BESTEMMINGSPLAN
BEDRIJVENTERREIN DE LIER STATUS: VASTGESTELD DATUM: 4 MAART 2013 IDENTIFICATIENUMMER: NL.IMRO.1783.abp00000016-vast
2
COLOFON Dit is een uitgave van de Gemeente Westland, team Stedenbouw & Bestemmingsplannen. Voor meer informatie over dit plan kunt u contact opnemen via: Postadres: Postbus 150, 2670 AD Naaldwijk Bezoeksadres: Stokdijkkade 2, 2671 GW Naaldwijk T 14 0174 F (0174) 673 600 E
[email protected] I www.gemeentewestland.nl Het digitale exemplaar van dit plan is te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl. Datum: 27 maart 2013 Dit product op gesteld door: Adviesbureau RBOI
3
4
TOELICHTING
5
6
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE ............................................................ 7 1 INLEIDING ........... FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. 1.1 Aanleiding ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 1.2 Ligging plangebied ..................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 1.3 Geldend bestemmingsplan .......... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 1.4 Leeswijzer ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2 GEBIEDSVISIE ..... FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. 2.1 Beleidskader .............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieer d. 2.1.1 Gemeentelijk beleid ..................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.1.2 Regionaal beleid ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.1.3 Provinciaal beleid ....................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.1.4 Rijksbeleid ................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.1.5 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2 . 2 R ui m t e l i j k - f un c t i o n e l e s t r uc t uu r . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . 2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw ........ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.2.2 Verkeer .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3 Gebiedsvisie .............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.3.1 Algemeen .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.3.2 Typering gebied .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 2.3.3 Niet -toegestane en/of ongewenste functies Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3 ONDERZOEK ........ FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. 3.1 Milieueffectrapportage ............... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.1.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.1.2 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.2 Bedrijven en milieuzonering ........ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.2.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.2.2 Onderzoek ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.2.3 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.3 Geluid ....................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinie erd. 3.3.2 Onderzoek ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.3 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3 . 4 L uc h t k w a l i t e i t . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . 3.4.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.4.2 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.5 Externe veiligheid ...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.5.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
7
3.5.2 Onderzoek ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.5.3 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.6 Water ........................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.6.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.6.2 Onderzoek ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.6.3 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.7 Bodem ....................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.7.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.7.2 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.8 Ecologie .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.8.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.8.2 Onderzoek ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.8.3 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3 . 9 C u l t u ur h i s t o r i s c h e a s p e c t e n . . . . . . . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . 3.9.1 Wettelijk kader ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefin ieerd. 3.9.2 Onderzoek ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.9.3 Conclusie .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4 JURIDISCHE PLANBES CHRIJVING FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. 4.1 Planvorm ................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2008 Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.1.3 Systematiek van de planregels ....... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.1.4 Systematiek van de planverbeelding Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4.2 Bestemmingsregeling ................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.1 Bestemming "Bedrijventerrein" ....... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.2 Bestemming "Groen" .................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.3 Bestemming "Maatschappelijk" ....... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.4 Bestemming "Tuin" ...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.5 Bestemming "Verkeer" .................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.6 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.7 Bestemming "Water" .................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.8 Bestemming "Wonen" ................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.9 Dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning"Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.10 Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie -3 en -4"Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.11 Dubbelbestemming "Waterstaat" ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.12 Algemene regel "Antidubbeltelregel" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.13 Algemene regel "Algemene bouwregels" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.14 Algemene regel "Algemene aanduidingsregels" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.15 Algemene regel "Algemene afwijkingsregels" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.16 Algemene regel "Algemene wijzigingsregels" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4.2.17 Algemene regel "Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Fout! Bladwijzer niet gedefini 4.2.18 Algemene regel "Algemene gebruiksregels" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.19 Algemene regel "Overige regels" ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.20 Overgangs- en slotregel "Overgangsrecht" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4.2.21 Overgangs- en slotregel "Slotregel" Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
8
5 HANDHAVING ....... FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. 5.1 Handhavingsbeleid ..................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 5 . 2 S t r i j d i g e f un c t i e s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d .
6 UITVOERBAARHEI D FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. 6.1 Economische uitvoerbaarheid ..... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 6 . 2 M a a t s c h a p p e l i j k e u i t v o e r ba a r h e i d F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . 6.2.1 Overleg ..................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 6.2.2 Zienswijzen ............................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9
1 INLEIDING
1.1 Aanleiding De bedrijventerreinen ten westen van De Lier en ten oosten van knooppunt Westerlee zijn gefaseerd tot ontwikkeling gebracht. Feitelijk bestaat het gebied uit vier bedrijventerreinen te weten: "De Hondert Margen", "Leeweg", "Leehove" en "Handelscentrum Westerlee". De laatste kavels op het meest recente terrein Leehove worden binnenkort uitgegeven. Voor de bedrijventerreinen gelden momenteel verschillende bestemmingsplannen. De gemeente Westland heeft tot doelstelling om voor alle bedrijventerreinen in de gemeente nieuwe integrale bestemmingsplannen op te stellen met eenduidige regels en een actuele milieuzonering. Daarnaast geldt een wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar. Deze actualiseringsverplichting volgt uit de Wet ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied Het plangebied is gelegen ten westen van De Lier en wordt begrensd door:
in het noorden: de Hoge Noordweg, Veilingweg en de Nieuwe Tuinen; in het oosten: de bebouwde kom van de kern De Lier; in het zuiden: de Burgemeester van Doornlaan (N223) en de Laan van Vijverberg; in het westen: de rijksweg A20 en de Burgemeester Elsenweg.
De exacte ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1
10
1.3 Geldend bestemmingsplan Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen: bestemmingsplan
vastgesteld
goedgekeurd
Kijckerweg 1983
20-06-1984
19-02-1985
Leeweg
29-08-1991
10-03-1992
Leehove 2000
28-06-2001
17-07-2002
Landelijk Gebied (De Lier)
20-04-1994
25-10-1994
Landelijk Gebied 1e herziening (De Lier)
11-12-1997
14-07-1998
Buitengebied (Naaldwijk)
10-02-2000
13-10-2000
11
1.4 Leeswijzer Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
12
2 GEBIEDSVISIE
2.1 Beleidskader De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid Structuurvisie De gemeente heeft nog geen structuurvisie vastgesteld als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens het overgangsrecht van deze wet wordt een structuurplan als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelijkgesteld met een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de nieuwe wet. De gemeente heeft geen eigen structuurplan, maar voor de gemeente geldt wel een regionaal structuurplan van het Stadsgewest Haaglanden 2020 zoals verwoord in 2.1.2. Visie Greenport Westland 2020 (2005) De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster, maatschappelijke en economische voorzieningen. De aanwezige bedrijven op de Westlandse bedrijventerreinen zijn meestal direct dan wel indirect gerelateerd aan de glastuinbouw. Bijna de helft van het totaal aantal arbeidsplaatsen in de gemeente is te vinden op de bedrijventerreinen (2004: ruim 20.000 arbeidsplaatsen). Voor de periode 2004-2020 is op de Westlandse bedrijventerreinen in totaal 135 ha netto uitgeefbaar. Min of meer trendmatig bedraagt in Westland de jaarlijkse uitgifte van grond aan bedrijven circa 9 ha netto uitgaande van 2% economische groei per jaar. Op basis hiervan en van het nog beschikbare en nieuw in ontwikkeling te nemen aanbod aan bedrijventerreinen tot omstreeks 2020, verwacht Westland over voldoende capaciteit te beschikken. Het bedrijventerrein De Lier is in de visie aangewezen als bestaand bedrijventerrein. Voor de agrogerelateerde bedrijvigheid op de bestaande bedrijventerreinen in Westland kan op basis van het vigerende beleid tot 2020 in voldoende mate worden voorzien. Omdat het zwaartepunt van de glastuinbouwcluster in relatieve zin verschuift van de primaire productie in de kassen naar de aanverwante bedrijvigheid, zal nader overleg met het bedrijfsleven en eventueel onderzoek moeten uitwijzen of aanvullende capaciteit aan bedrijventerreinen nodig is. Zo zullen innovatie, handel en logistiek steeds belangrijker worden. Evaluatie Visie Greenport Westland 2020 (2010) De raad heeft op 14 december 2010 de evaluatie van de Greenportvisie Westland 2020 vastgesteld. Deze evaluatie verwoordt het raadsstandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over in het bijzonder de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. Het doel van de evaluatie is om aan de hand van een analyse duidelijkheid te geven of de strategische keuzes uit 2005 nog steeds de juiste zijn en of aanpassing wenselijk is. Het is een evaluatie en geen nieuwe visie. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie van Westland en zal hét vertrekpunt zijn van de gemeente Westland in reactie op plannen van anderen. Voor bedrijventerreinen wordt in de evaluatie aangegeven dat eerst de nog te ontwikkelen bedrijventerreinen Honderdland fase 2 en TPW Mars in de periode 2015-2020 worden gerealiseerd alvorens een nadere afweging te maken over mogelijk extra ruimte. Om zo effectief mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan, zal overleg opgestart worden om de
13
herstructurering van enkele verouderde bedrijventerreinen een impuls te geven. De ruimtewinst die met herstructurering en meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen in de gemeente Westland geboekt kan worden is overigens gering. Bedrijventerreinenvisie Westland (2008) De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
het anticiperen op actuele en toekomstige marktontwikkelingen om voldoende ruimte te behouden voor groei van bedrijvigheid (inspelen op de vraag van bedrijven, kantoren en detailhandel); het zijn van een toetsingskader voor de actualisering van bestemmingsplannen en de ruimtelijke onderbouwing van andere ruimtelijke besluiten; het verschaffen van duidelijkheid over parkmanagement op bedrijventerreinen.
Het percentage verouderde bedrijventerreinen ligt in Westland met 17% overigens onder het landelijk (ruim 20%) en provinciaal (ruim 25%) gemiddelde. Dit komt onder meer omdat een groot deel van de bedrijventerreinen in Westland relatief jong is. Enkele oudere terreinen zijn de laatste jaren al aangepakt. Volgens deze visie bestaat het plangebied feitelijk uit vier deelgebieden (zie afbeelding):
Greenery Westerlee; Leeweg; Leehove; De Hondert Margen.
Figuur 2 - Ligging bedrijventerreinen (bron: "Bedrijventerreinenvisie Westland") De terreinen "De Hondert Margen", "Leeweg" en "Leehove" zijn in de "Bedrijventerreinenvisie Westland" aangewezen als 'lokale' terreinen. Lokale terreinen zijn terreinen die van oudsher vanuit een dorpskern zijn gegroeid. Ondernemers en werknemers hebben doorgaans een sterke binding met de nabijgelegen dorpskern. Door die gemeenschappelijke achtergrond hebben de lokale terreinen een sterke sociale structuur en een hoge verenigingsgraad. Op deze bedrijventerreinen zijn de loodgieters, elektriciens, aannemers en tegelzetters gevestigd. Daarnaast bevinden zich op de lokale terreinen ook autodealers, bouwmarkten, meubelzaken en andere detailhandelszaken in volumineuze goederen. Lokale terreinen onderscheiden zich van agrologistieke bedrijventerreinen en regionale bedrijventerreinen. Het terrein "Handelscentrum Westerlee" is in de "Bedrijventerreinenvisie Westland" aangewezen als agrologistiek terrein. Agrologistieke terreinen zijn bedrijventerreinen die ingericht zijn op logistieke processen
14
rondom de producten uit de glastuinbouw. Dit betreft opslag, verpakking, koeling, handel en transport. Op deze terreinen zijn uitsluitend agrologistieke bedrijven gevestigd. Deze terreinen zijn goed ontsloten op provinciale of rijkswegen. De terreinen zijn geheel ingericht op logistieke processen met grote loodsen, veel dockshelters en brede wegen voor vrachtverkeer. Op lokale bedrijventerrein en agrologistieke terreinen zijn (al naar gelang de richtafstand) bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Categorie 5- en 6-bedrijven zijn zonder meer in de hele gemeente Westland uitgesloten. De "Bedrijventerreinenvisie Westland" geeft aan dat volumineuze detailhandel onder voorwaarden kan worden toegestaan op zichtlocaties van lokale terreinen. Op agrologistieke terreinen past volumineuze detailhandel niet. Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen (2011) Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen. De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto’s, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren. Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m² bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven. Binnen het plangebied bevinden zich diverse functies die in strijd zijn met deze nota. Voor deze gevallen zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij vigerende regelgeving. Kantorenvisie (2007) Op 27 november 2007 heeft de gemeenteraad de Kantorenvisie Westland vastgesteld. De Kantorenvisie richt zich op zelfstandige kantoren, dat wil zeggen panden die uitsluitend kantoren huisvesten. Vier locaties zijn kansrijk voor kantoorontwikkelingen, namelijk de Tiendweg met in het verlengde Flora Holland, Centrum Naaldwijk, ABC Westland en Knooppunt Westerlee. Kantoren met een publieksfunctie horen in dorpskernen of de schil daaromheen. Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen is gebleken dat zich hier veel kleine kantoorgebruikers gevestigd hebben. Dit terwijl de geldende bestemmingsplannen ze niet of slechts in beperkte mate toelaten. Omdat er een grote vraag vanuit de markt is en kleine zelfstandige kantoren naastgelegen bedrijven over het algemeen niet in de weg zitten, is ervoor gekozen de vraag naar kleine kantoren op bedrijventerreinen niet tegen te houden, maar te reguleren. Op bedrijventerreinen aanwezige kleine zelfstandige kantoren worden in beginsel positief bestemd. Hierop wordt echter een tweetal uitzonderingen gemaakt. De eerste betreft de situatie dat kantoren (potentieel) belemmerend (kunnen) zijn voor een naastgelegen bedrijf met een hoge milieucategorie (3.2 en hoger). In deze situaties wordt gekozen voor de milieuhinderlijke functie. De tweede uitzondering betreft kantoren met een baliefunctie. Baliefuncties horen in de centrumkern. Voor nieuwe zelfstandige kantoren is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kantoren op zichtlocaties of op de eerste verdieping tot een oppervlakte van maximaal 500 m². Door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt de vestiging van nieuwe zelfstandige kantoren onder voorwaarden mogelijk gemaakt tot maximaal 500 m² per gebouw. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals een makelaar of een uitzend-of reisbureau) en moeten ingepast worden op het
15
bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven. Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu (2005) De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving. Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'. Uiteraard is een gebiedsgericht milieubeleidsplan vooral gericht op gebieden waar grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Dit zijn namelijk de gebieden waar het grootste milieurendement is te behalen. Het plan heeft echter ook betekenis voor gebieden waar geen grote ontwikkelingen plaatsvinden. Ook in deze gebieden vinden vaak kleinere ontwikkelingen plaats, waarin de uitgangspunten van het beleidsplan kunnen worden toegepast. Het plangebied wordt in het milieubeleidsplan aangeduid als gebiedstype 'bedrijventerrein'. Binnen dit gebiedstype zijn ambities en maatregelen geformuleerd welke ruimtelijk relevant zijn voor het plangebied, namelijk:
minimaal 15-20% van het plangebied moet onverhard zijn; hoofdfuncties in het plangebied worden aangeduid als werken, grootschalige en perifere detailhandel, agrogerelateerde bedrijvigheid, productie en distributie; het groenareaal moet worden vergroot en worden gekoppeld aan wegen- en waterstructuren; het plangebied moet goed bereikbaar zijn voor auto- en vrachtverkeer, alsmede voor openbaar vervoer; parkeren dient zoveel mogelijk plaats te vinden op eigen terrein; de milieucategorie op het bedrijventerrein mag maximaal 3-4 bedragen.
Bovengenoemde ambities en maatregelen zijn van toepassing op locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dan wel mogelijk worden gemaakt. Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006) In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosievenrisicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van explosieven aanwezig.
2.1.2 Regionaal beleid Regionaal structuurplan Haaglanden (2008) Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc. Met de verdere versterking van de kennisintensiteit van de economie van Haaglanden levert de regio een stevige bijdrage aan de realisatie van de in Europa afgesproken Lissabon-doelstelling, dat streeft naar de versterking van de innovatiekracht van de Europese economie. Beleid bedrijventerreinen Herstructurering en intensiever gebruik van bestaande bedrijventerreinen heeft een hoge prioriteit. Het streven is erop gericht om na 2020 de vraag naar ruimte voor werken op de bestaande terreinen en in het bestaande stedelijk gebied op te kunnen vangen. Daar is een innovatief gebruik van de ruimte voor nodig. Herstructurering en intensiever gebruik van verouderde terreinen, dubbel grondgebruik, functiemenging en het
16
ontwikkelen van milieumaatregelen die hinder van bedrijven verminderen, zijn hierbij belangrijke aangrijpingspunten. De herontwikkeling van bedrijventerreinen sluit aan bij de behoefte aan zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ontwikkeling. Een regionaal herstructureringsprogramma voor de periode tot 2014 is bij de provincie ZuidHolland ingediend. Het bedrijventerrein De Lier staat niet op de lijst van bedrijventerreinen die in aanmerking komen voor herstructurering. Regionale Kantorenstrategie Haaglanden De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren. Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.
2.1.3 Provinciaal beleid Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010) Doel van de structuurvisie “Visie op Zuid-Holland”is de versterking van de samenhang, de herkenbaarheid en de diversiteit in de provincie Zuid-Holland. De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. In de Uitvoeringsagenda is aangegeven hoe de provincie en de verschillende partners de structuurvisie gaan uitvoeren. De structuurvisie vervangt het interim beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening dat voor het plangebied was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), het streekplan ZuidHolland-West (2003) en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, en de Nota Regels voor Ruimte (2006). De provincie onderscheidt in de structuurvisie de volgende vijf hoofdopgaven: 1. 2. 3. 4. 5.
aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; divers en samenhangend stedelijk netwerk; vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden.
De ambities zijn vertaald in een beeld van het ruimtegebruik in 2020, bestaande uit een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart is vergelijkbaar met een streekplankaart. Deze kaart geeft aan wat waar mogelijk is, met locaties en begrenzingen. De kwaliteitskaart geeft aan welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in een gebied zijn deze kwaliteiten belangrijk. Het doel van de structuurvisie draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en aan een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkelingen en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Bebouwingscontouren De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen de bebouwingscontouren. Bedrijventerreinen Op de functiekaart van de structuurvisie wordt het plangebied aangeduid als ‘Bedrijventerrein’ (zie onderstaande afbeelding). Meer concreet voor bedrijventerreinen geldt dat de beschikbaarheid van een op de vraag afgestemd areaal bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde is voor een aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu. Deze afstemming tussen vraag en aanbod vindt plaats door herstructurering en
17
intensivering van bestaande en reeds geplande bedrijventerreinen. Behoud van (binnenstedelijke) bedrijvigheid staat voorop, al dan niet gelegen op bedrijventerreinen. Eventuele functiewijzigingen in het kader van herstructurering, bijvoorbeeld om de milieu hygiënische omgevingskwaliteit te verbeteren, moeten dan ook goed gemotiveerd zijn. Wat betreft het aspect milieuhinder is het beleid gericht op het uitgangspunt voor bestemmingsplannen dat voor bedrijven de hoogst mogelijke bedrijfscategorie mogelijk moet zijn. Veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt door de provincie de uitbreiding van de perifere detailhandel op die locaties terughoudend benaderd.
Figuur 3 - uitsnede functiekaart Provinciale Verordening Ruimte (2010) Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht. Bedrijventerreinen - artikel 6 Het bedrijventerrein De Lier is op kaart 6 van de Verordening Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. De verordening stelt in lid 2 dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan. In lid 3 van het artikel wordt aangegeven dat bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen, bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de Provinciale Structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten. Tot slot is in lid 4 bepaald dat van lid 3 kan worden afgeweken indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten. Detailhandel - artikel 9 Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
18
Uitzonderingen hierop zijn: a. b.
c. d. e. f. g.
perifere detailhandel, mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel; perifere detailhandel, buiten de op kaart 7 aangewezen opvanglocaties voor perifere detailhandel, mits het gaat het om de vestiging van een individueel bedrijf en geen nieuwe perifere detailhandelsconcentratie ontstaat en voor zover vestiging plaatsvindt op een bedrijventerrein het aandeel van bedrijven in perifere detailhandel niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein; nieuwe regionale winkelcentra op de locaties die zijn aangeduid op kaart 7; kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en gemakswinkels; de verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen), mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen; de aflevering van door consumenten bestelde producten op een bedrijfslocatie waar deze producten worden geassembleerd en/of geproduceerd (zoals PC-configuraties op bestelling); uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging.
Het bedrijventerrein De Lier is niet aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel. Waterkeringen - artikel 10 Over waterkering schrijft de verordening voor dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig bestemd worden, waarbij de regels voorzien in een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen. Andere functies zijn ter plaatse slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
2.1.4 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening (2011) Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Doelen In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland; het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
19
Figuur 4 - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur Nationale belangen De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.5 Conclusie Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en het bedrijventerrein is ook als zodanig aangewezen. Revitalisering en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zijn belangrijke speerpunten. Bij ontwikkelingen binnen het plangebied zijn intensief ruimtegebruik, duurzaamheid en segmentering belangrijke uitgangspunten. Voor segmentering geldt enerzijds waar mogelijk streven naar een zo hoog mogelijke milieuhindercategorie, anderzijds aandacht voor omgevingskwaliteit en landschappelijke inpassing. Het plangebied wordt conform de bestaande situatie bestemd waarbij de hoogst haalbare milieuzonering wordt vastgelegd (met uitzondering van categorie 5 en 6 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Daarnaast wordt een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen die voortvloeien uit de "Bedrijventerreinenvisie Westland" en de "Beleidsregels voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen". Het bestemmingsplan past derhalve binnen de beleidslijnen van de diverse overheden.
2.2 Ruimtelijk-functionele structuur 2.2.1 Historisch ruimtelijke opbouw Het bestemmingsplan bedrijventerrein De Lier omvat 4 bedrijventerreinen, namelijk:"Handelscentrum Westerlee" (40 ha), "De Hondert Margen" (7 ha), "Leehove" (17 ha) en "Leeweg" (2,5 ha). Aan de noordzijde en zuidzijde van bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" ligt het duurzaam glastuinbouwgebied. De dorpskern De Lier sluit aan haar westkant aan op de "De Hondert Margen". Geografisch worden de bedrijventerreinen gescheiden door de Burgemeester van Doornlaan (N223). Ten noorden van de provinciale weg liggen "Handelscentrum Westerlee" en "De Hondert Margen", ten zuiden ligt "Leehove" inclusief "Leeweg". Aan de oostzijde grenzen "Handelscentrum Westerlee" en "Leehove" aan de Burgemeester Elsenweg (N213). Voorheen had elk bedrijventerreinen een eigen bestemmingsplan. Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen is gekozen voor harmonisatie van de planologische regimes op bedrijventerreinen. Op basis van de "Bedrijventerreinenvisie Westland" worden drie verschillende type bedrijventerreinen
20
onderscheiden: lokale terreinen, regionale terreinen en agrologistieke terreinen. Dit is een typering van de bedrijventerreinen op basis van functie. "Leehove/Leeweg" en "De Hondert Margen" zijn lokale terreinen; "Handelscentrum Westerlee" is een agrologistiek terrein. Handelscentrum Westerlee "Handelscentrum Westerlee" is ontwikkeld als groenteveiling. Het terrein was eigendom van de veilingorganisatie Greenery. Het bedrijventerrein bestond uit transport- en handelsbedrijven in groente en fruit en een centraal veilinggebouw. Inmiddels is het veilingprincipe vervallen voor groente en fruit. Hierdoor is gezocht naar alternatieven voor de veilingbestemming. Dit is beschreven in het bestemmingsplan Landelijk gebied 1e herziening Landelijk Gebied De Lier (1997). Gekozen is voor een ruimere bestemming. Met name de zinsnede "aan de land een tuinbouw verwante industriële bedrijven" heeft de bestemming aanzienlijk verruimd. Voorheen waren uitsluitend agrologistieke bedrijven toegestaan d.w.z. bedrijven gericht op transport, handel en/of distributie van uit de (glas-)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan. De herziening van 1997 maakt ook kassenbouwers, verpakkingsbedrijven en zaadveredelaars mogelijk, voor zover in overwegende mate verbonden aan de glastuinbouw. In de huidige situatie zijn verpakkingsbedrijf De Jong, kasprojectdesigner Verbakel-Bomkas en de kassensloper Olsthoorn gevestigd tussen de transportbedrijven. Met de actualisering van dit bestemmingsplan wordt de planologische keuze uit 1997 gevolgd. Daarmee wijkt "Handelscentrum Westerlee" af van de standaard agrologistieke terreinen Transportcentrum, ABC Westland en Coldenhovelaan. Het verdwijnen van de veilingfunctie heeft weinig gevolgen voor de bedrijfsgebouwen. Alleen voor het centrale veilinggebouw wordt een herontwikkeling voorzien. Recent heeft Tennet eenlocatie in gebruik genomen aan de noordzijde van "Handelscentrum Westerlee". Deze locatie vormteen schakel in het landelijke netwerk. De hoogte van de bedrijfsbebouwing bedraagt bijna overal 12 m. Alleen aan de oostzijde van de Kade van Ras komt op twee percelen tot 14 m hoge bebouwing voor. Woningen komen bijna niet voor op het "Handelscentrum Westerlee". Aangezien de Leeweg zich oorspronkelijk heeft ontwikkeld als bebouwingslint komen daar ongeveer 10 burgerwoningen voor en een kerkgebouw. Dit betreft het buurtschap Westerlee. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied De Lier in 1994 zijn de woningen Leeweg 44 t/m 54 onder het overgangsrecht gebracht en is aan de betreffende gronden een groenbestemming toegekend. In de toelichting is hiervoor geen motivering opgenomen. Ondanks de groenbestemming zijn de woningen nog steeds feitelijk aanwezig. Is in een bestemmingsplan een bestaand bouwwerk of bestaand gebruik als eens onder het overgangsrecht gebracht, dan dient bij een volgend bestemmingsplan opnieuw te worden bezien of er bij de vaststelling wel redenen zijn om aan te nemen dat de nieuwe bestemming werkelijk zal worden gerealiseerd. In dit geval zijn er geen concrete vooruitzichten op het verdwijnen van de betreffende woningen binnen de planperiode. Met de actualisering van dit bestemmingsplan worden deze woningen dan ook niet opnieuw onder het overgangsrecht gebracht, maar krijgen de woningen een woonbestemming. De groenstructuur wordt bepaald door de groene randzones van de Bree Lee, het Zwethkanaal, de Burgemeester Elsenweg (N213), de Leeweg, de Burgemeester van Doornlaan (N223) en de Jochem van der Houtweg. Met name aan de zijde van de N213 kunnen de resterende relatief grote driehoekig vormgegeven restruimten bijdragen aan de groene inpassing van de hier gelegen bedrijven. Binnen het centrale deel van het gebied ontbreekt een min of meer aaneengesloten of samenhangende groenstructuur. Het groen is hier beperkt tot enkele groene overhoeken bij wegaansluitingen en een paar smalle groenstroken langs de Kade van Ras. Deze straat vormt een directe verbinding tussen de Kijckerweg en de brug over het Zwethkanaal. De Hondert Margen "De Hondert Margen" is een lokaal bedrijventerrein dat dateert van 1985. Direct aan de oostzijde begint de woonbebouwing van dorpskern De Lier. Op het bedrijventerrein staan diverse woningen. Afgezien van de woningen kent "De Hondert Margen" weinig functiemenging. De voormalige autodealer op De Hondert Margen 8 wordt niet meer voor verkoopfuncties gebruikt. Inmiddels is er geen locatie voor volumineuze detailhandel meer op "De Hondert Margen". Voor enkele grote ondernemers is het nieuw aangelegde Honderdland een concurrent gebleken. Mede vanwege de economische teruggang van 2011 is enige leegstand zichtbaar op het terrein. Het is echter niet zodanig verouderd dat een herstructurering vereist is. De hoogte van de bedrijfsbebouwing is afgestemd op de nabijheid van de woonkern en bedraagt circa 10 m. Alleen in de meest westelijke punt is sprake van bedrijfsbebouwing met een bouwhoogte tot 12 m. Een bijzonder gegeven vormt de noordzijde van de Kijckerweg. Daar bevindt zich de Bree Lee, een brede historische watergang die wordt omzoomd door aanliggende woonpercelen met vrijstaande luxe woningen. Hier zijn ook drie ligplaatsen voor woonschepen gerealiseerd. De groenstructuur wordt bepaald door de
21
rondom dit deelgebied gelegen beplantingszones. Binnen de meer centrale delen van het gebied ontbreekt een structurele beplanting. Leehove/Leeweg Bedrijventerrein "Leehove" is een modern bedrijventerrein met een hoge beeldkwaliteit.Het terrein kent een hoge organisatiegraad; in 2010 is een Bedrijven Investerings Zone (BIZ) opgericht. Het oudere "Leeweg" is onderdeel geworden van het nieuwe bedrijventerrein. Op "Leeweg" zijn enkele dienstwoningen en een fitnesszaak gevestigd. Deze functies zijn vaker historisch gegroeid op oudere bedrijfsgebieden. Op "Leehove" is volumineuze detailhandel gevestigd op zichtlocaties of bij de entree. Auto Mondt en meubelzaak De Bommel zijn gelegen op een zichtlocatie aan de Burgemeester Elsenweg (N213), de bouwmarkt Karwei is gevestigd aan de entree van het bedrijventerrein. Meubelzaak De Bommel is oorspronkelijk vergund als meubelmaker met productiegebonden verkoop, inmiddels is de verkoopfunctie uitgebreid. De presentatie van het gebouw is nog steeds één van productie en niet zozeer van verkoop. Op "Leehove" is het kantoor van de Rabobank gevestigd op een zichtlocatie aan het verkeersknooppunt Westerlee. Het gebouw heeft een hoogwaardige uitstraling. Voor het ontvangen van klanten heeft de Rabobank kleine kantoren in de verschillende kernen. De baliefunctie van de Rabobank vindt niet op het bedrijventerrein plaats. De hoogte van de bedrijfsbebouwing is afgestemd op de schaal (omvang) van de bedrijfsgebouwen en de nabijheid van de uit woningen bestaande lintbebouwing aan de Laan van Vijverberg en de oorspronkelijke Hoefweg/Leemolen. Ter hoogte van deze wegen bedraagt de bouwhoogte 8 tot 10 m. Aan de zijde van de Burgemeester Elsenweg (N213) is sprake van een bebouwingshoogte van 12 meter die in de richting van de kruising met de Burgemeester van Doornlaan (N223) stapsgewijs via 14 m oploopt tot 16 m. De extra hoogte en de bijzondere vormgeving van de ter hoogte van de kruising gerealiseerde bedrijfsbebouwing draagt bij aan de representatieve uitstraling van het terrein. Een bijzonder gegeven is de op een markante plaats gerealiseerde windturbine voor het leveren van windenergie. Deze windturbine staat in het directe zicht vanaf de Burgemeester Elsenweg (N213) en in de zichtlijn vanuit de oostelijk gelegen Leemidden. De windturbine vormt een bijzonder element binnen de ruim gedimensioneerde groenzone langs de Burgemeester Elsenweg (N213). De bij de Burgemeester Elsenweg (N213) gelegen groenzone draagt in samenhang met de op deze groenstrook georiënteerde bebouwing sterk bij aan de representatieve uitstraling van het bedrijventerrein. Ook aan de zuidzijde van het gebied is door de daar aanwezige houtsingel en het water sprake van een duidelijke groenstructuur. Langs de Burgemeester van Doornlaan (N223) is sprake van een meer bescheiden groenvoorziening bestaande uit grasstroken met een bomenrij. Binnen het meer centraal gelegen deel van het bedrijventerrein wordt de groenstructuur bepaald door eenduidig ingerichte plantstroken met lage heesters. Bij de meeste straten ontbreken bomen met uitzondering van de Leehove waar aan beide zijden van de straat de heesterbeplantingen tevens zijn voorzien van vrijstaande bomen.
Figuur 5 - Agrogerelateerd bedrijventerrein
2.2.2 Verkeer Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer
22
De bedrijventerreinen worden ontsloten via de Burgermeester van Doornlaan (N223). Deze weg wordt tussen januari 2012 en september 2013 duurzaam veilig ingericht. Dit betekent dat een aantal uitritten vervallen en dat de rijbaan wordt verbreed zodat de belijning recht doet aan de verkeerssituatie. Vanaf de Burgemeester Elsenweg (N213) kan ook de Kade van Ras worden bereikt. Andersom kan vanaf de Kade van Ras alleen via een parallelweg naar de Verlengde Veilingroute in oostelijke richting gereden worden. Dit is een gevolg van de twee grote verkeerspleinen Westerlee en Vlietpolderplein, welke worden aangelegd. Tussen deze pleinen vinden veel weefbewegingen plaats. Extra weefbewegingen vanaf Kade van Ras zijn daarom niet wenselijk. Volgens de planning zullen de verkeerspleinen er eind 2013 liggen. Ritten met bestemming Naaldwijk en verder, dus het westen, zullen via de Burrgemeester Van Doornlaan (N213) en vervolgens de Burgemeester Elsenweg (N223) moeten rijden. Omdat de bedrijventerreinen aan de provinciale wegen Burgemeester Elsenweg (N213) en de Burgemeester van Doornlaan (N223) liggen, kan elke richting snel worden ingeslagen. Ook de provinciale Veilingroute (N222) en de rijksweg A20 liggen in de buurt. Dit zorgt ervoor dat rijkswegen in alle richtingen direct bereikbaar zijn. De infrastructuur op "Handelscentrum Westerlee" is in private handen. Op de wegen van het terrein geldt een 30 km/u regime. De wegen bieden weinig ordening en structuur voor de weggebruiker. Hierdoor is veel ruimte voor vrachtwagens die zo eenvoudig bochten kunnen maken. Er zijn geen vrijliggende fietspaden op het terrein en wordt niet gewerkt met drempels. De weginrichting faciliteert de vrachtwagen. Publieksfuncties zijn dan ook vanwege de geboden verkeersveiligheid niet wenselijk. Op "De Hondert Margen" is ieder bedrijf gelegen aan een ontsluitingsweg, die vervolgens aantakt op de Kijckerweg. Er geldt hier een 30 km/u regime. De wegen zijn breed ingericht, maar een stuk smaller dan op het Handelscentrum. Dit komt omdat dit terrein een stuk kleinschaliger is qua aard en omvang. Er zijn geen fietspaden gemarkeerd. De bestrating is verzorgd met klinkers om de snelheid van personenauto's enigszins te remmen. "Leehove/Leeweg" trekt dagelijks veel kleinschalig verkeer aan. Er is een aantal parkeerterreinen aangegelegd om in de parkeervraag van het publiek te voorzien. De wegen zijn hier ook op ingericht. Ze kennen een 50 km/u regime. Ze zijn smal en voorzien van fietsstroken. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Ontsluiting voor langzaam verkeer Langs de Burgemeester Elsenweg (N223) is een doorgaande regionale fietsroute gelegen. Ontsluiting voor openbaar vervoer Binnen het plangebied is een bushalte gelegen langs de Burgemeester Van Doornlaan. Hier halteren de openbaar vervoerdiensten in de richtingen Delft en Naaldwijk en in de richtingen Delft en Honselersdijk (bloemenveiling). Langs de N223 ter hoogte van de Leeweg is eveneens een halte gelegen; hier halteren alleen de diensten in de richtingen Delft en Naaldwijk. Parkeren In het parkeerbeleid van de gemeente Westland is opgenomen dat de bedrijven op eigen terrein dienen te parkeren. Bij nieuwbouw dient aan de de hand van de parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald. De gemeente heeft in de parkeernormering eigen parkeernormen opgenomen.
2.3 Gebiedsvisie 2.3.1 Algemeen De gebiedsvisie voor dit bestemmingsplan is primair gebaseerd op de Bedrijventerreinenvisie Westland.
2.3.2 Typering gebied Het bedrijventerrein De Lier wordt gedeeltelijk aangemerkt als lokaal terrein "(Leehove/Leeweg" en "De Hondert Margen") en gedeeltelijk als agrogerelateerd terrein. Het bestemmingsplan is gericht op harmonisatie van de
23
verschillende planologische regimes en een actuele bestemmingsregeling voor de bestaande situatie. Daar waar mogelijk is intensief ruimtegebruik mogelijk gemaakt. Ook is de milieuzonering geactualiseerd waarbij de hoogst mogelijke milieucategorie is toegestaan, met uitzondering van bedrijven met milieucategorie 5 en 6.
2.3.3 Niet-toegestane en/of ongewenste functies Het realiseren van nieuwe woningen op het bedrijventerrein De Lier is niet gewenst. Op een aantal plaatsen zijn bestaande woningen aanwezig. Deze zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan bevat wijzigingsbevoegdheden om de bestemming te wijzen, indien de woonfunctie is komen te vervallen. Het toetsingskader in de Bedrijventerreinenvisie Westland voor andere functies op bedrijventerreinen luidt als volgt:
24
Detailhandel wordt uitgesloten op bedrijventerreinen; Volumineuze detailhandel is mogelijk op zichtlocaties, maar uitsluitend op lokale terreinen. Hiervoor is voor het lokale deel van bedrijventerrein De Lier een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen; Volumineuze detailhandel is niet toegestaan op agrologistieke/agrogerelateerde bedrijventerreinen; Nieuwe vestigingen van volumineuze detailhandel zijn uitgesloten tot 2015 vanwege een gebleken overaanbod in bouwmarkten en woonwinkels; Verspreide zelfstandige kantoren op bedrijventerreinen zijn niet gewenst. Omdat er een grote vraag is vanuit de markt en kleine zelfstandige kantoren naastgelegen bedrijven over het algemeen niet in de weg zitten, is voor het lokale deel van bedrijventerrein De Lier een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om kleine zelfstandige kantoren onder voorwaarden toe te staan; Publieksfuncties zoals horeca en fitness zijn niet toegestaan of gewenst op bedrijventerreinen; Publieksfuncties zijn uitsluitend mogelijk op bedrijventerreinen indien de noodzakelijkheid is aangetoond, alternatieven zijn onderzocht en de functie ingepast kan worden op een locatie waar dit geen hinder veroorzaakt voor de bedrijven; Woon-zorg functies worden niet toegelaten op bedrijventerreinen.
