting, vermeld in 1204 met een eigen kerk, bestaat uit een lintbebouwing aan De Streek, een ontginningsbasis, die zich uitstrekt van Hoorn
-2-
De pre stedelijke situatie
tot Enkhuizen en waaraan ook de naburige dorpen Bovenkarspel en Grotebroek liggen. Deze ontginnings- en bewoningsbasis komt in de huidige binnenstad overeen met de Westerstraat en de vermelde kerk is de voorloper van de Westerkerk. De eerste tekenen van de ontwikkeling tot een zeevarende handelsgemeenschap dateren uit het begin van de 14de eeuw, wanneer er handelsrelaties bestaan met Noord Duitsland en het Oostzeegebied. In 1355 worden Enkhuizen en Gommerkerspel samengevoegd tot stad, in dezelfde periode dat ook andere Zuiderzeesteden als Hoorn, Edam en Monnickendam stadsrechten verleend worden. De opkomst van de stad vindt zijn oorzaak in de voorspoedige ontwikkeling van de scheepvaart en aanverwante bedrijvigheid, die voortduurt tot het midden van de 17de eeuw. De vooruitgeschoven ligging aan do Zuiderzee is hierbij van groot belang geweest. De buitenlandse handel vormt een van de peilers van de welvaart. In de bloeiperiode van de Republiek heeft Enkhuizen na Amsterdam de grootste haven aan de Zuiderzee. De stad heeft dan een eigen koopvaardijvloot op de Oost en de West. Van het begin af aan vormt de naringvisserij een tweede bron van inkomsten, die np. 1500 echte..* steeds belangrijker wordt. Het met de handel verworven kapitaal wordt voor een deel gestoken in bedrijven die nauw betrokken zijn bij de scheepvaart en de haringvisserij: scheepswerven, zeilmakerijen, touwslagerijen e.d. en zoutketen, ondermeer voor het zouten van de haring. Het zogenaamde Paalkistrecht, aan Enkhuizen verleend als beloning voor het kiezen van de zijde van de prins van Oranje in 1572, betekent eveneens een belangrijke bron van inkomsten voor de stad. Dit recht stelt de stad in staat tol te heffen van passerende schepen in verband met de bebakening van de zeevaartroutes over de Zuiderzee, die door de stad verzorgd dient te worden. De economische structuur van Enkhuizen is vrijwel geheel gericht op de scheepvaart. Als markt- en verzorgingscentrum voor het omringende platteland heeft de stad een ondergeschikte rol vervuld. De groei van de stad zal zich in de eerste plaats hebben gemanifesteerd rond de Westerstraat en de Breedstraat. In 1361
-3wordt de eerste haven, binnendijks evenwijdig aan de Breedstraat, aangelegd. Deze haven komt overeen met de
Buitendijkse haven Stadsomvang in de 15e eeuw
huidige Zuiderhavendijk en voorts met de Nieuwstraat, Kaasmarkt en Noorderhavendijk. Rond 1400 volgt een verdere uitbreiding van de haven door de aanleg van twee havenhoofden buitendijks aan de zuizijde van de stad. In de tweede helft van de 14de eeuw wordt een begin gemaakt met de bouw van de huidige Westerkerk en in 1421/22 met de huidige Zuiderkerk. De bouw van de Zuiderkerk hangt samen met het definitieve opgeven van Oud-Enkhuizen na de St. Elisabeth's vloed. De ligging van de Zuiderkerk achter de bebouwing aan de Westerstraat duidt op een reeds bestaande dichte bebouwing aan deze hoofdas in het begin van de 15de eeuw, waar voor de bouw van een kerk geen ruimte meer is. Het ruimtegebruik in het voormalige Gommerkerspel is veel minder intensief. Tussen 1486 en ± 1546 worden verdedigingswerken volgens het huidige beloop van Dijk, Prinsenstraat, Oude Gracht, Spaans Leger en Wilhelminaplantsoen aangelegd. Dit wordt algemeen als de oudste omwalde omvang van de stad gezien. In 1540 wordt de zuidelijke stadsgracht tot haven verbreed en de muur verlegd naar de tegenwoordige Paktuinen. De toegang tot deze haven, de huidige Oude Haven, wordt beheerst door de in datzelfde jaar gebouwde verdedigingstoren, de Dromedaris. Kort na het tot stand komen van deze haven wordt het gedeelte van de oude binnenhaven tussen de Kalksteiger en het Verlaat ten behoeve van marktruimte gedempt. Het oudst bekende kaartbeeld van de stad, de plattegrond die Jacob van Deventer omstreeks 1560 heeft vervaardigd, geeft de stad in deze fase van de ontwikkeling weer. Het daarbinnen gelegen stratenpatroon vertoont grote overeenkomst met de huidige situatie. De Westerstraat en de Breedstraat vormen de hoofdelementen. Een groot deel van de overige straten is daarop georiënteerd, staat er min of
-4-
meer haaks op of loopt daaraan evenwijdig. De verbindingen tussen de Westerstraat en de daaraan evenwijdige, prestedelijke sloten bestaan uit zeer smalle stegen, veelal "steiger" genoemd, ter plaatse van vroegere dwarsslootjes. Alle binnen de stad voorkomende grachten, waarvan alleen de Driebanen en de Staalevergracht bewaard zijn gebleven, sluiten aan op de waterhuishouding van de polder. De twee grote havens voor de stad met de als dijken uitgevoerde kaden daarlangs staan in open verbinding met de Zuiderzee. Het beloop van St.Janstraat/Dijk wijkt duidelijk af van het tamelijk rechtlijnige stratenpatroon. Er bestaat een opvatting dat dit tracé in zuid-oostelijke richting doorgetrokken de verbinding is geweest tussen Gommerkerspel en het oudste, agrarische Enkhuizen . De stad is ten tijde van Jacob van Deventer