1
Beste cursist, in de zomer van 2010 heeft u deelgenomen aan een (heel) korte cursus archeologie. De cursus werd in opdracht van de gemeente Oosterhout georganiseerd door TGV teksten en presentatie, in het kader van de opgravingen die in 2010 in plangebied De Contreie plaatsvonden. In de reader wordt uw geheugen nog eens opgefrist over bepaalde archeologische basiszaken: wat is archeologie? hoe denkt en werkt een archeoloog? over welke materialen hebben we het? wat zijn we door de archeologie te weten gekomen over het verleden van Nederland, NoordBrabant en Oosterhout? Natuurlijk is de informatie in de reader niet volledig. Voor het geval uw belangstelling voor de archeologie is gewekt, staat achterin een aantal boeken en websites vermeld waarmee u uw nieuwsgierigheid kunt bevredigen. In ieder geval wensen we u veel plezier met een nieuwe hobby, en bedanken we u voor de aandacht en het enthousiasme die u tijdens de cursus heeft getoond.
Evert van Ginkel, TGV teksten en presentatie december 2010
2
1 Archeologie: de kennis van het oude Wat is oud? Het woord archeologie is afgeleid van de Griekse woorden archaios (oud) en logos (woord, kennis). 'Kennis van het oude' dus, of, in één woord, 'oudheidkunde'. Maar wat is 'oud'? De Nachtwacht van Rembrandt en het Paleis op de Dam zijn oud, maar geen van beide zijn ze onderwerp van archeologische studie. De fossiele botten van dinosaurussen zijn nog veel ouder, maar ook daar komt geen archeoloog aan te pas (al worden er wel archeologische technieken gebruikt bij het vinden ervan). Een willekeurig stuk natuursteen is (meestal) nog weer veel ouder - maar ook dat is maar zijdelings van belang voor de archeoloog. Archeologie is de studie van materiële resten van menselijk handelen in het verleden. Het is duidelijk dat een dinosaurusbot of een stuk steen niet door menselijk handelen zijn ontstaan (al kunnen ze wel door mensen zijn gebruikt en bewerkt, waardoor ze alsnog van archeologische betekenis worden!). De Nachtwacht en het Paleis op de Dam zijn echter wél door mensenhand in het verleden ontstaan, dus we moeten onze definitie aanscherpen. De resten die de archeoloog onderzoekt, hebben al lang geleden hun oorspronkelijke functie verloren en zijn op de een of andere manier onder het maaiveld of wateroppervlak terecht gekomen en daardoor aan het oog onttrokken. Met een bepaalde techniek - die we simpelweg als opgraven zullen aanduiden - worden die resten weer aan het licht gebracht, waarna ze verder kunnen worden bestudeerd. Helemaal sluitend is de definitie nog steeds niet, want archeologische fenomenen als een hunebed of een piramide zijn bovengronds zichtbaar. Toch zouden we weinig of niets van hun oorspronkelijke functie weten, als er geen opgravingen in en omheen waren uitgevoerd. We zien ze dus toch als archeologische objecten. Artefact, ecofact, grondspoor Bij een archeologisch object stellen we ons meestal iets kleiners voor: een pot, een gouden sieraad, een stenen bijl. Dat zijn allemaal producten van menselijke creativiteit: een mens heeft ze met zijn of haar handen gevormd. Ook een minuscuul scherfje van zo'n pot, een gemorste druppel goud die bij het maken van het sieraad is achtergebleven of een splinter vuursteen die bij het maken van de bijl is ontstaan, zijn uiteindelijk producten van menselijk handelen. We noemen zulke voorwerpen artefacten ('kunstmatig gevormd'), ook al gaat het om afval of onbedoelde bijproducten. Of om een hunebed of piramide, al zijn ze aan de forse kant. Daarnaast is er een hele grote en belangrijke categorie van archeologisch materiaal dat vaak extreem klein is, en alleen indirect onder de definitie valt. We hebben het dan over botten van dieren die de mensen hebben gehouden als vee of hebben bejaagd als wild, zaden en andere delen van planten die de mens heeft verbouwd en/of gegeten, en zelfs de microscopisch kleine stuifmeelkorrels van zulke planten. Ook de stoffelijke resten van de mens zelf vallen onder deze groep. Met een wat krom woord worden ze wel als ecofacten aangeduid. Ze zijn niet door de mens gemaakt, maar zouden er zonder menselijk handelen of menselijke aanwezigheid niet zijn geweest. Een kersenpit bijvoorbeeld die uit een grondmonster uit een middeleeuwse beerput wordt gezeefd, is daar alleen terechtgekomen doordat een mens hem heeft weggegooid (of per ongeluk doorgeslikt!). Ecofacten zijn van groot belang omdat ze, meer dan potten en sieraden, iets vertellen over de natuurlijke omgeving van de mens, zijn menu en zijn economie. Doordat ze van organisch materiaal zijn, zijn ze wel veel kwetsbaarder dan artefacten van aardewerk of steen.