3 ONDERZOEK
3.1 Milieueffectrapportage 3.1.1 Wettelijk kader In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
de kenmerken van de projecten; de plaats van de projecten; de kenmerken van de potentiële effecten.
3.1.2 Conclusie In de regels van het bestemmingsplan is de vestiging van projectmer-plichtige en mer-beoordelingsplichtige bedrijven uitgesloten. Tevens zullen er gelet op de kenmerken van het project (het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
3.2 Bedrijven en milieuzonering 3.2.1 Wettelijk kader Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Rijks- en provinciaal beleid Het kabinet heeft met provincies en gemeenten een convenant gesloten over een nieuwe aanpak van bedrijventerreinen. Doel is het stimuleren van een gezond economisch vestigingsklimaat waarbij open landschappen worden gespaard, verrommeling wordt tegengegaan en duurzaamheid wordt gestimuleerd. Uitgangspunt is dat eerst op bestaande terreinen naar ruimte voor bedrijvigheid wordt gezocht, voordat tot de
25
aanleg van nieuwe terreinen wordt overgegaan. In de provinciale verordening Ruimte wordt het bedrijventerrein "Leehove" aangewezen als bestaand bedrijventerrein. Op grond van de provinciale verordening dient bij bestaande bedrijventerreinen de hoogst mogelijke milieucategorie passend bij de omgeving mogelijk gemaakt te worden. Het rijks- en provinciaal beleid gaat dus uit van een betere benutting van bestaande terreinen, eerder dan de aanleg van nieuwe terreinen. Gemeentelijk beleid De gemeente Westland heeft in de Bedrijventerreinenvisie 2008 een strategie voor milieuhinderlijke bedrijvigheid opgesteld. Hierin is het uitgangspunt neergelegd dat de gemeente Westland het niet wenselijk acht om milieuhinderlijke bedrijvigheid (categorie 5 en 6) meer ruimte te geven. Dergelijke bedrijvigheid krijgt binnen de gemeentegrenzen geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast heeft de gemeente specifiek beleid opgesteld voor de integrale benadering van de milieuzonering voor de bestemmingsplannen voor de diverse bedrijventerreinen binnen de gemeente. Een uitgebreide toelichting op dit beleid is te vinden in Bijlage 4. Hieronder wordt deze benadering kort toegelicht.
3.2.2 Onderzoek Gevoelige bestemmingen en gebiedstypen; uitgangspunten milieuzonering De deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg" zijn een lokaal bedrijventerrein waar geen functiemenging gewenst is. Ook geldt voor deze gebieden geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Daarom is in dit bestemmingsplan voor deze delen van het plangebied gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: Standaard SvB). Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Standaard SvB wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting. Het deelgebied Westerlee is in de Bedrijventerreinenvisie aangewezen als agrologistiek bedrijventerrein. Meer specifiek gaat het om een agrogerelateerd bedrijventerrein. Agrogerelateerde bedrijven zijn bedrijven die gericht zijn op ondersteuning aan de (glas)tuinbouw. Hieronder vallen ook de agrologistieke bedrijven. Dit zijn bedrijven gericht op transport, handel en/of distributie vanuit de (glas)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag, inclusief het verwerken en verpakken is toegestaan. Ook op dit deel van het plangebied is geen functiemenging gewenst. Ook hier geldt geen geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. Daarom is in de milieuzonering voor dit deel van het bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Agrogerelateerd (hierna: SvB Agrogerelateerd). Bij de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met diverse bedrijfswoningen binnen het plangebied, de woningen op het bedrijventerrein en de woningen direct langs het bedrijventerrein (zowel binnen als net buiten het plangebied). Bedrijfswoningen De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein worden gehandhaafd. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen, bedrijven uit maximaal categorie 2 toelaatbaar zijn. Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie en nieuwe bedrijfswoningen niet mogelijk worden gemaakt, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen, zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan. Dit betekent dat bij de milieuzonering voor bedrijfswoningen met 2 afstandsstappen wordt afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Het afwijken van de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de aanwezigheid van bedrijfswoningen binnen het plangebied in de regel een historisch gegroeide situatie betreft. Bovendien is wegbestemmen van de momenteel aanwezige bedrijfswoningen financieel niet haalbaar noch gewenst. Woningen op het bedrijventerrein Op het bedrijventerrein zijn ook burgerwoningen aanwezig. Het betreft hier gemengd gebied, zodat in ieder geval met 1 afstandsstap van de richtafstanden mag worden afgeweken. Op het bedrijventerrein De Lier gaat het echter niet om reguliere burgerwoningen. Ook de ligging van de burgerwoningen op het bedrijventerrein is in het algemeen het resultaat van een historisch gegroeide situatie. Deze woningen waren in het verleden aan bedrijvigheid gelieerd en zijn later in gebruik genomen als burgerwoning. In de praktijk zijn enkele van deze woningen nog steeds aan bedrijvigheid gelieerd. Met deze historisch gegroeide situatie moeten eventuele omliggende bedrijven in de huidige situatie reeds rekening houden. Omdat het vanuit het effectief gebruik van de ruimte op een bedrijventerrein als De Lier onwenselijk is burgerwoningen te hebben, is ter plaatse van deze
26
woningen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierdoor is geregeld dat de bestemming van de woningen op termijn kan worden gewijzigd in de bestemming bedrijventerrein. Het wegbestemmen van deze woningen is financieel niet haalbaar noch gewenst. Het gaat hier in de regel dus om een historisch gegroeide situatie die de gemeente door middel van het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid op termijn wil beëindigen. Om deze reden vindt de gemeente het aanvaardbaar om bij deze woningen 2 afstandsstappen af te wijken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Dit houdt in dat direct naast deze woningen bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB zijn toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan en bedrijven uit categorie 4.1 op een afstand van 50 m. Woningen in de directe omgeving van het bedrijventerrein Ten noorden, zuiden en westen van het plangebied ligt een aantal verspreid liggende woningen. Deze woningen liggen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven en het bedrijventerrein De Lier. Deze woningen behoren, juist vanwege de ligging in de directe omgeving van bedrijven, tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij deze woningen wordt daarom met 1 afstandsstap afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Rustige woonwijken De woonwijken in de kern De Lier worden als rustige woonwijken beschouwd. In deze woonwijken is geen sprake van functiemenging. Tussen deze woonwijken en het plangebied is een duidelijke ruimtelijke afscheiding in de zin van een groenstrook. Ten opzichte van deze woningen worden de richtafstanden uit de Standaard SvB dan ook onverkort gehanteerd teneinde een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Daar waar de verschillende normen met elkaar overlappen, wordt ten gunste van de strengste norm besloten. Als de afstand tot een bedrijfswoning bijvoorbeeld categorie 3.2 toestaat, maar de afstand tot een rustige woonwijk slechts categorie 2 toestaat, krijgt het betreffende bedrijfsperceel dus een algemene toelaatbaarheid van categorie 2. De gemeente Westland kiest voor bedrijvigheid door nog een extra stap af te wijken van de normen die gelden voor gemengd gebied bij gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf. Er kan echter niet zover worden gegaan dat het gunstige woon- en leefklimaat van rustige woonwijken wordt aangetast. Uitwerking milieuzonering Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in De Standaard SvB en de SvB Agrologistiek en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven. De milieuzonering is weergegeven in onderstaand figuur.
27
Afhankelijk van de locatie zijn op de deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg" (lokale bedrijventerreinen) bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 4.1 van de Standaard SvB algemeen toelaatbaar. Op het deelgebied Westerlee (agrogerelateerd bedrijventerrein) zijn bedrijven uit maximaal categorie 2 tot en met 4.2 van de SvB Agrogrelateerd algemeen toelaatbaar. Bij de milieuzonering zijn de direct afleesbare afstandslijnen zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Slechts op enkele locaties is gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven in verschillende categorieën. Indien een bedrijf op basis van de aard van de activiteiten valt binnen twee of meerdere categorieën, is aangesloten bij de hoogste milieucategorie van het betreffende bedrijf. Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een maatbestemming (zie Bijlage 2). Uit de inventarisatie van de aanwezige bedrijven blijkt dat dergelijke situaties alleen in de deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg" voorkomen. Op basis van deze maatbestemming kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare
28
categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken - zoals bedoeld in de Wet geluidhinder worden van vestiging in het plangebied uitgesloten. Ook de vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen wordt in het plangebied uitgesloten. De bestaande Bevi-inrichtingen zijn met een specifieke functieaanduiding mogelijk gemaakt. In de paragraaf Externe veiligheid is op de risico's als gevolg van deze bedrijven ingegaan. Afwijken van de gebruiksregels De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal één categorie hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie. Bedrijfswoningen In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegelaten, alleen de momenteel aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd. De moderne bedrijfsvoering en beveiliging vereisen in het algemeen niet meer dat er continu (toezichthoudend) personeel aanwezig is. Bovendien leidt de aanwezigheid van bedrijfswoningen tot onnodige beperkingen omtrent de toelaatbaarheid van bedrijven op het bedrijventerrein: de bouw van een bedrijfswoning betekent dat er in de naaste omgeving alleen lichte bedrijven kunnen worden toegestaan.
3.2.3 Conclusie In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
3.3 Geluid 3.3.1 Wettelijk kader Wet geluidhinder Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat. In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
3.3.2 Onderzoek Wegverkeerslawaai In het kader van de Wet geluidhinder bevindt zich langs veruit de meeste wegen in en rondom het plangebied een geluidszone. Alleen de wegen die zijn uitgevoerd als 30 km/h-gebied zijn niet gezoneerd. Binnen de
29
geluidszone van de gezoneerde wegen dient de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai aan de gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder. Industrielawaai Het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein. Op het bedrijventerrein kunnen zich dan ook geen grote lawaaimakers vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. Een gedeelte van het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. De geluidszone is opgenomen op de verbeelding. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt deze zone geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.3.3 Conclusie Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd voor wegverkeerslawaai. Geconcludeerd wordt dat het aspect industrielawaai geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.4 Luchtkwaliteit 3.4.1 Wettelijk kader Wet luchtkwaliteit Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Stof
Toetsing van
Grenswaarde
Geldig
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
60 μg/m³
2010 t/m 2014
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
vanaf 2015
jaargemiddelde concentratie
48 μg/m³
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j. meer dan 75 μg/m³
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³ vanaf 11 juni 2011
fijn stof (PM10)1)
vanaf 11 juni 2011
1)
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007). Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
30
de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm) In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.4.2 Conclusie Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid zal, gezien de beperkte omvang van de percelen waarop deze wijzigingsbevoegdheid ligt, slechts een zeer beperkt effect op de concentraties luchtverontreinigende stoffen hebben. Dit effect zal zeker kleiner zijn dan 3% van de bovengenoemde grenswaarden. Formele toetsing aan deze grenswaarden kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. Deze webapplicatie geeft de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs maatgevende wegen weer. Uit de monitoringstool blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 en alle tussenliggende jaren, direct langs de A20, N213 Burgemeester van Doornlaan en Kijckerweg, aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ter plaatse van de overige delen van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is vanuit luchtkwaliteit daarom sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.5 Externe veiligheid 3.5.1 Wettelijk kader Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
31
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Bedrijvigheid Het toetsingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers; 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers; 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 105 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde. Vervoer gevaarlijke stoffen Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Binnenkort zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. Momenteel is een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen in voorbereiding. In deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
32
het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
3.5.2 Onderzoek Bedrijvigheid Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen het plangebied aan de Jogchem van der Houtweg een tankstation met lpg-installatie aanwezig is. Dit tankstation valt onder het Bevi. Voor dit tankstation gelden verschillende PR 10-6-risicocontouren. De grootste is die rond het vulpunt. Deze bedraagt 45 m. Binnen deze PR 10-6-risicocontouren liggen in het plangebied geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Ook worden dergelijke objecten hier niet mogelijk gemaakt. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor dit tankstation geldt een invloedsgebied van het GR van 150 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Binnen het invloedsgebied van het GR maakt het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid de wijzigingen van burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk. Als gevolg van het gebruikmaken van deze wijzigingsbevoegdheid neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied af. Ter plaatse van bedrijven verblijven over het algemeen minder mensen dan ter plaatse van burgerwoningen. Ook zijn ter plaatse van bedrijven mensen gedurende een kortere tijd van de dag aanwezig dan bij woningen. Het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid zal dan ook niet tot een toename van het GR leiden. Aangezien in de huidige situatie aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Bij het bedrijf Horticoop aan de Kijckerweg 130 zijn momenteel twee Bevi-inrichtingen aanwezig. Ten eerste vindt bij dit bedrijf opslag van zuren en dergelijke plaats. Voor deze opslag geldt een PR 10 -6-risicocontour van 75 m en een invloedsgebied voor het GR van 275 m. Ten tweede vindt hier opslag van gewasbeschermingsmiddelen plaats. Hiervoor geldt een PR 10-6-risicocontour van 45 m en een invloedsgebied van het GR van 350 m. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat binnen de PR 10-6risicocontouren (zowel binnen als buiten het plangebied) geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. Dergelijke objecten worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen het invloedsgebied van het GR maakt het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid de wijzigingen van burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk. Als gevolg van het gebruikmaken van deze wijzigingsbevoegdheid neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied af. Aangezien in de huidige situatie aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen. Overige risicovolle inrichtingen zijn in het plangebied niet aanwezig. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn dergelijke inrichtingen niet aanwezig. Binnen het plangebied wordt de vestiging van nieuwe bedrijven die onder het Bevi vallen uitgesloten. De hierboven genoemde en reeds bestaande Bevi-inrichting wordt via een specifieke functieaanduiding mogelijk gemaakt. Vervoer van gevaarlijke stoffen Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het plangebied. Uit de Circulaire RVGS blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de weg, namelijk over de A20, de N213 en de N223. De kenmerken van deze transportassen zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel - Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg transportas
PR 10-6-risicocontour invloedsgebied afstand tot GR huidige situatie GR plangebied
A20
valt niet buiten de wegas 150 m
0m
< 0,1 maal oriëntatiewaarde1)
de
N213
valt niet buiten de wegas 150 m
0m
< 0,1 maal oriëntatiewaarde2)
de
N223
valt niet buiten de wegas 150 m
0m
< 0, 1 maal oriëntatiewaarde2)
de
1)
Dit blijkt uit het ontwerpbasisnet weg.
2)
Dit blijkt uit de provinciale risicokaart.
De PR 10-6-risicocontour van deze wegen valt niet buiten de wegas. Daarom vormt het PR geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In de huidige situatie wordt ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voor het GR voldaan. Omdat de ontwikkeling die het bestemmingsplan (via een wijzigingsbevoegdheid) mogelijk maakt niet tot een toename van de personendichtheid en dus ook niet tot
33
een toename van het GR leidt, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen. Leidingen Aan de Kade van Ras ligt het 150 kV-station De Lier. Vanuit dit station loopt de ondergrondse 150 kV verbinding Westerlee-De Lier. Deze verbinding en bijbehorende belemmeringenstrook zijn opgenomen op de verbeelding. Voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen geldt geen 0,4 microteslazone. In de omgeving van het plangebied ligt de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsleiding Westerlee-knooppunt Westerlee. De afstand tussen deze hoogspanningsleiding en het plangebied bedraagt minimaal 195 m. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 22,5 m en een 0,4 microteslazone van 80 m. Beide afstanden gelden aan weerszijden van de leiding. Aangezien het plangebied buiten deze zones ligt, vormt deze hoogspanningsverbinding geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ongeveer 460 m ten noorden van het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding W-509-01. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 140 m. Aangezien het plangebied ver buiten dit invloedsgebied ligt, staat deze hogedruk aardgasleiding de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Ten westen van de A20 loopt, op ongeveer 25 m van het plangebied, een aardolieleiding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 6 inch, een maximale werkdruk van 95 bar en een PR 10-6-risicocontour van 10 m. Het plangebied ligt dus buiten de PR 10-6-risicocontour. Het invloedsgebied voor het GR van een dergelijke leiding bedraagt 22 m. Een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied voor het GR. Binnen dit invloedsgebied maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk. Ook niet via een wijzigingsbevoegdheid. De percelen waarop een wijzigingsbevoegdheid rust, liggen namelijk op meer dan 100 m van deze leiding. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft daarom geen effect op de hoogte van het GR. In de huidige situatie liggen binnen dit invloedsgebied voornamelijk kassen en wegen (de A20 en N213). Het aantal woningen binnen dit invloedsgebied is zeer gering. Ter plaatse van kassen is over het algemeen sprake van een lage personendichtheid (in vergelijking met bijvoorbeeld woningen of kantoren). Tevens verblijven de aanwezige personen hier in de regel slechts gedurende een gedeelte van de dag. Daarom zal in de huidige situatie geen sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen. Verantwoording groepsrisico Hierboven is reeds vermeld dat delen van het plangebied binnen het invloedsgebied van de Horticoop, de A20 en N213 of de aardolieleiding liggen. Aangezien de vaststelling van het bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt en er voor geen van de risicobronnen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de regionale brandweer. Hierboven is reeds inzicht gegeven in de hoogte van het GR en de (zeer lage) personendichtheid binnen de verschillende invloedsgebieden. Zelfredzaamheid Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein met enkele (bedrijfs)woningen. Ter plaatse van de bedrijven zijn geen verminderd zelfredzame personen aanwezig. Dergelijke personen kunnen wel aanwezig zijn ter plaatse van de (bedrijfs)woningen. Aangezien er slechts een zeer beperkt aantal (bedrijfs)woningen binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen ligt, is het aantal verminderd zelfredzame personen binnen deze invloedsgebieden zeer laag. Tevens zijn de bedrijfsgebouwen en de (bedrijfs)woningen goed te ontvluchten. Het gaat hier namelijk om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen. Ook kan via de Burgemeester van Doornlaan en via de Kijckerweg van alle risicobronnen af worden gevlucht. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen. Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten Het plangebied wordt ontsloten door de A20, N213 en N233 (Burgemeester van Doornlaan). Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater aanwezig. Daarom zijn ook de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
34
3.5.3 Conclusie Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.6 Water 3.6.1 Wettelijk kader Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld. Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21); Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW); Waterwet.
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan; Provinciale Structuurvisie; Verordening Ruimte.
Nationaal beleid Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Provinciaal beleid Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de
35
gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken. Waterschapsbeleid Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger. De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem. Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
beleidskader omtrent water; waterkeringen; waterkwantiteit; waterkwaliteit en ecologie; afvalwater en riolering; waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd. Nationaal Waterplan (NW);
3.6.2 Onderzoek Algemeen Het plangebied bestaat uit het bedrijventerrein De Lier en ligt ten oosten van de kern De Lier. Het plangebied bestaat grotendeels uit bebouwing en verharding. Bodem en grondwater Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zavel en lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden maaiveld.
36
Waterkwantiteit Het grootste deel van het plangebied ligt in boezemgebied, hier wordt een peil gehanteerd van 0,43 m beneden NAP. Daarnaast vallen delen van het plangebied in de Hoefpolder en Oude Lierpolder. In het plangebied liggen drie primaire watergangen, namelijk het Zwethkanaal in het noorden van het plangebied, de watergang langs de Kijckerweg en de watergang langs de Laan van Vijverberg in het zuiden van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen In het plangebied liggen twee boezemkades, namelijk een kade rond de Oude Lierpolder en een kade rond de Hoefpolder. Voor de kade rond de Oude Lierpolder geldt dat de kernzone 12 m breed is aan iedere zijde van de hartlijn, daarnaast geldt een beschermingszone van 15 m breed aan beide zijden. De kade rond de Hoefpolder heeft een kernzone van 13,5 m uit de hartlijn (tweezijdig), en eveneens een beschermingszone van 15 m aan beide zijden. Indien direct naast de kade boezemwater aanwezig is, hoeft aan deze zijde geen beschermingszone te worden opgenomen. De kade en beschermingszone zijn op de verbeelding opgenomen met een dubbelbestemming 'Waterstaat'. Voor de kade en bijbehorende beschermingszone is de Keur van het Hoogheemraadschap van Delfland van toepassing. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in dit gebied dient een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Waterwet. Afvalwaterketen en riolering Binnen het plangebied is een voornamelijk gemengd rioleringsstelsel aanwezig. Toekomstige situatie Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Op een aantal percelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor de woonbestemming kan worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Deze percelen zijn reeds verhard. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig tot geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
37
Veiligheid en waterkeringen Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is er geen verandering van de waterveiligheid in het plangebied. Afvalwaterketen en riolering Volgens de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
hemelwater vasthouden voor benutting; water opvangen door toepassen van vegetatiedaken; (in)filtratie van afstromend hemelwater; afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwbouw mogelijk wordt gemaakt, is dit aspect niet van direct belang voor dit bestemmingsplan. Waterbeheer Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Water en Waterstaat in het bestemmingsplan In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' toebedeeld gekregen.
3.6.3 Conclusie Vanwege de consoliderende aard van waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
het
bestemmingsplan
zijn
er
geen
gevolgen
voor
de
3.7 Bodem 3.7.1 Wettelijk kader Wet bodembescherming De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen
38
dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.7.2 Conclusie Het voorliggend bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Via een wijzigingsbevoegdheid wordt de wijziging van een aantal burgerwoningen in bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Gezien het gebruik als burgerwoning worden op deze locatie geen (grootschalige) bodemverontreinigingen verwacht. Het aspect bodemkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
3.8 Ecologie Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 3.
3.8.1 Wettelijk kader De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11: 'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.' Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
39
1. 2. 3. 4.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). esten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd: 5.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. b. c.
door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten; door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
3.8.2 Onderzoek Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein. In het oosten wordt het plangebied begrensd door de kern De Lier. In het noorden en zuiden wordt het plangebied begrensd door glastuinbouw en in het westen door de A20 en de Burgemeester Elsenweg (N213). Het bedrijventerrein wordt omzoomd door hagen en waterpartijen. Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting is gepland. Resultaten onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Door het plangebied loopt wel een deel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), namelijk een ecologische verbindingszone. Aangezien het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is en de wijzigingsbevoegdheid alleen betrekking heeft op het wijzigen van de functie van reeds intensief
40
gebruikte en bebouwde percelen, heeft de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed op deze ecologische verbindingszone. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen direct mogelijk worden gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
3.8.3 Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie de vaststelling van het consoliderende bestemmingsplan niet in de weg staat
3.9 Cultuurhistorische aspecten 3.9.1 Wettelijk kader Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2. De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
3.9.2 Onderzoek Onderzoek archeologie Het gemeentelijk archeologiebeleid geeft een zonering aan waarmee de archeologische (verwachtings)waarden in beeld worden gebracht. Er zijn verwachtingsgebieden gedefinieërd op basis van de geologische ondergrond, bekende archeologische informatie en historisch kaartmateriaal. Er zijn 6 verschillende gebieden onderscheiden: Rijksmonumenten
: vastgesteld door Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
Stads-/dorpskernen
: volgens AMK
AMK-terreinen
: volgens AMK
Hoge verwachting
: op basis van geologie, Archis-informatie en historische kaarten
Middelhoge verwachting
: op basis van geologie, Archis-informatie en historische kaarten
41
Lage verwachting
: op basis van geologie, Archis-informatie en historische kaarten
Voor de verschillende gebieden worden de volgende grenzen gehanteerd. Rijksmonumenten
: bevoegdheid ligt bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Stads-/dorpskernen
: vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <50m2
AMK-terreinen
: vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <100m2
Hoge verwachting
: vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <500m2
Middelhoge verwachting
: vergunningsvrij bij ingrepen <50 cm beneden maaiveld en <1000m2
Lage verwachting
: vergunningsvrij
De argumentatie om af te wijken van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en het VNG-model die aangeven dat als basis 50 cm beneden maaiveld en 100 m2 hanteert, is als volgt: Uitgaande van de wettelijke richtlijn van 100 m2 zou in Westland nog altijd aan circa 60% van de af te geven vergunningen een archeologische onderzoeksplicht worden verbonden. Het aantrekkelijke van het stellen van ondergrenzen isdat het aantal vergunningen met een archeologische onderzoeksplicht enorm kan teruglopen – en dus de uitvoeringskosten aanzienlijk kunnen worden beperkt – terwijl het te onderzoeken bodemarchief nog altijd zeer substantieel kan zijn. In opdracht van de gemeente heeft het archeologisch adviesbureau Past2Present aan de hand van een inventarisatie van bodemverstorende activiteiten in de gemeente Westland becijferd dat de gemiddelde grondverstoring per vergunning in de gemeente Westland beduidend hoger ligt dan het landelijke gemiddelde (2946 m2 in Westland tegen 324 m2 landelijk). Dit heeft alles te maken met het aantal vergunningen voor de kassenbouw. Hierdoor ligt dit gemiddelde veel hoger. Voor wat betreft de onderzoeksplicht bij vergunningen betreffende de kassenbouw koppelt de gemeente Westland aan deze vergunningen geen archeologische onderzoeksplicht. Omdat dit bestemmingsplan betrekking heeft op een bedrijventerrein, wordt hierop verder niet ingegaan. Door de norm voor onderzoek in gebieden met een (middel-) hoge verwachting bij 1000 m2 te leggen wordt nog altijd een aanzienlijk deel van het archeologisch bodemarchief onderzocht terwijl een minderheid van de initiatiefnemers met een onderzoeksplicht wordt geconfronteerd (geschat: circa 1/3 van de aanvragers van een bouwvergunning). De ondergrens in de gebieden met een hoge en middelhoge verwachting, aangeduid als onderzoeksgebied A en onderzoeksgebied B op de beleidskaart - stelt de gemeente Westland daarom vast op 500m2en 1000m² en een diepte van 50cm. Verstoringen die in deze gebieden deze oppervlakten en diepte niet bereiken, zijn derhalve vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Voor verstoringen die deze oppervlakten en diepten overschrijden, stelt de gemeente Westland archeologisch vooronderzoek wél verplicht. Dit betekent uiteraard niet dat daarmee dan tevens een opgraving noodzakelijk is. Het vooronderzoek kan immers ook uitwijzen dat de aangetroffen sporen niet behoudenswaardig zijn. Dan zullen er vanuit de archeologie geen eisen meer worden gesteld in het verdere verstoringstraject. Met deze keuzen van ondergrenzen is naar het oordeel van de gemeente een goed evenwicht gevonden tussen de uitgangspunten 'verantwoord', ook in archeologische zin, en 'praktisch uitvoerbaar'. Uit onderstaande figuur blijkt dat het plangebied twee verschillende waarden kent, te weten "Archeologisch onderzoeksgebied A en B". De archeologische waarden van het gebied bestaan uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen.
42
Figuur 7- Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Westland Samen bevatten zij een hoeveelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling. Vanwege deze waarden zijn twee afzonderlijke dubbelbestemmingen opgenomen die ieder afzonderlijk aansluiten op één van de twee waarden. Binnen de bestemmingsplanregels wordt archeologisch onderzoek verplicht gesteld voor (bouw)werkzaamheden die het archeologisch belang kunnen schaden. Hierbij geldt dat hoe hoger de verwachtingswaarde is, hoe eerder archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Onderzoek cultuurhistorie In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen zoals rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
3.9.3 Conclusie In het plan worden drie dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de twee aanwezige categorieën van archeologische waarde. In de planregels is een bouw- en gebruiksregeling opgenomen waardoor de archeologische waarden voldoende zijn geborgd.
43
4 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING
4.1 Planvorm 4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008). Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg. Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2008 De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2008. De planregels zijn voorts weergegeven in de specifieke opmaak die eigen is aan het adviesbureau dat het plan heeft vervaardigd. Met deze opmaak wordt aangesloten op de juridische planvorming door dat bureau die in deze toelichting is weergegeven en gemotiveerd.
4.1.3 Systematiek van de planregels Opbouw planregels De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
inleidende regels; bestemmingsregels; algemene regels; overgangs- en slotregel.
Inleidende regels Begrippen (Artikel 1) Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Wijze van meten (Artikel 2) Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Bestemmingsregels
44
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
doeleindenomschrijving (gebruiksregels); bouwregels; nadere eisen; afwijkingsregels.
Gebruiksregels De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen. Afwijkingsregels In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels". Aanleggen of slopen De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
het aanlegverbod of sloopverbod zelf; de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies; de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.
Algemene gebruiksregels In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken. Overgangs- en slotregels In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen; en het onderdeel "Citeertitel".
4.1.4 Systematiek van de planverbeelding Wettelijke vereisten De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van
45
bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
abp00000016
De dataset bestaat uit:
het GML-bestand van de planverbeelding; het XML-geleideformulier; de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie; de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.
Leeswijzer verbeelding Wegwijzer via internet Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is. Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan. Analoge verbeelding Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. Bestemmingsvlak en bouwvlak Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder). Aanduidingen Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
46
4.2 Bestemmingsregeling De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
4.2.1 Bestemming "Bedrijventerrein" De bestemming 'Bedrijventerrein' is toegekend aan de belangrijkste functie in het plangebied. Om deze reden wordt de uitleg van dit artikel uitgebreid toegelicht. Bestemmingsomschrijving Op gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen. Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten die is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt gewerkt met twee Staten van Bedrijfsactiviteiten. Op de delen van het plangebied die in de Bedrijventerreinenvisie zijn aangewezen als lokaal bedrijventerrein (de deelgebieden "De Hondert Margen", "Leehove" en "Leeweg") wordt gewerkt met de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. In Bijlage 1 is een toelichting op het gebruik van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het deelgebied Westerlee is in de Bedrijventerreinenvisie aangewezen als agrologistiek terrein. Meer specifiek betreft het hier een agrogerelateerd terrein. Hier wordt gewerkt met de Staat van Bedrijfsactiviteiten Agrogerelateerd. Op dit deel van het plangebied wordt hierdoor extra ruimte geboden voor agrogerelateerde bedrijven. Een agrogerelateerd bedrijf is een bedrijf dat gericht is op ondersteuning aan de (glas)tuinbouw, waaronder wordt begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven. Agrologistieke bedrijven zijn bedrijven gericht op transport, handel en/of distributie van uit de (glas)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan. Agrarisch aanverwante bedrijven zijn bedrijven die uitsluitend of overwegend zijn gericht op het leveren van diensten, waaronder het sorteren, bewerken en verpakken, en/of het leveren of verhandelen van producten van of aan glastuinbouwbedrijven zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven en toeleveringsbedrijven vallen onder het begrip agrarisch aanverwant bedrijf. Voor het vaststellen van de milieuzonering is uitgegaan van de bestaande woonbebouwing of solitaire woningen (burgerwoningen en bedrijfswoningen) in of langs de randen van het plangebied. Bedrijven uit een zwaardere categorie dienen op een grotere afstand van de woonbebouwing te worden gesitueerd dan de bedrijven uit lagere milieucategorieën. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak van de milieuzonering zie ook paragraaf 3.3. De milieuzonering is op de verbeelding aangegeven door middel van categorieaanduidingen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Op de verbeelding is na de letter die de bestemming aangeeft, de hoogst toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (tussen haakjes) aangegeven (bijvoorbeeld BT b≤3.1). Op het bedrijventerrein varieert de algemene toelaatbaarheid van maximaal milieucategorie 2 tot en met maximaal milieucategorie 4.2. Een aantal bedrijven voldoet niet aan de aldaar maximale toelaatbare milieucategorie, maar kunnen ter plaatse wel gehandhaafd blijven. Voor deze bedrijven zijn maatbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat bij verplaatsing of beëindiging van een dergelijk bedrijf eenzelfde soort bedrijf is toegestaan of een bedrijf dat past binnen de toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op het bedrijventerrein bevinden zich naast bedrijven een aantal andere functies. Deze hebben een specifieke functieaanduiding gekregen om het gebruik goed mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn zelfstandige kantoren, detailhandel, benzinestations, onderwijs en kamerverhuurbedrijven. Bouwregels Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in bedrijfsgebouwen en overkappingen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
47
Nadere eisen In dit lid is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen omtrent de situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer. Specifieke gebruiksregels In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Ook geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan. Daarnaast zijn een aantal zaken uit de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerrein (zie paragraaf 2.1.3) in de specifieke gebruiksregels opgenomen. Zo zijn bijvoorbeeld leisure, detailhandel en zelfstandige kantoren niet toegestaan. Tot slot zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen voor showrooms, onzelfstandige kantoren, opslag van goederen buiten het bouwvlak en de stalling van vrachtwagens met koelingsinstallaties. Afwijken van de bouwregels In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om het vergroten van de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, alsmede het aanpassen van het maximum bebouwingspercentage. Afwijken van de gebruiksregels Uit het oogpunt van flexibiliteit zijn in dit lid een aantal bepalingen opgenomen waarbij het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning van kan afwijken. - Staat van Bedrijfsactiviteiten De eerste bepaling betreft het afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. - Detailhandel in volumineuze goederen Detailhandel is op het bedrijventerrein niet toegestaan, aangezien deze behoren te worden gehuisvest in de daarvoor aangewezen winkelcentra. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze gebruiksregel om bepaalde vormen van detailhandel in volumineuze goederen op het bedrijventerrein toe te staan, aangezien deze vorm van detailhandel zich vaak buiten de traditionele winkelcentra wil vestigen. Deze regeling sluit aan bij de Bedrijventerreinenvisie en de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerreinen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - agrogerelateerd' geldt deze afwijkingsbevoegdheid niet. - Nevenassortimenten bij detailhandel in volumineuze goederen In deze bepaling is opgenomen dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken voor het toestaan van detailhandel in het nevenassortiment bij detailhandel in volumineuze goederen. Hier zijn een aantal voorwaarden aan gekoppeld. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein agrogerelateerd' geldt deze afwijkingsbevoegdheid niet. - Zelfstandige kantoren In overeenstemming met de Bedrijventerreinenvisie en de beleidsregels voor publieksfuncties op bedrijventerreinen, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de specifieke gebruiksregels voor het toestaan van zelfstandige kantoren. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen, dient te worden getoetst aan een aantal voorwaarden die zijn opgenomen in de regels. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - agrogerelateerd' geldt deze afwijkingsbevoegdheid niet.
48
- Stalling van vrachtwagens met koelingsinstallaties Door middel van dit artikel kan worden afgeweken van de in de algemene gebruiksregels genoemde afstand van stallingsplaatsen voor vrachtwagens met koelinginstallaties. Er kan uitsluitend een omgevingsvergunning worden verleend indien uit onderzoek blijkt dat deze afstand tot de woning niet tot milieuhygiënische bezwaren leidt. Wijzigingsbevoegdheden Binnen de bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Om te voorkomen dat zich in het plangebied een planmer-plichtig bedrijf vestigt, waardoor er in dat kader een planMER voor het bestemmingsplan nodig is, zijn planmer-plichtige activiteiten niet rechtstreeks toegestaan. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid kunnen deze alsnog worden toegestaan, mits vooraf een milieueffectenrapportage wordt opgesteld zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. De tweede wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op het verwijderen van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Van deze bedrijfswoning kan gebruik worden gemaakt indien het gebruik als bedrijfswoning is komen te vervallen.
4.2.2 Bestemming "Groen" De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - iu' zijn tevens in- en uitritten ten behoeve van het op de naastgelegen gronden gelegen bedrijventerrein mogelijk.
4.2.3 Bestemming "Maatschappelijk" De kerk aan de Leeweg is bestemd als 'Maatschappelijk'.
4.2.4 Bestemming "Tuin" De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen en gedeeltelijk de zijtuinen bij de burgerwoningen. Daarnaast is de bestemming Tuin toegekend aan de gronden rond de bestemming 'Maatschappelijk'.
4.2.5 Bestemming "Verkeer" Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Dit geldt onder meer voor de Burgemeester van Doornlaan en de Kade van Ras. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
4.2.6 Bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden.
4.2.7 Bestemming "Water" De bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers. In het plangebied zijn ter plaatse van de Leede drie woonschepen gelegen. Deze zijn voorzien van de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Voor deze woonschepen is een specifieke bouwregeling opgenomen. Daarnaast is een bouwregeling opgenomen voor het bouwen van steigers.
49
4.2.8 Bestemming "Wonen" De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: Wonen en Tuin. Het artikel Tuin is al besproken onder artikel 7. De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming Wonen. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als Tuin. Bouwvlakken hoofdgebouwen Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de goot- en bouwhoogte vastgelegd. Erfbebouwing De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot de oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Aan-huis-gebonden ondernemingen Aan-huis-gebonden ondernemingen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning.
4.2.9 Dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding" In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding gelegen. Deze heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gekregen. Naast deze dubbelbestemming zijn ook andere bestemmingen van kracht. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Nieuwbouw is slechts mogelijk op basis van een door het college van burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, waarbij wordt getoetst aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
4.2.10 Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie -3 en -4" Conform het concept archeologiebeleid worden twee afzonderlijke beschermingsregimes vastgelegd in het kader van te beschermen archeologische waarden. Deze twee bestemmingen fungeren als dubbelbestemmingen. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Het onderscheid zit in het feit dat binnen categorie onderzoeksgebied A vanwege de hogere verwachtingswaarde eerder onderzoek nodig is (vanaf 500 m²) dan binnen de categorieën onderzoeksgebied B (vanaf 1.000 m²). In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld
50
wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
4.2.11 Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
4.2.12 Algemene regel "Antidubbeltelregel" Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
4.2.13 Algemene regel "Algemene bouwregels" Overschrijding bouwgrenzen De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Ondergrondse bouwwerken In dit artikel is geregeld dat ondergronds bouwen slecht is toegestaan voor zover de ruimten zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen gebouw. Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen. Parkeernormering In dit artikel is bepaald dat bij elke ontwikkeling de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) dient te worden toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden. Dakkapellen In dit artikel zijn bouwregels opgenomen voor het bouwen van dakkapellen.