nog niet overal even dicht bebouwd. In het oostelijk deel van de stad zijn alle straten met aaneengesloten bebouwing aangegeven. Het kloosterterrein bij de Zuiderkerk is de enige opvallende open ruimte. In het westelijk gedeelte is behoudens de Westerstraat met de Westerkerk en de drie kloosters zeer schaars bebouwing aangegeven. Aan de Westerstraat en de Breedstraat zijn de belangrijkste openbare gebouwen gevestigd, de beide kerken en het stadhuis. In het gebied buiten de stad zijn de doorgaande route De Streek en de Westfriese omringdijk weergegeven, evenals de hoofdstructuur van de waterlopen in de omringende polder. De lange reeks gebouwen langs de zeedijk ten zuiden van de stad bestaat voornamelijk uit zoutketen. De periode van ca. 1560 tot ca. 1650 kan gezien worden als het hoogtepunt in de economische bloei van Enkhuizen. In dit tijdperk vindt een aanzienlijke uitbreiding plaats van het stedelijk gebied. Tussen 1567 en 1570 ontstaan de Ooster-
Uitbreidihg havens rond de stad
en Vissershaven door de aanleg van de Wierdijk op enkele tientallen meters uit de oost- en noordoostkust van de stad. Na 1590 vindt een aanzienlijke uitbreiding van het territoir plaats, die gecombineerd wordt met het aanbrengen van een nieuwe verdedigingsgordel. De aanleg van de versterking aan westelijk en noordwestelijke zijde van de stad bestaande uit
-5-
aarden wal, natte gracht en zeven bastions geschiedt onder leiding van Adriaan Antonisz. van Alkmaar. Het eigenlijke stedelijke uitbreidingsplan wordt gewoonlijk ook aan hem toegeschreven. De uitleg bestaat uit een betrekkelijk rechtlijnig en ruim opgezet stelsel van havens, grachten en straten. Het patroon wordt ook hier bepaald door De Streek, de Nieuwe Westerstraat
X :bbè$.shaven
Uitbreiding stad en havens rond 1600
en de prestedelijke verkaveling. In de zuidelijke helft van de uitleg vindt aanzienlijke uitbreiding plaats van havenen bedrijfsterreinen. In 1590 wordt evenwijdig aan de Oude Haven de Nieuwe Haven gegraven en, meer naar het westen, in respectievelijk 1590 en 1619 de Oude en Nieuwe Buishaven.Deze havens, alsook de rond 1593 tot stand gekomen Krabbershaven aan de noordoostzijde van de stad,staan in open verbinding met de zee. De zuidgrens van de stadsuitleg wordt gevormd door de omringdijk, waardoor de door Jacob van Deventer weergegeven zoutketen in de stad zijn opgenomen. In de noordelijke helft wordt een uitgebreid vaartenstelsel aangelegd dat aansluit op de waterwegen in de polder Het Grootslag, een vaarpolder waarvan de landerijen tot voor kort uitsluitend over water bereikbaar waren. De binnen de stad gelegen agrarische bedrijven hebben de vaarten voor hun bedrijfsvoering altijd nodig gehad. Een tweetal "bomen" regelen het waterverkeer met het buitengebied: de Oudegouwsboom aan het eind van het Handvastwater en de Boereboom aan het eind van de Noorder Boerevaart De drie toegangen tot de stad via De Streek en de omringdijk worden verplaatst naar de nieuwe vesting: de Noorderpoort aan het einde van de Noorderweg, de Ketenpoort aan het einde van de Zoutkeetdijk en de Westerpoort aan het einde van de Westerstraat. Tijdens het hoogtepunt van de bloeiperiode wordt de Wierdijk intensiever bebouwd. De vestiging van woonhuizen krijgt hier rond 1620 voorrang boven bedrijfsvestiging, waarbij de werven verplaatst worden naar de Nieuwe Haven. Van de kapitale koopmanshuizen, die dan gebouwd worden, rest nog slechts het Peperhuis van de Oost Indische Compagnie, in 1625 oorspronkelijk als woonhuis gebouwd met een pakhuis aan de Oosterhaven. De plattegrond van Biens uit de atlas van Blaeu geeft de stad weer op het hoogtepunt van haar ontwikkeling. De bij Van De-
-6-
venter geconstateerde open plekken zijn vrijwel geheel volgebouwd. In de middeleeuwse kern komt overal aaneengesloten bebouwing voor. De bedrijvigheid aan de havens waar ook de grote magazijnen van de Admiraliteit en de Oost- en Westindische Compagnie zijn gevestigd, is groot. Opvallend is de aan weerszijden bebouwde Paktuinen. De gtadBuitleg van 1590 vertoont op de plattegrond alleen aan de Westerstraat aaneengesloten bebouwing. Vooral ten noorden van de Noorder Boerevaart en de Spaanse Burgwal komt sporadisch bebouwing voor. De grond is hier voornamelijk als tuin in gebruik. Bijzondere openbare gebouwen ontbreken in dit stadsdeel. Aan het einde van de Oude Gracht is een overtoom aangelegd, het enige verbindingspunt in de stad tussen de havens en de grachten en vaarten. In het midden van de 17de eeuw komen nog een aantal monumentale gebouwen tot stand die getuigen van de verworven welvaart van de stad. De aanvankelijk houten Westerpoort wordt in 1649 vervangen door het nu nog bestaande poortgebouw. De verouderde verdedigingstoren de Dromedaris wordt met een verdieping verhoogd en ter verfraaiing van het stadsbeeld voorzien van een leien dak met een open koepeltje. In 1688 komt het bijzonder monumentale stadhuis naar ontwerp van de Amsterdammer Steven Vennecool gereed. Al in het midden van de 17de eeuw is er sprake van stagnatie in de economische bloei. Daarna volgt een periode van grote achteruitgang, die