3
Dan zijn er nóg minder tastbare overblijfselen van menselijke aanwezigheid: de grondsporen. Ze ontstaan overal waar de mens ingrijpt in de bodem: door een gat te graven, een paal in het slaan of de bovengrond te verploegen of op te hogen. Al deze handelingen laten een spoor na in de oorspronkelijke, 'ongeroerde' of 'schone' grond. Het is door de grondsporen dat we in staan zijn om de omvang en constructie van houten gebouwen te reconstrueren, of de samenhang tussen verschillende van die gebouwen en andere ruimtelijke fenomenen. Voor de archeoloog is het grondspoor minstens zo belangrijk als het artefact, dat meer tot de verbeelding van de leek spreekt. Hoe oud? Als we spreken over 'het verleden', willen we graag weten over welk verleden we het hebben. De datering van de archeologische objecten is van cruciaal belang bij de studie: als we geen idee hadden van de ouderdom ervan, zou de archeologie niet veel méér inhouden dan het bewonderen van curiosa. Een archeologisch basisprincipe is dat van de stratigrafie, de 'leer van de lagen'. Net als bij gesteenten overdekken jongere archeologische lagen de oudere, en jongere grondsporen 'doorsnijden' oudere. Het spoor van een waterput dat dwars door het spoor van een grafkuil loopt, laat zien dat het later is ontstaan. Maar hoeveel later? Daarvoor moeten we meer gegevens hebben, zoals voorwerpen die in die put of in dat graf zijn gevonden. Op die voorwerpen staat ook geen jaartal aangegeven (tenzij het munten zijn uit recente tijd). Er zijn wel technieken ontwikkeld om vrij nauwkeurig aan te geven, hoe oud een voorwerp is. De radiokoolstof- of C14-datering is de bekendste. Dat is echter geen wondermiddel: ze kan alleen op organisch materiaal (hout, houtskol, bot) worden toegepast. Voor een pot of potscherf heb je er dus weinig aan - tenzij er stukjes bot of houtskool in hetzelfde spoor zitten als zo'n pot. Op die manier kun je ook de ouderdom van het potje én van het bijbehorende grondspoor te weten komen. Het spreekt vanzelf, dat naarmate er meer van dit soort gegevens beschikbaar komen, het gemakkelijker wordt om ook zonder een ingewikkelde methode te bepalen hoe oud een voorwerp is. Van Romeins en middeleeuws aardewerk bijvoorbeeld zijn heel gedetailleerde studies gemaakt, waardoor het mogelijk is om vrij precies de ouderdom én productieregio van een potje of scherfje daarvan vast te stellen. Ook van andere voorwerpen is vaak aan de vorm en de versiering af te lezen, hoe oud ze (ongeveer) zijn. De ontwikkeling van vormen en versieringen wordt typologie genoemd. Tot de uitvinding van de C14-datering, rond 1950, waren ingewikkelde typologische studies de enige manier om de ouderdom van een voorwerp en alles wat daarmee samenhing, bij benadering te bepalen. Daardoor kunnen dateringen in oudere literatuur (maar soms ook in buitenlandse) nogal afwijken van wat in deze reader wordt verteld. Wat heet 'oud'? 'Het verleden' is een wel heel ruim begrip: in principe loopt het vanaf het ontstaan van de aarde tot het moment dat u dit leest. Dat moeten we dus wat inperken. Het verleden van de mens als soort is een stuk korter. De eerste wezens die de deskundigen 'mens' of 'mensachtig noemen, liepen ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden rond - al veranderen de inzichten en criteria daarover voortdurend. De eerste mensen in Nederland zouden ongeveer 300.000 - 250.000 jaar geleden hebben geleefd, terwijl de eerste moderne mens (homo sapiens), die zich vanaf 100.000 jaar geleden in Afrika heeft ontwikkeld, rond 12.500 voor Christus onze grenzen overschreed.