4.2.14 Algemene regel "Algemene aanduidingsregels" In dit artikel is een aanduidingsregel voor de vrijwaringszone opgenomen die de vrije overslag van de rotorbladen van de windturbine in het plangebied borgt. Eveneens is de geluidszone (vanuit Europoort) opgenomen.
4.2.15 Algemene regel "Algemene afwijkingsregels" In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
51
4.2.16 Algemene regel "Algemene wijzigingsregels" Overschrijding bestemmingsgrenzen In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen. Waarde - Archeologie In dit artikel is geregeld dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van de verbeelding kan worden verwijderd indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn. Wro-zone wijzigingsgebied - 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de gebieden die zijn aangeduid met de Wro-zone wijzigingsgebied 1. Dit betreft de burgerwoningen die op en langs het bedrijventerrein zijn gelegen, met uitzondering van het wooncluster langs de Leeweg. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' wijzigingen naar de bestemming 'Bedrijventerrein' indien de woonfunctie is beëindigd.
4.2.17 Algemene regel "Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaald. De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.
4.2.18 Algemene regel "Algemene gebruiksregels" In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan.
4.2.19 Algemene regel "Overige regels" In de bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
4.2.20 Overgangs- en slotregel "Overgangsrecht" In dit artikel is het overgangsrecht voor gebruik en gebouwen opgenomen conform artikel 3.2.2 Bro.
4.2.21 Overgangs- en slotregel "Slotregel" In dit laatste artikel wordt de titel van het bestemmingsplan genoemd.
52
5 HANDHAVING
5.1 Handhavingsbeleid Handhaven op maat 2011-2014 Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
53
6 UITVOERBAARHEID
6.1 Economische uitvoerbaarheid Het voorliggende bestemmingsplan richt zich voornamelijk op de consolidatie van de huidige situatie. In dit plan kunnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in functies of bebouwing ontstaan. Er is geen sprake van kosten bij de gemeente waarop de regels ten aanzien van grondexploitatie in de Wro van toepassing zijn. Met de aangepaste milieuzonering wordt het bestemmingsplan aangepast aan de verplichtingen die voortvloeien uit huidige wet- en regelgeving. Waar mogelijk wordt hiervan afgeweken, om tegemoet te komen aan de nodige flexibiliteit. Omdat het bestemmingsplan geen veranderingen meebrengt en de bestaande situaties die mogelijk strijdig zijn met actuele milieuregelgeving specifiek worden bestemd, kan een nader onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege blijven.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2.1 Overleg In 2012 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
Ministerie van VROM Provincie Zuid-Holland Hoogheemraadschap van Delfland Gasunie
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.
6.2.2 Zienswijzen Van 7 december 2012 tot 17 januari 2012 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende de periode van tervisielegging zijn 9 zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 6 van deze toelichting.
54
BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING
55
56
INHOUDSOPGAVE
1 TOELICHTING ALGEME NE AANPAK MILIEUZONE RING MET BEHULP VAN DE STANDA ARD STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEI TEN ........................................... 59 2 OVERZICHT SPEC IFIEK BESTEMDE BEDRI JVEN .............. 61 3 BUREAUONDERZOEK EC OLOGIE ................................... 63 4 BELEID ARCHEOLOGIE ................................................ 65 5 NOTA VAN BEANT WOOR DING INSPRAAKREACTIE S .......... 67 6 NOTA VAN BEANT WOORDING ZIEN SWIJZEN ................... 69 7 STAAT VAN WI JZGING EN ............................................. 71
57
58
1 TOELICHTING ALGEMENE AANPAK MILIEUZONERING MET BEHULP VAN DE STANDAARD STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN
59
60
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'
1. Algemeen Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
2. Toepassing 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' Algemeen De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' ('standaard SvB') zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen1). De 'standaard SvB' kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld: om de milieuzonering van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen; in buitengebieden; op losliggende relatief grootschalige bedrijfspercelen op enige afstand van burgerwoningen; om indien gewenst de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten te regelen in stedelijk gebied of (delen van) woongebieden met enige vorm van bedrijvigheid.
1) Aangezien de wijze van milieuzonering met richtafstanden reeds vele jaren de standaardmethodiek voor milieuzonering is in Nederland, wordt voor het gebruik van de daarop gebaseerde Staat van Bedrijfsactiviteiten de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' genoemd.
In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling In de 'standaard SvB' is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de 'standaard SvB' indicaties voor verkeersaantrekkende werking. Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de 'standaard SvB' gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Omgevingstype rustige woonwijk In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied. Omgevingstype gemengd gebied In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Bedrijfswoningen Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Te hanteren richtafstanden De 'standaard SvB' onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
milieucategorie
richtafstand (in meters) rustige woonwijk
gemengd gebied
1
101
0
2
30
102
3.1
50
30
3.2
100
50
4.1
200
100
4.2
300
200
5.1
500
300
5.2
700
500
5.3 6
1.000 1.500
700 1.000
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen In de 'standaard SvB' zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft: bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn; bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico; bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan. De toegepaste 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' De in dit bestemmingsplan opgenomen 'standaard SvB' komt in verregaande mate overeen met de VoorbeeldStaat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de toegepaste 'standaard SvB' zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) ten opzichte van de activiteiten die in de VoorbeeldStaat zijn opgesomd. Onder de volgende SBI-codes 0112, 014, 05011, 05012, 0502, 2612, 63.1 en 63.21 zijn activiteiten toegevoegd die vallen onder de definitie 'bedrijf'. In de VNG-publicatie is een aparte lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst is verwerkt in de 'standaard SvB' voor zover sprake is van activiteiten die vallen onder het begrip 'bedrijf'. Hierdoor hebben toevoegingen plaatsgevonden bij de SBI-code 51.512. Groothandels voor professioneel vuurwerk en vuurwerkfabrieken zijn vanwege strenge eisen uit het Vuurwerkbesluit nooit toegestaan op een bedrijventerrein en dus niet in de 'standaard SvB' opgenomen. Dit geldt ook voor bedrijven die kernenergie produceren.
1) Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken. 2) Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving zelfs toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gemengde gebieden.
Bij enkele activiteiten heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten1) van deze activiteiten. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie van de categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang het oppervlak van het bedrijf: 15.2 en 51.8. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie naar categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang sprake is van reparatie of incidenteel bouwen dan wel reguliere productie: 29 en 35.1. Voor aannemers, SBI-code 45, is een nadere indeling van diverse aannemersactiviteiten gemaakt met bijbehorende categorie-indeling.
3. Flexibiliteit De 'standaard SvB' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de 'standaard SvB' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de 'standaard SvB' en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de 'standaard SvB' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de 'standaard SvB' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. In de 'standaard SvB' is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de 'standaard SvB' aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen. Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/standaard SvB oktober 2010
1) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
2 OVERZICHT SPECIFIEK BESTEMDE BEDRIJVEN
61
62
Bijlage 2 Overzicht specifieke bedrijfsaanduidingen Straat
nr.
Naam en aard van het bedrijf
SBI code
cat. SvB
algemene Bestemmings- Opmerkingen/bijzonderheden/ev toelaatbaarheid regeling entuele klachten
2851
3.2
3.1
(sb-1)
343
3.2
3.1
(sb-2)
6024
3.2
3.1
(sb-3)
284.A
4.1
3.2
(sb-7)
6024
3.2
2
(sb-3)
6024
3.2
2
(sb-3)
3661.2
3.1
2
(sb-4)
6024, 281.1 3.2
2
(sb-5)
5121
3.1
3.2
(ri)
312
4.1
3.1/3.2
(sb-6)
5246
-
3.1
(dh)
2121.2
3.2
3.2
(sb-8)
Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten De Hondert Margen
2a
De Hondert Margen
7
De Hondert Margen
11
De Hondert Margen
12
De Hondert Margen
16
De Hondert Margen
20
De Hondert Margen
24
Kijckerweg
95
Kijckerweg
130
Leehove
2
Leehove
7
Kade van Ras
Poeder coat Westland (Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven lakspuiten en moffelen) Tehag (Auto-onderdelenfabriek) DVK Transport (Goederenwegvervoerbedrijven) Boal (constructiewerkplaats) Veldwerk Transport (Goederenwegvervoerbedrijven) H van Bouwmeester en zn (Goederenwegvervoerbedrijven) Van Dool Geveltechniek (vervaardiging overige goederen n.e.g.) Salutrans, Saarlucon, A&N Luiten Technisch Advies (Goederenwegvervoerbedrijven zonder schoonmaken tanks; constructiewerkplaats gesloten gebouw) Horticoop (Grth. in landbouwproducten) Enthoven Elektra (Schakel- en installatiemateriaalfabrieken) Karwei (bouwmarkten, tuimcentra, hypermarkten) De Jong Verpakkingen
Zonder schoonmaken tanks; b.o.> 1.000 m2 Zonder schoonmaken tanks; b.o.> 1.000 m2 Zonder schoonmaken tanks; b.o.> 1.000 m2
b.o.>1.000 m2; p.o. > 200 m2
3 BUREAUONDERZOEK ECOLOGIE
63
64
Bijlage 3
Bureauonderzoek flora en fauna
Ecologie In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Huidige situatie Het plangebied bestaat uit het bedrijventerrein Leehouve en is voor het overgrote deel verhard en bebouwd. Beoogde ontwikkelingen Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waardoor de woonbestemming gewijzigd kan worden in een bedrijfsbestemming. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen en het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid aan moeten worden getoetst. Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
-
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
-
er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
2.
Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
3.
Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
4.
Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de ‘aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5.
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a.
door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
b.
door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
c.
door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat
ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Door het plangebied loopt wel een deel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), namelijk een ecologische verbindingszone. Aangezien het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is en de wijzigingsbevoegdheid alleen betrekking heeft op het wijzigen van de functie van reeds intensief gebruikte en bebouwde percelen, heeft de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed op deze ecologische verbindingszone. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Figuur B4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland) Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Planten Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat in het plangebied mogelijk zwanenbloem, dotterbloem, brede wespenorchis en gewone vogelmelk voorkomen. Vogels In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De bebouwing biedt mogelijk ook nestgelegenheid aan vogelsoorten als gierzwaluw, huismus, kauw en spreeuw. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai. De watergangen kunnen leefgebied bieden aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren In het plangebied komen grondgebonden zoogdieren als mol, egel, veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis en huisspitsmuis voor. Een deel van de in het plangebied aanwezige gebouwen en bomen zijn mogelijk geschikt als vaste of tijdelijke verblijfplaats voor vleermuizen. Amfibieën Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad te verwachten in het water en naastgelegen groenstroken in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied. Vissen In de watergangen komen naar verwachting kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Overige soorten Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel B.4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel B4.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling
tabel 1
zwanenbloem,
dotterbloem,
brede
wespenorchis, gewone vogelmelk
Ffw
mol, egel, veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis en huisspitsmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker ontheffingsregeling
tabel 2
kleine modderkruiper
Ffw tabel 3
bijlage 1 AMvB
bittervoorn
bijlage IV HR
alle vleermuizen
vogels
cat. 1 t/m 4
gierzwaluw en huismus
cat. 5
koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai
Toetsing en conclusie Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat er geen ontwikkelingen direct mogelijk worden gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Binnen het bestemmingsplan zijn altijd kleine ontwikkelingen mogelijk. Tevens is in voorliggend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hieronder is aangeven waarmee bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen en bij het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid rekening moet worden gehouden.
-
Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
-
In de watergangen komen mogelijk de kleine modderkruiper en de bittervoorn voor. Het bestemmingsplan (inclusief het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid) voorziet niet in ontwikkelingen die het leefgebied van deze soorten aantasten. Daarom is voor de deze soorten geen nader onderzoek of een ontheffing nodig.
-
Tijdens werkzaamheden (bijvoorbeeld bij het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid) dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of deze soorten aanwezig (kunnen) zijn. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn1. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten2 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
-
De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste en tijdelijke verblijfplaatsen van vleermuizen. Groenstructuren en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of de ingreep van invloed kan zijn op vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.
1 Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - Bescherming van flora en fauna (b); - Veiligheid van het luchtverkeer (c); - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d). 2
Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde
vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
4 BELEID ARCHEOLOGIE
65
66
Delftse Archeologische Notitie 20
Toelichting bij de archeologische beleidskaart van de gemeente Westland Marjolein Kerkhof
Delftse Archeologische Notitie 20
Toelichting bij de archeologische beleidskaart van de gemeente Westland Marjolein Kerkhof
Opdrachtgever: Contactpersoon: Type onderzoek: Periode van uitvoer: Aanleiding: Locatie: CIS-code: Projectleider: Status: Autorisatie:
Gemeente Westland Postbus 150 2670 AD Naaldwijk B. Heijmans Bureauonderzoek November 2011 - februari 2012 Opstellen archeologiebeleid gemeente Westland Gemeente Westland 50851 M. Kerkhof (MA) Definitieve versie (februari 2012)
Drs. S.H. Jongma ISSN: 1879-9590 © 2012 Erfgoed Delft en Omstreken Postbus 78 2600 ME Delft 015-2602358
[email protected] www.archeologie-delft.nl
Samenvatting In het kader van de lichte gemeenschappelijke regeling met betrekking tot archeologie tussen de gemeenten Westland en Delft, heeft Archeologie Delft een archeologische beleidskaart opgesteld voor het gemeentelijk grondgebied van Westland. Deze beleidskaart zal als onderlegger gaan dienen voor de bestemmingsplannen van de gemeente, waarin rekening gehouden dient te worden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. De archeologische beleidskaart van Westland is een afgeleide van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart, waarin wordt aangegeven in welke zones bepaalde archeologische resten verwacht kunnen worden. Dit kaartbeeld is ontstaan op basis van een gecombineerde analyse van bekende geologische, archeologische en historisch-geografische informatie uit het onderzoeksgebied. Met de op de beleidskaart aangegeven beleidsgrenzen wordt gezocht naar een goede balans tussen de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan omgevingsvergunningen voor bodemverstorende activiteiten. Op de kaart worden zeven zones onderscheiden. Door middel van beleidsgrenzen die aan deze zones zijn gekoppeld, worden bodemingrepen tot een bepaalde omvang en diepte vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Of in een omgevingsvergunning voorwaarden in het kader van de Archeologische Monumentenzorg opgenomen moeten worden, is afhankelijk van de ligging van het plangebied, de diepte van de voorgenomen bodemingreep en de oppervlakte van het plangebied. Indien er voorwaarden worden gesteld, zijn de te nemen stappen afhankelijk van de specifieke archeologische verwachting, de aard van de voorgenomen bodemingrepen, de mogelijkheden tot behoud in situ en de mogelijkheden tot het doen van onderzoek.
Inhoudsopgave 3
Samenvatting
7
1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Leeswijzer
9
2 Beleidskader 2.1 Nationaal beleid 2.2 Provinciaal beleid
11
3 Ontstaans- en bewoningsgeschiedenis 3.1 Inleiding 3.2 Geologische ontwikkeling 3.3 Bewoningsgeschiedenis
17
4 De beleidskaart 4.1 Inleiding 4.2 Vrijstellingsgrenzen 4.3 Archeologisch onderzoek bij glastuinbouw 4.4 Toevalsvondsten
5 De beleidskaart in de praktijk 5.1 Inleiding 5.2 Ligging plangebied 5.3 Diepte bodemingreep 5.4 Oppervlakte plangebied 5.5 Aard van het archeologisch onderzoek
25
29
Bibliografie
33
Overzicht van afbeeldingen en tabellen
1 Inleiding 1.1 Achtergrond In het kader van de lichte gemeenschappelijke regeling met betrekking tot archeologie tussen de gemeenten Westland en Delft, heeft Archeologie Delft een archeologische beleidskaart opgesteld voor het gemeentelijk grondgebied van Westland. Aanleiding hiervoor is de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz; zie paragraaf 2.1) en de daarmee samenhangende wens van de gemeente Westland om een correcte omgang met bekende en te verwachten archeologische waarden te waarborgen tijdens processen van ruimtelijke ontwikkeling. De beleidskaart zal als basis gaan dienen voor de bestemmingsplannen van de gemeente Westland, waarin archeologisch waardevolle gebieden opgenomen zullen worden als dubbelbestemming archeologie. Op basis daarvan kan de gemeente in vergunningen voorwaarden opnemen voor het veilig stellen van (verwachte) archeologische waarden. In 2007 heeft de gemeente Westland een archeologische verwachtingskaart en vindplaatsencatalogus laten opstellen waarop staat aangegeven in welke gebieden archeologische resten verwacht kunnen worden.1 Op deze kaart staan ook locaties aangegeven waarvan al bekend is dat er archeologische resten aanwezig zijn. Het opstellen van een archeologische verwachtingskaart is mogelijk omdat archeologische resten niet willekeurig in een gebied verspreid liggen, maar gebonden zijn aan bepaalde landschappelijke kenmerken. De geologische ontwikkeling van een gebied is in grote mate bepalend voor de bewoningsmogelijkheden door de tijd heen. Daarnaast speelt eventueel menselijk ingrijpen in het landschap, zoals het aanleggen van dijken, een grote rol. Een archeologische verwachtingskaart komt tot stand via een gecombineerde analyse van geologische ontwikkelingen en bekende archeologische en historisch-geografische gegevens. De in 2008 opgeleverde kaart is geactualiseerd aan de hand van gegevens van Archeologie Delft en uit de nationale archeologische database Archis. Dit geactualiseerde kaartbeeld vormt de basis voor de huidige beleidskaart.
1.2 Leeswijzer
1
Verhagen 2008a.
In deze notitie wordt kort uiteengezet hoe het nationaal en provinciaal archeologiebeleid is vormgegeven en wat hiervan de gevolgen zijn voor de gemeente (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op de geologische ontstaansgeschiedenis van de gemeente Westland en wordt een beknopte bewoningsgeschiedenis geschetst. Dit is noodzakelijk om een heldere toelichting te kunnen geven op het ontstaan van de archeologische verwachtingszones en de daaraan gekoppelde beleidsgrenzen (hoofdstuk 4). Tenslotte wordt een korte toelichting gegeven op het gebruik van de beleidskaart (hoofdstuk 5). Dit is een handreiking voor zowel de medewerkers van de gemeente als voor de burgers die te maken krijgen met een archeologische verplichting voor voorgenomen bodemingrepen.
2 Beleidskader 2.1 Nationaal beleid
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; te raadplegen via www.minbuza. nl/producten-en-diensten/verdragen. 2
Te raadplegen via www.wetten.overheid.nl. 3
Te raadplegen via www.wetten.overheid.nl. 4
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta).2 Dit verdrag heeft als doel om de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 19883 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingswet. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz),4 die op 1 september 2007 van kracht werd. De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in Nederland zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het ‘veroorzakersprincipe’ (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
2.1.1 Het bestemmingplan Afbeelding 1: archeologisch proefsleuvenonderzoek in 2010, in ontwikkelingsgebied Hoogeland (Naaldwijk).
Aan artikel 5 van het Verdrag van Malta wordt invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. Hierin is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmings-
plan. Gemeenten dienen bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van een bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die zijn gekoppeld aan een vergunningenstelsel. In artikel 41a van de Monumentenwet wordt bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegenomen in de belangenafweging. Gemeentes mogen echter van deze gestelde grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Westland maakt van deze mogelijkheid gebruik door het vaststellen van een eigen archeologische beleidskaart met passende ondergrenzen.
2.2 Provinciaal beleid Met betrekking tot de archeologische monumentenzorg zijn de belangrijkste taken en bevoegdheden van de provincies het adviseren bij ruimtelijke plannen, de rol van bevoegd gezag bij onder andere ontgrondingen en inpassingplannen en die van eigenaar van bodemvondsten en depothouder. Het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland is weergegeven in de structuurvisie ‘Visie op Zuid-Holland’ (02-07-2010),5 waarin de provincie haar ruimtelijke belangen aangeeft. In paragraaf 5.7.4 van de structuurvisie van Zuid-Holland is opgenomen dat er altijd archeologisch onderzoek dient plaats te vinden op terreinen met bekende archeologische waarden. In overeenstemming met de Monumentenwet kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Volgens de structuurvisie hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden in gebieden met een archeologische verwachting waarin bodemingrepen plaatsvinden tot een maximale diepte van 30 cm onder het maaiveld en met een maximale oppervlakte van 100 m2. Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn provincies verplicht hun provinciaal belang van tevoren aan te geven. De provincie Zuid-Holland heeft 14 van dergelijke belangen onderscheiden, waarvan het ‘behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS)’ er één is. De CHS6 moet bijdragen aan de kwaliteit en diversiteit van het landschap in de provincie. Het doel van de CHS, waarvan archeologie deel uitmaakt, is het stimuleren van het behouden of inpassen van cultuurhistorie bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het document is daarmee een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming.
10
5 Te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl.
Te raadplegen via www.zuid-holland. nl/chs. 6
3 Ontstaans- en bewonings- geschiedenis 3.1 Inleiding Voor het opstellen van een archeologische verwachtingskaart en het maken van de vertaalslag naar een beleidskaart is het essentieel om een goed beeld te krijgen van de geologische ontwikkeling en de daarmee samenhangende bewoningsgeschiedenis van het onderzoeksgebied (afbeelding 2). In het verleden bestond vaak een nauwe relatie tussen de locatiekeuze voor nederzettingen en de bodemgesteldheid. Naarmate de natuur meer beperkingen stelde aan de bewoningsmogelijkheden was deze relatie sterker. Omdat West-Nederland in het verleden regelmatig werd bedreigd door binnendringend zee- en rivierwater, was de aanwezigheid van een droge ondergrond een belangrijke vestigingsfactor. Begrip van de ontstaansgeschiedenis van het landschap is ook belangrijk, omdat de trefkans van archeologische resten afhankelijk is van de aanwezigheid van het oorspronkelijke loopvlak uit een bepaalde periode. Latere geologische processen en menselijk ingrijpen in het landschap kunnen hebben geleid tot erosie van reeds bestaande archeologische sporen en vondsten.
3.1.1 Het gestapelde landschap In het Westland is in de loop der tijd zeer veel sedimentatie opgetreden. Als gevolg van deze geologische ontwikkelingen was het uiterlijk van het landschap continu aan verandering onderhevig. De verschillende geologische afzettingen die na elkaar zijn ontstaan hadden een conserverende of juist erosieve invloed op hun voorgangers. Hierdoor zijn de verschillende geologische situaties uit het verleden in meer of mindere mate bewaard gebleven in de ondergrond. Afbeelding 3 toont een modelmatige benadering van de manier waarop het gestapelde landschap in Westland is ontstaan. Het betreft een fictieve dwarsdoorsnede, waarin de verschillende afzettingen zijn opgenomen die
Afbeelding 2: geologische afzettingen en hun ouderdom, afgezet tegen de archeologisch perioden zoals deze in Nederland worden gehanteerd. Jaren v./n. Chr. Geologisch tijdvak
Archeologische periode
I 11750
I 9500
Pleistoceen
I 8000
I 7000
I 6000
I 5000
I 4500
Vroeg
LaatPaleolithicum
I 3500
I 3000
Midden
I 2500
I 2000
Vroeg
I 500
I 1000
I 500
I 0
Bronstijd
Midden
Laat
I 1000
I 1500
I 2000
Laat
Neolithicum
Laat
I 1500
Holoceen
Midden
Mesolithicum
Vroeg
I 4000
V
Midden
Romeinse tijd
IJzertijd
L V
M
L
Middeleeuwen
Vroeg
Nieuwe tijd
Laat Laag van Den Haag Laag van Poeldijk
Gantel laag Hoekpolder laag Laagpakket van Walcheren Hollandveen
Geologische afzetting
Laag van Zoetermeer Laag van Ypenburg Laag van Rijswijk Laagpakket van Wormer Formatie van Echteld Basisveen Formatie van Kreftenheye Formatie van Boxtel
11
voorkomen in de ondergrond van Westland. Binnen dit profiel zijn de meest aantrekkelijke woonlocaties voor de mens aangegeven, alsmede de eventueel achtergebleven archeologische resten.
7
3.2 Geologische ontwikkeling
Afbeelding 3: modelmatige benadering van het ontstaan van het gestapelde landschap in Westland, weergegeven op een fictieve dwarsdoorsnede. Het model toont ook de locaties die het meest geschikt waren voor bewoning en de eventuele archeologische overblijfselen die daar zijn ontstaan.
Door een geleidelijke temperatuurstijging aan het einde van de laatste ijstijd (rond 9500 v.Chr.) smolt het landijs en steeg de zeespiegel.7 Als gevolg van grondwaterstijgingen werd de zandige ondergrond (Formaties van Boxtel en Kreftenheye, circa 20-22 m -NAP) vochtig en trad er veengroei op (Basisveen Laag). Rond 6000 v.Chr. verdronk het landschap en veranderde het gebied in
Zagwijn 1986, 27-32.
Nederzetting Neolithicum Laag van Ypenburg/Voorburg Laagpakket van Zandvoort Hollandveen Laagpakket Geulafzettingen van Wormer Circa 2000 v.Chr.
Dekafzettingen van Wormer Basisveen Laag Formatie van Kreftenheye/Boxtel
Nederzetting IJzertijd Circa 200 v.Chr.
Restant nederzetting Neolithicum Geulafzettingen Hoekpolder Laag Dekafzettingen Hoekpolder Laag
Nederzetting Romeinse tijd Circa 200 na Chr.
Restant IJzertijdnederzetting Geulafzettingen Gantel Laag Dekafzettingen Gantel Laag
Circa 950 na Chr.
Nederzetting Vroege Middeleeuwen
Huisterp Restant nederzetting Romeinse tijd
Circa 1100 na Chr.
Nederzetting Late Middeleeuwen
Meerfasige huisterp Restant nederzetting Vroege Middeleeuwen
Circa 1200 na Chr.
Boezemkade Restant nederzetting Late Middeleeuwen Dekafzettingen Laag van Poeldijk
12
een waddenzee, waarin dikke lagen klei en zand werden afgezet. Deze waddenzee werd aan de westzijde afgesloten door een kustbarrière met zeegaten die in het verlengde lagen van rivieren als de Schelde, Maas, Rijn en IJ.Via deze zeegaten drong zeewater binnen in de lagune.
3.2.1 Laagpakket van Zandvoort Rond 4000 v.Chr. nam de snelheid van de zeespiegelstijging af. Er ontstonden strandwallen (Laagpakket van Zandvoort) met lage duinen op de plaats van de kustbarrières (op de lijn Wateringen – Naaldwijk), die de openingen bij de rivermonden grotendeels afsloten. De basis van deze strandwallen ligt op circa 10 tot 12 m –NAP, de bovenkant op 2 tot 3 m –NAP. De kustlijn verschoof geleidelijk westwaarts, waarbij steeds nieuwe strandwallen ontstonden, die van oost naar west jonger worden (de oudere zijn minder compleet bewaard dan de jongere). Op deze strandwallen, die van elkaar werden gescheiden door strandvlaktes, vormden zich her en der lage duintjes. De vorming van strandwallen met duinen is zeer belangrijk geweest voor de bewoningsmogelijkheden in het Westland. Sporen van de oudste kustlijn zijn sinds de jaren negentig van de 20e eeuw op verschillende plekken in de regio teruggevonden.8 Deze duintjes behoren tot de Laag van Ypenburg en boden nagenoeg allemaal gunstige bewoningsmogelijkheden tijdens het Midden Neolithicum. Uit de jongere duinfase (Laag van Voorburg) zijn bij Naaldwijk resten bewaard gebleven van een haakwal die zich langs de noordelijke oever van de Maas heeft gevormd. Deze haakwal bood gunstige bewoningsmogelijkheden vanaf de Late IJzertijd. Rond 2000 v.Chr. lag de kustlijn ongeveer op de lijn Loosduinen – Monster. De strand- en duinafzettingen zijn tegenwoordig vrijwel overal bedekt door recentere afzettingen.
3.2.2 Laagpakket van Wormer Door de vorming van de strandwallen ontstond een lagunair gebied dat geleidelijk dichtslibde en verzoette. Door inbraken vanuit zee, bijvoorbeeld via de Maas, overstroomde geregeld delen van het landschap achter de duinen. Het landschap werd ook aangetast door erosie van de Maas en de daarin uitkomende zijrivieren. Deze rivieren schuurden uit tot eb- en vloedkreken, waarlangs oeverwallen ontstonden. Buiten deze rivieren werden kleidekken afgezet (Laagpakket van Wormer). In perioden waarin de zee het land minder vaak overstroomde, begroeide het oppervlak met riet, zeggen en broekbossen. Op de droge oeverwallen langs de geulen ontstonden moerasbossen.
3.2.3 Hollandveen Laagpakket Vanaf circa 2200 v.Chr. vond grootschalige veengroei plaats in het gebied (Hollandveen Laagpakket). De basis van deze laag ligt op circa 5,5 m –NAP. Het grootste deel van dit veengebied is later bedekt geraakt of geërodeerd als gevolg van het ontstaan van latere afzettingen. In de droogmakerijen (zoals de Wateringveldsepolder) lag dit veen aanvankelijk aan het oppervlak, maar is het afgegraven.
3.2.4 Laagpakket van Walcheren Rijswijk A4 (Van der valk 1992, Koot 1994), Wateringen 4 (Ramaekers et al. 1997) Den Haag-Wateringsche Veld (Oude Rengerink 1996a, 1996b), Rijswijk-Ypenburg (Cleveringa 2000; Koot & Van der Have 2001) en Schipluiden Harnaschpolder (Deunhouwer 2001, 2002). 8
Na deze periode van veengroei is er in het Westland tot driemaal sprake geweest van een verhoogde invloed van de zee, waarbij de veenvorming werd onderbroken.Tijdens deze zogenaamde transgressies zijn verschillende geologische afzettingen gevormd: de Hoekpolder Laag (circa 1500-850 v.Chr.), de Gantel Laag (circa 300-50 v.Chr.) en de Laag van Poeldijk (circa 1100-1300 na Chr.).
13
In deze cyclus worden trans- en regressiefasen onderscheiden. Tijdens een transgressiefase drong de zee het land binnen. Riviertjes werden uitgesleten tot diepe geulen, waardoor het veengebied achter de kustlijn werd ontwaterd, verdroogde en inklonk. Op het hoogtepunt van een transgressiefase overstroomde de geklonken gronden en werd er een kleidek afgezet. Aan het einde van een transgressiefase (begin van de regressiefase) trok de zee zich terug, slibden de geulen dicht met zand en zavel, stagneerde de afwatering in het omringende gebied, trad vernatting op en vond opnieuw veenvorming plaats. Tijdens de Hoekpolder-fase zijn vooral in het zuidoosten van de gemeente Westland geulen uitgesneden in het Hollandveen. Deze geulen zijn later opgevuld met fijn zand en zavel. Buiten de geulen zijn dekafzettingen ontstaan. Tijdens de Gantel-fase sneed de zee zich verder landinwaarts in, via de Gantel, die rond 300 v.Chr. ten zuidwesten van Naaldwijk het land binnendrong. Deze geul liep via Wateringen, Midden-Delfland en Rijswijk naar Delft. De geulen uit deze fase raakten later opgevuld met klei, afgewisseld met zandlaagjes. De dekafzettingen van de Gantel Laag bestaan uit zware klei en zijn over het grootste deel van Westland verspreid. Ze bedekken ook de strandwallen ten oosten van Loosduinen en Monster. Rond het begin van de jaartelling vormde zich een zandige haakwal tussen Monster en Naaldwijk (de Naaldwijkse Geest, zie paragraaf 3.2.1), die uiteindelijk de monding van de Gantel afsloot. Tijdens de Poeldijk-fase brak de zee door de haakwal tussen Monster en Naaldwijk en bij De Lier, waardoor een groot deel van het Westland vernatte. De afzettingen zijn waarschijnlijk tot stand gekomen door stormvloeden in combinatie met dijkdoorbraken en kunnen zowel een conserverende als erosieve invloed hebben gehad op de reeds aanwezige bodem (en eventueel daarin aanwezige archeologische waarden).9
3.3 Bewoningsgeschiedenis 3.3.1 Neolithicum De oudste bewoningssporen uit de regio dateren uit het Midden Neolithicum (circa 3700-3500 v.Chr.).10 Het betreft nederzettingen in diverse landschappelijke zones.11 Tijdens het hele Neolithicum (tot circa 2000 v.Chr.) bleven de strandwallen het meest aantrekkelijk voor bewoning. Men kon hier droog wonen en vond hier zoet drinkwater. Daarnaast kon men in het gevarieerde landschap in de omgeving bouwmateriaal vinden, akkers en weilanden aanleggen en eventueel jagen en vissen. Aan het einde van het Neolithicum verplaatste het zwaartepunt van de bewoning zich westwaarts naar de nieuwer gevormde strandwallen.12
3.3.2 Bronstijd en IJzertijd Ook tijdens de Bronstijd en de Vroege en Midden IJzertijd concentreerde de bewoning zich voornamelijk op de strandwallen, omdat de rest van het gebied te nat was. Uit de gemeente Westland zijn weinig aanwijzingen bekend voor bewoning in deze periode. Alleen op het Monsterse Geestje zijn nederzettings- en akkersporen aangetroffen uit het Laat Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd. Bewoning liep hier door tot in de Romeinse tijd en Middeleeuwen.13 Aan het einde van de Midden IJzertijd nam de zee-invloed op het land toe en werden er geulen uitgeschuurd in het veenlandschap achter de strandwallen. Hierdoor raakte het natte gebied ontwaterd en werden de randzones van de geulen geschikt voor bewoning. Tijdens de Midden IJzertijd werd er veelvuldig in het veen gewoond.14 Ook op de geulafzettingen van de Hoekpolder Laag worden regelmatig bewoningssporen uit de IJzertijd aangetroffen.15 14
9 Hallewas & Van Regteren Altena 1980, 189; Bult 1986, 119-121. 10
Raemaekers 1995, 369-370.
11
Bult & De Bruin 2005, 15.
12
Bult & De Bruin 2005, 17.
Glasbergen & Addink-Samplonius 1965; Stuurman 1965. 13
Dit is met name duidelijk aangetoond in het zuidelijk deel van Midden-Delfland, waar tientallen vindplaatsen uit deze periode liggen (Bult 1983, kaart 1; Van Heeringen 1987 map 1; Abbink 1993). 14
15
Bult & De Bruin 2005, 18.
Deze bewoningsfase was echter van korte duur (vermoedelijk slechts 100 jaar vanaf 200 v.Chr.). De geulen slibden vrij snel dicht, waarna het veen weer overstroomde en bedekt werd met een laag klei.
3.3.3 Romeinse tijd Rond het begin van de jaartelling trok de zee zich weer terug en werden de bewoningsmogelijkheden in het gebied gunstig. De stevige en relatief hooggelegen oeverwallen van de grotendeels verlandde geulen werden van de 1e tot de 3e eeuw na Chr. dicht bewoond.16 De oeverwallen waren goed ontwaterd en de zavelige bodem was zeer geschikt als akkerland. We vinden uit deze periode zowel verspreid staande individuele boerderijen als agrarische complexen van meerdere boerderijen terug. Deze groeiden soms uit tot villaachtige complexen die gedeeltelijk uit steen waren opgetrokken (zoals aan de Wateringseweg te Poeldijk; rijksmonument 920, zie paragraaf 4.3.1) Rondom de erven werden sloten gegraven die afwaterden op de restbeddingen van het geulsysteem van de Gantel en de erven droog hielden.17 Het lijkt erop dat de bewoning aan het einde van de 2e eeuw te maken kreeg met wateroverlast en dat de vernatting van het gebied mede de oorzaak zal zijn geweest dat de bewoning in het Westland in het midden van de 3e eeuw stopte.18 Voor de volgende drie eeuwen zijn slechts schaarse aanwijzingen voor continuïteit van bewoning.19
16
Bult & De Bruin 2005, 19.
Van den Broeke & Van Londen 1995, 39-40. 17
18
Bloemers, 1978, 113.
19
Bult & De Bruin 2005, 21.
20
Bult 1996, 10.
21
Bult & De Bruin 2005, 19-21.
Sommige van deze nederzettingen functioneerden in de tweede helft van de 2e eeuw als militaire steunpunten, zoals is aangetroond bij Ockenburg (Van Veen & Waadorp 2000, 17). Daarnaast zijn in veel Romeinse nederzettingen in Westland militaria aangetroffen (Feijst 2007, Feijst et al. 2008, Roemburg 2011). 22
23
Holwerda 1936, 19-37.
Bult, Van der Hout & Immerzeel 1988. 24
25
Van Liere 1948, 15.
26
Waasdorp 2003, 62.
27
Waasdorp 2003, 54, afbeelding 31.
Bult & De Bruin 2005, 22; Waasdorp & Eimerman, 2008. 28
29
Bult & De Bruin 2005, 23.