ondermeer tot uiting komt in de bevolkingscijfers van de 17de, 18de en 19de eeuw. Wonen er te Enkhuizen in 1623 circa 28.000 personen, rond 1850, wanneer het absolute dieptepunt wordt bereikt,zijn er niet meer dan 5000 inwoners. Voor deze bijzonder grote terugval kunnen de volgende oorzaken worden aangegeven. In de eerste plaats is er in de tweede helft van de 17de eeuw sprake van een algemene achteruitgang van de welvaart. Op het gebied van de scheepvaart komen daar een aantal specifieke problemen bij, zoals de relatief sterker wordende concurrentie van Amsterdam en de negatieve invloed van de verschillende oorlogen, waarbij schepen voor oorlogsdoeleinden gevorderd of door de vijand geplunderd worden. Het Enkhuizer zand levert steeds meer moeilijkheden op voor de bereikbaarheid van de havens. Uiteindelijk zal de eenzijdige afhankelijkheid van de scheepvaart ook van invloed zijn geweest op de teruggang in de ontwikkeling, omdat de stedelijke economie niet kon terugvallen op een verzorgingsfunctie voor het omringende platteland, zoals bijvoorbeeld in Hoorn het geval was. De zeer grote bevolkingsvermindering gedurende de twee eeuwen heeft uiteraard consequenties gehad voor de ruimtelijke structuur van de stad. Meer dan 1600 panden zijn gesloopt.Keten-^ en Noorderpoort worden afgebroken, evenals de grote magazijnen van de Admiraliteit en de Oost- en Westindische Compagnie. De eerste kadastrale minute uit ca. 1830 geeft alleen nog aaneengesloten bebouwing weer langs de belangrijkste straten. Overigens is er sprake van een zeer schaarse bebouwing. Het merendeel van de grote havens heeft zijn functie verloren
-7en de bebouwing daarlangs is grotendeels verdwenen. De grond in het noordelijk deel van de 17de eeuwse stadsuitleg is ook weinig intensief bebouwd en wordt voornamelijk voor tuinbouwdoeleinden benut. In de laatste decennia van de 19de eeuw neemt de bedrijvigheid in de stad weer toe. Door verbeteringen in de bemaling van de polder Het Grootslag ontstaat een grotere landbouwproductie. Van de veeteelt wordt overgegaan op de tuinbouw. Dit betekent meer welvaart voor de boerenstand die hoofdzakelijk binnen de stadswallen woonachtig is. Door de aanleg van stroomgeleidende dammen langs de vaargeul (ca. 1875) wordt de toegankelijkheid van de havenmond verbeterd. Voorts wordt de stad door de spoorwegverbinding (1885) en de daarop aansluitende veerdiensten op Stavoren en Urk uit haar betrekkelijk isolement verlost. Naast nieuwe bedrijvigheid blijft de visserij tot de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 een belangrijk bestaansmiddel. Als gevolg van deze ontwikkelingen en de daarmee samenhangende bevolkingstoename doen zich duidelijke wijzigingen in de ruimtelijke opbouw voor, die tot dan toe ten opzichte van de eerste kadastrale minute nog vrijwel onveranderd was. Het station wordt op relatief korte afstand van het oude centrum
Gedempte havens en grachten fond 1900
aangelegd door de vrijwel ongebruikte Nieuwe Buishaven te dempen en een deel van de vestingwal met het meest zuidelijk bastion te slechten. Voor de veerboot wordt de Spoorhaven aangelegd. Rond 1890 wordt de havenmond met het oostelijk deel van de Nieuwe Haven vergroot tot de huidige Buitenhaven. De rest van de Nieuwe Haven en de Oude Buishaven worden gedempt. In 1895 komt hier een complex arbeiderswoningen in een park tot stand, het huidige Snouck van Loosenpark, een bijzonder voorbeeld van sociaal idealistische woningbouw uit die tijd. De bebouwingsdichtheid in de kern neemt toe. Een groot deel van de Oude Haven blijft echter onbebouwd. De in onbruik geraakte Vissershaven en Krabbershaven worden omgevormd tot vijvers in het in 1885 aangelegde plantsoon. Op het meest westelijke bastion wordt een begraafplaats aangelegd. Het
-8-
merendeel van de smalle stadsgrachtjes wordt gedempt. Met de demping van het Venedie is in het stratenpatroon een nieuwe noord-zuid verbinding in samenhang met het station tot stand gekomen. Ook in de noordelijke helft van de stadsuitleg neemt, met behoud van de vaarten en de ruime , veelal als tuingebied in gebruik zijnde binnenterreinen, de bebouwingsdichtheid toe. Langs de binnenrand van de vesting komen nieuwe woningen tot stand. Met de demping van het water ter plaatse van het huidige Sybrandsplein is de overtoom en de relatie tussen de vaarten en de havens verloren gegaan. Een verschuiving van de centrumvoorzieningen aan het eind van de zestiger jaren leidt tot veranderingen is de historische structuur van het gebied gelegen tussen de Noorderboerevaart en de Westerstraat. In deze eeuw doen zich ontwikkelingen voor in het gebied buiten de stad. Aan de oostzijde van de stad is tussen de Wierdijk en de strekdam van de vaargeul een jachthaven en een werkhaven aangelegd. Ten noorden daarvan wordt op aangewonnen terrein een onderdeel van het Zuiderzeemuseum gebouwd, een museumdorp dat een beeld geeft van de karakteristieke vissersnederzettingen uit de tijd dat de visserij op de Zuiderzee nog van belang was. In de vijftiger jaren breidt de stad zich uit buiten de vesting op de voormalige vaarpolder.