4
De Nederlandse archeologie gaat terug tot die vroegst bekende bewoners van enkele honderdduizenden jaren geleden. De periode vanaf hun optreden tot het begin van de jaartelling wordt de Prehistorie (voorgeschiedenis) genoemd, de tijd vóór de introductie van het schrift. Voor onze kennis over die periode zijn we uitsluitend op de archeologie aangewezen. Uit de duizend jaar die volgen, de Romeinse tijd (begin jaartelling - 400 na Christus), de Vroege Middeleeuwen (400 - 800 na Christus) en het begin van de Late Middeleeuwen, zijn wel geschreven berichten over ons land bewaard gebleven, maar niet heel veel. Archeologisch onderzoek blijft onontbeerlijk voor onze kennis. Pas halverwege de Late Middeleeuwen neemt het aantal andere bronnen snel en sterk toe, en speelt de archeologie steeds meer een bijrol. Voor de meeste archeologen houdt de belangstelling rond 1700 echt wel op. Toch is de laatste jaren belangstelling te bespeuren voor de archeologie van een meer recent verleden, vooral voor de Tweede Wereldoorlog die veel voorwerpen en grondsporen in onze bodem heeft achtergelaten. Dat is ook volgens de Monumentenwet een relevante periode, want volgens die wet kan alles wat ouder is dan 50 jaar van archeologische waarde zijn. Overigens geldt het bovenstaande voor Nederland, maar zeker niet voor de rest van de wereld en zelfs niet voor grote delen van Europa. In Zweden is bijvoorbeeld geen sprake van een Romeinse periode, terwijl in Griekenland de oudste geschreven bronnen al van vóór 1000 voor Christus dateren. Daar houdt de Prehistorie dus een stuk eerder op dan bij ons. In Afrika begint die Prehistorie weer veel vroeger dan in Europa, terwijl ze bij bepaalde stammen in het Amazonewoud nog steeds voortduurt. In deel 2 van de reader komen we op die periodisering terug. Hoe verzinnen ze het? Waarom hechten we eigenlijk waarde aan archeologie? En dan niet zozeer: waar is het goed voor - die discussie voeren we maar liever niet in deze reader - maar waarom denken we eigenlijk dat we iets kunnen weten over het verleden door het bestuderen van oude scherven en sporen? Dat is namelijk helemaal niet zo vanzelfsprekend. Archeologie is niet zo'n oude wetenschap. De Romeinen of middeleeuwers waren zich wel bewust van mensen die vóór hen hadden geleefd, en kenden de overblijfselen van hun aanwezigheid, maar de gedachte dat ze aan de hand daarvan de vroegere maatschappij zouden kunnen reconstrueren, was hen vreemd. Dat geldt trouwens ook vandaag de dag voor de meerderheid van de wereldbevolking. Archeologie is bij uitstek een product van het westerse denken, met wortels in de Verlichting van de 18de eeuw, ontwikkeld in de technocratische 19de eeuw en vervolmaakt in de 20ste. Het begon met verzamelen en beschrijven van 'gevonden voorwerpen'; vervolgens werden die verzamelingen eindeloos gerangschikt en gecategoriseerd in een poging om ontwikkelingen en dateringen vast te kunnen stellen, en tenslotte werd het opgravingswerk volwassen. Er werd niet meer lukraak in een grafheuvel gegraven om er potten en sieraden uit te halen, maar de opbouw van de heuvel zelf en de samenhang met de grafgiften en de stoffelijke resten in die heuvel werden de hoofddoelen van het onderzoek. De perfectionering van het opgraven, begonnen in het eind van de 19de eeuw, zet zich tot op de dag van vandaag voort. Tegenwoordig zijn opgraven en bestuderen van de vondsten, veel meer dan een halve eeuw geleden, een middel om een doel te bereiken: het proberen te doorgronden van het vroegere menselijk handelen. De archeologen zijn niet meer tevreden met het vaststellen dat er omstreeks 1500 voor Christus iemand na zijn dood is verbrand, begraven en toegedekt met een grafheuvel; ze willen weten wat er voor gedachten in de toenmalige maatschappij leefden, die tot dit grafritueel leidden. Inzichten in menselijke samenlevingen zijn daarvoor belangrijk,
5
en antropologische theorieën leveren dan ook een grote bijdrage aan het archeologisch denken. Het maakt het nadenken over de vroegere bewoners alleen maar fascinerender.