De Gantel vormde tijdens de Romeinse tijd een belangrijke scheepvaartverbinding. Deze rivier was in de Romeinse tijd nog niet verland, zoals op meerdere plaatsen in de bovenloop van deze geul is vastgesteld.20 De bovenloop was deels gekanaliseerd en er werd een verbinding gegraven langs Forum Hadriani (Voorburg) naar de Oude Rijn (het kanaal van Corbulo). Op grond van verschillende aanwijzingen is te beredeneren dat er in de Romeinse tijd een weg liep langs de binnenrand van de strandwal, die de monding van de Rijn verbond met de Maasmond.21 Ook waren de grotere nederzettingen als Forum Hadriani (Voorburg), Ockenburg (Den Haag-Loosduinen) en de Hoogwerf (Naaldwijk) onderling verbonden.22 Een andere verbindingsweg liep waarschijnlijk over de zuidelijke oever van de Gantel, vanaf de Hoogwerf naar Forum Hadriani (het tracé van de huidige Middelbroekweg).23 Dit wordt verondersteld op grond van de Romeinse vindplaatsen (waaronder één grafveld24) die hier op één lijn liggen.25 Ten oosten van Wateringen liep een weg langs de noordoever van de Gantel.26 Deze weg passeerde waarschijnlijk de nederzetting Poeldijk-Wateringseweg en boog daarna in westelijke richting af.27
3.3.4 Vroege Middeleeuwen De huidige gemeente Westland lijkt vanaf het einde van de 3e eeuw tot in de late 6e eeuw grotendeels onbewoond te zijn geweest. De eerste aanwijzingen voor hernieuwende bewoning dateren uit de 6e en 7e eeuw en concentreren zich vooral op de strandwallen.28 De zandige haakwal langs de noordelijke Maasoever (Naaldwijkse Geest) en de duinen langs de kust (Lagen van Ypenburg en Voorburg) dienden als basis voor de ontginning van het gebied. Later begon men met het ontginnen van rivieroevers (zoals die van de Gantel) en trok men verder het binnenland in. In de 9e eeuw (Karolingische tijd) strekte de bewoning zich al uit tot in het huidige Wateringen.29 Tijdens de Vroege Middeleeuwen vond bewoning aanvankelijk plaats op het veen, of op een dun laagje klei van de Gantel Laag. Het veen lag toen kennelijk hoog genoeg om droge voeten te houden. In het tweede kwart van de 12e eeuw was dit niet langer mogelijk. Door overstromingen werd een nieuwe kleilaag afgezet op het veen. Deze bedekte de nederzettingen uit de 11e eeuw. 15
Op dit kleidek begon de bewoning opnieuw. Deze vond vanaf toen plaats op huisterpen en de percelen kregen een andere oriëntatie. Uit deze periode ontbreken tot nu toe min of meer complete en betrouwbare nederzettingen.
3.3.5 Late Middeleeuwen In de eerste helft van de 12e eeuw brak de zee tussen Monster en Naaldwijk door de haakwal en ontstond een nieuwe monding voor de Gantel waarlangs de zee het land kon binnendringen.30 Als gevolg hiervan werd een dik pakket klei afgezet (Laag van Poeldijk). De bewoning werd kort onderbroken en om het verloren land terug te winnen werden er dijken parallel aan de Gantel aangelegd.31 Tenslotte werd door de aanleg van de Zwartendijk tussen Monster en Naaldwijk het verloren gegane gebied weer ingedijkt. Rond 1370 vond in het gebied een reductie van het inwoneraantal plaats als gevolg van de pest. Hierdoor werden veel boerderijen verlaten. Het verlaten van deze terpen hangt daarnaast waarschijnlijk ook samen met het optreden van reliëfinversie, waardoor de terpen in het veengebied relatief steeds lager kwamen te liggen ten opzichte van de geulsedimenten. Vanaf het einde van de 12e eeuw werd het dan ook aantrekkelijker om boerderijen te bouwen op de zavelige geulafzettingen van de pre-Romeinse Gantel. De meeste woonplaatsen hier dateren uit de tweede helft van de 12e eeuw tot in de 14e eeuw. In de 12e eeuw ontwikkelde zich in de omgeving van ’s-Gravenzande een zandplaat, die al snel droog kwam te liggen en bewoond raakte. Vanuit deze basis werd er verder bedijkt. De Maasdijk werd waarschijnlijk in 1242 aangelegd. Ten zuiden van de Maasdijk bevond zich nog een buitendijks zandgebied (de Staelduinen), waar tussen 1300 en 1500 bewoning plaatsvond.
16
30
Bult 1998, 21.
31
Bult & De Bruin 2005, 24-25.
Afbeelding 4: archeologisch veldonderzoek in 2009, in ontwikkelingsgebied Molenbrink (Monster-centrum).
4 De beleidskaart 4.1 Inleiding Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming over ruimtelijke inrichting archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Kennis van het lokale bodemarchief is daarvoor onontbeerlijk. De beleidskaart van de gemeente Westland is specifiek gemaakt voor gebruik op gemeentelijk niveau. De kaart is daardoor niet alleen op een meer gedetailleerde schaal uitgewerkt dan de provinciale CHS, maar ook gebaseerd op een meer gedetailleerde kennis van het bodemarchief in Westland. De archeologische kennis over de gemeente Westland zoals deze naar voren komt uit het kaartmateriaal, is het uitgangspunt voor de op de kaart weergegeven beleidsgrenzen. Met deze grenzen wordt gezocht naar een goede balans tussen de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die verbonden worden aan bodemverstorende activiteiten. De gemeentelijke beleidskaart (en de verwachtingskaart waarop deze is gebaseerd) is niet statisch en evenmin waterdicht. Archeologie blijft in bepaalde mate onvoorspelbaar. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. Deze toegenomen kennis kan worden ingezet om de beleidskaart aan te vullen, te actualiseren en eventueel bij te stellen.
4.1.1 Plangebied In de toelichting en legenda van de beleidskaart worden vrijstellingsgrenzen weergegeven voor de oppervlakte van een plangebied en diepte van de voorgenomen bodemingrepen. Met het plangebied wordt het gehele oppervlak van de voorgenomen bodemingreep bedoeld.
4.2 Vrijstellingsgrenzen
32
Verhagen 2008a.
Tabel 1: overzicht van de vrijstellingsgrenzen die worden gehanteerd in de verschillende beleidszones.
Op basis van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 kan een gemeente, mits gemotiveerd, afwijken van de hierin vastgestelde 100 m2 als vrijstellingsgrens voor vergunningaanvragen. Ook de provincie Zuid-Holland heeft in haar structuurvisie opgenomen dat afgeweken kan worden van de door haar gestelde ondergrenzen (zie paragraaf 2.2). Op de beleidskaart van de gemeente Westland is gebruik gemaakt van deze mogelijkheid (tabel 1). Het geactualiseerde beeld van de in 2008 opgeleverde gemeentelijke verwachtingskaart32
Beleidszone
Vrijstellingsgrens
Rijksmonument
Monumentenvergunning via RCE
Bekende archeologische vindplaats
Plangebied > 0 m2 & bodemingreep > 30 cm -mv
Historische stads- of dorpskern
Plangebied > 50 m2 & bodemingreep > 30 cm -mv
Verwachtingszone I
Plangebied > 100 m2 & bodemingreep > 50 cm -mv
Verwachtingszone II
Plangebied > 250 m2 & bodemingreep > 50 cm -mv
Verwachtingszone III
Plangebied > 500 m2 & bodemingreep > 50 cm -mv
Verwachtingszone IV
Geen voorschriften
17
80000
450000
75000
450000
70000
445000
|
Afbeelding 9: sfeerfoto van de aanleg van de proefsleuf.
0
1.000
2.000
3.000
440000
440000
445000
j
4.000 Meter
70000
75000
80000
Legenda Rijksmonument: monumentenvergunning via RCE Bekende archeologische vindplaats: vrijstelling tot 0 m2 & 30 cm -mv Historische stads- of dorpskern: vrijstelling tot 50 m2 & 30 cm -mv Verwachtingszone I: vrijstelling tot 100 m2 & 50 cm -mv Verwachtingszone II: vrijstelling tot 250 m2 & 50 cm -mv Verwachtingszone III: vrijstelling tot 500 m2 & 50 cm -mv Verwachtingszone IV: geen voorwaarden
dient als basis voor de op de beleidskaart weergegeven gebieden met bekende archeologische waarden en verwachtingszones (afbeelding 5). Om de omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden goed, maar ook zinvol te laten verlopen, wordt in de gemeente Westland alleen archeologisch (voor)onderzoek vereist wanneer de aard van de bodemingrepen dusdanig is dat er daadwerkelijk schade aan het bodemarchief kan optreden. De verschillende beleidszones vereisen dan ook elk een eigen benadering voor wat betreft de vrijstelling van archeologisch onderzoek voor bodemverstoringen tot een bepaalde diepte en omvang. 18
Afbeelding 5: archeologische beleidskaart van de gemeente Westland.
4.2.1 Rijksmonument Archeologische resten die van nationaal belang zijn, zijn op basis van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 door de minister van OCW aangewezen als archeologisch rijksmonument en als zodanig beschermd. Bodemverstorende werkzaamheden op deze terreinen zijn verboden, tenzij hiervoor vooraf door de minister een monumentenvergunning is verleend. Binnen de gemeente Westland bevinden zich twee gebieden die zijn aangemerkt als een archeologisch Rijksmonument (tabel 2). Monumentnummer 1180 (Wateringen, ’t Hof) betreft de resten van hofstede Het Hof van Wateringen uit de Vroege en Late Middeleeuwen en de resten van een klooster uit de Late Middeleeuwen. Monumentnummer 920 (Poeldijk, Wateringseweg) betreft de resten van een villacomplex uit de Romeinse tijd, waar resten van metaalbewerking zijn aangetroffen.
4.2.2 Bekende archeologische vindplaats
Tabel 2: overzicht van de in Westland aanwezige rijksmonumenten en terreinen die zijn opgenomen op de AMK (bekende archeologische vindplaats).
Binnen de gemeente Westland liggen 23 terreinen die als gebied van zeer hoge of hoge archeologische waarde zijn opgenomen op de landelijke Archeologische Monumentenkaart (AMK) (zie tabel 2). Voor deze gebieden geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van
AMK-status
AMK-nummer
Aard
Datering
Beschermd
920
Villacomplex
Romeinse tijd
Beschermd
1180
Hof van Wateringen
Vroege Middeleeuwen & Late Middeleeuwen
Zeer hoge waarde
4116
Huisterp
Late Middeleeuwen
Zeer hoge waarde
4117
Huisterp
Late Middeleeuwen
Zeer hoge waarde
4118
Huisterp
Late Middeleeuwen
Zeer hoge waarde
4119
Bewoningssporen
Romeinse tijd
Zeer hoge waarde
9308
Villacomplex
Romeinse tijd
Zeer hoge waarde
9385
Bewoningssporen
Romeinse tijd & Late Middeleeuwen
Zeer hoge waarde
10521
Bewoningssporen
Neolithicum
Zeer hoge waarde
10691
Bewoningssporen
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
4028
Bewoningssporen
Midden IJzertijd, Late IJzertijd, Romeinse tijd & Vroege Middeleeuwen
Hoge waarde
4030
Bewoningssporen
IJzertijd, Romeinse tijd & Vroege Middeleeuwen
Hoge waarde
4115
Huisterp
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
4121
Hofstad Uterlier
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
4122
Bewoningssporen
Romeinse tijd
Hoge waarde
4123
Bewoningssporen
Romeinse tijd
Hoge waarde
4124
Hofstad Diepenburg
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
4125
Bewoningssporen
Romeinse tijd
Hoge waarde
4135
Hofstad Boekenstein
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
4137
Hofstad De Hoge Woerd
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
4140
Bewoningssporen
IJzertijd & Romeinse tijd
Hoge waarde
10688
Bewoningssporen & hofstad Arkelstein
Romeinse tijd & Late Middeleeuwen
Hoge waarde
10692
Hofstad De Lage Woerd
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
10693
Hofstad Het Oude Hof van Wateringen
Late Middeleeuwen
Hoge waarde
10710
Resten van een hofstad
Late Middeleeuwen
19
0 m2 en 30 cm –mv overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de wettelijke 100 m2, omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte. Voor wat betreft de diepte wordt een grens van 30 cm –mv gehanteerd, omdat door bodembewerkingen zoals ploegen de bodem boven deze grens vaak is verstoord. Eventuele archeologische resten die zich in deze bovenste 30 cm bevinden zullen in verstoorde context liggen, waardoor hun informatiewaarde aanzienlijk daalt.
4.2.3 Historische stads- of dorpskern Voor de historische stads- of dorpskernen is uit archeologische en historischgeografische bronnen gebleken dat er bewoning plaatsvond tijdens de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De contouren van deze zones zijn gebaseerd op de historische situatie van 171233 en kadastrale minuten uit de vroege 19e eeuw en sluiten aan bij de contouren zoals ze zijn opgenomen op de provinciale CHS. In deze zones wordt een zeer hoge dichtheid aan archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht. Mogelijk kunnen er ook oudere resten worden aangetroffen. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen op geringe diepte worden aangetroffen.Vanwege de te verwachten hoge dichtheid en ondiepe ligging van archeologische resten wordt op deze zone het vrijstellingsbeleid toegepast dat is beschreven voor de zone met bekende archeologische vindplaatsen (paragraaf 4.2.2). Archeologisch onderzoek dient als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bodemingrepen die groter zijn dan 50 m2 en dieper gaan dan 30 cm –mv.
4.2.4 Verwachtingszone I Verwachtingszone I bestaat uit een buffer34 rondom de locaties waar Romeinse wegen worden vermoed (zie paragraaf 3.3.3).Voor deze gebieden geldt een zeer hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd. Het gaat daarbij voornamelijk om nederzettingen, maar ook grafvelden kunnen worden aangetroffen. Daarnaast bestaat er ook een kans dat zogenaamde off-site structuren, zoals duikers, aanwezig zijn. Uit de ligging van de bekende archeologische vinplaatsen uit de Romeinse tijd blijkt dat deze hier in hoge dichtheid voorkomen en dicht bijeen liggen. De trefkans van dergelijke sporen is echter iets kleiner dan die van de archeologische resten die worden verwacht in de historische kernen. Daarom wordt voor Verwachtingszone I vastgehouden aan de wettelijke grens van 100 m2 voor de oppervlakte van het plangebied. Omdat de vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het merendeel van deze verwachtingszone bedekt zijn geraakt door de afzettingen van de Laag van Poeldijk liggen de vindplaatsen niet direct onder het maaiveld. In deze zone worden bodemingrepen dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek tot een diepte van 50 cm –mv.
20
33
Kruikius & Kruikius 1712.
Voor deze buffer is 200 m gehanteerd ten opzichtte van de huidige wegen waarvan wordt vermoed dat ze een Romeinse voorganger hebben. Deze 200 m is gebaseerd op de ligging van de bekende Romeinse vindplaatsen ten opzichte van moderne wegen als de Middelbroekweg. 34
4.2.5 Verwachtingszone II Verwachtingszone II bestaat uit (een buffer35 rondom) de locaties van de geulafzettingen van de Hoekpolder Laag in het zuidelijk deel van de gemeente Westland. In deze zone zijn ook die delen van de geulafzettingen van de Gantel Laag opgenomen die al in de Romeinse tijd waren verland, evenals de duinafzettingen van de Laag van Ypenburg en de Laag van Voorburg. Zoals beschreven in paragraaf 3.3.2 raakte het uitgestrekte veengebied dat zich vanaf circa 2200 v.Chr. in Westland had gevormd aan het einde van de Midden IJzertijd ontwaterd. Door de ontwatering werden het veengebied en de randzones van de geulen van de Hoekpolder Laag in de periode 200-100 v.Chr. geschikt voor bewoning. Tijdens de Romeinse tijd vormden de relatief hooggelegen, verlandde geulen aantrekkelijke woonlocaties in het natte landschap. Toen tijdens de Late Middeleeuwen als gevolg van reliëfinversie de terpen steeds verder wegzakten in het veenlandschap (zie paragraaf 3.3.5) werden de relatief hoge geulsedimenten opnieuw aantrekkelijk voor bewoning. Tijdens de Romeinse tijd lag de hoofdtak van de Gantel nog open. De zijtakken in het noordoosten van Westland waren echter al verland. Net als voor de geulafzettingen van de Hoekpolder Laag geldt voor deze afzettingen dat ze vanwege hun relatief hoge ligging, aantrekkelijke woonlocaties vormden tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.1 was de vorming van duinen op de strandwallen bepalend voor de bewoningsmogelijkheden in het Westland. Deze duinen boden gunstige bewoningsmogelijkheden vanaf het Neolithicum. Ze werden bewoond tijdens de vroege en late prehistorie en in de Romeinse tijd. Tijdens de Vroege Middeleeuwen vormden ze een belangrijke basis voor de ontginning van het Westland. Ook tijdens de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd werd er op deze afzettingen gewoond.
Om de ligging van de geologische afzettingen te bepalen is gebruik gemaakt van de Geologische kaart van Nederland. Deze kaart is gemaakt op een landelijke schaal en toont daardoor op gemeentelijke schaal niet de exacte ligging van de afzettingen. Om dit informatieverlies te compenseren is een buffer van 100 m ingesteld rondom de op de geologische kaart aangegeven ligging. In situaties waarbij een plangebied zich op de grens van een verwachtingszone bevindt zal een belangrijke eerste stap bij eventueel archeologisch onderzoek zijn om vast te stellen welke geologische afzettingen zich precies in de ondergrond bevinden (via bureaustudie of een veldtoets). 35
Op basis van het bovenstaande kunnen we concluderen dat er in de gehele Verwachtingszone II een hoge kans bestaat op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor resten uit het Neolithicum en de Bronstijd geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten op de duinafzettingen van Ypenburg en Voorburg. Archeologische waarden worden in deze zone op dezelfde diepte verwacht als die uit Verwachtingszone I. Voor Verwachtingszone II wordt daarom dezelfde diepte (50 cm –mv) gehanteerd voor vrijstelling van bodemverstorende werkzaamheden. Voor wat betreft de oppervlakte van de verstoring wordt een vrijstellingsgrens van 250 m2 gehanteerd. In deze zone is de dichtheid aan archeologische resten lager dan in Verwachtingszone I. De kans dat in deze zone archeologische resten worden verstoord bij werkzaamheden tot 100 m2 is klein. Dat geldt ook voor de kans dat er tijdens archeologisch onderzoek op een beperkt oppervlak archeologische resten worden aangetroffen. Een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor plangebieden tot een 250 m2 is in deze verwachtingszone dan ook wenselijk.
4.2.6 Verwachtingszone III Verwachtingszone III bestaat uit het Laagpakket van Wormer (in de diepere ondergrond), het Hollandveen Laagpakket en de dekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren in het binnendijks gebied. Omdat zich periodiek bewoningsmogelijkheden voordeden in het veengebied vanaf de Midden IJzertijd geldt hier een middelhoge verwachting voor het aan21
treffen van resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen in dit gebied tot nu toe nog onbekende duinafzettingen van Ypenburg en Voorburg worden aangetroffen (met een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de vroege prehistorie). Archeologische resten worden in deze zone verwacht op dezelfde diepte als in Verwachtingszones I en II. De dichtheid van archeologische vindplaatsen zal echter aanzienlijk kleiner zijn, waardoor hier een vrijstellingsgrens van plangebieden tot 500 m2 wordt gehanteerd.
4.2.7 Verwachtingszone IV Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Deze zone bestaat uit buitendijks gebied (westelijke zijde van de gemeente) en de droogmakerij aan oostelijke zijde van de gemeente. Het buitendijkse gebied heeft door de eeuwen heen blootgestaan aan grote invloeden vanuit zee. Dit heeft gevolgen gehad voor de vorming van het lokale archeologische bodemarchief. Vanwege de periodieke overstromingen waren de mogelijkheden tot bewoning in het gebied zeer beperkt. Hierdoor is sprake van een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Deze verwachting wordt verder verlaagd doordat eventuele archeologische resten die ooit aanwezig zijn geweest na hun totstandkoming eeuwenlang bloot hebben gestaan aan de genoemde invloed vanuit zee. Hierdoor zijn archeologische vindplaatsen verspoeld en geërodeerd. Het vermoeden bestaat dat veel vindplaatsen hierdoor geheel zijn verdwenen. De paar bekende vindplaatsen in deze zone zijn duidelijk aangetast door de invloed van de zee en hebben daardoor een zeer lage informatiewaarde. De droogmakerij in het oosten van Westland betreft een zone waarin de oorspronkelijk aanwezige afzettingen van het Hollandveen Laagpakket zijn afgegraven. Eventuele vindplaatsen die zich in en op dit veen bevonden zijn daardoor verdwenen. In dit gebied worden af en toe vondsten gedaan die te relateren zijn aan dergelijke vindplaatsen. Dit vondstmateriaal is echter secundair terecht gekomen op de kleiafzettingen die onder het veen tevoorschijn zijn gekomen. Het betreft contextloze vondsten met een beperkte informatiewaarde. In Verwachtingszone IV geldt een zeer lage trefkans voor archeologische vindplaatsen. Indien archeologisch materiaal wordt aangetroffen is de kans bovendien zeer groot dat het hier om contextloos materiaal gaat. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toevalsvondsten van toepassing blijft (zie paragraaf 4.5) en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodemverstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.
4.3 Archeologisch onderzoek bij glastuinbouw De glastuinbouw is een belangrijke economische factor in de gemeente Westland. Een groot deel van de ruimtelijke planvorming binnen de gemeente richt zich dan ook op de bouw van kassen. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de bodemverstoring als gevolg van de bouw en sloop van (traditionele) kassen beperkt blijft tot de betonnen staanders (kasvoeten).36 Deze staanders staan, bij kassen die vanaf enkele tientallen jaren geleden zijn gebouwd, vaak op een onderlinge afstand van circa 7 bij 4 m. De verstoring aan het archeologisch bodemarchief bedraagt circa 1 m2 per kasvoet, wat neerkomt op circa 3,5% van het oppervlak. De omvang van deze verstoring is niet het gevolg van het aanbrengen van de palen zelf, maar van het uittrekken van de, dieper gelegen, zogenaamde ‘kleefpalen’. 22
36
Kerkhof 2009.
In de moderne kasbouw wordt vaak gebruik gemaakt van slimme con structietechnieken, waarmee overspanningen tot 9 m of meer kunnen worden bereikt. Indien er wordt uitgegaan van een gemiddelde onderlinge afstand van 6 m tussen de staanders leidt dit, bij de aanleg van de fundering, tot een verstoring van minder dan 0,2 m2 per paal. Dit komt neer op circa 0,5% van het totale oppervlak van de kas. De daadwerkelijke verstoring van het bodemarchief als gevolg van de bouw van kassen met een lichte fundering is dus zeer klein. Deze geringe mate van verstoring aan het bodemarchief kan worden gezien als een argument om de kasbouw volledig vrij te stellen van archeologisch vooronderzoek. Er wordt tegenwoordig echter veel geëxperimenteerd met nieuwe kasbouwmethoden, die niet per definitie leiden tot minder verstoring van het bodemarchief. De bouw van een kas staat bovendien vrijwel nooit op zich, maar hangt vaak samen met andere bodemverstorende activiteiten, zoals ontgrondingen of de bouw van bijbehorende woonhuizen, schuren en waterbergingen. Als beleidslijn voor de bouw van kassen wordt dan ook voorgesteld om de ruimtelijke plannen voor kasbouw in een vroeg stadium, voor te laten leggen aan de gemeente voor een archeologisch bureauonderzoek. Tijdens een dergelijk onderzoek zal ingeschat worden hoeveel schade de voorgestelde kasconstructie en samenhangende ingrepen zullen veroorzaken aan het bodemarchief. Op basis daarvan kan het plangebied helemaal, of gedeeltelijk, worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Indien de uitvoering van een bepaald plan zou leiden tot grote schade aan het bodemarchief, kan een alternatief voorstel worden gedaan, waardoor de noodzaak voor archeologisch onderzoek (gedeeltelijk) kan komen te vervallen. Zoals gezegd leidt voornamelijk het verwijderen van de funderingen van kassen potentieel tot grote verstoringen van het bodemarchief. Er wordt dan ook aangeraden om, bij de sloop van kassen, te eisen dat er op een ‘archeolo gie-vriendelijke’ manier wordt gesloopt. Dit betekent dat de bestaande fun deringen zo min mogelijk worden verwijderd uit de ondergrond en dat er dus slechts wordt gesloopt tot het maaiveld of enkele centimeters daaronder.
4.4 Toevalsvondsten Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van een archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk komt dit erop neer dat archeologische toevalsvondsten worden gemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in Amersfoort of bij de gemeentelijk archeoloog.37
Toevalsvondsten die worden gedaan in Westland kunnen het best worden gemeld aan Archeologie Delft dat, middels een lichte gemeenschappelijke regeling, optreedt als gemeentelijk archeoloog voor Westland. 37
Deze algemene meldingsplicht is altijd van toepassing en dus ook in gebieden die bij voorbaat zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek en gebieden die na archeologisch (voor)onderzoek zijn vrijgegeven voor ontwikkeling. Het is mogelijk dat na melding blijkt dat het om een vondst gaat waarvoor het bevoegd gezag (in deze de gemeente Westland) nader onderzoek vereist. Indien er geen melding wordt gemaakt van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
23
5 De beleidskaart in de praktijk 5.1 Inleiding Het doel van de beleidskaart van de gemeente Westland is dat de gebieden waarvoor volgens de kaart een archeologische verwachting geldt of een archeologische waarde is opgesteld, in de gemeentelijke bestemmingsplannen worden opgenomen als gebieden met (mede- of dubbel)bestemming archeologie. Op basis daarvan kan de gemeente in bestemmingsplannen voorschriften opnemen voor het veilig stellen van de al bekende of verwachte archeologische waarden. Als er voorschriften zijn opgenomen en een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, start het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ; zie paragraaf 5.5). Of er in het kader van de omgevingsvergunning archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd is in eerste instantie afhankelijk van de ligging van het plangebied. Daarnaast spelen de diepte van de voorgenomen bodemingreep en de oppervlakte van het plangebied een grote rol.
5.2 Ligging plangebied De ligging van het plangebied geeft een eerste indicatie of er archeologisch onderzoek noodzakelijk zou kunnen zijn in het kader van een omgevingsvergunning. Wanneer het plangebied zich bevindt in één van de twee gebieden die zijn aangemerkt als Rijksmonument, zijn eventuele bodemingrepen altijd gebonden aan de eisen die door de RCE worden gesteld in de vereiste monumentenvergunning. Het tegenovergestelde hiervan is Verwachtingszone IV, waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Archeologisch onderzoek voorafgaand aan bodemingrepen is hier dan ook niet noodzakelijk. Wel blijft ten aller tijde de algemeen geldende meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van kracht (zie paragraaf 4.5). Wanneer het plangebied zich bevindt in een gebied met bekende archeologische waarden, in een historische stads- of dorpskern of in Verwachtingszone I, II of III, is de verplichting tot archeologisch onderzoek sterk afhankelijk van de diepte van de voorgenomen bodemingreep en de oppervlakte van het plangebied.
5.3 Diepte bodemingreep Met uitzondering van de beschermde rijksmonumenten geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Westland dat bodemingrepen die niet dieper gaan dan 30 cm –mv een vrijstelling van archeologisch onderzoek kennen. Aangenomen wordt dat boven deze grens de bodem dusdanig verstoord is dat er geen archeologische resten meer te verwachten zijn.Voor het grootste deel van het gemeentelijk grondgebied geldt echter dat archeologisch onderzoek pas noodzakelijk wordt wanneer geplande bodemingrepen een diepte van 50 cm –mv overschrijden. Wanneer bodemingrepen de genoemde grens van 30 cm –mv (Bekende archeologische vindplaatsen en Historische stads- of dorpskern) of 50 cm –mv (Verwachtingszone I, II en III) overschrijden, is het afhankelijk van de oppervlakte van het plangebied of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
25
5.4 Oppervlakte plangebied Voor de verschillende zones die zijn aangegeven op de beleidskaart gelden verschillende vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten (zie tabel 1). Deze grenzen zijn direct verbonden aan de intensiteit aan en aard van archeologische resten die in een bepaalde zone aanwezig zijn of worden verwacht. Voor gebieden waarvan bekend is dat er zich archeologische resten bevinden en waar de trefkans van archeologische resten zeer hoog is (Historische stads- of dorpskernen en Verwachtingszone I) worden alleen plangebieden met een beperkt oppervlak vrijgegeven (resp. 50 m2, 50 m2 en 100 m2). Een kleine bodemingreep kan hier immers al waardevolle archeologische resten verstoren. In deze zones is het met name de diepte van de voorgenomen ingreep die bepaalt of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor Verwachtingszone II en III geldt relatief gezien een lagere trefkans voor archeologische resten. In deze gebieden worden dan ook plangebieden tot een grotere oppervlakte vrijgesteld van archeologisch onderzoek (respectievelijk 250 m2 en 500 m2).
5.5 Aard van het archeologisch onderzoek Wanneer in een plangebied archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, wordt het type onderzoek vastgesteld via het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het type onderzoek is afhankelijk van de specifieke archeologische verwachting (sommige typen onderzoek zijn geschikter voor het vinden van bepaalde archeologische resten dan anderen), de mogelijkheden tot het doen van onderzoek (de aanwezigheid van bebouwing in een plangebied beperkt bijvoorbeeld de mogelijkheden tot het doen van vooronderzoek) en de aard van de voorgenomen bodemingrepen.
5.5.1 Bureauonderzoek In gebieden waarvoor een archeologische verwachting geldt en waar bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrenzen overschrijden, moet in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek worden uitgevoerd. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de mate van bestaande verstoringen door bijvoorbeeld funderingen, kelders, etc. en wordt de archeologische verwachting gespecificeerd. Op basis van het bureauonderzoek neemt het bevoegd gezag (in deze de gemeente Westland) een beslissing over het vervolgtraject. Hierbij bestaan twee mogelijkheden: er kan worden besloten dat er geen vervolgonderzoek nodig is. In dit geval kan verder worden gegaan met de geplande ontwikkelingen. Er kan echter ook worden besloten dat een inventariserend veldonderzoek nodig is om eventuele vindplaatsen op te sporen en te waarderen. Afhankelijk van de situatie wordt een dergelijk onderzoek uitgevoerd middels grondboringen of proefsleuven.
5.5.2 Booronderzoek Een verkennend booronderzoek wordt vaak gecombineerd met een bureauonderzoek en is een relatief snelle en eenvoudige manier om de bodem in kaart te brengen. Tijdens een booronderzoek wordt gekeken of de verwachting dat zich binnen het plangebied archeologische resten bevinden gegrond is. De geologie wordt in kaart gebracht om te beoordelen of het gebied in het verleden aantrekkelijk was voor bewoning. Bovendien worden op deze manier eventuele bodemverstoringen gekarteerd die ertoe kunnen hebben geleid dat eens aanwezige archeologische resten zijn vernietigd. Wanneer tijdens een verkennend booronderzoek een vindplaats wordt aangetroffen, kan ervoor gekozen worden om een karterend booronderzoek
26
uit te voeren om de vindplaats te begrenzen. Na een karterend booronderzoek wordt doorgaans een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven uitgevoerd om de vindplaats te waarderen. Er kan ook worden besloten om direct een proefsleuvenonderzoek uit te voeren en het karterend booronderzoek over te slaan.
5.2.3 Proefsleuvenonderzoek Wanneer uit een bureauonderzoek en/of booronderzoek blijkt dat er in de ondergrond van het plangebied (mogelijk) een archeologische vindplaats aanwezig is, kan ervoor worden gekozen om het ontwikkelingsplan aan te passen. Op deze manier kunnen de resten in situ worden bewaard. Indien dit niet mogelijk is wordt een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven uitgevoerd om de vindplaats op te sporen, te begrenzen en te waarderen. Voorafgaand aan dit onderzoek moet een archeologisch Programma van Eisen (PvE) worden opgesteld, waarin de achtergrond van het onderzoek wordt aangegeven en onderzoeksvragen worden geformuleerd. Een PvE moet altijd worden goedgekeurd door het bevoegd gezag (in de meeste gevallen de gemeente, bij gemeentegrens overschrijdende projecten de provincie). Wanneer uit de waardering van de vindplaats (volgens de meest recente versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, KNA) blijkt dat deze behoudenswaardig is, kan alsnog gekozen worden voor planaanpassing en daarmee behoud in situ. Als dit niet mogelijk is dient de vindplaats veilig te worden gesteld middels behoud ex situ, oftewel een archeologische opgraving. Indien uit de waardering blijkt dat de eventuele vindplaats niet behoudenswaardig is wordt het plangebied vrijgegeven voor verder ontwikkeling zonder aanvullend archeologisch onderzoek.
5.2.4 Opgraving Wanneer is vastgesteld dat zich in het te ontwikkelen plangebied een behoudenswaardige vindplaats bevindt die niet in de bodem bewaard kan blijven, dient er een archeologische opgraving plaats te vinden.Voor een dergelijk onderzoek moet een nieuw een PvE worden opgesteld en worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het doel van een opgraving is het veilig stellen van de archeologische vindplaats door deze volledig te documenteren. Na afloop van de opgraving wordt het terrein vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. De resultaten van het onderzoek moeten, conform de landelijke kwaliteitsnorm, binnen twee jaar na afronding van de opgraving worden gepubliceerd en de documentatie en vondsten moeten worden overgedragen aan het provinciaal depot (of een officiële gemeentelijke dependance daarvan).
5.2.5 Archeologische begeleiding In sommige gevallen is het niet mogelijk om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren, bijvoorbeeld op locaties die bebouwd zijn.Wanneer uit het bureauonderzoek blijkt dat voor deze locaties wel een archeologische verwachting geldt, kan ervoor worden gekozen om een archeologische begeleiding uit te voeren. Hierbij worden de verstorende werkzaamheden uitgevoerd in afstemming met en onder begeleiding van één of meerdere archeologen. Een archeologische begeleiding dient alleen in uitzonderlijke situaties te worden toegepast en kan zowel worden ingezet ter vervanging van een waarderend (boor-/proefsleuvenonderzoek) als van een definitief onderzoek (opgraving). In beide gevallen is een door het bevoegd gezag goedgekeurd PvE noodzakelijk.
27
Bibliografie Gebruikte afkortingen: APL Analecta Praehistorica Leidensia BROB Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek DAR Delftse Archeologische Rapporten HOP Haagse Oudheidkundige Publicaties NAR Nederlandse Archeologische Rapporten Abbink, A.T., 1993: Dwelling on peat. Fissures as a recurrent feature of prehistoric structures built on peat in the Western Netherlands, APL 26, 99-110. Blom, E. & L. van der Feijst (eds.), 2007: Poeldijk, Westhof vindplaats B (gem. Westland). Een inheems-Romeinse nederzetting uit de 1e tot de 3e eeuw, ADC rapportage 909. Bloemers, J.H.F., 1978: Rijswijk (ZH), ‘De Bult’, Eine Siedlung der Cananefaten, Nederlandse Oudheden 8. Broeke, P.W., & H. van Londen, 1995: 5000 jaar wonen op veen en klei.Archeologisch onderzoek in het reconstructiegebied Midden-Delfland, Utrecht. Bult, E.J., 1983: Midden-Delfland, een archeologische kartering. Inventarisatie, waardering en bewoningsgeschiedenis, NAR 2. Bult, E.J., 1986: Ontginning en bewoning ten noorden van de Maasmond en de landschappelijke veranderingen die daarbij optraden, in: Trierum, M.C. van & H.E. Henkes (red.), Rotterdam Papers V. A contribution to Prehistoric, Roman and Medieval archaeology, 115-136. Bult, E.J., 1996: Romeinen: de eerste Italianen?, in: Raymakers, B. (red.) Romeinen, bankiers en gastarbeiders: Italianen in Delft, 7-16, Delft. Bult, E.J., 1998: Landschapsontwikkeling en bewoningsgeschiedenis in en om Naaldwijk, in: Groenewegen, H.I.M. & P.W.Vis: Naeltwick 1198-1998. Bult, E.J., P. van der Hout & T. Immerzeel, 1988: Een Romeins grafveldje aan de Tiendweg bij Naaldwijk, Westerheem 37, 118-125. Bult, E.J., & J. de Bruin, 2005: Een bureauonderzoek naar archeologische waarden in de tracés van transport- en distributieleidingen voor CO2 in de gemeentes Westland, Midden-Delfland en Pijnacker-Nootdorp. DAR 45. Cleveringa, J., 2000: Reconstruction and modelling of Holocene coastal evolution of the Western Netherlands, Utrecht. Deunhouwer, P., 2001: Afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder, gemeente Schipluiden. Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie. RAAP-rapport 682.
29
Deunhouwer,P.,2002:De Neolithische vindplaats op de Noordhoorn-strandwal, Harnaschpolder, gemeente Schipluiden. Een Aanvullend Archeologisch Onderzoek. RAAP-rapport 771. Feijst, L. van der, J. de Bruin & E. Blom (eds.), 2008: De nederzetting te Naaldwijk III. Terug naar de sporen van Holwerda, ADC monografie 4. Glasbergen, W. & M. Addink-Samplonius, 1965: Laat-Neolithicum en Bronstijd te Monster (ZH), Helinium V, 97-117. Hallewas, D.P. & J.F. van Regteren Altena, 1990: Bewoningsgeschiedenis en landschapsontwikkeling rond de Maasmond, in: Verhulst, A. & M.K.E. Gottschalk: Transgressie en occupatiegeschiedenis in de kustgebieden van Nederland en België, 155-207. Heeringen, R.M., van, 1987: The Iron Age in the Western Netherlands II: Site Catalogue and pottery description map sheet 1, BROB 37, 39-121. Holwerda, J.H., 1936: De nederzetting te Naaldwijk, Oudheidkundige Medeelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, Niewue Reeks XVII, 19-37. Koot, J.M., 1994: In kannen en kruiken.Veertig jaar archeologisch onderzoek in Rijswijk. Rijswijkse Historische Reeks 11. Koot, J.M. & B. van der Have, 2001: Graven in Rijswijk. De Steentijdmensen van Ypenburg, Den Haag. Kerkhof, M., 2009: Pijnacker-Nootdorp. Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, DAR 96. Kloosterman, P., 2011a: Toelichting archeologische beleidskaart gemeente De Ronde Venen (RAAP-adviesdocument), Leiden. Kloosterman, P., 2011b: Cultuurlandschap in beleid, gemeente Vlist; een archeologische beleidskaart, RAAP-notitie 3735. Kruikius, N. & J. Kruikius, 1977 (1712): ’t Hooge heemraedschap van Delflant met alle de steden, dorpen en ambachten, Alphen aan den Rijn. Liere, W.J. van, 1948: De bodemgesteldheid van het Westland, verslagen van landbouwkundige onderzoekingen 54.6, ’s-Gravenhage. Oude Rengerink, J.A.M., 1996a: Wateringse veld, deelgebied II. Verslag van het karterend booronderzoek. RAAP-rapport 138. Oude Rengerink, J.A.M., 1996b: Wateringse veld, deelgebied I. Verslag van het karterend booronderzoek. RAAP-rapport 169. Raemakers, D.C.M., 1995: Wateringen 1: tracé Provinciale weg S11/S54, in: Hessing, W.A.M. (red.), Archeologische kroniek van Zuid-Holland over 1994, Holland 27, 364-410. Raemakers, D.C.M., C.C. Bakels, B. Beerenhout, A.L. van Gijn, K. Hanninen, S. Molenaar, D. Paalman, M. Vergruggen & C. Vermeeren, 1997: Wateringen 4, a coastal settlement of the Middle Neolithic Hazendonk 3 group. APL 29, 143-191.