HUIDIG RUIMTELIJK KARAKTER
Nog altijd ligt de voormalige havenstad aan open water. Van het oorspronkelijk open land rond de stad is een smalle strook bewaard gebleven. Als gevolg van industriële en recreatieve ontwikkelingen is de omgeving van de stad aan de zuid- en noordoost zijde ingrijpend gewijzigd. De directe relatie tussen de stad en de vaarpolder Het Grootslag is door de stadsuitbreiding niet meer aanwezig. De karakteristieke beslotenheid van de historische stad, omgeven door de wallen en de Wierdijk, is herkenbaar bewaard gebleven. In het oorspronkelijk beperkte aantal verbindingen van de stad met de omgeving is geen wezenlijke verandering gekomen. Nog altijd vormen de Westerpoort en de havenmond aan land- en zeezijde de voornaamste toegangen tot de stad. De spoorlijn vervangt in feite de oorspronkelijke ontsluiting via de Ketenpoort, terwijl de overige verbindingen met de omgeving, via de Hoorderweg en over water via de Oude Gouws- en Boereboom, nog altijd van meer locaal belang zijn. In de loop van de geschiedenis is de plattegrond van de stad, zoals deze aan het einde van de 16de eeuw bij de laatste grote uitleg tot stand is gekomen, niet ingrijpend gewijzigd. De bebouwingsdichtheid is als gevolg van de langdurige achteruitgang en de daaropvolgende periode van opleving meer aan verandering onderhevig geweest, echter niet overal in gelijke mate. Dit heeft ertoe geleid dat binnen de oude stad een aantal gebieden van uiteenlopend ruimtelijk karakter te onderscheiden is: de middeleeuwse kern, zoals deze is weerge-
-9-
geven op de kaart van Jacob van Deventer, het havenareaal, dat als een schil rond drie zijden van de kern ligt, en de overige stadsuitleg. De ruimtelijke structuur van de middeleeuwse kern wordt bepaald door de Westerstraat en de Breedstraat, waarin het merendeel van de centrumfuncties is geconcentreerd. De Westerstraat kent vele, zeer smalle verbindingsstegen met de achterliggende straten en grachten. Deze stegen of steigers komen op onregelmatige afstanden voor. Grotere onderbrekingen in de Westerstraat worden gevormd door de Nieuwstraat en het Venedie, een gedempte gracht, die sinds de aanleg van de spoorlijn tot een dwarsverbinding van betekenis geworden is. De verbindingsstegen van de Breedstraat komen op regelmatige afstand voor. De overige straten en grachten lopen voornamelijk parallel aan de T-vormige hoofdstructuur van Westerstraat en Breedstraat, zonder dat er overigens van een duidelijke regelmaat sprake is. De oorspronkelijke ontstaansgeschiedenis van de stad, voortgekomen uit twee nederzettingen is in de plattegrond afleesbaar gebleven in de situering van de twee grote kerken halverwege de Westerstraat en nabij de kruising Westerstraat-Breedstraat en in het afwijkende noord-west/zuidoost gerichte beloop van de St. Janstraat. De straten en grachten in de kern zijn over het algemeen lang en smal en kennen door de aaneengesloten bebouwing erlangs een sterke ruimtelijke beslotenheid. Geringe afwijkingen in beloop en breedte verlevendigen het beeld. De Breedstraat met het relatief brede dwarsprofiel ter hoogte van het stadhuis en de speciaal voor de marktfunctie aangelegde Nieuwstraat, door demping van een deel van de binnenhaven, hebben het karakter van centrale stedelijke ruimten. De eerste binnendijkse haven van de stad, de Zuiderhavendijk, evenwijdig aan de Breedstraat aangelegd, neemt in de ruimtelijke structuur van de kern een bijzondere plaats in. De smalle haven heeft in feite meer het karakter van een binnenstadsgracht. Opvallend is het planmatige rechte tracé in tegenstelling tot het gebogen beloop van de Driebanen en de Staalevergracht, die een geheel ander karakter hebben, samenhangend met de oorspronkelijke functie voor de waterhuishouding en als vaarverbinding met het polderland. De bebouwingsdichtheid van de kern is hoog. De bebouwing heeft zich grotendeels binnen de oorspronkelijke smalle verkaveling en kleine schaal ontwikkeld. Dominante elementen zijn nog altijd de beide grote kerken en het stadhuis. Het bebouwingsbeeld is zeer afwisselend en plaatselijk van grote waarde. De inrichting van de open ruimte van de hoofdstraten en de Zuiderhavendijk is van belang voor het karakter van de stad. In de overige straten in de kern is de inrichting van de open ruimte door demping en veranderde gebruikseisen in de laatste eeuw duidelijk beïnvloed. Beplanting komt vrijwel alleen voor langs de grachten, die in de ruimtelijke opbouw van de kern een bijzondere plaats innemen. De uit de bloeiperiode van Enkhuizen stammende havens liggen buitendijks als een schil rond de oude kern. Kenmerkend is de tegenstelling tussen deze grote havenruimten en de stra-
-10-