2 Van oud naar nu Het Nederlandse verleden opgeknipt In het onderstaande leest u een kort overzicht van de perioden van menselijke bewoning, en dus van archeologisch belang, in Nederland. We hebben het niet tot in de kleinste details uitgesplitst; de aanvullende literatuur achterin geeft veel meer informatie over de diverse perioden en (archeologische) culturen. Maar om een snel inzicht te krijgen in de belangrijkste tijdvakken en hun grenzen, is dit een goede introductie. Voordat we de gangbare indeling behandelen, kijken we eerst naar belangrijke gebeurtenissen die de bewoning hier hebben bepaald. • De ijstijden of glacialen. Vanaf ongeveer 2,5 miljoen jaar doen zich op aarde langdurige perioden van kou voor, waardoor het leven ingrijpend wordt beïnvloed. Voor Nederland zijn twee van die ijstijden van belang; de voorlaatste of Saale-ijstijd (circa 370.000- 130.000 jaar geleden), waarin de noordelijke helft van ons land bedolven lag onder een dik ijspakket, en de laatste, 'Weichsel'-ijstijd (120.000 - 11.000 jaar geleden). In warmere fasen binnen en tussen die ijstijden was menselijk leven mogelijk. Beide ijstijden hebben de ondergrond van ons land voor een groot deel gevormd. Hogere delen zoals de Veluwe en de Hondsrug zijn door het Saale-ijs opgeduwd, terwijl het zand dat grote delen van Noord-Brabant bedekt, aan het eind van de Weichseltijd door de wind is afgezet. Klei - en veengebieden, zoals in het noordwesten respectievelijk het zuidoosten van Noord-Brabant voorkomen, zijn ontstaan in het Holoceen: de gematigde periode na de laatste ijstijd, waarin wij nu leven. De eerste moderne mensen zijn hier gekomen in de laatste millennia van de laatste ijstijd. • De 'neolithische revolutie'. De eerste bewoners van het land ná de ijstijd leefden van jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare planten. Kort voor 5000 voor Christus vestigden zich de eerste boeren in ons land, mensen die vee hielden, graan verbouwden en in permanente nederzettingen bleven wonen in plaats van door het oerlandschap te trekken. De periode van de eerste boeren wordt het Neolithicum, de Nieuwe Steentijd, genoemd. Het duurde tot circa 2000 voor Christus voordat de nieuwe levenswijze overal in dit gebied door iedereen was overgenomen. • De komst van de Romeinen. Kort voor het begin van de jaartelling drongen Romeinse legers onze streken binnen, in het kader van een veroveringsoorlog tegen stammen in het oosten. Ook toen die veldtocht op niets was uitgeroepen, bleven ze hier en bezetten vier eeuwen lang het zuidelijk deel van het land. De toenmalige 'Nederlanders', afstammelingen van de boeren die hier al duizenden jaren leefden, werden onderdanen van een wereldrijk en namen een deel van de Romeinse gebruiken over. Er kwamen forten, steden, villa's en wegen, die de prehistorische maatschappij niet had gekend. Voor het eerst wordt er ook over, zij het niet door, de bewoners van deze streken geschreven. Sommigen noemen dit wel de Protohistorie, de 'vroege geschiedenis' waaruit spaarzame geschreven berichten over zijn. De Vroege Middeleeuwen en de 'Volle' Middeleeuwen die op het vertrek van de Romeinen volgen, behoren hier ook toe. 6
•
De Late Middeleeuwen. In de loop van deze periode, laten we zeggen: tussen 1000 en 1450, verandert er veel in landschappelijk, economisch en politiek opzicht. Tot dan toe had Nederland nog een 'prehistorisch' karakter: kleine nederzettingen, een enkele grotere, en vooral veel woeste grond in de vorm van heidevelden, bossen en veenmoerassen. De bewoners, aangestuurd door de wereldlijke en geestelijke elite (adel en kerk) ontginnen in deze periode grote stukken veen en gaan er wonen; ze leggen dijken aan waardoor land wordt behouden of gewonnen en ze gaan steeds vaker wonen in centra die uitgroeien tot steden. Naast het oude bisdom Utrecht, de oudste politieke eenheid van ons land, ontstaan er graafschappen en hertogdommen, die aan het eind van deze periode worden samengevoegd tot een voorloper van Nederland. In de loop van de Middeleeuwen groeit niet alleen de bevolking sterk, maar ook het economisch en technologisch peil, én het aantal geschreven bronnen. De voor- en voege geschiedenis zijn in 1500 werkelijk voorbij. In ons landschap en in onze historische stads- en dorpskernen zijn de Middeleeuwen nog herkenbaar, terwijl er van het prehistorische en Romeinse landschap niets over is. Archeologie blijft ook voor deze tijd en die daarna van belang, maar speelt niet meer de hoofdrol bij het vormen van een beeld over ons verleden.