30
Roemburg, J. van, 2011: Unarmed Cananefates? Roman military equipment and horse gear from non military context in the Civitas Cananefatium, ongepubliceerde MA-scriptie. Stuurman, P., 1965: Een drama onder de (het) bedrijven door. Transformaties van het Monsterse Geestje, Westerheem XIV, 35-79. Valk, L. van der, 1992: Mid- and Late-Holocene coastal evolution in the beachbarrier area of the Western Netherlands, Amsterdam. Veen, M.M.A, van & J.A. Waasdorp 2000: Archeologisch-geologische kaart van Den Haag, HOP 5. Verhagen, P., 2008a: Archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Westland (26-03-2008), Amsterdam. Verhagen, P., 2008b: Toelichting bij de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Westland, Amsterdam. Vos, P.C., E.C. Rieffe & E.E. Bulten, 2007: Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk, Den Haag. Waasdorp, J.A., 2003: III M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. HOP 8. Waasdorp, J.A. & E. Eimermann, 2008: Solleveld, Gemeente Den Haag. Een opgraving naar een Merovingisch grafveld aan de rand van Den Haag. HOP 10. Zagwijn, W.H., 1986: Nederland in het Holoceen, Haarlem.
31
Overzicht van afbeeldingen & tabellen Afbeelding 1 (blz. 9) Archeologisch proefsleuvenonderzoek in 2010, in ontwikkelingsgebied Hoogeland (Naaldwijk).
Afbeelding 2 (blz. 11) Geologische afzettingen en hun ouderdom, afgezet tegen de archeologisch perioden zoals deze in Nederland worden gehanteerd.
Afbeelding 3 (blz. 12) Modelmatige benadering van het ontstaan van het gestapelde landschap in Westland, weergegeven op een fictieve dwarsdoorsnede.
Afbeelding 4 (blz. 16) Archeologisch veldonderzoek in 2009, in ontwikkelingsgebied Molenbrink, (Monster-centrum).
Afbeelding 5 (blz. 18) Archeologische beleidskaart van de gemeente Westland.
Tabel 1 (blz. 17) Overzicht van de vrijstellingsgrenzen die worden gehanteerd in de verschillende beleidszones.
Tabel 2 (blz. 19) Overzicht van de in Westland aanwezige rijksmonumenten en terreinen die zijn opgenomen op de AMK (bekende archeologische vindplaats).
33
5 NOTA VAN BEANTWOORDING INSPRAAKREACTIES
67
68
NOTA VAN BEANTWOORDING BESTUURLIJK OVERLEG BESTEMMINGSPLAN 'BEDRIJVENTERREIN DE LIER'
1.
Indiener
Reactie
B e a n t wo o r d i n g
P r o vi n c i e Z u i d - H o l l a n d ( a l s reactie op het eerste
V e r zo c h t wo r d t o m i n a r t i k e l 1 4 l i d 3 d e ve r p l i c h t i n g o p t e n e m e n o m a d vi e s i n t e wi n n e n b i j d e
I n h e t t w e e d e vo o r o n t w e r p a a n g e p a s t ; g e e n r e a c t i e o n t va n g e n .
vo o r o n t we r p ( B e d r i j ve n t e r r e i n De Lier +))
b e h e e r d e r va n d e wa t e r k e r i n g i n g e va l va n a f w i j k e n va n d e b o u wr e g e l s , d i t a l s b e d o e l d i n a r t i k e l 1 0 l i d 3 va n d e V e r o r d e n i n g R u i m t e . O p p a g i n a 4 1 va n d e t o e l i c h t i n g s t a a t : " i n d i e n d i r e c t n a a s t d e k a d e b o e ze m w a t e r a a n we zi g i s , h o e f t a a n
I s ve r w i j d e r d e n a a n g e p a s t o p d e ve r b e e l d i n g .
d e ze zi j d e g e e n b e s c h e r m i n g s zo n e t e w o r d e n o p g e n o m e n " . B e i d e zi j d e n , d e r h a l ve o o k a a n d e w a t e r zi j d e , d e b e s c h e r m i n g s - e n k e r n zo n e s b e s t e m d d i e n e n t e wo r d e n zo a l s o p g e n o m e n i n d e va s t g e s t e l d e l e g g e r va n d e wa t e r b e h e e r d e r , o ve r e e n k o m s t i g a r t i k e l 1 0 l i d 2 v a n d e V e r o r d e n i n g Ruimte. I n h e t k a d e r va n h e t W eg e n P r o j e c t W e s t l a n d (W PW ) wo r d t o o k d e p r o vi n c i a l e w e g N 2 2 3
I s a a n g e p a s t a a n d e n i e u we ve r k e e r s s i t u a t i e o p d e ve r b e e l d i n g .
( B u r g e m e e s t e r va n D o o r n l a a n ) a a n g e p a k t . V e r zo c h t w o r d t o m d e r e g e l s e n d e ve r b e e l d i n g e n a a n t e l a t e n s l u i t e n b i j d e n i e u w e ve r k e e r s s i t u a t i e . In de regels is het in artikel 8.1.a genoemde aantal r i j s t r o k e n t e b e p e r k t g e f o r m u l e e r d , b i j vo o r b e e l d t e r
B e p e r k i n g r i j s t r o k e n i s v e r wi j d e r d u i t d e bestemming “Verkeer”.
h o o g t e va n h e t k r u i s p u n t m e t d e J o g c h e m va n d e r H o u t we g i s s p r a k e va n e e n c a p a c i t e i t s u i t b r e i d i n g m e t e e n e xt r a r e c h t d o o r g a a n d e r i j s t r o o k r i c h t i n g W es t e r l e e . I n d e b e r m e n va n d e we g d i e n t d e p l a a t s i n g va n
In de bestemming “Groen” is lid 5.1 onder c
ve r k e e r s b o r d e n , ve r k e e r s t e k e n s , k u n s t we r k e n , n u t s vo o r zi e n i n g e n e n d e r g e l i j k e t e n b e h o e ve va n d e
a a n g e p a s t , zo d a t d e ze k u n s t we r k e n e . d . m o g e l i j k zi j n .
ve r k e e r s b e s t e m m i n g m o g e l i j k t e zi j n . D a a r o m i s h e t g e we n s t o m a a n ( e e n d e e l v a n ) d i e b e r m e n - i n
Bermen behouden de bestemming “Groen”. De g r o e n e s t r u c t u r e n t u s s e n we g e n e n b e b o u wi n g
p l a a t s va n d e g r o e n b e s t e m m i n g ( G ) - d e ve r k e e r s b e s t e m m i n g ( V ) t e g e ve n . D a t m a a k t h e t
d i e n e n i n b e g i n s e l b e h o u d e n t e b l i j ve n . Me d e w e r k i n g a a n w e g a a n p a s s i n g e n b e h o e f t
p l a n o o k f l e xi b e l e r t e n a a n zi e n va n k l e i n e
zo d o e n d e e e n r u i m t e l i j k e a f we g i n g .
wegaanpassingen. V o l g e n s d e p r o vi n c i a l e C H S zi j n e r ze e r g r o t e e n r e d e l i j k t o t g r o t e ve r w a c h t i n g e n va n a r c h e o l o g i s c h e
I n h e t t w e e d e vo o r o n t w e r p a a n g e p a s t ; g e e n r e a c t i e o n t va n g e n .
s p o r e n , o p g r o n d wa a r va n h e t p r o vi n c i a a l b e l e i d u i t g a a t va n e e n b o u w v o o r va n 3 0 c m d i e p t e e n 1 0 0 m 2 o p p e r vl a k t e . H e t g e m e e n t e l i j k a r c h e o l o g i e b e l e i d wi j k t h i e r va n a f . O p b a s i s va n u w o n d e r zo e k , d a t b i j d e p r o vi n c i e n i e t b e k e n d i s , wo r d t u i t g e g a a n va n 5 0 c m e n 5 0 0 / 1 0 0 0 m 2 . V e r zo c h t w o r d t h e t p r o vi n c a a l b e l e i d t e vo l g e n , o f a n d e r s i n d e p l a n t o e l i c h t i n g t e o n d e r b o u we n w a a r o m i n d i t g e v a l d a a r va n a f g e we k e n k a n w o r d e n . V e r zo c h t wo r d t o m i n a r t i k e l 4 . 6 . 2 d e b e g r e n zi n g o ve r t e n e m e n ( i n d i vi d u e e l b e d r i j f , g e e n n i e u we
I n h e t t w e e d e vo o r o n t w e r p a a n g e p a s t ; g e e n r e a c t i e o n t va n g e n .
c o n c e n t r a t i e , m a xi m a a l 1 0 % va n t o t a l e o p p e r vl a k b e d r i j ve n t e r r e i n ) va n a r t i k e l 9 l i d 2 . b va n d e V e r o r d e n i n g R u i m t e ( V R ) , o n d e r t o e vo e g i n g va n e e n r e g e l i n g vo o r n e ve n a s s o r t i m e n t e n ( e x a r t i k e l 9 l i d 4 V R ) e n h e t ve r e i s t e va n e e n d i s t r i b u t i e p l a n o l o g i s c h o n d e r zo e k e n a d vi e s va n h e t R E O ( e x artikel 9 lid 6 VR). W at b e t r e f t a r t i k e l 4 . 4 . d - g e l e t o p d e k a n t o r e n m a r k t - ve r d i e n t h e t a a n b e ve l i n g t e r u g h o u d e n d t e zi j n ,
D e ze o n t h e f f i n g s b e vo e g d h e i d vo o r i n t e n s i e f r u i m t e g e b r u i k ( c o m b i n a t i e b e d r i j ve n m e t
m e t e e n a l g e m e n e t o e l a a t b a a r h e i d va n m a xi m a a l 3 0 0 m 2 b e d r i j f s k a n t o o r o ve r h e t g e h e l e t e r r e i n .
ze l f s t a n d i g e k a n t o r e n i n 1 g e b o u w) i s o p g e n o m e n binnen alle actualiserende bestemmingsplannen
G e a d vi s e e r d w o r d t o m m a a t we r k t e l e ve r e n n a a r d e
vo o r b e d r i j ve n t e r r e i n e n .
h u i d i g e s i t u a t i e m e t e e n vr i j s t e l l i n g b e p a l i n g . In paragraaf 3.6 wordt gesteld dat het LPG -
I n h e t t w e e d e vo o r o n t w e r p a a n g e p a s t ; g e e n r e a c t i e
t a n k s t a t i o n a a n d e J o g c h e m va n d e r H o u t we g i s ve r w i j d e r d e n d e ve r g u n n i n g i s i n g e t r o k k e n . N a a r
o n t va n g e n .
o n ze i n f o r m a t i e i s d a t L P G - t a n k s t a t i o n e r n o g s t e e d s e n z & l h e t o o k i n we r k i n g za l b l i j ve n . Mo g e l i j k i s p e r a b u i s s p r a k e va n e e n ve r wi s s e l i n g met een ander tankstation.
Omdat het LPG-tankstation BEVI-plichtig is, wordt ve r zo c h t d e ve i l i g h e i d s s i t u a t i e i n b e e l d t e b r e n g e n , zo d a t b e zi e n k a n wo r d e n wa t d e ve i l i g h e i d s c o n s e q u e n t i e s zi j n vo o r d e o m g e vi n g . 2.
H o o g h e e m r a a d s c h a p va n
D e H a n d r e i k i n g W a t e r t o e t s i s h e r zi e n o p 2 0 m a a r t
Delfland (als reactie op het t we e d e vo o r o n t we r p
2012. De nieuwe Handreiking W atertoets kunt u d o wn l o a d e n vi a h t t p : / / w w w . h h d e l f l a n d . n l / d i g i t a a l -
( B e d r i j ve n t e r r e i n D e L i e r ) )
l o k e t / wa t e r t o e t s p o r t a a l / . G r a a g ve r wi j ze n n a a r d e H a n d r e i k i n g W a t e r t o e t s vo o r g e m e e n t e n va n 2 0 1 2 . G r a a g t o e vo e g e n d a t d e O u d e L i e r p o l d e r e e n p o l d e r p e i l va n N A P - 1 , 4 1 m a a n h o u d t , e n d a t d e H o e f p o l d e r e e n p o l d e r p e i l va n N A P - 1 , 5 2 m
Is aangepast.
Is aangepast.
a a n h o u d t . G r a a g d e ze k a a r t o p n e m e n i n h e t bestemmingsplan en de bestaande (onduidelijke) k a a r t ve r wi j d e r e n . D e w a t e r g a n g l a n g s d e K i j c k e r we g h e e t d e B r e e L e e , g r a a g d e ze b e n a m i n g gebruiken. B i n n e n h e t p l a n g e b i e d k o m e n ve r s c h i l l e n d e t yp e n r i o l e r i n g vo o r . I n d e d e e l g e b i e d e n L e e we g e n d e
Is aangepast.
H o n d e r t Ma r g e n k o m t e e n g e m e n g d s t e l s e l vo o r e n i n d e d e e l g e b i e d e n W e s te r l e e e n L e e h o ve k o m t e e n ve r b e t e r d g e s c h e i d e n s t e l s e l vo o r . G r a a g d e t e k s t hierop aanpassen. 3.
Te n n e T ( a l s r e a c t i e o p h e t eerste voorontwerp
O p d e ve r b e e l d i n g i s o n s t e r r e i n m e t h e t 1 5 0 k V s t a t i o n we l b e s t e m d vo o r " B e d r i j ve n t e r r e i n " m a a r
( B e d r i j ve n t e r r e i n D e L i e r + ) )
n o g n i e t n a d e r a a n g e d u i d m e t d e t o e vo e g i n g " n u t s b e d r i j f ' ( n b ) , zo a l s d a t vo o r h e t n a a s t l i g g e n d e
I n h e t t w e e d e vo o r o n t w e r p a a n g e p a s t ; g e e n r e a c t i e o n t va n g e n .
hoogspanningsstation van W estland Infra Netbeheer B . V . w e l i s g e b e u r d . W i j ve r zo e k e n u d a a r o m d e t o e vo e g i n g " ( n b ) " o p d e ve r b e e l d i n g a a n t e b r e n g e n . V e r d e r i s o p d e ve r b e e l d i n g d e b e l e m m e r d e s t r o o k
I n h e t t w e e d e vo o r o n t w e r p a a n g e p a s t ; g e e n r e a c t i e
va n o n ze b e t r o k k e n o n d e r g r o n d s e h o o g s p a n n i n g s ve r b i n d i n g e n n o g n i e t a a n g e g e ve n . W i j ve r zo e k e n
o n t va n g e n .
u w m e d e we r k i n g o m d e z e s t r o o k m e t e e n b r e e d t e va n i n t o t a a l 2 5 m e t e r ( 1 2 , 5 m e t e r a a n w e e r s zi j d e n
va n d e h a r t l i j n va n d e m i d d e l s t e va n d e 3 p a r a l l e l l e boringen) met de dubbelbestemming "Leiding H o o g s p a n n i n g " o p d e ve r b e e l d i n g a a n t e g e ve n . I n s a m e n h a n g m e t h e t o p n e m e n va n e e n
D e r e g e l s zi j n a a n g e p a s t .
bestemming "Leiding - Hoogspanning" op de ve r b e e l d i n g v e r zo e k e n w i j u w m e d e we r k i n g o m i n d e r e g e l s va n h e t b e s t e m m i n g s p l a n e e n n i e u w a r t i k e l "Leiding - hoogspanning" op te nemen. V e r d e r ve s t i g e n wi j e r d e a a n d a c h t o p d a t e r g e e n
N i e u we g e vo e l i g e b e s t e m m i n g e n zi j n n i e t
n i e u we b e s t e m m i n g e n e n r e g e l s i n h e t b e s t e m m i n g s p l a n m o g e n wo r d e n o p g e n o m e n d i e h e t
t o e g e s t a a n b i n n e n h e t p l a n g e b i e d , zo a l s wo n i n g e n , sociaal maatschappelijke instellingen, etc. Nieuwe
g e b r u i k va n o n ze b e s t a a n d e e l e k t r i c i t e i t s we r k e n b e l e m m e r e n . I n d e p r a k t i j k za l d i t ve e l a l b e t r e k k i n g
wi n d t u r b i n e s zi j n i n b e g i n s e l n i e t t o e g e s t a a n .
h e b b e n o p h e t n a l a t e n v a n h e t ve s t i g e n va n g e vo e l i g e b e s t e m m i n g e n b i n n e n h e t m a g n e t i s c h e ve l d va n d e e l e k t r i c i t e i t s w e r k e n , d a n w e l h e t o p l e g g e n va n b e p e r k i n g e n vo o r zi c h b o ve n d e ve r b i n d i n g e n b e vi n d e n d e b e s t e m m i n g e n . E ve n m i n m o g e n i n d e n a b i j h e i d va n o n ze e l e k t r i c i t e i t s we r k e n b e s t e m m i n g e n a l s b r a n d g e va a r l i j k e i n r i c h t i n g e n o f wi n d t u r b i n e s worden opgelegd.
6 NOTA VAN BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN
69
70
-113-0015133 Nota van beantwoording zienswijzen “Bedrijventerrein De Lier”
1.
Dhr. P. van Etten en dhr. H. Prins, eigenaren van respectievelijk Leeweg 51 en Leeweg 55 te De Lier. 2678 KE De Lier brief d.d. 7 januari 2013, ingeboekt 10 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op bestaande overlast van een aangrenzend bedrijf, waarvoor tevens een procedure i.h.k.v. maatwerkvoorschriften voor dit betreffende bedrijf loopt. De zienswijze bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Gelet op bestaande overlast (geluid) van Transportbedrijf Van Duijn en zn. B.V. wordt gevraagd de bestaande norm niet te verhogen. 2. Gelet op bestaande overlast (geluid) van Transportbedrijf Van Duijn en zn. B.V. wordt gevraagd lopende problemen eerst op te lossen. Reactie 1. Het perceel waarop Transportbedrijf Van Duijn en zn. B.V. is gevestigd kent ingevolge het vigerend bestemmingsplan “Buitengebied De Lier” de bestemming “Agrarisch Logistiek Centrum”, met gedeeltelijk de aanduidingen “III”, “(g)” en “n” en gedeeltelijk de aanduiding “IV” van toepassing. Binnen de aanduidingen “III”, “(g)” en “n” zijn bedrijven tot en met categorie 3 van de Staat van Inrichtingen toelaatbaar, voor zoverre dit een veiling, aan de land- en tuinbouw verwant industrieel bedrijf, transport- en expeditiebedrijf, groothandelsbedrijf, op- en overslagbedrijf, truckersbedrijf en/of een facilitair bedrijf betreft alsmede een goederen- en vervoersbedrijf in categorie 4. Voor zoverre de aanduiding “IV” van toepassing is, zijn bedrijven tot maximaal categorie 4 van de Staat van Inrichtingen toegestaan. In het ontwerp bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming “Bedrijventerrein” gekregen, waarbij bedrijven tot en met de categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in zoverre dit agrogerelateerde bedrijven betreft. De mogelijke bedrijfsactiviteiten in de huidige en nieuwe situatie blijven ongewijzigd, met dien verstande dat mede door technologische vooruitgang de mogelijk te vestigen activiteiten die voorheen in categorie 4 voorkwamen nu qua hinder vallen onder categorie 3.2. Er worden derhalve geen normen verhoogd. 2. Het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Lier” is een actualiserend plan, waarmee bestaande rechten worden vastgelegd en het bestemmingsplan actueel wordt. Voor zoverre een lopende procedure (in het kader van de maatwerkvoorschriften) nog niet is afgerond, worden de gevolgen daarvan niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
Voorstel De zienswijze ongegrond te verklaren.
2.
Dhr. J. van der Wel, eigenaar Nieuwe Tuinen 46 te De Lier. Nieuwe Tuinen 46, 2678 AK De Lier brief d.d. 7 januari 2013, ingeboekt 9 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op de regels voor de woning aan de Nieuwe Tuinen 46 te De Lier alsmede de mogelijke bedrijfsbebouwing rondom de woning. De zienswijze bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Het bouwvlak voor bedrijfsbebouwing is op een afstand van 15 meter gelegen vanaf mijn woning. Voor de nabijgelegen, nog op te richtingen, woning bedraagt deze afstand 30 meter. Dit zou ook voor mijn huis moeten gelden. 2. In de regels is een minimale afstandsmaat van 100 meter opgenomen voor de stalling van vrachtwagens met koelinstallaties. Er is echter een bouwvergunning verleend aan VGI,
-213-0015133 waardoor vrachtwagens ook binnen 100 meter van mijn woning komen. De bouwvergunning moet worden aangepast. 3. In figuur 3.2 van de toelichting staat dat rondom mijn woning bedrijven uit maximaal categorie 2 gevestigd mogen worden. VGI is echter een bedrijf uit categorie 3.2. De bouwvergunning moet aangepast worden. 4. Over mijn woning is een bestemming Water gelegd. Als er daadwerkelijk water gemaakt zou worden ontstaat er een eiland in de Lee. De tekening klopt niet. 5. Voor mijn woning is een bestemming Tuin gelegen. Hier wil ik een prieel in bouwen van 4x4 meter van glas.
Reactie 1. Het bouwvlak wordt aangepast en is besproken met aangrenzend eigenaar. Verschuiving van het bouwvlak doet geen afbreuk aan de gewenste ontwikkelingen op dit perceel. 2. De regel, genoemd in artikel 4.5.3, “De stalling van vrachtwagens met koelinstallaties in de open lucht dient plaats te vinden op een afstand van ten minste 100 m ten opzichte van de langs de randen van het bedrijventerrein gelegen woningen” heeft betrekking op vrachtwagens mét koelinstallaties. Voor overige vrachtwagens geldt deze regel niet. Het te vestigen bedrijf zal moeten voldoen aan deze regels, tenzij voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 4.6.5. Hiervoor is dan wel een omgevingsvergunning benodigd. Indien het bedrijf geen gebruik maakt van vrachtwagens met koelmotoren is de regel niet van toepassing. 3. In figuur 3.2 van de toelichting is per abuis niet de juiste zonering opgenomen zoals de planverbeelding deze aangeeft. Figuur 3.2 zal worden aangepast naar de zonering zoals in de planverbeelding is aangegeven. 4. Binnen het plangebied is een bestaande waterkering aanwezig. Deze waterkering heeft een beschermingszone van 15 meter aan weerszijden. Deze beschermingszone was voorheen kleiner, waardoor deze niet over het perceel heen kwam. Ter bescherming van deze waterkering is toestemming van het Hoogheemraadschap benodigd om eventuele bouwwerkzaamheden uit te kunnen voeren. Er kan op basis van deze aanduiding geen oppervlaktewater worden gemaakt. Dit is ook niet het doel van deze aanduiding. 5. Het is niet toegestaan en stedenbouwkundig ongewenst om vóór de voorgevel van een woning gebouwen te bouwen. Dit was ook niet toegestaan in het bestemmingsplan e “Landelijk gebied” van de voormalige gemeente De Lier, alsmede “Landelijk gebied 1 herziening” van de voormalige gemeente De Lier. Conform de plansystematiek voor woningen (met de bestemming “Wonen”) is tot 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw van de woning bestemd met de bestemming “Tuin”. Voorstel Deze zienswijze gegrond te verklaren voor onderdeel 1, gedeeltelijk gegrond voor onderdeel 3 en ongegrond voor onderdelen 2, 4 en 5.
3.
Dhr. C.P. van Geest, eigenaar Kijckerweg 128 te De Lier. Kijckerweg 128, 2678 AG De Lier brief d.d. 7 januari 2013, ingeboekt 14 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op beperkingen ten aanzien van het gebruik van de woning Kijckerweg 128 te De Lier. De zienswijze bestaat uit de volgende onderdelen: 1. De functies Wonen, Horeca, Leisure en Care zijn op dit moment wel toegestaan, maar in het nieuwe bestemmingsplan, zoals beschreven op pagina 15 van de toelichting, niet meer. 2. Op pagina 29 en 95 wordt gesproken over het feit dat burgerwoningen onacceptabel zijn, waardoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen wordt om de bestemming te wijzigen naar bedrijventerrein. Deze beperking resulteert in een waardedaling van de woning. 3. De huidige richtafstanden kunnen worden overschreden omdat mijn woning nu komt liggen in de bestemming bedrijven.
-313-0015133 4. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet meer toegestaan, dit is een beperking. 5. Op pagina 38 en 40 wordt gesproken over een risicogebied, waarbij met name de gebouwen van Horticoop worden genoemd. Aangegeven wordt dat geen verdere controle nodig is en/of veiligheidsmaatregelen nodig zijn omdat er nauwelijks woningen in de buurt zijn en bewoners niet verminderd zelfredzaam zijn. Mijn woning ligt echter direct naast het gebouw en gelet op de leeftijd van de bewoners is de verminderde zelfredzaamheid een discussiepunt. 6. De maximale inhoud bedraagt 600 m3, maar was 1000 m3, dit is een verslechtering. 7. Ook de regels voor aan- en uitbouwen, overkappingen en dergelijke zijn verslechterd. 8. Verscheidene woningen aan de Leeweg hebben een woonbestemming gekregen, Kijckerweg 128 moet deze dan ook krijgen. 9. Op pagina 25 wordt verwezen naar een bushalte aan de Jogchem van der Houtweg die is vervallen. 10. Op pagina 94 wordt gesproken over een afstand van 100 meter voor het stallen van vrachten of koelwagens. Nu staan er auto’s geparkeerd op 20 meter en er wordt niet gehandhaafd. Reactie 1. In het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Lier” is de woning bestemd als “Wonen” en “Tuin”. Binnen deze bestemming is het wonen toegestaan, alsmede aan-huis-gebonden ondernemingen. Horeca, leisure en care-functies waren ook in het vigerend bestemmingsplan “Buitengebied De Lier” in combinatie met “Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland” niet toegestaan. 2. Zoals in reactie onder 1 is aangegeven zijn de bestemmingen “Wonen” en “Tuin” van toepassing. Voor woningen die niet aan een woonlint liggen, maar ruimtelijk (voor het optimaal functioneren van het bedrijventerrein) mogelijk in de toekomst bruikbaar zijn voor het bedrijventerrein is een vereenvoudigde ruimtelijke procedure opgenomen (middels een wijzigingsbevoegdheid) om de bestemming “Wonen” en de bestemming “Tuin” te kunnen wijzigen naar de bestemming “Bedrijventerrein”. Deze wijzigingsbevoegdheid doet geen afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden op het perceel. Een waardedaling ten gevolge hiervan is niet aannemelijk. 3. Zoals in reactie onder 1 blijft de bestemming “Wonen” en “Tuin”. De richtafstanden zijn gebaseerd op deze bestemming en kunnen pas verkleind worden op moment dat de bestemming daadwerkelijk zou worden gewijzigd. In dit geval zou het perceel ook verkocht zijn danwel zelf ontwikkeld worden. 4. Nieuwe bedrijfswoningen, binnen de bestemming “Bedrijventerrein” zijn niet toegestaan, bestaande bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Deze regel is een uitwerking van de Provinciale Verordening. Deze regel heeft geen rechtsgevolgen voor het perceel Kijckerweg 128, omdat hier de bestemming “Wonen” en “Tuin” is opgenomen. 5. Zoals in 3.5.2 van de toelichting is aangegeven zijn geen woningen binnen de PRrisicocontour (persoonlijk risico) aanwezig, maar wel binnen de GR-risicocontour (groepsrisico). Kijckerweg 126 en 128 zijn op ca. 250 van de Horticoop gelegen en vallen daarmee binnen de GR-risicocontour. Door het bestemmingsplan neemt het aantal personen binnen deze contour niet (substantieel) toe, omdat het bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige objecten toelaat (zoals nieuwe woningen). De bestaande situatie is volgens de Veiligheidsregio Haaglanden (brandweer) beheersbaar en aanvaardbaar. Het bestemmingsplan geeft zodoende geen aanleiding een nieuwe berekening uit te voeren. 6. De woning heeft ten gevolge van de “Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland” afwijkende bouwregels verkregen. Deze rechten worden gerespecteerd, wat 3 inhoud dat middels een specifieke aanduiding de bouw van maximaal 1.000 m mogelijk is. 7. Idem 6. 8. Kijckerweg 128 heeft de bestemming “Wonen” en “Tuin”, evenals de woningen aan de Leeweg. 9. Deze zal worden verwijderd. 10. De regel, genoemd in artikel 4.5.3, “De stalling van vrachtwagens met koelinstallaties in de open lucht dient plaats te vinden op een afstand van ten minste 100 m ten opzichte van de langs de randen van het bedrijventerrein gelegen woningen” heeft betrekking op vrachtwagens mét koelinstallaties. Voor overige vrachtwagens geldt deze regel niet. Het
-413-0015133 bedrijf tegenover Kijkckerweg 126 en 128, Horticoop, maakt geen gebruik van vrachtwagens met koelinstallaties.
Voorstel Deze zienswijze gegrond te verklaren voor onderdelen 6, 7 en 9 en ongegrond voor de overige onderdelen.
4.
Dhr. A van Geest, eigenaar Kijckerweg 126 te De Lier. Kijckerweg 126, 2678 AG De Lier brief d.d. 9 januari 2013, ingeboekt 14 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op beperkingen ten aanzien van het gebruik van de woning Kijckerweg 126 te De Lier. De zienswijze bestaat uit de volgende onderdelen: 1. De functies Wonen, Horeca, Leisure en Care zijn op dit moment wel toegestaan, maar in het nieuwe bestemmingsplan, zoals beschreven op pagina 15 van de toelichting, niet meer. 2. Op pagina 29 en 95 wordt gesproken over het feit dat burgerwoningen onacceptabel zijn, waardoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen wordt om de bestemming te wijzigen naar bedrijventerrein. Deze beperking resulteert in een waardedaling van de woning. 3. De huidige richtafstanden kunnen worden overschreden omdat mijn woning nu komt liggen in de bestemming bedrijven. 4. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet meer toegestaan, dit is een beperking. 5. Op pagina 38 en 40 wordt gesproken over een risicogebied, waarbij met name de gebouwen van Horticoop worden genoemd. Aangegeven wordt dat geen verdere controle nodig is en/of veiligheidsmaatregelen nodig zijn omdat er nauwelijks woningen in de buurt zijn en bewoners niet verminderd zelfredzaam zijn. Mijn woning ligt echter direct naast het gebouw en gelet op de leeftijd van de bewoners is de verminderde zelfredzaamheid een discussiepunt. 6. De maximale inhoud bedraagt 600 m3, maar was 1000 m3, dit is een verslechtering. 7. Ook de regels voor aan- en uitbouwen, overkappingen en dergelijke zijn verslechterd. 8. Verscheidene woningen aan de Leeweg hebben een woonbestemming gekregen, Kijckerweg 128 moet deze dan ook krijgen. 9. Op pagina 25 wordt verwezen naar een bushalte aan de Jogchem van der Houtweg die is vervallen. 10. Op pagina 94 wordt gesproken over een afstand van 100 meter voor het stallen van vrachten of koelwagens. Nu staan er auto’s geparkeerd op 20 meter en er wordt niet gehandhaafd. Reactie De beantwoording onder 3 is eveneens van toepassing op deze zienswijze.
Voorstel Deze zienswijze gegrond te verklaren voor onderdelen 6, 7 en 9 en ongegrond voor de overige onderdelen.
-513-0015133 5.
Hoogheemraadschap van Delfland. Postbus 3061 2601 DB Delft brief d.d. 16 januari 2013, ingeboekt 17 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op de bestemming “Waterstaat – Waterkering” De zienswijze bestaat uit het volgende onderdeel: 1. Artikel 15 van het plan gebruikt de terminologie “Waterstaat”, dit moet “Waterstaat – Waterkering” zijn. Reactie 1. Het artikel wordt conform zienswijze aangepast. Voorstel Deze zienswijze gegrond te verklaren.
6.
Provincie Zuid-Holland. Postbus 90602 2509 LP Den Haag brief d.d. 16 januari 2013, ingeboekt 17 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op de bestemming “Waterstaat – Waterkering” De zienswijze bestaat uit het volgende onderdeel: 1. De waterstaatregel benoemt onvoldoende het waterstaatsbelang. Reactie 1. Het artikel is overeenkomstig het recent in werking getreden bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Hoge Woerd” en het vastgestelde bestemmingsplan “Bedrijventerrein Wateringen”. Daarbij is ten aanzien van het waterstaatsbelang geen zienswijze ingediend door het Hoogheemraadschap van Delfland. De regels als genoemd in artikel 15 behartigen het waterschapsbelang naar ons inzicht en dat van het Hoogheemraadschap van Delfland voldoende. Wel wordt, zoals aangegeven bij zienswijze 5, het artikel aangepast naar “Waterstaat – Waterkering”. Voorstel Deze zienswijze gedeeltelijk gegrond te verklaren, voor zoverre deze betrekking heeft op de benaming van en benamingen in het artikel.
7.
Adromi Groep, namens De Jong Verpakkingen B.V., De Jong Golfkarton B.V. en De Jong B.V. Reeweg 146 3343 AP Hendrik Ido Ambacht brief d.d. 16 januari 2013, ingeboekt 21 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op geluidsgevoelige bestemmingen, geluidsonderzoek, milieucategorisering, woningen, agrogerelateerde bedrijvigheid, koelmotoren, bouwvoorschriften, groen en archeologische waarden.De zienswijze bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Binnen de bestemming “Maatschappelijk” worden nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt in tegenstelling hetgeen in de toelichting wordt vermeld.
-613-0015133 2. In paragraaf 3.3.2. wordt verwezen naar de ontwerpgeluidnota van 2010. De nota is gedateerd, het is slechts een ontwerp, de nota schijnt te zijn stopgezet en geldt niet voor het gehele plangebied. Het juiste kader moet worden opgenomen. 3. De Jong is een categorie 4.1 bedrijf i.v.m. golfkartonfabriek met productiecapaciteit van ca. 10 ton p/u. Delen van het bedrijf hebben de categorie 3.2. Dit dient te worden aangepast. 4. De Jong heeft eveneens een onderdeel grafische industrie. Deze staat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteitenlijst. Dit moet worden opgenomen. 5. Een overzicht van alle woningen in het plangebied ontbreekt. 6. De woningen aan de Leeweg hebben nu een woonbestemming gekregen. Verzocht wordt deze aan te passen naar “woningen op een bedrijventerrein, niet zijnde bedrijfswoning”, alsmede een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 4.7.2 van de regels. 7. Bedrijfswoningen worden beschermd tegen bedrijven, echter bedrijfswoningen zijn functioneel ondergeschikt aan de bedrijfsfuncties. De mate van hinder wordt geregeld via de Arbo-regelgeving en door regelgeving op het vlak van milieu. Nu centraal wordt voorzien, is geen plaats meer voor decentrale sturing. Er is geen specifiek beleid als onderbouwing alsmede onderzoek waaruit blijkt dat Arbo-regelgeving onvoldoende is. 8. Een bedrijfswoning maakt onderdeel uit van het bedrijf, waardoor scheiding van maximale toelaatbaarheid van bedrijven niet mogelijk is. De bedrijfswoning valt dientengevolge onder dezelfde categorie. 9. Bedrijfswoningen mogen niet worden herbouwd en/of vergroot. De beleidsachtergrond is onduidelijk. De Jong wenst haar woningen te gebruiken als bedrijfswoning en te kunnen herbouwen. 10. Het bestemmingsplan moet voorkomen dat er maatbestemmingen zijn, immers de gebruiksmogelijkheden vormen het onderpand voor financiering. 11. In het plan is een regel opgenomen waaruit blijkt dat vrachtwagens met koelmotoren niet binnen een afstand van 100 meter van woningen mogen worden gestald. Dit is in strijd met de systematiek van de VNG. De bepaling is alleen zinvol voor gebieden buiten de inrichting, omdat de milieuregelgeving op beperking van hinder ziet. 12. De Jong levert ook aan niet-glastuinbouwbedrijven, waardoor de feitelijke situatie niet overeenkomt met de regeling voor het uitsluitend toestaan van agrogerelateerde bedrijvigheid. De huidige regeling zou moeten gecontinueerd. 13. Het huidige plan biedt de mogelijkheid om ondersteunende voorzieningen te realiseren, zoals tankstations, facilitaire bedrijven, truckservicebedrijven, bank- en douanekantoren, ondersteunende horeca, waaronder begrepen logeer- en verblijfsaccommodatie. Hiervoor dient een afwijkingsbevoegdheid opgenomen te worden. 14. Het maximale bebouwingspercentage ziet volgens de regels op de oppervlakte van het bouwperceel. De bouwpercelen zijn meer bebouwd dan het maximale percentage. Dit percentage moet worden aangepast. 15. De Jong heeft een bluswatertank gebouwd van 10 meter. Deze past niet in de planregels voor maximale bouwhoogtes. Dit moet worden aangepast. 16. Langs wegen staat verlichting die hoger is dan 3 meter. Deze passen niet in de planregels. 17. Op het terrein zijn diverse terreinafscheidingen aanwezig die hoger zijn dan 1 of 2 meter. Deze passen niet in de planregels 18. Op agrologistieke bedrijfsterreinen buiten Westland (Nieuw Reijerwaard in Ridderkerk, IABC in Breda, Greenport Venlo, etc) maken een bouwhoogte van 30 meter mogelijk voor bouwwerken. Hiermee kan de gebruiksintensiteit van het terrein worden verhoogd. 19. Gronden aan de westzijde krijgen ten onrechte de groenbestemming. Ook aan de zuidzijde is de groenstrook minder breed dan de opgenomen 6 meter. Het verzoek is om aan te sluiten bij de feitelijk situatie. 20. Het stedenbouwkundig uitgangspunt aan de Burgemeester Elsenweg is in strijd met de bestaande dockshelters. De bepaling houdt geen rekening met het feit dat gronden reeds geheel verhard zijn. De situering van de dockshelters heeft een logistieke oorsprong en houdt rekening met het geluid naar de omgeving. 21. De verhouding van de regel bij het figuur tot de planregel over kantooroppervlak loopt scheef. Het is niet uitgesloten dat een bedrijf dat reeds beschikt over het maximale oppervlakte kantoor op basis van het figuur gevellijn alsnog meer oppervlak kantoor kan realiseren. 22. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van de huidige bebouwing en de daarbij behorende grondroeringen, ophogingen en waterdempingen kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de eerste 1,50 meter onder maaiveld geen
-713-0015133 archeologische sporen aanwezig zijn. Het is dan ook niet zinnig om (opnieuw) archeologische bescherming over dit gebied te leggen. 23. In artikel 4.1.1 onder c van de planregels toevoegen: geluidswerende voorzieningen (zoals geluidschermen).