ten in de middeleeuwse kern. Ruimtelijk boeiende overgangen zijn hiervan het gevolg, zoals bijvoorbeeld bij de Dromedaris, waar de verschillende havens uitmonden in de haventoegang. Door de in de loop van de geschiedenis teruggelopen bebouwingsdichtheid is het ruimtelijk beeld dat de havens in de bloeiperiode van de stad hadden duidelijk gewijzigd. De herinnering hieraan is het best bewaard gebleven in de Oosterhaven en de Oude Haven, waar de bedrijvigheid langs de kaden nog een rol speelt. De havens aan de noordzijde van de stad maken als waterpartij deel uit van het daar in het begin van deze eeuw aangelegde stadspark. Het havenareaal in het zuidelijk gedeelte van de 17de eeuwse stadsuitleg heeft door demping van de meeste havens het oorspronkelijk karakter goeddeels verloren. Het huidige karakter wordt voornamelijk bepaald door ontwikkelingen uit het begin van de periode van opleving, die tegen het einde van de 19de eeuw inzet. De hiervoor meest markante elementen zijn de vergrote Buitenhaven, het station, de spoordijk en het Snouck van Loosenpark. Voor het stadsbeeld zijn voorts de verschillende havenactiviteiten als gevolg van de veerdiensten, de visserij en de pleziervaart van belang. In de laatste decennia is de gedempte Oude Buishaven en het westelijk deel van de Nieuwe Haven bebouwd op een wijze die zich slecht voegt in de voor de omgeving karakteristieke structuur. Het noordelijk deel van de stadsuitleg draagt met uitzondering van de hierboven beschreven Westerstraat weinig stedelijke kenmerken. De basis van de ruimtelijke structuur wordt gevormd door het strakke stramien van elkaar loodrecht kruisende vaarten. De brede hoofdvaarten sluiten aan op de waterlopen uit de oude kern en, via de waterpoortjes in de vesting, op de sloten in de vroegere vaarpolder. Kenmerkend is het meer landelijke dwarsprofiel van de vaarten met graskanten en lage eenvoudige beschoeiïngen. Voorts draagt het niet aaneengesloten bouwen binnen een relatief ruime verkaveling bij tot het weinig stedelijk karakter van het gebied. Een aantal boerderijen herinneren nog aan het voormalig agrarische functioneren van dit gebied. In het gebied tussen de Westerstraat en de Noorderboerevaart is de historische samenhang plaatselijk verzwakt door de aanwezigheid van grotere parkeerterreinen en door nieuwbouw van afwijkende situering en schaal. Op de als bijlage opgenomen inventarisatiekaart is de historisch ruimtelijke waarde van de stad binnen de vesting in haar huidige verschijningsvorm met het oog op de voorgestelde aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in hoofdlijnen weergegeven.
AAN TE WIJZEN GEBIED
De historische kern van Enkhuizen vormt binnen de begrenzing van de vestinggordel, de Wierdijk en de spoorlijn een dermate hechte stedebouwkundige eenheid dat dit gebied in zijn geheel binnen het voorstel voor het te beschermen gebied valt. De onbebouwde gebieden tussen stad en rondweg zijn bij het voorstel betrokken vanwege de oorspronkelijke door de vesting gemarkeerde overgang van de stad in het omringende land. In de begrenzing ten zuiden van de havenmond is het belang van de directe relatie tussen de havens en het IJsselmeer tot
-11uitdrukking gebracht. Binnen een zo gevarieerd gebied als de historische kern van Enkhuizen zijn de belangen waarop de beschermende maatregel is gericht zeker niet voor het gehele gebied gelijk, zoals bij de beschrijving van het huidige ruimtelijk karakter al duidelijk is gemaakt en zoals ook blijkt uit de als bijlage opgenomen historisch ruimtelijke waarderingskaart. In het vervolg zal op de aard van deze belangen voor de verschillende gedeelten van de stad nader worden ingegaan.
NADERE TYPERING TE BESCHERMEN WAARDEN
Het silhouet van de voormalige Zuiderzeehavenstad Enkhuizen is vanaf het IJsselmeer en vanaf de dijk naar Lelystad bijzonder waardevol. De Zuiderkerkstoren steekt hoog boven de daken van de kleinschalige stadsbebouwing en de daar nauw omheen sluitende muur uit. Ook andere monumentale openbare gebouwen als de Dromedaris, het stadhuis en het station onderscheiden zich duidelijk in het silhouet. De havenmond wordt gemarkeerd door houten steigers met een lichtbaken. De vesting vormt de duidelijke, op afstand goed herkenbare overgang tussen stad en buitengebied. De vesting met vijf bastions bestaat uit een aarden wal en een buitengracht. De wal heeft steile taluds en is met gras begroeid. Een dubbele rij bomen op de kruin van de wal accentueert het specifieke beloop van de vesting. De hoofdtoegang tot de stad via De Streek wordt gemarkeerd door de V/esterpoort en de gemetselde boogbrug over de vestinggracht. Twee kleine waterpoorten geven via de waterwegen in de polder toegang tot de vaarten in de stad. In de gehele stad binnen de vesting is het patroon van straten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing van belang. Bij de beschrijving van het huidige ruimtelijke karakter is daarop aan de hand van de hoofdstructuur in grote lijnen ingegaan. Voor een aantal gebieden blijft het aanwijzingsbelang beperkt tot deze voor het gehele stadsgezicht aangegeven belangen. Dit is met name het geval voor de gebieden langs de binnenkant van de vesting, de spoorlijn, het Wilhelminaen Julianaplantsoen en de Van Linschotenstraat. In deze gebieden is sprake van tamelijk recente woningbouw, die qua situering en hoogte goed aansluit op de historische structuur en daardoor ter plaatse weinig afbreuk doet aan het historische karakter van de stad. Voor de gebieden, waar de structuur ingrijpender is gewijzigd, tussen de Westerstraat en de Noorderboerevaart en ter plaatse van de gedempte Oude Buishaven, ligt bij de bescherming de nadruk op de nog aanwezige elementen van de oorspronkelijke structuur en op de relatie met het omliggende gebied.