De vroegste geschiedenis van Nederland (en Noord-Brabant) in vogelvlucht Midden-Paleolithicum (Oude Steentijd), ca. 300.000 - 40.000 jaar geleden
De oudste vondsten uit Nederland dateren uit circa 300.00 - 250.000 voor Christus. Het gaat om vaak grof gevormde vuurstenen werktuigen waarmee werd geslacht, geschraapt en gesneden. De makers waren Neandertalers of hun voorgangers, die hier een landschap aantroffen dat niet met het huidige te vergelijken was. In warmere perioden liepen hier olifanten en neushoorns rond; als het koud was, kon er op mammoeten worden gejaagd. Op een enkele uitzondering na zijn deze voorwerpen 'los' gevonden en niet op de plaats waar ze ooit zijn achtergelaten. De Neandertaler stierf omstreeks 40.000 jaar geleden uit, in de tijd dat de Weichsel-ijstijd haar koudste fase inging. Uit Noord-Brabant zijn verschillende vondsten uit dit tijdvak bekend. Laat-Paleolithicum, ca. 12.700 - 9000 voor Christus
Pas aan het einde van de Weichsel-ijstijd, toen de temperaturen wat stegen, trokken er jagers naar het tot dan toe onbewoonde en onbewoonbare gebied. Dit waren mensen zoals wij. Ze trokken in kleine groepen door het land, levend van de jacht op allerlei wild, waaronder ook rendieren. Hun jachtkampen zijn op verschillende plekken in Noord-Brabant gevonden. Een tekening op een steen, de 'danseres van Geldrop', is de vroegst bekende afbeelding van een menselijke figuur uit Nederland. Mesolithicum (Midden-Steentijd), ca. 9000-5000/3500 voor Christus
Vanaf 9000 voor Christus stegen de temperaturen zeer snel en was er een definitief einde gekomen aan de laatste ijstijd. In een aangenaam, vochtig klimaat raakte het waterrijke land dicht bebost. De jagers en vissers die hier leefden, leden bepaald geen gebrek. Ook van hen zijn de kampementen, grotere en kleinere, vaak gevonden in Noord-Brabant. Veel meer dan een grote verzameling kleine vuurstenen werktuigjes leveren die plekken meestal niet op. Het houten 'mannetje van Willemstad' is een uitzondering.
7
Neolithicum (Nieuwe Steentijd), ca. 5300 - 2000 voor Christus
De eerste mensen met een puur agrarische levenswijze, die zich in een paar duizend jaar vanuit het nabije oosten over europa had verbreid, vestigden zich in het uiterste zuiden van Limburg. Van daaruit drongen landbouw en veeteelt langzaam maar zeker door naar het noorden en het westen. Vooral in de natte kustgebieden hielden de mensen nog lang vast aan oude jacht- en visvangsttradities. Aan het einde van deze periode was echter iedereen wel op de landbouw overgestapt. Doordat de boeren op één plaats bleven wonen en een veel uitgebreider pakket aan huisraad en werktuigen hadden - aardewerk, zwaar stenen gereedschap - zijn hun woonplaatsen archeologisch beter te herkennen. Bovendien legden ze bijzondere graven aan voor (een selectie van) hun doden, zoals de hunebedden en allerlei grafheuvels. Aan het grootste deel van Noord-Brabant lijkt deze belangrijke periode voorbij te zijn gegaan, afgezien van wat vindplaatsen langs de Maas, rond Eindhoven en bij Tilburg. Er wordt wel steeds meer uit dit tijdvak gevonden in de provincie. Bronstijd, ca. 2000 - 800 voor Christus
Uit Midden-Europa werden technieken overgenomen waarmee metaal kon worden bewerkt. De eerste metalen die hier werden gebruikt, waren koper, brons (een koperlegering) en goud (in zeer kleine hoeveelheden). Al dat metaal moest van ver komen en was dus zeldzaam en kostbaar; het bezit ervan, zo nemen de archeologen aan, leidde tot verscherpte sociale tegenstellingen. Misschien komen die tot uiting in de monumentale grafheuvels die in deze periode werden aangelegd. In Noord-Brabant zijn de grafheuvelgroepen van Goirle (Rechte Heide) en Toterfout-Halve Mijl (bij Veldhoven) beroemd geworden. Aan het einde van deze periode, rond 1000 voor Christus, komt er een culturele omslag en worden alle doden van de kleine gemeenschappen gecremeerd en bij elkaar begraven onder individuele grafheuveltjes. Dit zijn de bekende urnenvelden, die zich voortzetten in de volgende periode. IJzertijd, ca. 800 voor Christus- begin jaartelling