Reactie e 1. In het onderliggend bestemmingsplan “Landelijk Gebied De Lier 1 herziening” van de voormalige gemeente De Lier is het perceel aan de Leeweg 69 bestemd als “Maatschappelijke doeleinden”. De regels als vastgesteld in “Landelijk Gebied” van de voormalige gemeente De Lier blijven, voor zoverre deze niet worden overschreven door e de 1 herziening, van toepassing. Ter plaatse is uitsluitend een kerkgebouw toegestaan. Overige functies zullen worden verwijderd. 2. Dit onderdeel zal worden verwijderd omdat er nog onvoldoende duidelijkheid is over het eventueel voortzetten van deze geluidsnota. 3. Bedrijventerreinen in Westland worden optimaal gezoneerd, zoals aangegeven in de toelichting, om bedrijven de meest optimale gebruiksmogelijkheden van het bedrijventerrein te geven, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de omgeving. Delen van De Jong Verpakkingen zijn van een hogere milieucategorie dan op grond van het bestemmingsplan –feitelijk op grond van de afstand tot gevoelige functies– mogelijk zou zijn. De Jong Verpakkingen heeft hiervoor maatregelen genomen (ingegeven door milieuwetgeving) om de milieuhinderlijke gevolgen van de bedrijfsactiviteiten voor de omgeving te beperken. Het is echter niet wenselijk de locatie zelf een hogere milieucategorie toe te kennen. Op deze locaties heeft het bedrijf een aanduiding “specifieke vorm van bedrijf” gekregen, alwaar de desbetreffende functie eveneens is toegestaan. Niet voor alle gronden en objecten die in bezit zijn van De Jong Verpakkingen is deze aanduiding opgenomen indien de maximale categorie wordt overschreden. In de ruimtelijke ordening wordt niet uitgegaan van de inrichting, maar van de activiteiten. De Jong Verpakkingen voert in gebieden met een maximale categorie 3.2 of lager passende activiteiten. Er is geen aanleiding om in deze gebieden een nadere aanduiding op te nemen en de activiteiten die zwaarder zijn ook op deze locaties toe te staan. 4. Eén van de activiteiten van De Jong Verpakkingen is het bedrukken van de geproduceerde verpakkingen. Deze bedrijfsactiviteit is als onderdeel van een binnen het bestemmingsplan passende bedrijfsvoering toegestaan. De gemeente ziet het echter niet als een gewenste ontwikkeling dat, evoluerend uit dit specifieke onderdeel van een reeks van bedrijfsactiviteiten, zelfstandige inrichtingen ontstaan welke volledig en uitsluitend zijn toegelegd op het uitvoeren van grafische handelingen en activiteiten. 5. Alle woningen in het plangebied hebben óf de bestemming “Wonen” en “Tuin” óf de functieaanduiding “Bedrijfswoning” en “Tuin”. Een overzicht is niet opgenomen in de toelichting en heeft geen toegevoegde waarde en/of juridische status. 6. De woningen aan de Leeweg hebben nimmer onderdeel uitgemaakt van het bedrijventerrein noch het voormalig veilingterrein. De woningen zijn in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied De Lier” van de voormalige gemeente De Lier bestemd als “Groenvoorziening”. Hiermee zijn de woningen onder het overgangsrecht geplaatst als genoemd in artikel 27 van dit plan. Omdat de beoogde bestemming niet is gerealiseerd en de woningen niet zijn afgebroken worden de woningen bestemd conform het bestaande gebruik (als Wonen en Tuin). De woningen kunnen namelijk niet twee maal onder het overgangsrecht worden gebracht. De maximale zonering rondom deze woningen is echter niet verslechterd ten e opzichte van de vigerende situatie in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1 herziening”. 7. De gemeente is van oordeel dat zij de bevoegdheid heeft om in het kader van een “goede ruimtelijke ordening” door het toepassen van zonering een aanvaardbaar woon-en leefklimaat voor bewoners van bedrijfswoningen te garanderen. Zoals in de toelichting van het bestemmingsplan is bepaald, worden voor dit type woningen door de gemeente minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen bedrijven uit maximaal
-813-0015133 categorie 2 toelaatbaar zijn. Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie en nieuwe bedrijfswoningen niet mogelijk worden gemaakt, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen, zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB toegestaan. Bedrijven uit categorie 3.2 zijn op een afstand van 30 m toegestaan. Dit betekent dat bij de milieuzonering voor bedrijfswoningen met 2 afstandsstappen wordt afgeweken van de richtafstanden uit de Standaard SvB. Het afwijken van de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen wordt hier aanvaardbaar geacht, omdat de aanwezigheid van bedrijfswoningen binnen het plangebied in de regel een historisch gegroeide situatie betreft. Bovendien is wegbestemmen van de momenteel aanwezige bedrijfswoningen financieel niet haalbaar noch gewenst. 8. Zie 7. 9. Bedrijfswoningen mogen wel worden herbouwd of vergroot (zie artikel 4.4.2 onder d.), mits dit binnen de bouwaanduiding “[sba-1]”of “[sba-2]” is. Deze aanduiding ligt echter veelal rondom het bestaande hoofdgebouw. Het is niet gewenst om woningen te vergroten buiten deze vlakken, gelet op de milieuhinderlijke gevolgen van de woning. Er wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan de bestaande rechten, echter de mogelijkheden van de huidige situatie worden niet vergroot. 10. Het bestemmingsplan ziet op een actualisatie van de bestaande situatie in zoverre deze in rechte aanwezig is. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat bedrijven optimaal moeten kunnen excelleren op bedrijventerreinen met inachtneming van bestaande weten regelgeving en beleid. Het deel van het bedrijventerrein waar De Jong Verpakkingen is gevestigd is een voormalig veilingterrein. Dit terrein is in de jaren ’90 getransformeerd naar een “Agrarisch Logistiek Centrum”. Binnen dit centrum zijn naast primair op vervoer van agrarische producten gerichte bedrijven eveneens aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven (zoals verpakkingen, kassenbouw, grondstoffen, etc.) toegestaan. Het terrein functioneert in de huidige situatie dan ook als een agrogerelateerd bedrijventerrein. Beleidsmatig wil Westland haar regionale, agrologistieke en agrogerelateerde bedrijventerreinen beschermen om de bijdrage van deze terreinen aan de Greenport zeker te stellen. Vermenging met andere functies op deze terreinen is niet gewenst. Maatbestemmingen vinden derhalve alleen plaats wanneer er sprake is van reeds vergund afwijkend gebruik of zwaarder gebruik dan de maximale milieuzonering toestaat. 11. Bij de transformatie van het “veilingterrein” naar het huidige “agrogerelateerde bedrijventerrein” (destijds “agrologistiek centrum”) is bijzondere aandacht besteed aan de vestigingsmogelijkheden van transportbedrijven in gekoelde producten. Gelet op de potentiële hinder van stalling van vrachtwagens met koelmotoren in de open lucht is op ca. 100 meter afstand van woningen een nadere aanduiding “(n)” opgenomen. In de “Bedrijventerreinenvisie” is dit deel van Bedrijventerrein De Lier aangewezen als agrologistiek, waarbij, gelet op de bestaande rechten, een verbreding in dit plan naar agrogerelateerd is gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan maakt deze specifieke bedrijven in gekoelde producten nog steeds mogelijk. Gelet op het huidige planregime, alsmede het huidige en mogelijk toekomstig functioneren van het terrein is er geen aanleiding om deze afwijking, ter bescherming van met name de woningen in Buurtschap Westerlee, van de Staat van Bedrijfsactiviteitenlijst los te laten. Er is echter wel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen welke een afstand tot 50 meter in plaats van 100 meter mogelijk maakt. Hierbij wordt uitgegaan van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in een gemengd gebied, die is opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij toepassing van de genoemde afwijkingsbevoegdheid moet worden aangetoond dat er geen hinder ontstaat. Op deze manier wijze wordt een aanvaardbaar woon en leefklimaat betracht te behouden, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van bedrijven. 12. Conform artikel 1, lid 9 is een agrogerelateerd bedrijf een bedrijf dat gericht is op ondersteuning aan de (glas)tuinbouw, waaronder worden begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven. Deze definiëring laat vrij dat het bedrijf óók andere sectoren kan bedienen, zolang het bedrijf gericht is op ondersteuning aan de (glas)tuinbouw. Ten aanzien van De Jong Verpakkingen komt dit overeen met “aan de land- en tuinbouw verwante industriële bedrijven”, zoals genoemd in Artikel 16, lid 2 van
-913-0015133 e
het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1 herziening” van de voormalige gemeente De Lier. 13. Conform Artikel 16, lid 2 van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1e herziening” van de voormalige gemeente De Lier zijn deze functies zonder afwijkingsbevoegdheid toegestaan. Dit recht wordt voortgezet. 14. Het percentage ziet op het bestemmingsvlak, waarbinnen uitsluitend binnen bouwvlakken mag worden gebouwd. De gebieden buiten de bouwvlakken gaan dus al van het maximum bebouwingspercentage af, waardoor een hogere dichtheid dan het percentage binnen het bouwvlak mogelijk is. 15. Voor de tanks op het perceel van De Jong Verpakkingen is een aanduiding opgenomen waarbinnen tanks met een hoogte van 10 meter zijn toegestaan. 16. Ingevolge het “Besluit omgevingsrecht”, bijlage II, artikel 2 sub 18 onder b. is “verlichting” genoemd als zijnde omgevingsvergunningvrij. Straatverlichting is dan ook niet vergunningplichtig, waardoor deze objecten buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan vallen. 17. Het is stedenbouwkundig niet gewenst om erfafscheidingen, waaronder hekwerken toe te staan vóór de voorgevelrooilijn hoger dan 1 meter. Ongewenste vernauwing van profielen en verkeersonveiligheid spelen hierin een rol. Bestaande, vergunde hekwerken komen onder het overgangsrecht te vallen. Nieuwe hekwerken die niet binnen de regeling vallen zullen bij een omgevingsvergunning worden beoordeeld, waarbij genoemde aspecten, alsmede bijvoorbeeld benodigde veiligheid van het bedrijf, constructie en hoogte zullen meewegen. 18. De maximale bouwhoogte op deze terreinen zijn een combinatie van de huidige juridische mogelijkheden en de stedenbouwkundig gewenste situatie (profielen). Uitgangspunt van het bestemmingsplan is een actualisatie van de huidige rechten met inachtneming van harmonisatie van bestemmingsplannen binnen Westland en stedenbouwkundig gewenste situatie. Grootschalige ontwikkelingen, ook in bouwhoogtes, zijn niet aan de orde. Daarbij wordt de maximale bouwhoogte op bedrijventerrein “Honderdland”, die de hoogste bouwhoogte heeft in Westland, niet benut, waardoor aanleiding tot ophoging van de maximale bouwhoogte vooralsnog ook niet aan de orde is. 19. De feitelijke situatie wordt opgenomen. Echter, er wordt wel een verkorte ruimtelijke procedure opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen naar “Groen” bij eventuele toekomstige ontwikkelingen. 20. Het stedenbouwkundig uitgangspunt, door middel van de aanduiding “gevellijn” komt te vervallen. 21. Het figuur “gevellijn” geeft richting aan de situering van gebouwen gebruik van onbebouwde terreinen. Het figuur heeft geen invloed op de oppervlakte van kantoren, zoals opgenomen in 4.1.4. Gelet op beantwoording onder 20 is dit gevolg niet meer relevant. 22. Het archeologisch beleid vormt het uitgangspunt, met bijbehorende “Waarde – Archeologie”. Indien uit (bureau)onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn, kan de omgevingsvergunning worden verleend (zie lid 3.3 in beide artikelen alsmede de toelichting onder 4.2.10). Bij de omgevingsvergunning zal de genoemde “aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” aangetoond moeten worden. 23. Ten aanzien van het oprichten van geluidswerende voorzieningen als zelfstandige objecten of werken op het bedrijventerrein of aan de randen ervan wordt terughoudend omgegaan. Een geluidswerende voorziening is veelal een uiterst redmiddel als maatregel tegen overlast en vraagt om een goede ruimtelijke inpassing en afweging. Voorzieningen als onderdeel van bedrijfsbebouwing passen binnen de regels.
Voorstel Deze zienswijze gegrond te verklaren voor de onderdelen 1, 2, 15, 19 en 20 en ongegrond te verklaren voor de overige onderdelen.
- 10 13-0015133 8.
Rob de Bruin, eigenaar van Rob’s Health Centre aan de Jan van de Laarweg 26 Jan van de Laarweg 26 2678 LH De Lier e-mail met brief d.d. 15 januari 2013, ingeboekt 17 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op de bestemming van Rob’s Health Centre. De zienswijze bestaat uit het volgende onderdeel: 1. Het begrip “Sportschool” is niet opgenomen in artikel 1, waardoor onduidelijk is wat hieronder wordt verstaan. Sinds de verleende ontheffing en oprichting van Rob’s Health Centre bevinden zich ook aanverwante activiteiten zoals zonnebank, fysiotherapie, voedingsadvies, beautysalon, etc. Deze activiteiten zijn alleen beschikbaar voor leden van de sportschool. Voorgesteld wordt de bestemming “Sportschool en fysiotherapie”. Reactie 1. Het begrip “sportschool” is in de ruimtelijke plannen van Westland niet opgenomen in de definities. Er zijn verscheidene activiteiten mogelijk onder de noemer van een sportschool. Veelal wordt “een instelling waar je leert hoe je door middel van sport je lichaam in kan zetten tot fysieke en mentale veranderingen” gehanteerd.. Een dergelijke definitie biedt echter nog onvoldoende rechtszekerheid omdat ook hierbinnen vele verschijningsvormen mogelijk zijn en deze ook planologisch aanvaardbaar zijn. Gelet op de verschillende verschijningsvormen van een sportschool is dan ook geen definitie opgenomen. Aanverwante activiteiten, die niet primair toebehoren aan een sportschool, zijn slechts toegestaan in zoverre deze een ondergeschikte en ondersteunende rol spelen en ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie (waaronder in ieder geval verstaan moet worden dat deze activiteiten plaats vinden binnen de ruimtelijke contouren van de verleende ontheffing). Deze activiteiten mogen geen andere (nadelige) ruimtelijke gevolgen hebben dan sec voor de sportschool. Voorstel Deze zienswijze ongegrond te verklaren.
9.
De heer A.N.T. van Marrewijk, directeur HBC Vastgoed N.V (Horti Business Centre). Tiendweg 18 2671 SB Naaldwijk brief d.d. 8 januari 2013, ingeboekt 10 januari 2013 Samenvatting De zienswijze heeft betrekking op de bestemming van de mogelijkheid tot het oprichten van zelfstandige kantoren. De zienswijze bestaat uit het volgende onderdeel: 1. Het nieuwe bestemmingsplan biedt middels afwijkingsmogelijkheden ruimte voor de realisatie van nieuwe zelfstandige kantoren. In de Kantorenvisie 2007-2015 staat aangegeven dat er na 2007 sprake zou zijn van een stijgende trend op de kantorenmarkt. Met de crisis is van een stijgende trend echter geen sprake. Bovendien staat in de visie aangegeven wat in de periode 2003-2015 de plannen voor de nieuwbouw/uitbreiding van kantoren zijn. Een toename van het aantal vierkante meters op bedrijventerrein De Lier is hierin niet meegenomen. Indiener van de zienswijze heeft reeds met leegstand te maken en het bestemmingsplan bedrijventerrein De Lier zorgt mogelijk voor nog meer concurrentie op een, nu al, overvolle kantoren(huur)markt in het Westland. De nieuwe kantorenvisie van het Stadsgewest Haaglanden zet ook in op het voorkomen van nieuwe kantorenlocaties. Het huidige beleid van de gemeente is niet meer actueel en met name de ramingen (nieuwbouwbehoefte in de toekomst) zijn niet reëel. Gezien het voorgaande is indiener van de zienswijze van oordeel dat het mogelijk maken van nieuwe zelfstandige kantoorgebouwen in het Westland middels afwijkingsmogelijkheden onwenselijk is en wordt verzocht het bestemmingsplan hierop aan te passen..
- 11 13-0015133 Reactie 1. In Westland is het aanbod van kantoorruimte met 24.000 m2 niet hoog. Dit aanbod wordt niet opgenomen door de markt. Tegelijkertijd zijn er veel kleine kantoorgebruikers die zich op bedrijventerreinen in een bestaand bedrijfspand vestigen. Naar het oordeel van de gemeente sluit het formele kantooraanbod niet aan bij de vraag naar kantoorruimte. De gemeente heeft ervoor gekozen de vestiging van kleine zelfstandige kantoren op bedrijventerreinen niet uit te sluiten, maar onder voorwaarden toe te staan. Deze keuze is gemaakt vanuit een analyse van de Westlandse economie. De Westlandse economie heeft een grote agrarische, primaire sector. De tertiaire dienstensector is nog niet tot wasdom gekomen. Dit in tegenstelling tot het landelijke beeld waar de verdienstelijking van de economie vrijwel uitontwikkeld is. Naar het oordeel van de gemeente is de kantorensector in Westland nog in ontwikkeling. Om die reden wordt aan kleine zelfstandige kantoorgebruikers ruimte geboden om te groeien. De achterliggende gedachte is dat kantoorgebruikers die succesvol zijn uiteindelijk een formele locatie zullen betrekken zoals het Horti Business Center of een pand met een vergelijkbare hoogwaardige uitstraling zullen bouwen. De keuze voor kleinschalige groeiruimte voor Westlandse kantoorgebruikers botst naar het oordeel van de gemeente niet met het beleid van Haaglanden. Dat is gericht op het terugdringen van het grootschalig aanbod van vastgoedbeleggers. Met een restrictief beleid voor nieuwe kantoorpanden wordt getracht de toename van het overaanbod tegen te gaan. Met name grote verouderde kantoorpanden worden niet door de markt opgenomen. Huurders van grote kantoorpanden zijn andere partijen dan gebruikers van kleinschalig aanbod. Om die reden richt het beleid van Haaglanden zich op grotere kantoorpanden, groter dan 1.000 m2. Het overaanbod op de kantoor(huur)markt wordt door de gemeente herkend. Enerzijds uit de aanbodcijfers en anderzijds als eigenaar van het voormalig gemeentekantoor in De Lier en het voormalig Rabobankgebouw in Naaldwijk. Het aanbod is in absolute zin echter overzichtelijk. De concurrentie in de kantoor(huur)sector is in Westland niet zodanig dat de gemeente deze als ongezond karakteriseert. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verdienen kantoorpanden met een goede bereikbaarheid, voldoende parkeergelegenheid en een hoogwaardige uitstraling, zoals het Horti Business Center, de voorkeur. De gemeente laat het belang van de groei van de economie en de ontwikkeling van de dienstensector echter prevaleren.
7 STAAT VAN WIJZGINGEN
71
72
13-0015132
Staat van Wijzigingen V a n o n t we r p b e s t e m m i n g s p l a n “ B e d r i j ve n t e r r e i n D e L i e r ” n a a r va s t g e s t e l d b e s t e m m i n g s p l a n .
1.
Toelichting van het bestemmingsplan
Figuur 3.2 is aangepast naar de feitelijke situatie.
B u s h a l t e J o g c h e m va n d e r H o u t w e g i s ve r w i j d e r d . Paragraaf 3.3 is aangepast.
D e b i j l a g e o m t r e n t g e l u i d i s k o m e n t e ve r va l l e n . B i j l a g e m e t h e t a r c h e o l o g i s c h b e l e i d i s t o e g e vo e g d , a l s m e d e d e n o t a b e a n t wo o r d i n g zi e n s wi j ze n e n s t a a t va n wi j zi g i n g e n .
2.
Regels van het bestemmingsplan
I n a r t i k e l 3 ( B e d r i j f ) e n 4 ( B e d r i j ve n t e r r e i n ) zi j n d e r e g e l s o m t r e n t s h o w r o o m s e n
i n t e r n e t wi n k e l s a a n g e p a s t . I n a r t i k e l 4 ( B e d r i j ve n t e r r e i n ) i s e e n a a n d u i d i n g vo o r d e t a n k s / s i l o ’ s o p g e n o m e n d i e e e n h o g e r e
b o u wh o o g t e m o g e l i j k m a k e n . I n a r t i k e l 6 zi j n i n d e b e s t e m m i n g s o m s c h r i j vi n g ( 6 . 1 ) a l l e f u n c t i e s , b e h a l ve d i e va n r e l i g i e u ze e n
l e ve n s b e s c h o u we l i j k e a a r d , ve r wi j d e r d . I n a r t i k e l 1 1 (W o n e n ) zi j n d e r e g e l s vo o r w o n i n g e n d i e o n d e r h e t r e g i m e va n “ P a r a p l u h e r zi e n i n g
b e s t e m m i n g s p l a n n e n b u i t e n g e b i e d W e s t l a n d ” vi e l e n d e r e g e l s a a n g e p a s t c o n f o r m d i t r e g i m e . A r t i k e l 1 5 (W a t e r s t a a t ) i s a a n g e p a s t n a a r “W a t e rs t a a t – W a t e r k e r i n g ” .
3.
Planverbeelding
H e t b o u w vl a k b i j N i e u w e Tu i n e n 4 6 i s a a n g e p a s t .
D e f i g u u r “ g e ve l l i j n ” i s t e r h o o g t e va n d e B u r g e m e e s t e r E l s e n we g k o m e n t e v e r va l l e n . V o o r wo n i n g e n d i e o n d e r h e t r e g i m e va n “ P a r a p l u h e r zi e n i n g b e s t e m m i n g s p l a n n e n b u i t e n g e b i e d
W es t l a n d ” vi e l e n i s d e a a n d u i d i n g “ m a xi m u m vo l u m e ” n u o p g e n o m e n . W at e r s t a a t i s n u W a t e r s ta a t – W a t e r k e r i n g .
REGELS
73
74
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDENDE R EGELS FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. Artikel 1 Begrippen .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 2 Wijze van meten ................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2 BESTEMMINGSREGELS FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. Artikel 3 Bedrijf ............................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 4 Bedrijventerrein ................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 5 Groen ................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 6 Maatschappelijk ................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 7 Tuin ................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 8 Verkeer.............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied .... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 10 Water .............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 11 Wonen ............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. A r t i k e l 1 2 L e i d i n g - H o o g s pa n n i n g s v e r b i n d i n g F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . Artikel 13 Waarde - Archeologie -3 ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 14 Waarde - Archeologie -4 ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 15 Waterstaat - Waterkering . Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3 ALGEMENE REGELS FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. A r t i k e l 1 6 A n t i - d ub b e l t e l r e g e l . . . . . . . . . . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . A r t i k e l 1 7 A l g e m e n e b o uw r e g e l s . . . . . . . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . A r t i k e l 1 8 A l g e m e n e g e br u i k s r e g e l s . . F o u t ! B l a d w i j z e r n i e t g e d e f i n i e e r d . Artikel 19 Algemene aanduidingsregels Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 20 Algemene afwijkingsregels Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 21 Algemene wijzigingsregels Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 22 Overige regels .................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS FOUT! BLADWIJZER NI E T GEDEFINIEERD. Artikel 23 Overgangsrecht ................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Artikel 24 Slotregel .......................... Fout! Bla dwijzer niet gedefinieerd.
75
76
1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen 1.1 plan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" van de gemeente Westland.
1.2 bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.abp00000016-vast met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden onderneming een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.7 achtererf De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten, waaronder het sorteren, bewerken, verpakken en/of het leveren of verhandelen van producten van of aan glastuinbouwbedrijven zonodig met behulp van werktuigen of apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur (bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven en toeleveringsbedrijven).
1.9 agrogerelateerd bedrijf een bedrijf dat gericht is op ondersteuning aan de (glas-)tuinbouw, waaronder worden begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven.
77
1.10 agrologistiek bedrijf een bedrijf gericht op transport, handel en/of distributie van uit de(glas-)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan.
1.11 antennedrager een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 antenne-installatie installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlak de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.
1.16 bedrijfswoning een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) of door bij dat bedrijf werkzaam personeel.
1.17 bedrijventerrein cluster aaneengesloten percelen bestemd voor bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.
1.18 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
78
1.21 bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen.
1.24 bouwmarkt een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 bouwperceel een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 boveninsteek de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.
1.30 care een (maatschappelijke) onderneming gericht op het welzijn van mens en dier, waaronder begrepen (alternatieve) geneeskunde, kapsalon, trimsalon, nagelstudio, massagesalon, wellness-centrum en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.
1.31 dakkapel een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
79
1.32 dakopbouw een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die, in tegenstelling tot een dakkapel, niet ondergeschikt is aan het dakvlak. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning. Een dakopbouw ligt niet vrij in het dakvlak, maar raakt ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak van het betreffende gebouw/de betreffende woning.
1.33 detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 dienstverlening het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.35 erker een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt.
1.36 gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 geluidshinderlijke inrichtingen bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.38 hoofdgebouw een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief de bestaande aan- en uitbouwen of bijgebouwen.
1.39 horeca het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.40 kantoor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.41 leisure een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen detailhandel, horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.
1.42 ligplaats plaats ingericht of gebruikt om er met een vaartuig ligplaats te hebben.
80
1.43 maatschappelijke voorzieningen voorzieningen inzake welzijn onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.44 netto verkoopvloeroppervlak de oppervlakte van het gedeelte van een winkel dat toegankelijk is voor het publiek en waar de producten voor verkoop en verhuur zijn uitgestald.
1.45 nutsvoorziening een voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.46 oorspronkelijke achtergevel de achtergevel van de woning zoals deze in het verleden is opgeleverd, zonder uitbreidingen die eventueel hebben plaatsgevonden.
1.47 onzelfstandig kantoor een kantoor welke ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.
1.48 overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.49 peil a. b.
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.50 risicovolle inrichtingen inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.51 seksinrichting een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrich-ting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52 staat van bedrijfsactiviteiten de staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.53 staat van horeca-activiteiten de staat van horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
81
1.54 straatmeubilair bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals: verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen
1.55 voorgevel de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een aanduiding.
1.56 voorgevelrooilijn de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de plankaart is aangegeven met een aanduiding.
1.57 windturbine een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.58 woning een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.59 woonboot elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.
1.60 zelfstandig kantoor een kantoor welke ter plaatse niet rechtstreeks verbonden is aan en/of ten dienste staat van een bedrijf.
1.61 zijerf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
82
Artikel 2 Wijze van meten 2.1 afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de bouwhoogte van een antenne-installatie a. b.
in het geval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; in het geval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel) antenne-installatie.
2.4 de hoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.5 de hoogte van een woonboot vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van de woonboot, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne-installatie zijnde vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aarddaarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde tussen de bovenkant van het bouwwerk en het peil.
2.8 de breedte en lengte of diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.9 de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
83
2.10 de lengte van een steiger de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de steiger dat daar het verst vanaf gelegen is.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.13 oppervlakte de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.
84
2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Bedrijf 3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
bedrijven; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤3.2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.
3.1.2 Afwijkende functies Met dien verstande dat in afwijking van 3.1.1 tevens zijn toegestaan: a. b. c.
ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)”: één bedrijfswoning; ter plaatse van de functieaanduiding “(t)” een tuin behorende bij een bedrijfswoning; ter plaatse van de functieaanduiding "(wt)": een windturbine.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen op de onder 3.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels: a. b. c. d.
bedrijfsgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd; het totale oppervlak van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; indien de bedrijfsgebouwen en overkappingen niet in de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zij- en achtererfgrens ten minste 3 meter;
3.2.2 Bedrijfswoningen In aanvulling op het bepaalde onder 3.2.1 gelden voor bedrijfswoningen en bijbehorende aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en erkers de volgende regels: a. b. c. d. e. f.
ter plaatse van de bouwaanduiding “[sba-1]” is uitsluitend een grondgebonden bedrijfswoning toegestaan; herbouw en/of vergroting van bedrijfswoningen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bouwaanduidingen “[sba-1]”; de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m3; de goothoogte van een bedrijfswoning met de bouwaanduiding “[sba-1]” bedraagt ten hoogste 6 meter; de bouwhoogte van een bedrijfswoning met de bouwaanduiding “[sba-1]” bedraagt ten hoogste 10 meter; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding “(t)”, waarbij de minimale afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw 2 meter bedraagt;
85
g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. s. t. u.
het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)” zonder de bouwaanduiding “[sba-1]”, tot een maximum van 50 m2; indien de oppervlakte ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)” zonder de bouwaanduiding “[sba1]” meer dan 100 m2 bedraagt, mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2; indien niet in de erfafscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 meter; de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,30 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 meter; de goothoogte van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 meter; de bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter; de diepte van een aan- en uitbouw bij een vrijstaande woning, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 5 meter; de diepte van een aan- en uitbouw bij een aaneengebouwde of half vrijstaande woning, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 3 meter; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter; erkers zijn uitsluitend toegestaan binnen de functieaanduiding “(t)” en/of de bouwaanduiding “[sba1]”; de diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte van maximaal 1,50 meter; de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel; de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 meter; de afstand van de voorzijde van de erker tot de openbare weg bedraagt ten minste 1,50 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijndebl a.
b.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste: 1. erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 meter; 2. erfafscheidingen elders: 2 meter; 3. vlaggenmasten: 5 meter; 4. portaalkranen: 8 meter; 5. silo's: 12 meter; 6. reclamezuilen- of constructies: 10 meter; 7. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter. ter plaatse van de aanduiding "(wt)" gelden de volgende regels: 1. de hoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 85 meter; 2. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten hoogste 70 meter.
3.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer, met dien verstande dat: a. b. c.
geëist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen; daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad; geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
3.4 Afwijken van de bouwregels 3.4.1 Afwijken voor bouwpercentages Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op intensief ruimtegebruik, bij een omgevingsvergunning afwijken van het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen.
86
3.4.2 Afwijken voor bouwhoogtes Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het vergroten van de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat: a. b. c. d.
de bouwhoogte tot ten hoogste 10 meter mag worden vergroot; er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze afwijking; er moet voldaan worden aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; de afwijking er niet toe mag leiden dat de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende erven in onevenredige mate worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels 3.5.1 Gebruik van gebouwen Met betrekking tot het gebruik van de gebouwen gelden de volgende regels: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduiding "(ri)"; wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan; activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt tot een maximum van 3.000 m2; zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan; detailhandel is niet toegestaan; leisure is niet toegestaan; showrooms zijn niet toegestaan, tenzij sprake is van een vergunde, afwijkende situatie; internetwinkels zijn toegestaan, indien er uitsluitend sprake is van een opslag- en verzendfunctie en geen gebruik wordt gemaakt van een showroom, tenzij er sprake is van een vergunde, afwijkende situatie; de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming in of bij een bedrijfswoning is niet toegestaan.
3.5.2 Opslag Het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen. 3.5.3 Stalling van vrachtwagens met koelinstallaties De stalling van vrachtwagens met koelinstallaties in de open lucht dient plaats te vinden op een afstand van tenminste 100 meter ten opzichte van de langs de randen van het bedrijventerrein gelegen woningen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels 3.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1: a. b.
om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in 3.1 genoemd; om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in 3.1 genoemd.
87
3.6.2 Afwijken voor detailhandel in volumineuze goederen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 voor het vestigen van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, auto's, boten en caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en ten behoeve van het vestigen van tuincentra en bouwmarkten indien dit een verplaatsing van een reeds binnen de gemeente Westland gevestigd bedrijf is, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e. f. g. h.
het bedrijf vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling; het een zichtlocatie betreft of een locatie bij de entree van het bedrijventerrein; er moet voldaan worden aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; er moet voldaan worden aan het vereiste van een hoogwaardige uitstraling; het niet gaat om detailhandel in wooninrichting, waaronder meubels; het gaat om de vestiging van een individueel bedrijf en er ontstaat geen nieuwe concentratie van detailhandel in volumineuze goederen; het aandeel van detailhandel in volumineuze goederen mag niet meer bedragen dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
3.6.3 Afwijken voor nevenarsortiment bij detailhandel in volumineuze goederen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 voor het toestaan van detailhandel in het nevenassortiment bij detailhandel in volumineuze goederen, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e.
het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment; het nevenassortimentsdeel neemt niet meer ruimte in beslag dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak; uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur; er is advies gevraagd van het Regionaal Economisch Overleg; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
3.6.4 Afwijken voor zelfstandige kantoren Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van het vestigen of uitbreiden van zelfstandige kantoren met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 per gebouw, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e. f. g.
het betreft een zichtlocatie of een locatie bij de entree van het bedrijventerrein of de eerste verdieping van een gebouw; het gaat niet om een kantoor met een baliefunctie (dienstverlening); het gaat niet om een locatie op of direct aangrenzend aan milieucategorie 3.2 en hoger; menging van bedrijfsunits met kantoorunits in hetzelfde (bedrijfs-)verzamelgebouw is niet toegestaan; er moet voldaan worden aan de parkeernorm voor kantoren, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; er moet voldaan worden aan het vereiste van een hoogwaardige uitstraling; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
3.6.5 Afwijken voor het stallen van vrachtwagens met koelinstallaties Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.3 voor het stallen van vrachwagens met koeling in de open lucht op een kleinere afstand dan 100 meter van een woning, indien uit onderzoek is gebleken dat deze afstand tot de woning niet tot milieuhygiënische bezwaren leidt. Dit ter beoordeling van de gemeentelijke milieudeskundige. 3.6.6 Afwijken voor showrooms Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 om showrooms toe te staan, onder de volgende voorwaarden: a. b.
88
de uit te stallen goederen behoren tot de normale bedrijvigheid/bedrijfsvoering; de oppervlakte bedraagt niet meer dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 75 m2.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid 3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor een bedrijfswoning Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “Bedrijf” met de functieaanduidingen “(bw)” en “(t)” en de bouwaanduiding “[sba-1]” te wijzigen in de bestemming “Bedrijf” zonder aanduiding(en), indien de woning ten behoeve van de bedrijfsvoering van een bedrijf is of wordt gesloopt. 3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding bedrijventerrein Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “Bedrijf” te wijzigen in de bestemming “Bedrijventerrein” al dan niet met de functieaanduiding "(sbt-agr)", met bijbehorend bouwvlak en maatvoetvoeringsaanduidingen die aansluiten op aangrenzende gronden en de (stedenbouwkundige) structuur van het plan, indien het perceel waarop deze bestemming rust in directe ruimtelijke en functionele verbintenis komt met het aangrenzend bedrijventerrein.
3.7.3 Wijzigingsbevoegdheid planmer-plichtige activiteiten Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zodanig wijzigen dat activiteiten, zoals bedoeld in lid 3.5.1 onder c zijn toegestaan, mits vooraf een milieueffectrapportage wordt opgesteld zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
89
90
Artikel 4 Bedrijventerrein 4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
bedrijven; ter plaatse van de functieaanduiding “(sbt-agr)”: een agrogerelateerd bedrijventerrein; bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.
4.1.2 Lokaal Met dien verstande dat op het lokale en regionale bedrijventerrein uitsluitend zijn toegestaan: a. b. c. d. e.
ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤3.1)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤3.2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤4.1)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤4.2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
4.1.3 Agrogerelateerd Met dien verstande dat op het agrogerelateerde bedrijventerrein uitsluitend zijn toegestaan: a. b. c. d. e.
ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten agrogerelateerd; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤3.1)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten agrogerelateerd; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤3.2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten agrogerelateerd; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤4.1)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten agrogerelateerd; ter plaatse van de functieaanduiding “(b≤4.2)”: bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten agrogerelateerd.
91
4.1.4 Afwijkende functies Met dien verstande dat in afwijking van 4.1.2 t/m 4.1.3 tevens zijn toegestaan: a.
ter plaatse van de functieaanduiding “(sb-x)”: een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten: Functieaanduiding
b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o.