-12-
Gebieden met ingrijpend gewijzigde structuur
Hierbij is vooral de bouwhoogte en de ruimtelijke relatie met de omgeving van belang. In het overige deel van de stad binnen de vesting is het historische-karakter in veel sterkere mate bewaard gebleven. Ook de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de verkaveling en de structuur van de bebouwing zijn daar van betekenis. Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw is de aaneengesloten wijze van bouwen direct aan de straat. Tuinen en erven liggen duidelijk afgeschermd van de openbare ruimte. In de westelijke helft van de kern en in de stadsuitleg komen daarentegen onderbrekingen in de bebouwing voor. De verkaveling is over het algemeen haaks of bijna haaks op de openbare ruimte. Relatief smalle percelen zijn kenmerkend. De breedte van de panden ligt hoofdzakelijk tussen de 5 en 7 meter. De bouwhoogte is over het algemeen twee bouwlagen met een vaak steile kap, waarvan de nok loodrecht op de straat gericht is. De opbouw van de gevelwand uit afzonderlijke gebouwen geeft een afwisselend straatbeeld. In het gedeelte van de Westerstraat, waar de winkelfunctie het sterkst ontwikkeld is, zijn de percelen smal en relatief diep. Aan de Zuiderhavendijk, de uiteinden van de Breedstraat en de straten van secundair belang in de middeleeuwse kern en ook in de stadsuitleg blijft de bouwhoogte veelal beperkt tot één bouwlaag met een kap. Bij bredere kavels komen ook nokrichtingen evenwijdig aan de straat voor. De indeling van het dwarsprofiel van de meeste straten is eenvoudig. De waarde is gelegen in de tamelijk strakke belijning van de in het profiel aanwezige verschillende gebruikszones en in het verband tussen de gebruiksindeling en de verdere ruimtelijke inrichting. Van bijzonder belang is het dwarsprofiel van de havens, grachten en vaarten. Van betekenis is de relatie tussen de breedte van het water en de straten daarlangs, evenals de indeling van deze straten. Baksteen is het gangbare bestratingsmateriaal. In een aantal grachten en straten zijn ook de historische
-13-
vormgeving en detaillering van de bebouwing en de openbare ruimte van betekenis. De als bijlage toegevoegde historische ruimtelijke waarderingskaart geeft daar een globale indicatie van. Het bebouwingsbeeld wordt in sterke mate bepaald door een afwisseling van lijst- en topgevels. Rijkversierde trapgevels nemen in het stadsbeeld een bijzondere plaats in. Kenmerkend is een zekere eenheid in opbouw en geleding van de gevels en in materiaalgebruik. De opbouw van de panden bestaat over het algemeen uit drie traveeën met verticaal geplaatste ramen. De gevels zijn in hoofdzaak in baksteen opgetrokken en in een enkel geval gepleisterd. De daken zijn van gebakken pannen. De kozijnen, ramen en deuren zijn voornamelijk in hout uitgevoerd en geschilderd. Plaatselijk wordt de inrichting van de open ruimte gekenmerkt door een zone direct langs de bebouwing, die bestaat uit een opeenvolging van particuliere stoepen, al dan niet voorzien van hekken, palen of eenvoudige bankjes. De geringe verschillen in hoogte van de stoepen en de verscheidenheid in bestratingspatronen en materiaalgebruik zijn hierbij van belang. De Westerstraat is de centrale as van de stad. Het uit de middeleeuwen stammende gedeelte is, ondanks de lengte en het rechte beloop, door de enigszins onregelmatige soms zeer flauw gebogen rooilijnen een vrij besloten ruimte. Het op vlucht bouwen van panden levert hier een extra ruimtelijke beslotenheid. Opvallend is de ruimtelijke onderbreking in de smalle straat ter plaatse van de Westerkerk, waaraan de ontstaansgeschiedenis van de stad uit twee nederzettingen geïllustreerd wordt. De situering van de R.K. kerk en school achter de rooilijn op eèn voormalig •kldosterterrein benadrukt de bijzondere functie van deze plek ia de lange Westerstraat. Het gedeelte van de Westerstraat in de stadsuitleg is recht en breed. In de as van de straat staat de Westerpoort. Dominante gebouwen ontbreken verder. De bomenrijen die in het straatbeeld een bijzondere plaats innemen versterken het lineaire karakter van de straat. De Oude Gracht vormt een goed herkenbare overgang tussen de middeleeuwse kern en de stadsuitleg. Voorts geeft de kruising met de Spijtbroekburgwal een markante onderbreking in het straatbeeld. Van belang hierbij is de tegenstelling tussen de ruimtelijke beslotenheid van de straat en het meer open, landelijk karakter van de twee vaarten en het niveauverschil tussen beide. De brede gemetselde boogbruggen -"pijpen"- die nog uit de tijd van de aanleg van de stadsuitbreiding stammen, accentueren deze kruisingen. In de Breedstraat is, met name in het middelste gedeelte, het bestuurlijk centrum van de havenstad gevestigd. Opmerkelijk is hier het voorname karakter van de bebouwing. De straat is breed en versmalt zich naar de beide uiteinden. Het straatbeeld wordt beheerst door het statige stadhuis, in zijn soort een belangrijk vertegenwoordiger van de architectuur o pvattingen van die tijd. Ook de omringende bebouwing
-14-