IJzer is als metaal moeilijker te bewerken dan brons (je moet het smeden, je kunt het niet gieten, en de temperaturen waarbij dat gebeurt zijn heel hoog), maar het erts is overal te vinden, ook in Nederland. Toch zijn er maar weinig concrete aanwijzingen voor ijzerbewerking gedurende het grootste deel van de IJzertijd. Het befaamde zwaard van de 'vorst van Oss' (ca. 600 voor Christus) is geïmporteerd, net als de meeste ijzeren voorwerpen uit die tijd . Het leven lijkt voort te gaan op de manier zoals dat in de voorgaande periode gebeurde. Aan het eind van deze periode is wel sprake van veranderingen: de mensen gaan dichter bij elkaar wonen, en de materiële cultuur ondergaat invloeden uit het Keltische gebied in Frankrijk en Duitsland. Vondsten uit de omgeving van Kessel en Lith laten zien dat daar belangrijke politieke en/of religieuze centra hebben gelegen. Verder waren overal in NoordBrabant boerengehuchtjes te vinden van één tot drie boerderijen, omgeven door erven met waterputten en graanschuurtjes. Romeinse tijd, begin jaartelling - ca. 400 na Christus
De min of meer toevallige aanwezigheid van de Romeinen in ons land (ze hadden hier niets te zoeken of te halen) duurde zo'n vier eeuwen. De grens van hun rijk lag langs de Rijn, al vielen de stammen die ten noorden van de rivier woonden, wel binnen hun invloedssfeer. Op het platteland ging het leven voor de meeste mensen door als voorheen, maar hier en daar ontstonden centra van een tot dan toe ongekende omvang, zoals forten waar honderden soldaten gelegerd waren, en kleine steden, zoals Nijmegen, waar duizenden mensen woonden.
8
Voor het eerst worden namen genoemd van groepen die hier leefden: Eburonen, Menapiërs, Bataven, Texandriërs. Geen van hen heeft iets verteld over hun tijd, alles wat we weten komt uit de pen van Romeinse schrijvers. Veel hebben ze niet over deze streek geschreven. We weten niet eens hoe het Romeinse systeem in dit gebied rond 180 en later rond 250 in ernstige crisis kwam te verkeren en uiteindelijk instortte. Doro de archeologie weten we dat NoordBrabant een tamelijk dicht bevolkt, agrarisch gebied was met enkele bijzondere religieuze centra bij Empel en Kessel, een groot dorp waar nu Cuijk ligt, en talloze boerderijen. In de vierde eeuw doet steeds sterker een 'Germaanse', noordelijke invloed zich gelden. Als er rond 400 een definitief einde komt aan het Romeinse bestuur, blijft een grotendeels ontvolkte streek over. Vroege en Volle Middeleeuwen (400 - 1200)
Uit de vierde, vijfde en zesde eeuw zijn uit Nederland maar weinig vondsten bekend. Toch komt er de laatste tijd door opgravingen wat meer licht in deze 'donkere Middeleeuwen'. Het is duidelijk dat er uit zuid en oost nieuwe groepen binnenkomen en zich vestigen in de vanouds bewoonde streken. In de loop van de zevende en achtste eeuw wordt het huidige Nederland geleidelijk opgenomen in het Frankische rijk. In 800, onder Karel de Grote, is de complete verovering een feit, waarbij het Christelijk geloof wordt ingevoerd, soms met harde hand. De vroegmiddeleeuwse rijengrafvelden, waar vooral Noord-Brabant rijk aan is, zijn dan al verdwenen; men wordt voortaan bij de kerk begraven, zonder grafgiften, wat voor de archeoloog spijtig is. Nederzettingen uit die tijd, tot voor kort bijna onbekend, worden nu in de provincie regelmatig herkend en onderzocht. Er ontstaan ook prille handelsplaatsen als het legendarische Dorestad en later Deventer, Tiel en Medemblik. In en rond de oude Romeinse forten, die als eigendom van de vost worden beschouwd, ontstaan nieuwe centra, waarvan Utrecht de belangrijkste is. Vanaf circa 1000 worden grote stukken woest land ontgonnen en neemt de bevolking toe. Een deel vestigt zich in grotere dorpen, waarvan vele zich een paar eeuwen later tot stad ontwikkelen. De steden (vanaf 1200)
De archeologie van het Nederland van ná 1200 is er voor een groot deel een van de steden. 'Stadskernonderzoek', bijna onbekend tot in de jaren '60 van de twintigste eeuw,is nu een belangrijke tak van de Nederlandse archeologie. Ook in Noord-Brabant is dat het geval; er zijn gemeentelijke archeologische diensten in alle grote steden, en enkele regionale diensten daarnaast. Hun onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd over het ontstaan en groei van Den Bosch, Eindhoven, Tilburg, Breda, Bergen op Zoom, Helmond en Oss. Het middeleeuwse platteland heeft wat minder de aandacht. Daar staat tegenover dat archeologie uit (veel) later tijd wel de aandacht trekt, zoals de belegeringslinies van Breda uit de Tachtigjarige Oorlog. Er gaat geen dag voorbij, of er wordt ergens in de provincie een ontdekking gedaan, en Noord-Brabant is waarschijnlijk het best onderzochte provincie van het land. De opgravingen in Oosterhout-De Contreie in 2010 zijn een voorbeeld van modern grootschalig onderzoek, dat een meerwaarde oplevert voor de wetenschap én de bewoners. Daarover gaat het laatste deel van de reader.
9
3 De Contreie op de schop Verantwoord graven In november 2010 hebben de archeologen voor het laatst hun schoppen in het zand van De Contreie gestoken. Van februari tot november, met een onderbreking in de zomermaanden, hebben ze bijzondere gegevens uit een periode van ruim drieduizend jaar toegevoegd aan de geschiedenis van Oosterhout. De bewoners hebben al die tijd het graafwerk van nabij kunnen meemaken. Veel bezoekers van de opgraving - en dat waren er nogal wat - stelden de vraag: 'hoe wisten ze nou dat hier wat zat?' Dat kwam door het systeem dat tegenwoordig wordt toegepast bij alle bouw- en graafwerkzaamheden in Nederland, en dus ook in De Contreie. Deskundigen gaan eerst kijken of er in het verleden al iets van archeologische waarde in het plangebied is gevonden. Dat was hier het geval: al tientallen jaren geleden waren er urnen uit een akker te voorschijn gekomen. Op grond daarvan gaan andere archeologen vervolgens kleine opgravingen ('proefsleuven') uitvoeren. In het geval van De Contreie bleek daar al meteen uit, dat je hier veel goed bewaarde sporen kon verwachten uit de prehistorie (namelijk: het grafveld waaruit de urnen afkomstig waren), de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Daaruit kwam weer het besluit voort om het hele gebied 'vlakdekkend' - archeologentaal voor: 'helemaal' - op te graven. Een gespecialiseerd opgravingsbedrijf, ADC ArcheoProjecten uit Amersfoort, werd uitgekozen om het project te trekken. Het zou met 14 hectaren een van de grootste archeologische onderzoeken zijn die in 2010 werden uitgevoerd. Archeologie voor iedereen Overheden zijn zich er steeds vaker van bewust dat ook de inwoners van stad, dorp of wijk belangstelling hebben voor wat er allemaal bij een archeologisch onderzoek wordt gevonden, en dat ze recht hebben op goede informatie daarover. Van het begin af aan heeft de gemeente Oosterhout daarom op alle mogelijke manieren voorlichting verzorgd over het project. Dat gebeurde onder andere op deze gemeentelijke website, waar iedereen geregeld op de hoogte werd gebracht van de vorderingen in woord, beeld en zelfs video. Maar de Oosterhouter kon de opgraving ook van wat dichterbij bekijken. Zo'n 40 klassen van Oosterhoutse basis- en VO-scholen hebben onder deskundige begeleiding de putten bezocht, waarbij opgravingsleider Wouter Roessingh en zijn team lieten zien wat er was gevonden en hoe dat opgraven nou in zijn werk gaat. De grote gele Archeocar van bureau TGV teksten en presentatie uit Leiden dat de communicatie namens de gemeente verzorgde, werd een bekende verschijning voor de bezoekers. Op de Open Dag op 20 juni werd de oude Landrover feestelijk beschilderd door kinderen van de prijswinnende groep 7 van de Torenschouwschool. Bij die gelegenheid hebben een paar duizend mensen een blik op het onderzoeksterrein én op de vondsten kunnen werpen. Twee groepen van veertig belangstellenden (onder wie uzelf) hadden zich inmiddels opgegeven voor een stoomcursus archeologie. De lokale en regionale pers besteedde dikwijls en uitvoerig aandacht aan de resultaten. Dertig eeuwen Oosterhoutse geschiedenis Die resultaten mogen er zijn. Want niet alleen zijn de verwachtingen van het voorbereidend onderzoek uit 2008 helemaal uitgekomen, er zijn ook sporen en resten gevonden uit perioden die de archeologen helemaal niet hadden verwacht.
10
Uit de tijdvakken waaruit wél sporen werden verwacht, kwam al meteen heel veel naar boven: tientallen boerderijen uit de IJzertijd (van circa 500 voor Christus tot het begin van de jaartelling), de Romeinse tijd (begin jaartelling - circa 250 na Christus) en de 'volle' Middeleeuwen (1000-1200 na Christus). Als de archeoloog het over een 'boerderij' heeft, bedoelt hij trouwens alleen de plattegrond daarvan, die in de vorm van verkleuringen in het zand nog zichtbaar is en waaraan hij kan aflezen, uit welke tijd het gebouw dateert. Doordat het er zo veel zijn, de grondsporen goed bewaard zijn gebleven en het hele terrein is opgegraven, leveren al deze plattegronden een goed beeld op van de 'ruimtelijke ordening' in het verleden. De talloze waterputten, waterkuilen, greppels en sporen van voorraadschuurtjes en -schuren maken het beeld compleet - maar ook complex! Daar hebben de onderzoekers nog een flinke puzzel aan de komende twee jaar; dan moet hun rapport over de opgraving klaar zijn. De doden van De Contreie Wat al een tijd bekend was, werd nu tot in de details duidelijk: vanaf de Late Bronstijd, omstreeks 1000 voor Christus, hadden de bewoners hier eeuwenlang hun doden begraven. De samenstelling van het urnenveld kreeg met de week meer vorm. Hoewel de graven uit die tijd over het algemeen goed herkenbaar zijn aan het spoor van het cirkelvormige greppeltje dat er omheen gegraven was, bleek toch steeds weer hoeveel variaties er op dit thema mogelijk waren. In de eerste maanden viel het aantal vondsten uit die graven nogal tegen, maar dat werden er steeds meer, vooral in de laatste weken van het project in oktober-november. Er zijn nu sporen van zo'n 225 graven opgetekend en enkele tientallen urnen, waarvan sommige helemaal compleet en gaaf, verzameld. De verbrande botresten van de prehistorische doden zijn zorgvuldig verzameld en zullen het onderwerp zijn van verdere studie. Het oudste en het jongste Bij het onderzoek van het urnenveld bleek dat het aansloot op (veel) oudere graven, namelijk uit de Midden-Bronstijd, tussen 1500 en 1100 voor Christus. Men wierp toen grote grafheuvels op, waarin een geselecteerd deel van de bevolking werd begraven. Dat latere bewoners hun graven dolven in de nabijheid van die van hun voorgangers, is niet uitzonderlijk: men beschouwde die voorgangers ook werkelijk als voorouders. Intussen was de geschiedenis van het terrein met een paar eeuwen verlengd! Verrassend was de ontdekking van een huis uit dezelfde periode, wat beslist een zeldzaamheid is. Ook leverde die laatste fase van het onderzoek het jongste gebouw op van de middeleeuwse Contreie: een boerderij uit de veertiende eeuw ná Christus. Men heeft dus langer aan de Herweg gewoond dan aanvankelijk werd gedacht. Voorgangers van die Herweg en het oude Terheijdens Spoor dat hem kruist, zijn óók gevonden, in de vorm van karresporen. Die zijn moeilijk te dateren; de eerste wielen zullen hier al in de Middeleeuwen hun sporen in het zand hebben getrokken. Heel duidelijk is de datering van de allerjongste getuigen uit de bodem: schuttersputten uit 1944, toen het Duitse leger zich bij het Markkanaal had verschanst tegen de geallieerde opmars. Ook die sporen vertellen een verhaal over Oosterhout, al is het wel heel anders dan de duizenden vlekken die de vroegste geschiedenis van het gebied weerspiegelen.
11
Om verder te lezen: J.H.F. Bloemers, L. P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, Verleden land, archeologische opgravingen in Nederland; Amsterdam 1981 H. van Enckevort en J. Thijssen (red), Cuijk, een regionaal centrum in de Romeinse tijd, Utrecht 2002 H. Fokkens en R. Jansen, Het vorstengraf van Oss, een archeologische speurtocht naar een prehistorisch grafveld, Utrecht 2004 Evert van Ginkel en Leo Verhart, Onder onze voeten, de archeologie van Nederland; Amsterdam 2009 Evert van Ginkel en Liesbeth Theunissen, Onder heide en akkers, de archeologie van Noord-Brabant; Utrecht 2009 H. Sarfatij, Verborgen Steden, stadsarcheologie in Nederland; Amsterdam 1990 De website Archeos (www.archeos.nl) geeft toegankelijke informatie over archeologie in Nederland. De site wordt het komend jaar vernieuwd.
12