SBI-code
Uit ten hoogste milieucategorie
(sb-1)
2851
3.2
(sb-2)
343
3.2
(sb-3)
6024
3.2
(sb-4)
3661.2
3.1
(sb-5)
6024/281.1
3.2
(sb-6)
312
4.1
(sb-7)
284.A
4.1
ter plaatse van de functieaanduiding “(sb-8)”: een golfkartonfabriek met een productiecapaciteit van gelijk of meer dan 3 ton per uur uit ten hoogste milieucategorie 3.2; ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)”: één bedrijfswoning; ter plaatse van de functieaanduiding “(t)” een tuin behorende bij een bedrijfswoning; ter plaatse van de functieaanduiding “(dhv)”: een detailhandelsbedrijf in volumineuze goederen; ter plaatse van de functieaanduiding “(ga)”: een garagebedrijf met detailhandel/autodealer; ter plaatse van de functieaanduiding “(k)”: een zelfstandig kantoor met een bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste het, ten tijde van het ontwerp van dit plan, reeds aanwezige bedrijfsvloeroppervlak; ter plaatse van de functieaanduiding "(nb)": een nutsbedrijf; ter plaatse van de functieaanduiding "(spc)": een sportschool met fysiotherapie; ter plaatse van de functieaanduiding "(vml)": een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, met ondergeschikte, daarbij behorende, detailhandel met een verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 125 m²; ter plaatse van de functieaanduiding "(sbt-k1)": een kantorenlocatie met een totale bedrijfsvloerppervlak van ten hoogste 7.500 m2; ter plaatse van de functieaanduiding "(sbt-k2)": een kantorenlocatie met een totale bedrijfsvloerppervlak van ten hoogste 5.000 m2; ter plaatse van de aanduiding "(sdh-1)": een meubelmakerij met ondergeschikte detailhandel; ter plaatse van de aanduiding "(sdh-2)": een detailhandelsbedrijf in agrarische artikelen, bouwmaterialen en huishoudleijke artikelen met een oppervlakte van ten hoogste 850 m²; ter plaatse van de functieaanduiding “(sdh-bwm)”: een bouwmarkt met een bedrijfsvloeroppervlak van ten minste 1.500 m2.
4.2 Bouwregels 4.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen op de onder 4.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels: a. b. c. d. e. f. g.
92
bedrijfsgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd; ter plaatse van de functieaanduiding "(sbt-agr)" mogen, in afwijking van het bepaalde onder a, buiten het bouwvlak ondergeschikte delen van gebouwen als trappenhuizen, schachten, luifels, laadinstallaties en dergelijke tot een afstand van 5 meter uit de bouwvlakgrens worden gebouwd; het totale oppervlak van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; ter plaatse van de functieaanduiding "(sbt-agr)" bedraagt de oppervlakte per bedrijfsvestiging ten minste 450 m2; de bouwhoogte van bestaande bedrijfsverzamelgebouwen bedraagt ten hoogste de, ten tijde van het ontwerp van dit plan, reeds aanwezige bouwhoogte; ter plaatse van de bouwaanduiding "[ond]" mag op de begane grond tot een hoogte van 3 meter niet worden gebouwd;
h.
i.
ter plaatse van het figuur "gevellijn": 1. dienen bedrijfsgebouwen met de voor-/representatieve zijde(n) naar de gevellijn te worden geörienteerd, waarbij de kantoorruimte en/of showroom aan deze zijde(n) wordt gesitueerd; 2. mogen bedrijfsgebouwen het bouwvlak met ten hoogste 5 meter overschrijden, mits deze gestaffeld worden gebouwd en dit niet op stedenbouwkundige bezwaren stuit; 3. mag het voorterrein voor ten hoogste 50% worden verhard; 4. mogen uitsluitend bezoekersparkeerplaatsen voor de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd; indien de bedrijfsgebouwen en overkappingen niet in de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zij- en achtererfgrens ten minste 3 meter;
4.2.2 Bedrijfswoningen In aanvulling op het bepaalde onder 4.2.1 gelden voor bedrijfswoningen en bijbehorende aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en erkers de volgende regels: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. s. t. u. v. w. x.
ter plaatse van de bouwaanduiding “[sba-1]” is uitsluitend een grondgebonden bedrijfswoning toegestaan; ter plaatse van de bouwaanduiding “[sba-2]” is uitsluitend een bedrijfswoning op de verdieping van een bedrijfsgebouw toegestaan; ter plaatse van de aanduiding “[gs]” zijn, in afwijking van het bepaalde in 4.1.4, onder b, gestapelde bedrijfswoningen toegestaan; herbouw en/of vergroting van bedrijfswoningen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bouwaanduidingen “[sba-1]” en “[sba-2]”; de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m3; de goothoogte van een bedrijfswoning met de bouwaanduiding “[sba-1]” bedraagt ten hoogste 6 meter; de bouwhoogte van een bedrijfswoning met de bouwaanduiding “[sba-1]” bedraagt ten hoogste 10 meter; de bouwhoogte van een bedrijfswoning met de bouwaanduiding “[sba-2]” bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximale bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen; aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding “(t)”, waarbij de minimale afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw 2 meter bedraagt; het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)” zonder de bouwaanduiding “[sba-1]”, tot een maximum van 50 m2; indien de oppervlakte ter plaatse van de functieaanduiding “(bw)” zonder de bouwaanduiding “[sba1]” meer dan 100 m2 bedraagt, mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2; indien niet in de erfafscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 meter; de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,30 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 meter; de goothoogte van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 meter; de bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter; de diepte van een aan- en uitbouw bij een vrijstaande woning, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 5 meter; de diepte van een aan- en uitbouw bij een aaneengebouwde of half vrijstaande woning, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 3 meter; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter; erkers zijn uitsluitend toegestaan binnen de functieaanduiding “(t)” en/of de bouwaanduiding “[sba1]”; de diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte van maximaal 1,50 meter; de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel; de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 meter; de afstand van de voorzijde van de erker tot de openbare weg bedraagt ten minste 1,50 meter.
93
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde a.
b. c.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste: 1. erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 meter; 2. erfafscheidingen elders: 2 meter; 3. vlaggenmasten: 5 meter; 4. portaalkranen: 8 meter; 5. silo's: 12 meter; 6. reclamezuilen- of constructies: 10 meter; 7. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter. ter plaatse van de aanduiding "(nb)" bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 25 meter; ter plaatse van de aanduiding "(sb-st)" bedraagt de bouwhoogte van silo of tank ten hoogste 10 meter.
4.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer, met dien verstande dat: a. b. c.
geëist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen; daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad; geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
4.4 Afwijken van de bouwregels 4.4.1 Afwijken voor bouwpercentages Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op intensief ruimtegebruik, bij een omgevingsvergunning afwijken van het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage tot een maximum van 90% ten behoeve van, al of niet onder peil, te integreren parkeervoorzieningen. 4.4.2 Afwijken voor bouwhoogtes Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het vergroten van de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte, met dien verstande dat: a. b. c. d.
de bouwhoogte tot ten hoogste 10 meter mag worden vergroot; er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze afwijking; er moet voldaan worden aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; de afwijking er niet toe mag leiden dat de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende erven in onevenredige mate worden aangetast.
4.4.3 Afwijken voor bouwhoogtes bij een bedrijfsverzamelgebouw Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het vergroten van de bestaande bouwhoogte, met dien verstande dat: a. b. c. d. e.
94
de bouwhoogte tot ten de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte mag worden vergroot; de vergroting over het gehele bedrijfsverzamelgebouw plaatsvindt; er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze afwijking; er moet voldaan worden aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; de afwijking er niet toe mag leiden dat de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende erven in onevenredige mate worden aangetast.
4.4.4 Afwijken voor bouwhoogtes op representatieve locaties Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de "PM" aanduiding "PM" bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor het vergroten van de bestaande bouwhoogte, met dien verstande dat: a. b. c. d. e.
de bouwhoogte met ten hoogste 3 meter mag worden vergroot; de vergroting dient als stedenbouwkundig accent van het gehele gebouw; er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze afwijking; er moet voldaan worden aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; de afwijking er niet toe mag leiden dat de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende erven in onevenredige mate worden aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels 4.5.1 Gebruik van gebouwen Met betrekking tot het gebruik van de gebouwen gelden de volgende regels: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduiding "(ri)"; wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan; activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; onzelfstandige kantoren zijn toegestaan, mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt tot een maximum van 3.000 m2; zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduidingen “(k)”, "(sbt-k1)" en "(sbt-k2)", met dien verstande dat ter plaatse van de functieaanduiding “(k)” de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot; detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduiding "(dhv)", "(vml)", "(sdh-1)" en "(sdh-2)"; leisure is niet toegestaan; showrooms zijn niet toegestaan, tenzij sprake is van een vergunde, afwijkende situatie; internetwinkels zijn toegestaan, indien er uitsluitend sprake is van een opslag- en verzendfunctie en geen gebruik wordt gemaakt van een showroom, tenzij er sprake is van een vergunde, afwijkende situatie; de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming in of bij een bedrijfswoning is niet toegestaan.
4.5.2 Opslag Het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen. 4.5.3 Stalling van vrachtwagens met koelinstallaties De stalling van vrachtwagens met koelinstallaties in de open lucht dient plaats te vinden op een afstand van tenminste 100 meter ten opzichte van de langs de randen van het bedrijventerrein gelegen woningen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels 4.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1: a. b.
om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in 4.1 genoemd; om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in 4.1 genoemd.
95
4.6.2 Afwijken voor detailhandel in volumineuze goederen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 voor het vestigen van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, auto's, boten en caravans, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en ten behoeve van het vestigen van tuincentra en bouwmarkten indien dit een verplaatsing van een reeds binnen de gemeente Westland gevestigd bedrijf is, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e. f. g. h.
het bedrijf vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling; het een zichtlocatie betreft of een locatie bij de entree van het bedrijventerrein; er moet voldaan worden aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; er moet voldaan worden aan het vereiste van een hoogwaardige uitstraling; het niet gaat om detailhandel in wooninrichting, waaronder meubels; het gaat om de vestiging van een individueel bedrijf en er ontstaat geen nieuwe concentratie van detailhandel in volumineuze goederen; het aandeel van detailhandel in volumineuze goederen mag niet meer bedragen dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
4.6.3 Afwijken voor nevenarsortiment bij detailhandel in volumineuze goederen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 voor het toestaan van detailhandel in het nevenassortiment bij detailhandel in volumineuze goederen, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e.
het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment; het nevenassortimentsdeel neemt niet meer ruimte in beslag dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak; uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur; er is advies gevraagd van het Regionaal Economisch Overleg; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
4.6.4 Afwijken voor zelfstandige kantoren Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 ten behoeve van het vestigen of uitbreiden van zelfstandige kantoren met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 per gebouw, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e. f. g.
het betreft een zichtlocatie of een locatie bij de entree van het bedrijventerrein of de eerste verdieping van een gebouw; het gaat niet om een kantoor met een baliefunctie (dienstverlening); het gaat niet om een locatie op of direct aangrenzend aan milieucategorie 3.2 en hoger; menging van bedrijfsunits met kantoorunits in hetzelfde (bedrijfs-)verzamelgebouw is niet toegestaan; er moet voldaan worden aan de parkeernorm voor kantoren, zoals opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan; er moet voldaan worden aan het vereiste van een hoogwaardige uitstraling; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
4.6.5 Afwijken voor het stallen van vrachtwagens met koelinstallaties Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.3 voor het stallen van vrachwagens met koeling in de open lucht op een kleinere afstand dan 100 meter van een woning, indien uit onderzoek is gebleken dat deze afstand tot de woning niet tot milieuhygiënische bezwaren leidt. Dit ter beoordeling van de gemeentelijke milieudeskundige. 4.6.6 Afwijken voor showrooms Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 om showrooms toe te staan, onder de volgende voorwaarden: a. b. c.
96
de uit te stallen goederen behoren tot de normale bedrijvigheid/bedrijfsvoering; de oppervlakte bedraagt niet meer dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 75 m2; de vestiging niet is gelegen binnen de functieaanduiding “(sbt-agr)”.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid 4.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor een specifieke vorm van bedrijf Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “Bedrijventerrein” met de functieaanduiding “(dhv)”, "(ga)”, “(k)”, "(nb)", "(spc)", "(vml)", "(sbt-k1)", "(sbt-k2)", "(sdh-1)", "(sdh-2)" en/of “(sdh-bwm)” te wijzigen in de bestemming “Bedrijventerrein” zonder aanduiding(en), indien de betreffende activiteit ter plaatse is beëindigd. 4.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor een bedrijfswoning Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming “Bedrijventerrein” met de functieaanduidingen “(bw)” en “(t)” en de bouwaanduiding “[sba-1]” of “[sba-2]” en de aanduiding “[gs]” te wijzigen in de bestemming “Bedrijventerrein” zonder aanduiding(en), indien de woning ten behoeve van de bedrijfsvoering van een bedrijf is of wordt gesloopt. 4.7.3 Wijzigingsbevoegdheid planmer-plichtige activiteiten Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zodanig wijzigen dat activiteiten, zoals bedoeld in lid 4.5.1 onder c zijn toegestaan, mits vooraf een milieueffectrapportage wordt opgesteld zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
97
98
Artikel 5 Groen 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h.
groenvoorzieningen; bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het gebruik van de groenvoorzieningen nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers en straatmeubilair; bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het gebruik van de fietspaden en voetpaden nodig zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting; waterlopen en waterplassen; nutsvoorzieningen; ter plaatse van de aanduiding "(am)"': tevens een antenne-installatie; ter plaatse van de aanduiding "(nb)": tevens een nutsbedrijf; ter plaatse van de aanduiding "(sg-iu)", tevens één in- en uitrit per bedrijf en/of woning ten behoeve van het op de naastgelegen gronden gelegen bedrijventerrein en/of (bedrijfs-)woning.
5.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
c. d. e.
gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd; de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; de bouwhoogte van een antenne-installatie bedraagt ten hoogste 35 meter; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf' bedraagt ten hoogste 5 meter; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
5.3 Afwijken van de gebruiksregels 5.3.1 Afwijken voor een parkeerplaats Burgemeester en wethouders kunnen, ter plaatse van de functieaanduiding "(p)", bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van het oprichten van een parkeerplaats behorende bij het aangrenzend perceel, onder de volgende voorwaarden: a. b. c. d.
dit dit dit dit
niet leidt tot stedenbouwkundige bezwaren; niet leidt tot verkeerskundige bezwaren; akkoord is bevonden door het Hoogheemraadschap van Delfland; akkoord is bevonden door Provincie Zuid-Holland.
99
100
Artikel 6 Maatschappelijk 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1 Gebouwen a. b.
gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. b. c.
de bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de voorgevel van gebouwen en de openbare weg bedraagt 1 meter; de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt 2 meter; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 meter.
101
102
Artikel 7 Tuin 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
het gebruik van een tuin voor het wonen; de tuin bij het, op de aangrenzende gronden gelegen, woning.
7.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde en erkers worden gebouwd en de volgende regels: a. b. c. d. e. f.
de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter; de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte van maximaal 1,50 meter; de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel; de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 meter; de afstand van de voorzijde van de erker tot de openbare weg bedraagt ten minste 1,50 meter.
103
104
Artikel 8 Verkeer 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i.
wegen, alsmede opstelstroken en busstroken; geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen; parkeervoorzieningen; fiets- en voetpaden; bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting; groenvoorzieningen en watergangen voor de begrenzing en de waterafvoer van de wegen en de parkeerplaatsen, zoals bermen en taluds; nutsvoorzieningen; ter plaatse van de functieaanduiding "(br)", tevens een fietsbrug.
8.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en de volgende regels: a. b.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting bedraagt ten hoogste 3 meter; ter plaatse van de functieaanduiding "(br)" bedraagt de bouwhoogte van een fietsbrug ten hoogste 8 meter.
8.3 Afwijken van de bouwregels 8.3.1 Afwijken voor geluidswerende voorzieningen Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hiervoor gegeven planregels voor de realisering van geluidswerende voorzieningen.
105
106
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h.
verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; verkeerswegen en parkeerplaatsen voor autoverkeer; in- en uitritten; fiets- en voetpaden; bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting; groenvoorzieningen en watergangen voor de begrenzing en de waterafvoer van de wegen en de parkeerplaatsen, zoals bermen en taluds; nutsvoorzieningen; ter plaatse van de functieaanduiding "(sv-1)": tevens een vrachtwagenparkeerplaats.
9.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en de volgende regels: a.
de bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
107
108
Artikel 10 Water 10.1 Bestemmingsomschrijving De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
waterlopen en waterplassen, zowel als natuurlijk verschijnsel als wel als netwerk voor de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en waterafvoer); de bij waterlopen en waterplassen behorende bouwwerken waaronder keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers met een maximale lengte van 1 meter; verkeer te water; ter plaatse van de functieaanduiding "(wl)": tevens een ligplaats voor ten hoogste één woonboot.
10.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en de volgende regels: 10.2.1 Algemeen a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting en bruggen bedraagt ten hoogste 3 meter.
10.2.2 Woonboten a. b.
woonboten bestaan uit ten hoogste één verdieping; de oppervlakte van een woonboot bedraagt ten hoogste 40 m².
10.2.3 Steigers a. b. c. d.
steigers worden uitsluitend evenwijdig aan de oever gebouwd; de lengte en breedte van steigers bedraagt ten hoogste 6 meter respectievelijk 1,50 meter; in afwijking van lid 10.2.1 bedraagt de bouwhoogte van steigers niet meer dan het peil; de steiger mag de oeverlijn met niet meer dan 0,50 meter overschrijden.
109
110
Artikel 11 Wonen 11.1 Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
het wonen; het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met het wonen; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en erkers worden gebouwd en gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels: 11.2.1 Hoofdgebouwen a. b. c.
d.
hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd; de inhoud van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 600 m3; in aanvulling op het bepaalde onder a en b geldt bij herbouw van hoofdgebouwen het volgende: 1. de bouwwijze zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan wordt gehandhaafd; 2. bij twee-aaneengebouwde of vrijstaande hoofdgebouwen bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen ten minste 3 m. in afwijking van het bepaalde in b. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' de inhoud van hoofdgebouwen ten hoogste 1.000 m³ bedragen, met dien verstande dat de inhoud van aanen uitbouwen en bijgebouwen in mindering moet worden gebracht.
11.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. b. c. d.
e. f. g. h. i. j. k. l.
het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2 indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte hebben dan 100 m2, dan mag bij het maximale grondoppervlak van 50 m2 een percentage van 10 van het meerdere van 100 m2 van het zij- en achtererf worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2; indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 meter; de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan wordt gebouwd, bedraagt: 1. bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: ten hoogste 3 meter; 2. bij vrijstaande woningen: ten hoogste 5 meter; de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 meter; de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter; de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 meter of 0,30 meter boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 meter; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter; de minimale afstand van aan- en uitbouwen achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 2 meter; de minimale afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelgrens, indien deze niet in de erfscheiding worden gebouwd, bedraagt 1 meter; in afwijking van het bepaalde in a. en b. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' de oppervlakte meer bedragen, mits de inhoud ten hoogste 300 m³ bedraagt, met dien verstande dat de totale inhoud van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten hoogste 1.000 m³ bedraagt.
111
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde a. b. c.
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 meter; de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
11.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,50 meter in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat: a. b. c.
daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad; de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 meter; geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huisgebonden-ondernemingen mits: a. b. c. d. e. f. g. h.
112
de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden-onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²; het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; het beroep uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaats vinden; de activiteiten niet worden uitgevoerd in een niet aangebouwd bijbehorend bouwwerk.
Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding 12.1 Bestemmingsomschrijving De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV.
12.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter; ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd mits; a. b.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding; vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspaninningsverbinding zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning, verleend door burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. b. c. d. e. f.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen; het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven en ophogen; het aanbrengen van diepwortelende, hoogopgaande, beplantingen en/of bomen het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies; het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen; het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander (hoog) straatmeubilair.
12.4.2 Uitzonderingen Het verbod als bedoeld in 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. b. c.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
113
12.4.3 Toelaatbaarheid De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar mits; a. b.
114
geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren cq. gebruik van de leiding; vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
Artikel 13 Waarde - Archeologie -3 13.1 Bestemmingsomschrijving De voor Waarde - Archeologie -3 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
13.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
c.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter; ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 13.3.1 Verbod Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie -3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. b. c. d. e.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; het verlagen of verhogen van het waterpeil; het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.3.2 Uitzonderingen Het verbod van lid 13.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. b. c. d.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 13.2 in acht is genomen; een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
115
13.3.3 Toelaatbaarheid De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. b.
116
de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 14 Waarde - Archeologie -4 14.1 Bestemmingsomschrijving De voor Waarde - Archeologie -4 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
14.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
c.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter; ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 14.3.1 Verbod Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie -4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. b. c. d. e.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; het verlagen of verhogen van het waterpeil; het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
14.3.2 Uitzonderingen Het verbod van lid 14.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
117
a. b. c. d.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 14.2 in acht is genomen; een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
14.3.3 Toelaatbaarheid De werken en werkzaamheden, zoals in lid 14.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. b.
118
de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering 15.1 Bestemmingsomschrijving De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterstaatkundige voorzieningen.
15.2 Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter; ten behoeve van de andere, voor deze gronden betrokken bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft of vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkering belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens omgevingsvergunning met afwijking te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
119
120
3 ALGEMENE REGELS
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
121
Artikel 17 Algemene bouwregels 17.1 Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door: a. b. c. d. e. f.
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, en funderingen; bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt; gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt; rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt; putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen, hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt; bestaande dakopbouwen en erkers.
17.2 Ondergrondse bouwwerken a. b.
de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken; in aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen gebouw.
17.3 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten a.
b. c.
voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt; op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
17.4 Parkeernormering Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP) toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.
122
17.5 Dakkapellen Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels: a. b.
maatvoering achterzijde: 1. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,50 meter vrij in het dakvlak; 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m; maatvoering voorzijde: 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak; 2. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,50 meter vrij in het dakvlak; 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter.
123
124
Artikel 18 Algemene gebruiksregels 18.1 Strijdig gebruik Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan: a. b.
c. d.
het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken; het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken; het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden; het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.
18.2 Geen strijdig gebruik Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: a. b.
het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland; het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
125
126
Artikel 19 Algemene aanduidingsregels 19.1 Geluidzone - Industrie 19.1.1 Bouwregels Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie' mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten, als bedoeld in de Wet geluidshinder, worden gebouwd. 19.1.2 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 19.1.1, mits middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat de bouw van een geluidsgevoelig object mogelijk is, dan wel een besluit hogere grenswaarden van toepassing is op het betreffende gebied.
19.2 Vrijwaringszone - Windturbine Op de gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone – Windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan.
127
128
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor: a. b.
c. d.
e.
f.
g. h. i.
j.
afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%; het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten; het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m; geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen; afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast; overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen; het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden; het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer- en Vervoerplan (WVVP); de realisering van een dakopbouw, met dien verstande dat: 1. er op het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder dergelijke dakopbouwen zijn toegestaan en de nieuw te plaatsen dakopbouw hieraan gelijkvormig is; 2. er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze bevoegdheid tot afwijken; het bouwen van uitbouwen aan de voorzijde van een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat: 1. de diepte van de uitbouw bedraagt ten hoogste 1/3 van de van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte met een maximum van 1,5 m; 2. de breedte van een uitbouw bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel; 3. de bouwhoogte van de uitbouw bedraagt ten hoogste 3 m óf 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 m; 4. de afstand van de voorzijde van de uitbouw tot de openbare weg bedraagt tenminste 1,5 m.
Omgevingsvergunning wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
129
130
Artikel 21 Algemene wijzigingsregels 21.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
21.2 Waarde - Archeologie Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. b.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
21.3 Wro-zone wijzigingsgebied -1 Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' de bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein', met bijbehorend bouwvlak en maatvoetvoeringsaanduidingen die aansluiten op aangrenzende gronden en de (stedenbouwkundige) structuur van het plan, indien de woonfunctie is beëindigd.
21.4 Wro-zone wijzigingsgebied -2 Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' de bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Groen'.
131
132
Artikel 22 Overige regels De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
133
134
4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 23 Overgangsrecht 23.1 Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a.
b. c.
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10% dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. b. c. d.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
135
136
Artikel 24 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Lier”.
137
138
BIJLAGEN BIJ DE REGELS
139
140
INHOUDSOPGAVE
1 STAAT VAN BEDRIJFS ACTIVITEITEN ............................ 143 2 STAAT VAN BEDRIJFS ACTIVITEITEN - AGROGERELATEERD 145
141
142
1 STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN
143
144
Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van afkortingen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten < > = cat. e.d. kl. n.e.g. o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. u d
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit uur dag
w j B C D L Z R V G/P
week jaar bodemverontreiniging continu divers luchtverontreiniging zonering op basis van Wet geluidhinder risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk van toepassing) Vuurwerkbesluit van toepassing verkeersaantrekkende werking goederenvervoer/personenvervoer: 1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking 2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking 3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking
10
30
C
10
30
10
30
C
10
100
bloembollendroog- en prepareerbedrijven
30
10
30
C
10
witlofkwekerijen (algemeen)
30
10
30
C
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o. > 500 m²
30
10
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o.<= 500 m²
30
10
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
0
Tuinbouw:
0112
4
-
champignonkwekerijen (algemeen)
0112
5
-
champignonkwekerijen met mestfermentatie
0112
6
-
0112
7
-
014
0
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014
1
-
014
2
-
algemeen met opslag bestrijdingsmiddelen > 10 ton: zie SBI-code 51.55
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
30
-
0112
CATEGORIE
INDICES
100
01
014
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
2
1 G
3.2
1 G
30
2
1 G
10
30
2
1 G
50
10
50
3.1
2 G
30
10
30
2
1 G
D
014
3
-
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²
30
10
50
10
50
3.1
2 G
014
4
-
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²
30
10
30
10
30
2
1 G
30
10
30
C
0
30
2
1 G
100
0
100
C
50
100
3.2
2 G
50
0
50
C
10
50
3.1
1 G
100
30
50
C
0
100
3.2
1 G
50
0
50
C
0
50
3.1
1 G
0142 05
KI-stations -
VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
0501.1
Zeevisserijbedrijven
0501.2
Binnenvisserijbedrijven
0502
0
Vis- en schaaldierkwekerijen
0502
1
-
oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven
0502
2
-
visteeltbedrijven
15
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
1
-
slachterijen en pluimveeslachterijen
100
0
100
C
50
151
2
-
vetsmelterijen
700
0
100
C
30
151
3
-
bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval
300
0
100
C
50
151
4
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1.000 m²
100
0
100
C
50
151
5
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1.000 m²
50
0
50
C
30
R
R
100
3.2
2 G
700
D
5.2
2 G
R
300
4.2
2 G
R
100
3.2
2 G
50
3.1
1 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
151
6
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²
30
0
50
10
50
3.1
1 G
151
7
-
50
0
50
10
50
3.1
1 G
151
8
loonslachterijen vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m²
50
0
50
10
50
3.1
2 G
152
0
Visverwerkingsbedrijven:
152
1
-
drogen
700
100
200
C
30
700
5.2
2 G
152
2
-
conserveren
200
0
100
C
30
200
4.1
2 G
152
3
-
roken
300
0
50
C
0
300
4.2
1 G
152
4
-
verwerken anderszins: p.o. > 1.000 m²
300
10
50
C
30
300
4.2
2 G
152
5
-
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 1.000 m²
100
10
50
30
100
3.2
1 G
152
6
-
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 300 m²
50
10
30
10
50
3.1
1 G
1531
0
Aardappelproductenfabrieken:
1531
1
-
vervaardiging van aardappelproducten
300
30
200
1531
2
-
vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²
50
10
50
1532, 1533
0
Groente- en fruitconservenfabrieken:
1532, 1533
1
-
jam
50
10
100
C
1532, 1533
2
-
groente algemeen
50
10
100
C
1532, 1533
3
-
met koolsoorten
100
10
100
1532, 1533
4
-
met drogerijen
300
10
1532, 1533
5
-
met uienconservering (zoutinleggerij)
300
1541
0
Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1541
1
-
p.c. < 250.000 ton/jaar
1541
2
-
p.c. >= 250.000 ton/jaar
1542
0
Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1542
1
-
1542
2
-
1543
0
Margarinefabrieken:
1543
1
-
1543
2
-
C
D
50
R
300
4.2
2 G
50
R
50
3.1
1 G
10
100
3.2
1 G
10
100
3.2
2 G
C
10
100
3.2
2 G
200
C
30
300
4.2
2 G
10
100
C
10
300
4.2
2 G
200
30
100
C
300
50
300
C
p.c. < 250.000 ton/jaar
200
10
100
C
p.c. >= 250.000 ton/jaar
300
10
300
C
p.c. < 250.000 ton/jaar
100
10
200
C
p.c. >= 250.000 ton/jaar
200
10
300
C
Z
Z
Z
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
100
R
200
4.1
3 G
200
R
300
4.2
3 G
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
1551
0
Zuivelproductenfabrieken:
1551
1
-
gedroogde producten, p.c. >= 1,5 ton/uur
200
100
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
1551
2
-
geconcentreerde producten, verdampingscapaciteit >= 20 ton/uur
200
30
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
1551
3
-
melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 ton/jaar
50
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1551
4
-
melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 ton/jaar
100
0
300
C
50
R
300
4.2
3 G
1551
5
-
overige zuivelproductenfabrieken
50
50
300
C
50
R
300
4.2
3 G
1552
1
Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²
50
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1552
2
-
10
0
30
2
1 G
1561
0
Meelfabrieken:
1561
1
-
p.c. >= 500 ton/uur
200
100
300
C
100
R
300
4.2
2 G
1561
2
-
p.c. < 500 ton/uur
100
50
200
C
50
R
200
4.1
2 G
50
100
200
C
50
4.1
2 G
1561
consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²
Grutterswarenfabrieken
Z
0 Z
1562
0
Zetmeelfabrieken:
1562
1
-
p.c. < 10 ton/uur
200
50
200
C
1562
2
-
p.c. >= 10 ton/uur
300
100
300
C
1571
0
Veevoerfabrieken:
1571
1
-
destructiebedrijven
700
30
200
C
50
1571
2
-
beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek
700
100
100
C
30
1571
3
-
drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit < 10 ton/uur water
300
100
200
C
30
1571
4
-
drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit >= 10 ton/uur water
700
200
300
C
1571
5
-
mengvoeder, p.c. < 100 ton/uur
200
50
200
C
1571
6
-
mengvoeder, p.c. >= 100 ton/uur
300
100
300
C
Vervaardiging van voer voor huisdieren
200
100
200
C
30
1572 1581
0
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581
1
-
v.c. < 7.500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens
1581
2
-
v.c. >= 7.500 kg meel/week
1582
Banket, biscuit- en koekfabrieken
1583
0
Suikerfabrieken:
1583
1
-
v.c. < 2.500 ton/jaar
Z
Z Z
30
200
D
30
R
200
4.1
1 G
50
R
300
4.2
2 G
700
D
5.2
3 G
700
D
5.2
3 G
300
4.2
2 G
50
700
5.2
3 G
30
200
4.1
3 G
300
4.2
3 G
200
4.1
2 G
50
R
R
30
10
30
C
10
30
2
1 G
100
30
100
C
30
100
3.2
2 G
100
10
100
C
30
100
3.2
2 G
500
100
300
C
100
500
5.1
2 G
R
500
50
100
v.c. >= 2.500 ton/jaar
1584
1
-
1584
2
C
Z
VERKEER
cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m²
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
CATEGORIE
700
-
0
INDICES GROOTSTE AFSTAND
200
2
1584
GEVAAR
STOF
1000
1583
-
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
200
R
1000
5.3
3 G
100
50
R
500
5.1
2 G
30
50
30
100
3.2
2 G
1584
3
30
10
30
10
2
1 G
1584
4
-
suikerwerkfabrieken met suiker branden
300
30
50
30
R
300
4.2
2 G
1584
5
-
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²
100
30
50
30
R
100
3.2
2 G
1584
6
-
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m²
30
10
30
10
30
2
1 G
50
30
10
10
50
3.1
2 G
1585
Deegwarenfabrieken
30
1586
0
Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586
1
-
koffiebranderijen
500
30
200
10
500
5.1
2 G
1586
2
-
theepakkerijen
100
10
30
10
100
3.2
2 G
4.1
2 G
4.1
2 G
200
4.1
2 G
100
3.2
2 G
300
4.2
2 G
C
1587
Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden
200
30
50
10
200
1589
Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
200
30
50
30
200
1589.1
Bakkerijgrondstoffenfabrieken
200
50
50
50
R
D
D
1589.2
0
Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2
1
-
zonder poederdrogen
100
10
50
10
1589.2
2
-
met poederdrogen
300
50
50
50 30
200
4.1
2 G
300
4.2
2 G
1589.2
Bakmeel- en puddingpoederfabrieken
200
50
50
1591
Destilleerderijen en likeurstokerijen
300
30
200
C
30
R
1592
0
Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592
1
-
p.c. < 5.000 ton/jaar
200
30
200
C
30
R
200
4.1
1 G
1592 1593 t/m 1595
2
-
p.c. >= 5.000 ton/jaar
300
50
300
C
50
R
300
4.2
2 G
2
1 G
R
300
4.2
2 G
300
4.2
2 G
100
3.2
3 G
10
0
30
C
0
1596
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke Bierbrouwerijen
300
30
100
C
50
1597
Mouterijen
300
50
100
C
30
1598
Mineraalwater- en frisdrankfabrieken
10
0
100
50
30
R
-
160 17
-
10
50
100
VERKEER
50
CATEGORIE
30
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
200
INDICES
VERWERKING VAN TABAK Tabakverwerkende industrie
171
STOF
16
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
C
30
200
4.1
2 G
30
100
3.2
2 G
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels
172
0
Weven van textiel:
172
1
-
aantal weefgetouwen < 50
10
10
100
172
2
-
aantal weefgetouwen >= 50
10
30
300
Z
0
100
3.2
2 G
50
300
4.2
3 G
173
Textielveredelingsbedrijven
50
0
50
10
50
3.1
2 G
174, 175
Vervaardiging van textielwaren
10
0
50
10
50
3.1
1 G
1751
Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken
100
30
200
10
200
4.1
2 G
176, 177
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
0
10
50
10
50
3.1
1 G
18
-
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181
Vervaardiging kleding van leer
30
0
50
0
50
3.1
1 G
182
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (exclusief van leer)
10
10
30
10
30
2
2 G
183
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
50
10
10
10
50
3.1
1 G
4.2
2 G
3.1
2 G
19
-
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCLUSIEF KLEDING)
191
Lederfabrieken
300
30
100
10
300
192
Lederwarenfabrieken (exclusief kleding en schoeisel)
50
10
30
10
50
193
Schoenenfabrieken
50
10
50
10
50
3.1
2 G
0
50
100
50
100
3.2
2 G
200
30
50
10
200
4.1
2 G
20
-
2010.1
D
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE Houtzagerijen
2010.2
0
Houtconserveringsbedrijven:
2010.2
1
-
met creosootolie
R
202 203, 204, 205 203, 204, 205
2
met zoutoplossingen
Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 0
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout
1
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
205 21
-
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken -
2111
VERKEER
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
10
30
50
10
50
3.1
2 G
100
30
100
10
100
3.2
3 G
0
30
100
0
100
3.2
2 G
0
30
50
0
50
3.1
1 G
10
10
30
0
30
2
1 G
200
100
200
C
200
4.1
3 G
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp
2112
0
Papier- en kartonfabrieken:
2112
1
-
p.c. < 3 ton/uur
50
30
50
C
2112
2
-
p.c. 3 - 15 ton/uur
100
50
200
C
Z
2112
3
-
p.c. >= 15 ton/uur
200
100
300
C
Z
30
30
100
C
212
INDICES
STOF
2010.2
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Papier- en kartonwarenfabrieken
2121.2
0
Golfkartonfabrieken:
2121.2
1
-
p.c. < 3 ton/uur
30
30
100
C
2121.2
2
-
p.c. >= 3 ton/uur
50
30
200
C
22
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA C
Z
50
R
30
R
50
3.1
1 G
50
R
200
4.1
2 G
100
R
300
4.2
3 G
30
R
100
3.2
2 G
30
R
100
3.2
2 G
30
R
200
4.1
2 G
2221
Drukkerijen van dagbladen
30
0
100
10
100
3.2
3 G
2222
Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)
30
0
100
10
100
3.2
3 G
2222.6
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
10
0
30
0
30
2
1 P
0
0
10
0
10
1
1 G
2223
A
Grafische afwerking
2223
B
Binderijen
30
0
30
0
30
2
2 G
2224
Grafische reproductie en zetten
30
0
10
10
30
2
2 G
2225
Overige grafische activiteiten
30
0
30
10
30
2
2 G
223
Reproductiebedrijven opgenomen media
0
0
10
0
10
1
1 G
D
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
231
Cokesfabrieken
1000
700
1000
C
Z
100
R
1000
5.3
2 G
2320.1
Aardolieraffinaderijen
1500
100
1500
C
Z
1500
R
1500
6
3 G
50
0
100
30
R
100
3.2
2 G
4.2
2 G
23
-
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE; BEWERKING SPLIJT/KWEEKSTOFFEN
2320.2
A
Smeeroliën- en vettenfabrieken
2320.2
B
Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie
300
0
100
50
R
300
2320.2
C
Aardolieproductenfabrieken n.e.g.
300
0
200
50
R
300
D
4.2
2 G
10
10
100
1500
1500
D
6
1 G
233
Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven
24
-
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2411
0
Vervaardiging van industriële gassen:
2411
1
-
luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 ton/dag lucht
10
0
700
C
100
R
700
5.2
3 G
2411
2
-
overige gassenfabrieken, niet explosief
100
0
500
C
100
R
500
5.1
3 G
2411
3
-
overige gassenfabrieken, explosief
100
0
500
C
300
R
500
5.1
3 G
200
0
200
C
200
R
200
D
4.1
3 G
2412
Kleur- en verfstoffenfabrieken
Z
2413
0
Anorganische chemische grondstoffenfabrieken:
2413
1
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
100
30
300
C
300
R
300
D
4.2
2 G
2413
2
-
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
300
50
500
C
700
R
700
D
5.2
3 G
2414.1
A0
Organische chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1
A1
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
2414.1
A2
-
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
2414.1
B0
Methanolfabrieken:
2414.1
B1
-
2414.1
B2
-
2414.2
0
Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synthetische):
2414.2
1
-
2414.2
2
-
300
10
200
C
300
R
300
D
4.2
2 G
1000
30
500
C
700
R
1000
D
5.3
2 G
p.c. < 100.000 ton/jaar
100
0
200
C
100
R
200
4.1
2 G
p.c. >= 100.000 ton/jaar
200
0
300
C
200
R
300
4.2
3 G
p.c. < 50.000 ton/jaar
300
0
200
C
100
R
300
4.2
2 G
p.c. >= 50.000 ton/jaar
500
0
300
C
200
R
500
5.1
3 G
2415
Kunstmeststoffenfabrieken
500
300
500
C
500
R
500
5.1
3 G
2416
Kunstharsenfabrieken en dergelijke
700
30
300
C
500
R
700
5.2
3 G
Z
Z
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
242
0
Landbouwchemicaliënfabrieken:
242
1
-
fabricage
300
50
100
C
1000
R
1000
5.3
3 G
242
2
-
formulering en afvullen
100
10
30
C
500
R
500
D
5.1
2 G
300
30
200
C
300
R
300
D
4.2
3 G
243
Verf, lak en vernisfabrieken
2441
0
Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441
1
-
p.c. < 1.000 ton/jaar
200
10
200
C
300
R
300
4.2
1 G
2441
2
-
p.c. >= 1.000 ton/jaar
300
10
300
C
500
R
500
5.1
2 G
2442
0
Farmaceutische productenfabrieken:
2442
1
-
formulering en afvullen geneesmiddelen
50
10
50
50
R
50
3.1
2 G
2442
2
-
verbandmiddelenfabrieken
10
10
30
10
30
2
2 G
2451
Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken
300
100
200
C
100
R
300
4.2
3 G
2452
Parfumerie- en cosmeticafabrieken
300
30
50
C
50
R
300
4.2
2 G
2462
0
Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462
1
-
zonder dierlijke grondstoffen
100
10
100
50
100
3.2
3 G
2462
2
-
met dierlijke grondstoffen
500
30
100
50
500
5.1
3 G
Fotochemische productenfabrieken
50
10
100
50
R
100
3.2
3 G
50
10
50
50
R
50
3.1
3 G
4.1
2 G
2464 2466
A
Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken
2466
B
Overige chemische productenfabrieken n.e.g.
200
30
100
C
200
R
200
Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken
300
30
300
C
200
R
300
4.2
3 G
300
50
300
C
100
R
300
4.2
2 G
247 25
-
2511
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken
2512
0
Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512
1
-
vloeroppervlak < 100 m²
2512
2
-
vloeroppervlak >= 100 m²
2513
D
Rubber-artikelenfabrieken
50
10
30
30
50
3.1
1 G
200
50
100
50
R
200
4.1
2 G
100
10
50
50
R
100
3.2
1 G
D
252
0
Kunststofverwerkende bedrijven:
252
1
-
zonder fenolharsen
200
50
100
100
R
200
4.1
2 G
252
2
-
met fenolharsen
300
50
100
200
R
300
4.2
2 G
30
30
100
30
100
300
glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 ton/jaar
300
100
100
glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 ton/jaar
500
200
300
26
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
261
0
Glasfabrieken:
261
1
-
glas en glasproducten, p.c. < 5.000 ton/jaar
261
2
-
glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 ton/jaar
261
3
-
261
4
-
30
30 C
Z
50
R
30 C
Z
50
R
VERKEER
50
productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
CATEGORIE
30
-
INDICES GROOTSTE AFSTAND
50
3
GEVAAR
STOF
252
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
50
3.1
2 G
100
3.2
1 G
300
4.2
2 G
300
4.2
1 G
500
5.1
2 G
2612
Glas-in-loodzetterij
10
30
30
10
30
2
1 G
2615
Glasbewerkingsbedrijven
10
30
50
10
50
3.1
1 G
262, 263
0
Aardewerkfabrieken:
262, 263
1
-
vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
10
10
30
10
30
2
1 G
262, 263
2
-
vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW
30
50
100
30
100
3.2
2 G
264
A
Baksteen en baksteenelementenfabrieken
30
200
200
30
200
4.1
2 G
264
B
Dakpannenfabrieken
50
200
200
100
R
200
4.1
2 G
2651
0
Cementfabrieken:
2651
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
10
300
500
C
30
R
500
5.1
2 G
2651
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
30
500
1000
C
50
R
1000
5.3
3 G
2652
0
Kalkfabrieken:
2652
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
30
200
200
30
R
200
4.1
2 G
2652
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
50
500
300
50
R
500
5.1
3 G
2653
0
Gipsfabrieken:
2653
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
30
200
200
30
R
200
4.1
2 G
2653
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
50
500
300
50
R
500
5.1
3 G
2661.1
0
Betonwarenfabrieken:
2661.1
1
-
zonder persen, triltafels en bekistingtrille
10
100
200
30
200
4.1
2 G
2661.1
2
-
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 ton/dag
10
100
300
30
300
4.2
2 G
2661.1
3
-
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 ton/dag
30
200
700
30
700
5.2
3 G
Z
Z
Z
Z
0
Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
10
50
100
2661.2
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
300
50
50
100
2662
Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken
Z
30
100
3.2
2 G
30
300
4.2
3 G
30
100
3.2
2 G
2663, 2664
0
Betonmortelcentrales:
2663, 2664
1
-
p.c. < 100 ton/uur
10
50
100
2663, 2664
2
-
p.c. >= 100 ton/uur
30
200
300
2665, 2666
0
Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666
1
-
p.c. < 100 ton/dag
10
50
100
2665, 2666
2
-
p.c. >= 100 ton/dag
30
200
300
267
0
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267
1
-
zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²
10
30
100
0
100
267
2
-
zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²
10
30
50
0
50
267
3
-
met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 ton/jaar
10
100
300
10
267
4
-
met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
700
10
30
50
2681
Slijp- en polijstmiddelenfabrieken A0
Bitumineuze materialenfabrieken:
2682
A1
-
p.c. < 100 ton/uur
300
100
100
2682
A2
-
p.c. >= 100 ton/uur
500
200
200
2682
B0
Isolatiematerialenfabrieken (exclusief glaswol):
2682
B1
-
steenwol, p.c. >= 5.000 ton/jaar
100
200
300
C
2682
B2
-
overige isolatiematerialen
200
100
100
C
2682
C
50
50
Minerale productenfabrieken n.e.g.
3.2
1 G
3.1
1 G
300
4.2
1 G
10
700
5.2
2 G
10
50
3.1
1 G
D
D
30
300
4.2
2 G
50
200
4.1
2 G
100
50
100
3.2
2 G
30
200
4.1
3 G
50
300
4.2
3 G
700
5.2
2 G
700
500
700
p.c. < 1.000 ton/jaar
3 G
Z
300
-
2 G
4.2
3 G
100
Ruwijzer- en staalfabrieken:
3.2
300
3 G
200
1
100
R
5.1
D1 -
271
R
200
4.2
2682
VERVAARDIGING VAN METALEN
50 Z
500
200
-
3 G
300
50
0
3 G
4.2
50
100
271
3.2
300
30
D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur
27
100
10
Z
2682
asfaltcentrales: p.c. >= 100 ton/uur
10 Z
Z
2682
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
2661.2
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Z
200
R
D
2
-
272
0
IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
1500
272
1
-
p.o. < 2.000 m²
30
30
500
272
2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
100
1000
273
0
Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273
1
-
p.o. < 2.000 m²
30
30
300
273
2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
50
700
274
A0
Non-ferro-metaalfabrieken:
274
A1
-
p.c. < 1.000 ton/jaar
100
100
300
274
A2
-
p.c. >= 1.000 ton/jaar
200
300
700
274
B0
Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen en dergelijke:
274
B1
-
p.o. < 2.000 m²
274
B2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
50
500
200
100
1000
C
Z
300
R
1500
R
30 Z
50 30
Z
VERKEER
CATEGORIE
1000
271
INDICES GROOTSTE AFSTAND
1500
GEVAAR
STOF
p.c. >= 1.000 ton/jaar
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
6
3 G
500
5.1
2 G
1000
5.3
3 G
300
4.2
2 G
50
R
700
5.2
3 G
30
R
300
4.2
1 G
Z
50
R
700
5.2
2 G
50
R
500
5.1
2 G
Z
100
R
1000
5.3
3 G
30
R
300
4.2
1 G
50
R
500
5.1
2 G
30
R
300
4.2
1 G
50
R
500
5.1
2 G
2751, 2752
0
IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
2751, 2752
1
-
p.c. < 4.000 ton/jaar
100
50
300
C
2751, 2752
2
-
p.c. >= 4.000 ton/jaar
200
100
500
C
2753, 2754
0
Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
2753, 2754
1
-
p.c. < 4.000 ton/jaar
100
50
300
C
2753, 2754
2
-
p.c. >= 4.000 ton/jaar
200
100
500
C
28
-
VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/TRANSPORTMIDDELEN)
281
0
Constructiewerkplaatsen:
281
1
-
gesloten gebouw
30
30
100
30
100
3.2
2 G
281
1a
-
gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
3.1
1 G
281
2
-
in open lucht, p.o. < 2.000 m²
30
50
200
30
200
4.1
2 G
281
3
-
in open lucht, p.o. >= 2.000 m²
50
200
300
30
300
4.2
3 G
2821
0
Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821
1
-
30
50
300
300
4.2
2 G
p.o. < 2.000 m²
Z
Z
Z
30
R
2
2822, 2830
VERKEER
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
INDICES
STOF
2821
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
50
100
500
500
5.1
3 G
Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels
30
30
200
30
200
4.1
2 G
4.1
1 G
-
p.o. >= 2.000 m²
Z
50
R
284
A
Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven
10
30
200
30
200
284
B
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke
50
30
100
30
100
D
3.2
2 G
284
B1
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
D
3.1
1 G
2851
0
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851
1
-
algemeen
50
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
10
-
stralen
30
200
200
30
200
D
4.1
2 G
2851
11
-
metaalharden
30
50
100
50
100
D
3.2
1 G
2851
12
-
lakspuiten en moffelen
100
30
100
50
R
100
D
3.2
2 G
2851
2
-
scoperen (opspuiten van zink)
50
50
100
30
R
100
D
3.2
2 G
2851
3
-
thermisch verzinken
100
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
4
-
thermisch vertinnen
100
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
5
-
mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
30
50
100
30
100
3.2
2 G
2851
6
-
anodiseren, eloxeren
50
10
100
30
100
3.2
2 G
2851
7
-
chemische oppervlaktebehandeling
50
10
100
30
100
3.2
2 G
2851
8
-
emailleren
100
50
100
50
100
3.2
1 G
2851
9
-
galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen en dergelijke)
30
30
100
50
100
3.2
2 G
2852
1
Overige metaalbewerkende industrie
10
30
100
30
100
D
3.2
1 G
2852
2
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m²
10
30
50
10
50
D
3.1
1 G
30
200
4.1
2 G
30
500
5.1
3 G
R
287
A0
Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287
A1
-
p.o. < 2.000 m²
30
50
200
287
A2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
100
500
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.
30
30
100
30
100
3.2
2 G
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
3.1
1 G
29
-
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
29
0
Machine- en apparatenfabrieken inclusief reparatie:
29
1
-
30
30
100
30
100
3.2
2 G
p.o. < 2.000 m²
Z
D
p.o. >= 2.000 m²
50
30
200
-
met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW reparatie van machines en apparaten, zonder proefdraaien verbrandingsmotoren ≥ 1 MW
50
30
300
30
30
30
30
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
A
Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparatie
31
-
VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
VERKEER
-
3
GROOTSTE AFSTAND
2
29 29
GEVAAR
STOF
29
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
200
D
4.1
3 G
30
300
D
4.2
3 G
50
30
50
3.1
1 G
10
30
10
30
2
1 G
Z
311
Elektromotoren- en generatorenfabrieken, inclusief reparatie
200
30
30
50
200
4.1
1 G
312
Schakel- en installatiemateriaalfabrieken
200
10
30
50
200
4.1
1 G
313
Elektrische draad- en kabelfabrieken
100
10
200
100
4.1
2 G
314
Accumulatoren- en batterijenfabrieken
100
30
100
50
100
3.2
2 G
315
Lampenfabrieken
200
30
30
300
300
4.2
2 G
316
Elektrotechnische industrie n.e.g.
30
10
30
10
30
2
1 G
3162
Koolelektrodenfabrieken
1500
300
1000
1500
6
2 G
C
Z
200
R R R
200
D
321 t/m 323
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOMMUNICATIEAPPARATEN EN -BENODIGDHEDEN Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur en dergelijke, inclusief reparatie
30
0
50
30
50
3.1
2 G
3210
Fabrieken voor gedrukte bedrading
50
10
50
30
50
3.1
1 G
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparatie
30
0
30
0
30
2
1 G
32
-
33
-
33
A
34 341
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 0
Autofabrieken en assemblagebedrijven
D
-
p.o. < 10.000 m²
100
10
200
2
-
p.o. >= 10.000 m²
200
30
300
100
10
C
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
200
30
R
200
4.1
2 G
200
4.1
2 G
R
100
3.2
2 G
50
3.1
2 G
R
100
3.2
2 G
Z
3420.1
Carrosseriefabrieken
3420.2
Aanhangwagen- en opleggerfabrieken
30
10
200
30
343
Auto-onderdelenfabrieken
30
10
100
30
35
-
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCLUSIEF AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351
0
Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351
1
-
houten schepen
351
2
-
kunststof schepen
351
3
-
metalen schepen < 25 m
351
4
-
metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
351
-
onderhoud/reparatie metalen schepen < 25 m, incidenteel bouwen
3511
Scheepssloperijen
D
VERKEER
1
341
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
341
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
30
50
10
100
50
100
50
50
100
200
30
200
4.1
2 G
100
100
500
50
500
5.1
2 G
30
50
50
30
50
3.1
2 G
100
200
700
100
700
5.2
2 G
352
0
Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352
1
-
algemeen
50
30
100
352
2
-
met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW
50
30
300
353
0
Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353
1
-
zonder proefdraaien motoren
353
2
-
met proefdraaien motoren
50
30
200
100
30
1000
C
Z
R
30
100
3.2
2 G
R
300
4.2
2 G
200
4.1
2 G
100
R
1000
5.3
2 G
R
100
3.2
2 G
Z
30
Z
30
354
Rijwiel- en motorrijwielfabrieken
30
10
100
30
355
Transportmiddelenindustrie n.e.g.
30
30
100
30
100
D
3.2
2 G
50
50
100
30
100
D
3.2
2 G
0
10
10
0
10
1
1 P
36
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361
1
Meubelfabrieken
361
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
362
Fabricage van munten, sieraden en dergelijke
30
10
10
10
30
2
1 G
363
Muziekinstrumentenfabrieken
30
10
30
10
30
2
2 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
364
Sportartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
2 G
365
Speelgoedartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
2 G
3661.1
Sociale werkvoorziening
0
30
30
0
30
2
1 P
3661.2
Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
30
10
50
30
50
3.1
2 G
30
100
500
30
500
5.1
2 G
37
-
371
D
VOORBEREIDING TOT RECYCLING Metaal- en autoschredders
Z
372
A0
Puinbrekerijen en -malerijen:
372
A1
-
v.c. < 100.000 ton/jaar
30
100
300
10
300
4.2
2 G
372
A2
-
v.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
700
10
700
5.2
3 G
372
B
Rubberregeneratiebedrijven
300
50
100
50
300
4.2
2 G
372
C
Afvalscheidingsinstallaties
200
200
300
C
50
300
4.2
3 G
40
-
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40
A0
Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
40
A1
-
kolengestookt (inclusief meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
100
700
700
C
Z
200
700
5.2
2 G
40
A2
-
oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth
100
100
500
C
Z
100
500
5.1
2 G
40
A3
-
gasgestookt (inclusief bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
100
100
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
40
A5
-
warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth
30
30
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
40
B0
40
B1
Bio-energieinstallaties elektrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, gft en reststromen voedingsindustrie
100
50
100
30
R
100
3.2
2 G
40
B2
-
50
50
100
30
R
100
3.2
2 G
40
C0
Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40
C1
-
< 10 MVA
0
0
30
C
10
30
2
1 P
40
C2
-
10 - 100 MVA
0
0
50
C
30
50
3.1
1 P
40
C3
-
100 - 200 MVA
0
0
100
C
50
100
3.2
1 P
40
C4
-
200 - 1000 MVA
0
0
300
C
Z
50
300
4.2
1 P
40
C5
-
>= 1.000 MVA
0
0
500
C
Z
50
500
5.1
1 P
vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa
R
D0 Gasdistributiebedrijven:
40
D1 -
gascompressorstations vermogen < 100 MW
0
0
300
C
100
40
D2 -
gascompressorstations vermogen >= 100 MW
0
0
500
C
200
40
D3 -
gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, categorie A
0
0
10
C
10
40
D4 -
gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C
0
0
30
C
10
40
D5 -
gasontvang- en -verdeelstations, categorie D
0
0
50
C
50
40
E0
Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40
E1
-
stadsverwarming
30
10
100
C
40
E2
-
blokverwarming
10
0
30
C
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
40
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
300
4.2
1 P
500
5.1
1 P
10
1
1 P
30
2
1 P
50
3.1
1 P
50
100
3.2
1 P
10
30
2
1 P
5.3
1 G
3.1
1 G
R
R
41
-
41
A0
Waterwinning-/bereidingbedrijven:
41
A1
-
met chloorgas
50
0
50
C
1000
41
A2
-
bereiding met chloorbleekloog en dergelijke en/of straling
10
0
50
C
30
41
B0
Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
B1
-
< 1 MW
0
0
30
C
10
30
2
1 P
41
B2
-
1 - 15 MW
0
0
100
C
10
100
3.2
1 P
41
B3
-
>= 15 MW
0
0
300
C
10
300
4.2
1 P
45
-
45
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER R
1000 50
D
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven/aannemers algemeen
45
0
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 2.000 m²
10
30
100
10
100
3.2
2 G
45
1
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 1000 m²: b.o. <= 2.000 m²
10
30
50
10
50
3.1
2 G
45
2
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. <= 1.000 m²
0
10
30
10
30
2
1 G
453
Bouwinstallatie algemeen
10
10
30
30
30
2
1 G
453
Installatie sanitair/centrale verwarmingsapparatuur indien met spuiterij
50
30
50
30
50
3.1
1 G
453
Elektrotechnische installatie
10
10
30
10
30
2
1 G
50 501, 502, 504
-
501
VERKEER
CATEGORIE
GEVAAR
STOF
INDICES GROOTSTE AFSTAND
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Groothandel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven
10
0
30
10
30
2
2 P
Groothandel in vrachtauto's (inclusief import en reparatie)
10
10
100
10
100
3.2
2 G
10
30
100
10
100
3.2
1 G
0
0
10
10
10
1
1 G
50
3.1
1 G
5020.4
A
Autoplaatwerkerijen
5020.4
B
Autobeklederijen
5020.4
C
Autospuitinrichtingen
50
30
30
30
5020.5
Autowasserijen
10
0
30
0
30
2
3 P
503, 504
Groothandel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
0
0
30
10
30
2
1 P
30
30
50
30
R
50
3.1
2 G
50
R
300
4.2
2 G
2
2 G
51
-
GROOTHANDEL EN OPSLAG
5121
0
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders
1
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer
5121
100
100
300
5122
Groothandel in bloemen en planten
10
10
30
5123
Groothandel in levende dieren
50
10
100
5124
Groothandel in huiden, vellen en leder
50
0
5125, 5131
Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
30
5132, 5133
Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën
5134
Groothandel in dranken
5135
Z
R
0
30
0
100
3.2
2 G
30
0
50
3.1
2 G
10
30
50
R
50
3.1
2 G
10
0
30
50
R
50
3.1
2 G
0
0
30
0
30
2
2 G
Groothandel in tabaksproducten
10
0
30
0
30
2
2 G
5136
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
10
10
30
0
30
2
2 G
5137
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
30
10
30
0
30
2
2 G
5138, 5139
Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen
10
10
30
10
30
2
2 G
514
Groothandel in overige consumentenartikelen
10
10
30
10
30
2
2 G
C
5148.7
0
Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7
1
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton
10
0
30
10
V
30
2
2 G
5148.7
2
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton
10
0
30
50
V
50
3.1
2 G
5148.7
5
-
munitie
0
0
30
30
30
2
2 G
5151.1
0
Groothandel in vaste brandstoffen:
1
-
klein, lokaal verzorgingsgebied
10
50
50
5151.1
2
-
kolenterminal, opslag oppervlak >= 2.000 m²
50
500
500
5151.2
0
Groothandel in vloeibare brandstoffen:
Z
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
5151.1
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
50
3.1
2 P
100
500
5.1
3 G
5151.2
-
ondergronds, K1/K2/K3-klasse
10
0
10
10
10
1
1 G
5151.2
-
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. < 10 m³
10
0
10
50
R
50
3.1
1 G
5151.2
-
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. 10 - 1.000 m³
30
0
30
100
R
100
3.2
1 G
5151.2
-
bovengronds, K3-klasse: o.c. < 10 m³
10
0
10
10
30
2
1 G
5151.2
-
bovengronds, K3-klasse: o.c. 10 - 1.000 m³
30
0
30
50
50
3.1
1 G
50
0
50
200
R
200
D
4.1
2 G
100
0
50
500
R
500
D
5.1
2 G
50
0
50
300
R
300
D
4.2
2 G
5151.2
1
-
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
5151.2
2
-
o.c. >= 100.000 m³
5151.2
3
-
tot vloeistof verdichte gassen
5151.2
0
Groothandel in gasvormige brandstoffen (butaan, propaan, lpg (in tanks)):
5151.2
-
bovengronds, < 2 m³
0
0
0
30
30
2
1 G
5151.2
-
bovengronds, 2 - 8 m³
10
0
0
50
R
50
3.1
1 G
5151.2
-
bovengronds, 8 - 80 m³
10
0
10
100
R
100
3.2
1 G
5151.2
-
bovengronds, 80 - 250 m³
30
0
30
300
R
300
4.2
2 G
5151.2
-
ondergronds, < 80 m³
10
0
10
50
R
50
3.1
1G G
5151.2
-
ondergronds, 80 - 250 m³
30
0
30
200
R
200
4.1
2 G
5151.2
1
-
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
50
0
50
200
R
200
D
4.1
2 G
5151.2
2
-
o.c. >= 100.000 m³
100
0
50
500
R
500
D
5.1
2 G
5151.2
Gasvormige brandstoffen in gasflessen
5151.2
-
kleine hoeveelheden < 10 ton
0
0
0
10
10
1
1 G
5151.2
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
10
0
10
30
R
30
2
1 G
5151.2
-
grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau
30
0
30
500
R
500
5.1
2 G
5151.2
Niet-reactieve gassen (inclusief zuurstof), gekoeld
10
0
10
50
50
3.1
1 G
5151.3
Groothandel minerale olieproducten (exclusief brandstoffen)
100
0
30
50
100
3.2
2 G
10
300
4.2
3 G
10
700
5.2
3 G
5152.1
0
Groothandel in metaalertsen:
5152.1
1
-
opslag oppervlak < 2.000 m²
30
300
300
5152.1
2
-
opslag oppervlak >= 2.000 m²
50
500
700
Z
VERKEER
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
INDICES
STOF
5152.2 /.3
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
0
10
100
10
100
3.2
2 G
algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
10
50
10
50
3.1
2 G
algemeen: b.o. <= 2.000 m²
0
10
30
10
30
2
1 G
algemeen: b.o. > 200 m²
0
30
100
0
100
3.2
2 G
algemeen: b.o. <= 200 m²
0
10
30
0
30
2
1 G
algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
0
50
10
50
3.1
2 G
algemeen: b.o. <= 2.000 m²
0
0
30
0
30
2
1 G
3.2
2 G
Groothandel in metalen en -halffabricaten
5153
0
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153
1
-
5153
2
-
5153.4
4
Zand en grind:
5153.4
5
-
5153.4
6
-
5154
0
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
1
-
5154
2
-
5155.1
Groothandel in chemische producten
50
10
30
100
R
100
D
5155.2
Groothandel in kunstmeststoffen
30
30
30
30
R
30
2
1 G
5155.2
Groothandel in bestrijdingsmiddelen in emballage of gasflessen
5155.2
-
kleine hoeveelheden < 10 ton
0
0
0
10
10
1
1 G
5155.2
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
0
0
0
30
R
30
2
1 G
5155.2
-
grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau
0
0
0
500
R
500
5.1
1 G
5156
Groothandel in overige intermediaire goederen
10
10
30
10
30
2
2 G
10
30
100
30
100
3.2
2 G
10
10
50
10
50
3.1
2 G
10
30
100
10
100
3.2
2 G
10
10
50
10
50
3.1
2 G
5157
0
Autosloperijen: b.o. > 1.000 m²
5157
1
-
5157.2/3
0
Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m²
5157.2/3
1
-
518
0
Groothandel in machines en apparaten:
518
1
-
machines voor de bouwnijverheid
0
10
100
10
100
3.2
2 G
518
2
-
overige
0
10
50
0
50
3.1
2 G
518
3
-
overig met oppervlak <= 2.000 m²
0
10
30
0
30
2
1 G
0
0
30
0
30
2
2 G
0
0
10
10
10
1
1 P
519 52 527
autosloperijen: b.o. <= 1.000 m² overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1.000 m²
Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke) -
D
REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen)
-
VERKEER
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
0
0
30
C
0
30
2
2 P
10
0
100
C
0
100
3.2
2 G
0
0
100
C
30
100
3.2
3 G
0
0
50
C
30
50
3.1
2 G
3.1
2 G
3.1
2 G
2
2 G
3.2
2 G
VERVOER OVER LAND
6022
Taxibedrijven
6023
Touringcarbedrijven
6024
0
6024
1
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1.000 m² - goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1.000 m²
63
-
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
631
INDICES
STOF
60
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Loswal
10
30
50
6312
A
Distributiecentra, pak- en koelhuizen
30
10
50
C
50
6312
B
Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)
0
0
30
C
10
30
6321
2
Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)
10
0
100
C
30
100
6321
3
Caravanstalling
10
0
30
C
10
30
2
2 P
64
-
POST EN TELECOMMUNICATIE 0
0
30
C
0
30
2
2 P
641 71
Post- en koeriersdiensten -
30
50 R
50
D
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711
Personenautoverhuurbedrijven
10
0
30
10
30
2
2 P
712
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
7133
Verhuurbedrijven voor kantoormachines en computers
10
0
30
10
2
2 G
Onderhoud en reparatie computers en kantoormachines
0
0
10
Datacentra
0
0
30
72
-
72
-
725 72
B
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE C
0
10
1
1 P
0
30
2
1 P
-
731 74
30
R
30
Reinigingsbedrijven voor gebouwen
50
10
30
30
50
7481.3
Foto- en filmontwikkelcentrales
10
0
30
C
10
30
7484.3
Veilingen voor landbouw- en visserijproducten
50
30
200
C
50
7484.4
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
0
0
10
-
2
1 P
3.1
1 P
2
2 G
4.1
3 G
1
2 P
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74701
90
VERKEER
30
CATEGORIE
10
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
30
INDICES
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
-
STOF
73
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
R
D
200
0
10
MILIEUDIENSTVERLENING
9001
A0
RWZI's en gierverwerkingsinrichting, met afdekking voorbezinktanks:
9001
A1
-
< 100.000 i.e.
200
10
100
C
10
200
4.1
2 G
9001
A2
-
100.000 - 300.000 i.e.
300
10
200
C
Z
10
300
4.2
2 G
9001
A3
-
>= 300.000 i.e.
500
10
300
C
Z
10
500
5.1
3 G
9001
B
Rioolgemalen
30
0
10
C
0
30
2
1 P
9002.1
A
Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven en dergelijke
50
30
50
10
50
3.1
2 G
9002.1
B
Gemeentewerven (afval-inzameldepots)
30
30
50
30
50
3.1
2 G
9002.1
C
Vuiloverslagstations
200
200
300
30
300
4.2
3 G
9002.2
A0
Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2
A1
-
mestverwerking/korrelfabrieken
500
10
100
10
500
5.1
3 G
9002.2
A2
-
kabelbranderijen
100
50
30
10
100
3.2
1 G
9002.2
A3
-
verwerking radioactief afval
0
10
200
1500
1500
6
1 G
9002.2
A4
-
pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)
50
10
30
10
50
3.1
1 G
9002.2
A5
-
oplosmiddelterugwinning
100
0
10
30
9002.2
A6
-
afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW
300
200
300
9002.2
A7
-
verwerking fotochemisch en galvano-afval
10
10
30
30
9002.2
B
300
200
300
10
9002.2
C0
Composteerbedrijven:
9002.2
C1
-
300
100
50
10
Vuilstortplaatsen niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jaar
C C
C
Z
R
R
50 R
100
D
3.2
1 G
300
D
4.2
3 G
2
1 G
300
4.2
3 G
300
4.2
2 G
30
VERKEER
GEVAAR
STOF
CATEGORIE
INDICES GROOTSTE AFSTAND
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
9002.2
C2
-
niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jaar
700
300
100
30
700
5.2
2 G
9002.2
C3
-
belucht v.c. < 20.000 ton/jaar
100
100
100
10
100
3.2
2 G
9002.2
C4
-
belucht v.c. > 20.000 ton/jaar
200
200
100
30
200
4.1
3 G
9002.2
C5
-
gft in gesloten gebouw
200
50
100
100
200
4.1
3 G
R
93
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1
A
Wasserijen en linnenverhuur
30
0
50
30
50
3.1
2 G
9301.1
B
Tapijtreinigingsbedrijven
30
0
50
30
50
3.1
2 G
Chemische wasserijen en ververijen
30
0
30
30
30
2
2 G
0
0
30
0
30
2
1 G
9301.2 9301.3 SBI 93/SvB b ex.o oktober 2010
A
Wasverzendinrichtingen
C
R
2 STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN AGROGERELATEERD
145
146
Staat van Bedrijfsactiviteiten
AGROGERELATEERD
OMSCHRIJVING
10,11 103 1031 1031 1031 1032, 1039 1032, 1039 1032, 1039 1032, 1039 1032, 1039 17
0 1 2 0 1 2 3 4 5 -
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN Aardappelprodukten fabrieken: - vervaardiging van aardappelproducten - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² Groente- en fruitconservenfabrieken: - jam - groente algemeen - met koolsoorten - met drogerijen - met uienconservering (zoutinleggerij)
21 2111 2112 2112 2112 2112 212 2121.2 2121.2 2121.2 24
17 1711 1712 1712 1712 1712 172 17212 17212 17212 20
-
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp Papier- en kartonfabrieken: - p.c. < 3 t/u - p.c. 3 - 15 t/u - p.c. >= 15 t/u Papier- en kartonwarenfabrieken Golfkartonfabrieken: - p.c. < 3 t/u - p.c. >= 3 t/u
24
20
CATEGORIE
15 1531 1531 1531 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 21
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² KI-stations
GEVAAR
0 1 2 3 4
GELUID
01 016 016 016 016 016 0162 10,11
STOF
01 014 014 014 014 014 0142 15
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
SBI-CODE nummer
SBI-CODE
GROOTSTE AFSTAND
Bijlage
30 30 30 30 30
10 10 10 10 10
50 30 50 30 30 C
10 10 10 10 0
300 50
30 10
200 C 50
50 R 50 R
300 50
4.2 3.1
50 50 100 300 300
10 10 10 10 10
100 100 100 200 100
10 10 10 30 10
100 100 100 300 300
3.2 3.2 3.2 4.2 4.2
200
100
200 C
50 R
200
4.1
50 100 200 30
30 50 100 30
50 200 300 100
R R R R
50 200 300 100
3.1 4.1 4.2 3.2
30 50
30 30
30 R 30 R
100 200
3.2 4.1
50 D 30 50 30 30
3.1 2 3.1 2 2
-
0 1 2 3 0 1 2 -
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
C C C C C
C C Z C Z C
100 C 200 C Z
30 50 100 30
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
AGROGERELATEERD
242 242 242 25
202 202 202 22
0 Landbouwchemicaliënfabrieken: 1 - fabricage 2 - formulering en afvullen -
25 252 252 252 252 26
22 222 222 222 222 23
0 1 2 3 -
VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Kunststofverwerkende bedrijven: - zonder fenolharsen - met fenolharsen - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
26 2615 2665, 2666 2665, 2666 2665, 2666 2682 2682 2682 28
23 231 2365, 2369 2365, 2369 2365, 2369 2399 2399 2399 25, 31
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN Glasbewerkingsbedrijven Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips: - p.c. < 100 t/d - p.c. >= 100 t/d Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j - overige isolatiematerialen
28 281 281 281 281 281 2821 2821 2821 2822, 2830 284 284 284 2851 2851 2851 2851 2851 2851
25, 31 251, 331 251, 331 251, 331 251, 331 251, 331 2529, 3311 2529, 3311 2529, 3311 2521, 2530, 3311 255, 331 255, 331 255, 331 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311
0 1 2 B0 B1 B2 0 1 1a 2 3 0 1 2 A B B1 0 1 10 11 12 2
VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) Constructiewerkplaatsen: - gesloten gebouw - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 Tank- en reservoirbouwbedrijven: - p.o. < 2.000 m2 - p.o. >= 2.000 m2 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: - algemeen - stralen - metaalharden - lakspuiten en moffelen - scoperen (opspuiten van zink)
300 100
50 10
100 C 30 C
1000 R 500 R
200 300 50
50 50 30
100 100 50
10
30
50
10 30
50 200
100 300
100 200
200 100
300 C Z 100 C
30 30 30 50
30 30 50 200
100 50 200 300
30 50 30 10 50 30
50 100 30 30 30 30
300 500 200 200 100 50
50 30 30 100 50
50 200 50 30 50
100 200 100 100 100
100 R 200 R 30
Z
Z
5.3 5.1
200 300 50
4.1 4.2 3.1
50
3.1
100 300
3.2 4.2
30 50
300 200
4.2 4.1
30 10 30 30
100 50 200 300
3.2 3.1 4.1 4.2
30 R 50 R 30 30 30 10
300 500 200 200 100 D 50 D
4.2 5.1 4.1 4.1 3.2 3.1
50 30 50 50 R 30 R
100 200 100 100 100
3.2 4.1 3.2 3.2 3.2
10
Z
1000 500 D
50 R 200 R
D D D D
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
AGROGERELATEERD
2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2852 2852 287 287 29
2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561,3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2562, 3311 2562, 3311 259, 331 259, 331 27, 28, 33
3 4 5 6 7 8 9 1 2 B B -
- thermisch verzinken - thermisch vertinnen - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) - anodiseren, eloxeren - chemische oppervlaktebehandeling - emailleren - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) Overige metaalbewerkende industrie Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2
29 29 29 29 29 31
27, 28, 33 27, 28, 33 27, 28, 33 27, 28, 33 28, 33 26, 27, 33
0 1 2 3 -
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN Machine- en apparatenfabrieken: - p.o. < 2.000 m2 - p.o. >= 2.000 m2 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW
31 311 312 313 314 315 45
26, 27, 33 271, 331 271, 273 273 272 274 41, 42, 43
-
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. Elektromotoren- en generatorenfabrieken Schakel- en installatiemateriaalfabrieken Elektrische draad- en kabelfabrieken Accumulatoren- en batterijenfabrieken Lampenfabrieken
45 45 45 45 45 51
41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 46
0 1 2 3 -
51 5122 5125, 5131 5152.2 /.3 5153 5153
46 4622 46217, 4631 46722, 46723 4673 4673
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Grth in bloemen en planten Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen Grth in metalen en -halffabrikaten 0 Grth in hout en bouwmaterialen: 1 - algemeen: b.o. > 2000 m²
100 100 30 50 50 100 30 10 10 30 30
50 50 50 10 10 50 30 30 30 30 30
100 100 100 100 100 100 100 100 50 100 50
50 50 30 30 30 50 R 50 30 10 30 10
100 100 100 100 100 100 100 100 D 50 D 100 50
3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.1 3.2 3.1
30 50 50
30 30 30
100 200 300
30 30 30
100 D 200 D 300 D
3.2 4.1 4.2
200 200 100 100 200
30 10 10 30 30
30 30 200 100 30
200 200 200 D 100 300
4.1 4.1 4.1 3.2 4.2
10 10 10 0
30 30 30 10
100 50 50 30
10 10 10 10
100 50 50 30
3.2 3.1 3.1 2
10 30 0
10 10 10
30 30 100
0 50 R 10
30 50 100
2 3.1 3.2
0
10
50
50
3.1
Z
50 50 100 R 50 300 R
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²
-
10
Bijlage
- algemeen: b.o. <= 2000 m² Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: - algemeen: b.o. > 2.000 m² - algemeen: b.o. < = 2.000 m² Grth in chemische produkten 0 Grth in machines en apparaten: 1 - machines voor de bouwnijverheid 2 - overige -
5153 5154 5154 5154 5155.1 5162 5162 5162 60
4673 4674 4674 4674 46751 466 466 466 49
2 0 1 2
60 6024 6024 63
49 494 494 52
- VERVOER OVER LAND 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² -
63 6312 6321 71
52 52102, 52109 5221 77
71 712 713
77 7712, 7739 773 63, 69tm71, 73,74,77,78, 80tm82 63, 69tm71, 73,74,77,78, 80tm82 82991
DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE - GOEDEREN Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
74 74 7484.3
Staat van Bedrijfsactiviteiten
AGROGERELATEERD 0
10
30
0 0 50
0 0 10
50 30 30
0 0
10 10
100 50
0 0
0 0
30 10
10 0
10 10
0 0
50
30
10 10 0 100 R
30
2
50 30 100 D
3.1 2 3.2
10 0
100 50
3.2 3.1
100 C 50 C
30 30
100 50
3.2 3.1
50 C 100 C
50 R 30
50 D 100
3.1 3.2
50 D 50 D
3,2 3.1
-
50 50
10 10
-
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Veilingen voor landbouw- en visserijprodukten
200 C
50 R
200
4.1
VERBEELDING
147
148
149
150