is voornaam van karakter. Kerkelijke en andere instellingen en kantoren hebben zich hier gevestigd. Voorts is ook de woonfunctie van belang. Naast de gebruikelijke smalle percelen komen ook panden van vier tot vijf traveeen breed voor, met een nokrichting evenwijdig aan de straat. Het bebouwingsbeeld wordt voornamelijk bepaald door de evenwichtige architectuur van 18de- en 19de eeuwse panden met hals- of lijstgevels. Een enkel ouder pand met trapgevel of in laat-gotische stijl vormt hierin een onderbreking. De indeling van de bestrating, ondermeer in aansluiting op het bordes van het stadhuis, benadrukt het functioneren van dit deel van de Breedstraat als centrale ruimte binnen de stad. Een tweetal bomen neemt in deze ruimte een bijzondere plaats in. Aan de smallere uiteinden van de Breedstraat bepalen eenvoudige woonhuizen het karakter. In de indeling van de straat komt de duidelijke scheiding tussen openbaar en privé gebied in de vorm van individuele stoepen nog voor. De rechte dwarsverbindingen geven plaatselijk boeiende doorzichten. In het hellend beloop van deze stegen komt de oorspronkelijke dijkfunctie van de Breedstraat nog tot uiting. Ter hoogte van de Schimmelstraat is er door de directe visuele relatie met de Oude en de Oosterhaven sprake van een bijzondere ruimtelijke tegenstelling tussen de besloten Breedstraat en de nabij gelegen grote havens. Evenwijdig aan de Breedstraat ligt op vrijwel gelijke afstand aan beide zijden een haven. Het karakter van deze havens is sterk verschillend. De Zuiderhavendijk heeft meer het karakter van een stadsgracht gekregen, wat voornamelijk bepaald wordt door de geringe breedtemaat van het water, de, als gevolg van de voormalige dijkfunctie, hoge gemetselde kademuren en de bomen daarlangs. De bruggen liggen op relatief korte afstand van elkaar. De visuele beëindigingen van deze ruimte door de markante bebouwing op de gemetselde boogbrug over het Zuiderspui en door de twee hoge platanen aan de noordzijde zijn van bijzondere waarde. De bebouwing is eenvoudig van karakter, het zijn in hoofdzaak woonhuizen. Een grotere variatie in pandbreedte komt voor en in samenhang daarmee in dakvormen. Voor de inrichting van de openbare ruimte is de stoepenzone van belang. De Nieuwstraat en Kaasmarkt, gelegen in het verlengde van de Zuiderhavendijk bij de kruising met de Westerstraat, vormen een zelfstandige ruimte, die evenals het middendeel van de Breedstraat functioneert als een centrale ruimte. Hier zijn de Kaaswaag en de Oranjezaal en een stadspomp gelegen. De ruimte van de Nieuwstraat wordt afgesloten door de platanen op de kop van de Zuiderhavendijk. Het zicht op het ingangsportaal van de Zuiderkerk vanaf de Nieuwstraat via een smalle steeg is bijzonder waardevol. Boeiend is de ruimtelijke overgang van de stedelijke beslotenheid van de Breedstraat naar de openheid van de Oosterhaven, waarvan het zuidelijk gedeelte ruimtelijk in directe
-15-
relatie staat met de voormalige Zuiderzee. In de voormalige pakhuizen van de Oost-Indische Compagnie is de sfeer van de voor de welvarende havenstad karakteristieke bebouwing bewaard gebleven. Het noordelijk deel van de Oosterhaven is in de loop van de tijd versmald. Van de bedrijvigheid op de kaden is met uitzondering van de betonningsdienst nauwelijks sprake. Bepalend voor het huidige beeld zijn de groene taluds met bomen langs de haven en de over het algemeen lage bebouwing. Aan de Wierdijk geven dezelfde gebouwen van de Oost-Indische Compagnie een indruk van het karakter van de voorname woonhuizen van de kooplieden, die zich hier gevestigd hadden, met hun pakhuizen aan de daaiachtergelegen Oosterhaven. Van bijzondere waarde is het dwarsprofiel van de Wierdijk met de waterkerende muur, de hoge stoep daarlangs, de boombeplanting en de stoepenzone langs de huizen. Meer naar het zuiden toe is de directe relatie tussen de muur en het IJsselmeer van belang voor de karakteristieke ligging van de havenstad aan zee. Bij de brede havens liggen de bruggen op grote afstand van elkaar, in het verlengde van de meest belangrijke doorgaande dwarsverbindingen. De brug halverwege de Oosterhaven maakt deel uit van een serie opeenvolgende dwarsverbindingen tussen de verschillende ruimten parallel aan de Breedstraat. Tevens vormen deze stegen de kortste verbinding tuisen de bijzondere gebouwen in dit gedeelte van de stad, de Zuiderkerk, het stadhuis, de pakhuizen van de Oost-Indische Compagnie en het Staversche poortje aan de Wierdijk. De brug aan het zuideinde van de Oosterhaven is een schakel in de kortste dwarsverbinding via Bocht en Zuiderspui tussen de oudste havens van de stad. De grote afwisseling tussen de open en besloten ruimten op een dergelijk korte afstand van elkaar is in samenhang met de hir-torisch waardevolle bebouwing voor hex karakter van de stad van veel belang. Direct ten zuiden van de bebouwing van Bocht en Zuiderspui staan de verschillende havens direct met elkaar en met de voormalige Zuiderzee in verbinding. Bij dit knooppunt van havens beheerst de oude verdedigingstoren de Dromedaris samen met de achterkant van de huizen aan de Bocht en Zuiderspui, de sluis, de ophaalbruggen en de havenmond, het stadsbeeld. Het geknikte beloop van de Oude Haven en de historisch waardevolle bebouwing in de bocht geven de ruimte een bijzondere beslotenheid. Voorts is de hoge, soms uit meer dan twee bouwlagen bestaande bebouwing, die nog uit de bloeiperiode stamt, voor het karakter v.in deze haven van belang. Door de scheepswerven aan de Paktuinen en de aanlegkade van de Dijk heeft de haven een bedrijfsmatig op het water gericht karakter. De hoge bomen nabij de brug spelen in het beeld een belangrijke rol. Het westelijk deel van de Oude Haven heeft door het verdwijnen van de bebouwing zijn beslotenheid verloren en heeft daardoor aan waarde ingeboet.
-16-
De Buitenhaven staat in open verbinding met het IJsselmeer. De haveningang wordt gemarkeerd door havenlicht en steigers. Het intensieve gebruik, ondermeer als vissershaven, bepaalt het levendige karakter. Rond de havenkom ligt een dijk met een groen talud naar de weg toe. De boombeplanting hierop versterkt de vorm van de havenkom. In dit stadsbeeld dat voornamelijk bepaald wordt door de laat 19de eeuwse ontwikkelingen die de opleving van Enkhuizen inluiden, valt de Dromedaris op als element uit de 17de eeuwse bloeiperiode. In het totale ruimtelijke beeld spelen voorts het station met de aanlegplaats voor de veerdiensten en het Snouck van Loosenpark een belangrijke rol. Het park, dat door een poort toegankelijk is, valt in twee delen uiteen : een symetrisch opgezet gedeelte rond de zonnewijzer en een asymetrisch, landschappelijk aangelegd gedeelte met een vijver. De huizen, twee of vier onder één kap, zijn gebouwd in neo-renaissance stijl. De beplanting van het park is bijzonder waardevol. De vaarten in de noordelijke helft van de stadsuitleg hebben een geheel eigen karakter. De vaarten zijn breed en worden begrensd door met gras begroeide stroken met bomen. De beschoeiing steekt nauwelijks boven de waterlijn uit. De veelvuldig voorkomende botenhuizen, aanlegvlonders en opslagplaatsen langs de vaart komen voort uit het feit dat het vervoer van de agrarische bedrijven met hun landerijen buiten de stad voornamelijk over water plaatsvond. De straten langs de vaart zijn smal en vrijwel zonder indeling. Smalle hoge voetgangersbruggen vormen de belangrijkste verbinding over het water. Van bijzondere waarde is de ruimtewerking bij de kruisingen van de vaarten, met name daar waar de vesting met de Oude Gouwsboom en de Boereboom de ruimtelijke begrenzing vormt. De verschillen tussen het meer stedelijke gebied van de middeleeuwse kern en het tuingebied van de uitleg komen duidelijk tot uiting in de uitmonding van De Drie Banen en de Staalevergracht in het Spaans Leger. Opmerkelijk is het dwarsprofiel van deze grachten in de oude kern, dat smal en eenzijdig bebouwd is met hoge taluds en een gebogen beloop. De lage, eenvoudige bebouwing, die historisch gezien van weinig waarde is, onderstreept het ruime, landelijke karakter van de vaarten. Op sommige plaatsen getuigt agrarische bedrijfsbebouwing nog van het oorspronkelijke karakter van dit tuinengebied binnen de vesting. Ook komt nog een aantal tuin- en buitenhuisjes voor.
RECHTSGEVOLG AANWIJZING
Ter effectuering van de bescherming van het aan te wijzen stadsgezicht moet ingevolge artikel 37, lid 5 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bestemmingsplan ontwikkeld worden. De toelichting op de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht kan daarbij wat het beschermingsbelang betreft als uitgangspunt dienen. Doel van de aanwijzing is, de karakteristieke met de historische ontwikkeling samen-
-17-
hangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen van het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor, een ruimtelijke ontwikkeling, die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.
B i j l a g e L i j s t
3 :
v a n
b e d r i j v e n
b e r o e p e n a a n
h u i s
e n
Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
-
advocaat;
-
accountant-administratieconsulent;
-
alternatieve genezer;
-
belastingconsulent;
-
bouwkundig architect;
-
dierenarts;
-
fysiotherapeut;
-
gerechtsdeurwaarder;
-
huidtherapeut;
-
huisarts;
-
interieurarchitect;
-
juridisch adviseur;
-
kapper;
-
kunstenaar;
-
leraar;
-
logopedist;
-
makelaar;
-
manicure;
-
medisch specialist;
-
notaris;
-
oefentherapeut Cesar/Mensendieck;
-
organisatieadviseur;
-
orthopedagoog;
-
pedicure;
-
psycholoog;
-
raadgevend adviseur;
-
redacteur;
-
registeraccountant;
-
schoonheidsspecialist;
-
stedenbouwkundige;
-
tandarts;
-
tandarts-specialist;
-
tolkvertaler (al dan niet beëdigd);
-
tuin- en landschapsarchitect;
-
verloskundige.
B i j l a g e
4 :
K l e i n s c h a l i g e m a t i g e
b e d r i j f s -
a c t i v i t e i t e n
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Kledingmakerij -
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
-
woningstoffeerderij.
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals: schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf. Reparatiebedrijfjes, waaronder: -
schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
-
uurwerkreparatiebedrijf;
-
goud- en zilverwerkreparatiebedrijf;
-
reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen;
-
reparatie van muziekinstrumenten;
-
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.
Onderwijs -
autorijschool;
-
onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium.
Logiesverstrekking -
bed and breakfast.
Colofon Opdrachtgever Gemeente Enkhuizen Bestemmingsplan BügelHajema Adviseurs b.v. Projectmanagement BügelHajema Adviseurs b.v. Projectnummer 800.33.00.04.00
BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Balthasar Bekkerwei 76 8914 BE Leeuwarden T 058 215 25 15 F 058 215 91 98 E
[email protected] W www.bugelhajema.nl Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort