Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Samenvatting van regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling ten behoeve van de schuttersgilden
Uitgave: Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden
Secretariaat: A.H.A.M. (Ton) de Brouwer Ruiterweg 6 5674 XB Nuenen Tel. 040-2842212
2
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
Inleiding Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken voldoen aan algemene regels die voorschriften met betrekking tot de bescherming van het milieu bevatten, of beschikken over een milieuvergunning. De algemene regels zijn ondermeer opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. De reikwijdte van het Activiteitenbesluit is verbreed. Met ingang van 1 januari 2010 zijn ook de gilden onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. Voortaan moet voldaan worden aan de voorschriften die staan omschreven in het Activiteitenbesluit en de daaraan gelieerde Activiteitenregeling. Het bezit van een Milieuvergunning voor de permanente locatie is vervallen. Begin maart 2009 werden wij allen geconfronteerd met voorgestelde nieuwe regelgeving rondom de vergunningen voor de gildeterreinen waar geschoten wordt met een vuurwapen. Er was ontzettend veel onrust bij de ruim 200 Brabantse gilden en de duizenden leden. Met de gang van zaken rondom de CWM2005 nog in het geheugen waren velen zelfs 'een beetje boos'. Om een goed verweer te kunnen opstellen is aan de gilden gevraagd te reageren. Naast de opmerkingen van de federatieve commissie schieten sectie geweer en enige reacties vanuit verschillende kring-schietcommissies, hebben tientallen gilden respons gegeven. Daardoor konden onze zienswijzen op het ontwerp van de nieuwe regelgeving helder worden verwoord. In een bijeenkomst met vertegenwoordigers van het ministerie van VROM hebben wij onze meningen en wensen verder beargumenteerd. Wij zijn verheugd dat dit heeft geresulteerd in herkenbare implementatie in de nieuwe regelgeving. In alle contacten met het ministerie hebben wij gewezen op onze eigen reglementering. Maar bovenal hebben wij gevraagd ons onze eigen verantwoordelijkheid te laten nemen. Een verantwoordelijk die wij kunnen en willen dragen! Wij danken iedereen die op welke wijze dan ook heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het resultaat. In het bijzonder de vertegenwoordigers van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor hun constructieve houding.
10 januari 2010 J.G.M. (Jack) Goudsmits - vice-voorzitter Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden
M.F.L. (Frans) Vriens - voorzitter sectie geweerschieten van de Federatiecommissie schieten
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
3
Waarin staan de milieu-eisen? De milieu-eisen staan in: - Algemene regels De meeste bedrijven en instellingen vallen onder algemene milieuregels. Deze regels zijn te vinden in het Activiteitenbesluit. Zij hebben geen milieuvergunning nodig. - Milieuvergunning Bedrijven en instellingen met activiteiten die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, zoals chemische bedrijven en schietcentra, hebben een milieuvergunning nodig. Wat is de Wet milieubeheer? De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. Het is de juridische gereedschapskist om het milieu te beschermen. De Wet milieubeheer geeft algemene regels voor uiteenlopende onderwerpen, van stoffen en afvalstoffen tot handhaving en beroepsmogelijkheden. De Wm is op 1 maart 1993 van kracht geworden. Het is een zogenaamde kader- of raamwet: het bevat de algemene regels voor het milieubeheer. Meer specifieke regels worden uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur of AMvB's) en ministeriële regelingen. De wet legt in grote lijnen vast welke wettelijke instrumenten er zijn om het milieu te beschermen en welke uitgangspunten daarvoor gelden. Zo schrijft de Wm voor dat bepaalde bedrijven over een milieu-vergunning moeten beschikken. Daarin moeten voorschriften staan die het milieu 'de grootst mogelijke bescherming bieden'. Ook bepaalt de Wm bijvoorbeeld welke overheid welke vergunningen verleent en welke plannen de verschillende overheden moeten opstellen. De wet wordt doorlopend aangepast, onder meer als gevolg van de Modernisering VROM regelgeving. Met deze modernisering wil VROM het aantal wetten en regels flink reduceren en verbeteren. Aanleiding en achtergrond In 2003 zijn de toenmalige bewindspersonen van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) van start gegaan met het meerjarenprogramma herijking van de VROMregelgeving. Ten aanzien van dit project was het voornemen om de 8.40-besluiten grondig te herzien, samen te voegen en een groot aantal inrichtingen dat op grond van de Wm vergunningplichtig is, onder algemene regels te brengen, waardoor de vergunningplicht voor deze inrichtingen komt te vervallen. (Door de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit zijn circa 3.500 inrichtingen onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht.) In de beoogde eindsituatie zou alleen een beperkt aantal inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden met omvangrijke en complexe milieueffecten nog een vergunning op basis van de Wm nodig hebben. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 is de eerste fase van het project modernisering van de algemene regels afgerond. Dit heeft geresulteerd in uniforme regels voor de inrichtingen die onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen en een efficiencywinst in de vorm van een aanzienlijke reductie van de administratieve lasten. Met deze eerste fase is derhalve een eerste belangrijke stap gezet, maar de beoogde eindsituatie is nog niet bereikt. Daarom, maar ook omdat de ambities van dit Kabinet zijn om de regeldruk merkbaar te verminderen en daarmee gepaard gaand de wet- en regelgeving te vereenvoudigen en de administratieve lasten terug te dringen, worden in het kader van de tweede fase van het project modernisering van de algemene regels (hierna: tweede fase) meer vergunningplichtige inrichtingen onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. Hierdoor komt de vergunningplicht op grond van de Wm voor deze inrichtingen te vervallen. In deze tweede fase wordt derhalve de trend om meer inrichtingen onder algemene regels te brengen onverminderd voortgezet. Daarnaast zijn de inrichtingen voor het traditioneel schieten door het wijzigingsbesluit onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. De aanleiding om deze inrichtingen onder de werking van het Activiteitenbesluit te brengen is de motie Vietsch c.s. (29393, nr. 90), die op 4 maart 2008 door de Tweede Kamer is aangenomen.
4
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid De gemeente blijft bevoegd gezag voor de inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen en is op grond van artikel 18.2, eerste lid, van de Wm belast met de bestuursrechtelijke handhaving. U dient dan ook altijd (tijdig) contact op te nemen met uw gemeente als u een inrichting wilt oprichten of veranderen. Het wijzigingsbesluit richt zich primair tot de drijver van de inrichting. Die is ook verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. De voorschriften uit dit wijzigingsbesluit en het Activiteitenbesluit zijn zo opgesteld dat ze uitvoerbaar zijn. Door middel van de AIM (Activiteiten Internet Module, te bereiken via http://aim.vrom.nl) kunt u digitaal een melding doen. Daarnaast biedt de AIM ondersteuning om te bepalen welke voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling van toepassing zijn en kan met behulp van de AIM een bijhorende checklist ‘op maat’ worden gegenereerd. Hierdoor weet u precies welke voorschriften gelden en kan met de checklist gecontroleerd worden of aan de gestelde voorschriften wordt voldaan. Dit geldt overigens ook voor het bevoegd gezag. Samenvatting Op de volgende pagina's vindt u een samenvoeging van de belangrijkste regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor de schuttersgilden: -
Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)
-
Besluit van 9 november 2009, houdende wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (nieuwe activiteiten in en reparaties van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)
-
Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 november 2007, nr. DJZ2007104180, houdende algemene regels voor inrichtingen (Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)
-
Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer van 23 november 2009, nr. BJZ2009062863, houdende wijziging van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van 9 november 2007, nr. DJZ 2007104180
Disclaimer Deze tekst is gemaakt op 10 januari 2010. Ondanks dat de NBFS probeert informatie zo actueel mogelijk te houden, kan het voorkomen dat op het moment u deze brochure leest inmiddels nieuwe regelgeving is afgekondigd. De tekst van de geldende wet- en regelgeving is bepalend. Aan de informatie in deze brochure kunnen geen rechten worden ontleend.
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
5
ACTIVITEITENBESLUIT Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
De artikelen in het Besluit zijn ingedeeld in hoofdstukken, afdelingen en paragrafen. Voor de gilden zijn o.a. de volgende hoofdstukken van toepassing. Hoofdstuk 1 is algemeen en gaat over de begripsbepalingen, reikwijdte en procedurele bepalingen. Hoofdstuk 2 beschrijft algemene regels ten aanzien van alle activiteiten zoals de zorgplicht, lucht, bodem, afvalbeheer, geluidhinder. Hoofdstuk 4 noemt bepalingen met betrekking tot overige activiteiten in inrichtingen. Hierna zijn verschillende artikelen weergegeven. Het eerste cijfer van het artikel verwijst naar het hoofdstuk in het Besluit.
Artikel 1.1 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: traditioneel schieten: door schutterijen of schuttersgilden schieten met buksen ofwel geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht Toelichting: Onder het “traditioneel schieten” wordt verstaan het schieten door schutterijen of schuttersgilden op schietbomen of schutsbomen in de buitenlucht. De schuttersgilden of schutterijen vinden hun oorsprong in de middeleeuwen, waar ze als taak hadden om hun stad of plaats te verdedigen. De hedendaagse schutterijen of schuttersgilden hebben enkel een folkloristische functie. Het “traditioneel schieten” vindt voornamelijk plaats bij schutterijen en schuttersgilden in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Afhankelijk van de streek worden er andere schietdisciplines beoefend. De meest gebruikelijke disciplines van het “traditioneel schieten” zijn: a) het Oudlimburgs schieten: het harkschieten en het vogelschieten; b) het Brabants schieten: het schieten op de wip en het gaai- of vogelschieten; c) het Gelders schieten: het lepel- of fladderschieten, het vogelschieten en het schieten op de schijf. Opgemerkt wordt dat het Activiteitenbesluit alleen geldt voor ‘inrichtingen’, als bedoeld in de Wm. Om onder het begrip ‘inrichtingen’ van de Wm te vallen moet onder meer sprake zijn van een regelmatige, locatiegebonden activiteit. Het Activiteitenbesluit is derhalve niet van toepassing op terreinen (bijvoorbeeld een weide) waar eenmalig of sporadisch het traditioneel schieten plaatsvindt
Artikel 1.7 1. Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat: a. ter bescherming van het milieu regels worden gesteld ter uitwerking van de hoofdstukken 2, 3 en 4; b. ter uitwerking van de bij of krachtens dit besluit voor het lozen in het oppervlaktewater gestelde regels, oppervlaktewateren worden aangewezen, die met het oog op het lozen geen bijzondere bescherming behoeven; en c. bodembedreigende activiteiten worden aangewezen, waarop afdeling 2.4 niet van toepassing is.
6
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
2. Bij ministeriële regeling kan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de verplichting worden opgelegd te voldoen aan maatwerkvoorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu gesteld door het bevoegd gezag met betrekking tot de regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en kan worden bepaald in welke mate die maatwerkvoorschriften kunnen afwijken van de regels, bedoeld in onderdeel a.
Artikel 1.10 (Melding) 1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens en op grond van de artikelen 1.11, 1.12, 1.13 en 1.14 geen andere gegevens zouden moeten worden verstrekt. 3. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt: a. het adres en het nummer van de Kamer van Koophandel van de inrichting; b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven; c. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn; d. de aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting; e. de indeling en uitvoering van de inrichting, waarbij de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, de functie van de te onderscheiden ruimten en de ligging van de bedrijfsriolering en de plaats van de lozingspunten worden aangegeven; en f. een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl. 4. Het bestuursorgaan dat een melding ontvangt waarvoor een ander bestuursorgaan mede bevoegd gezag is, stuurt onverwijld een kopie van de melding aan dat andere bevoegde gezag. De melding wordt geacht mede bij dat andere bevoegde gezag te zijn gedaan
Artikel 2.1 (Zorgplicht) 1. Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Artikel 2.9 (Bodem) 1. Indien in een inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht worden bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen getroffen waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. 2. De bodembeschermde voorzieningen en bodembeschermende maatregelen voldoen aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen in verband met de goede werking van die voorzieningen en maatregelen, en omtrent de controle van die eisen alsmede aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen in verband met de mogelijkheid om bodemverontreiniging te kunnen signaleren.
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
7
Artikel 2.18 (Geluid) 1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 dan wel 6.12, blijft buiten beschouwing: g.
het traditioneel schieten, tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld
5. Bij gemeentelijke verordening kunnen ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder regels worden gesteld met betrekking tot: a. b.
het ten gehore brengen van onversterkte muziek, en het traditioneel schieten
Toelichting: In dit artikel wordt een vrijstelling verleend van de algemene geluidsnorm voor traditioneel schieten. Deze wijziging volgt op de motie Vietsch (Kamerstukken 2007-2008, 29 383, nr. 90), waarin de regering wordt verzocht om een vrijstelling voor geluid op te nemen voor traditioneel schieten door schutterijen. Daarvoor is het nodig dat het traditioneel schieten onder het Activiteitenbesluit wordt gebracht, aangezien deze activiteit ten tijde van de motie vergunningplichtig was. Bij gemeentelijke verordening kunnen ook voor ‘traditioneel schieten’ afwijkende regels over geluidsniveaus worden gesteld ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder.
Artikel 4.116 Bij het traditioneel schieten wordt: a. in afwijking van artikel 2.9, eerste lid, ten behoeve van het voorkomen dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem, en b. ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan, ten minste voldaan aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen.
Bijlage 1. Lijst van vergunningplichtige inrichtingen De in artikel 8.1, eerste lid, van de wet opgenomen verboden (= het zonder milieuvergunning oprichten of in werking hebben van een inrichting) gelden voor de volgende categorieën van inrichtingen: bb) inrichtingen voor schieten met vuurwapens of werpen met ontvlambare of ontplofbare voorwerpen, met uitzondering van inrichtingen voor het traditioneel schieten cc) inrichtingen voor: 7°. het schieten in de open lucht met wapens werkend met luchtdruk of gasdruk, met uitzondering van inrichtingen voor het traditioneel schieten Toelichting: Inrichtingen voor het traditioneel schieten zijn met name uitgezonderd en vallen dus onder de werking van het Activiteitenbesluit
8
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
ACTIVITEITENREGELING Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
De artikelen in de Regeling zijn ingedeeld in hoofdstukken, afdelingen en paragrafen. Voor de gilden zijn o.a. de volgende hoofdstukken van toepassing. Hoofdstuk 1 is algemeen en gaat over de begripsbepalingen. Hoofdstuk 2 beschrijft inrichtingsgerelateerde aspecten m.b.t. de bodem. Hoofdstuk 4 bevat bepalingen met betrekking tot de (overige) activiteiten. Hoofdstuk 6 bevat de overgangs- en slotbepalingen Hierna zijn verschillende artikelen weergegeven. Het eerste cijfer van het artikel verwijst naar het hoofdstuk in de Regeling.
Artikel 4.111 1. Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan, wordt bij het traditioneel schieten ten minste voldaan aan het vierde tot en met het zevende lid. 2. Ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem wordt bij het traditioneel schieten voldaan aan het derde, het vierde en het zevende lid. 3. Indien bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen, vindt het schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening. 4. Het schieten vindt op zodanige wijze plaats dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening. De voorziening is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening. 5. Gedurende de periode dat wordt geschoten bevinden zich geen personen of veediersoorten in de onveilige zone, uitgezonderd de schutter, de baancommandant en één of meerdere door de baancommandant aangewezen personen. De onveilige zone omvat de oppervlakte van een rechthoek van 2 meter aan weerszijde van de voorziening waarin de afgeschoten kogels worden opgevangen, bedoeld in het vierde lid, bij 8 meter. De zone bevindt zich aan de zijde waar op het doel wordt geschoten. 6. In afwijking van het vijfde lid omvat de onveilige zone bij het schieten op een houten blok of knoest met kogels van kalibernummer 16 of kleiner de oppervlakte van een halve cirkel met een straal van 25 meter met het doel waarop wordt geschoten als middelpunt. De zone bevindt zich aan de zijde waar op het doel wordt geschoten. 7. In afwijking van het vierde tot en met het zesde lid kan het bevoegd gezag bij de viering van festiviteiten maatwerkvoorschriften stellen ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem en met betrekking tot de onveilige zone. 8. De dagen of dagdelen waarop festiviteiten als bedoeld in het zevende lid plaatsvinden worden door het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift aangewezen, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer dan twaalf per kalenderjaar bedraagt
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
9
Toelichting: Artikel 4.111, derde lid Er dient te worden voorkomen dat de hulzen van verschoten patronen in of op de bodem terecht komen. Om deze reden wordt in het derde lid voorgeschreven dat het schieten plaats dient te vinden boven een bodembeschermende voorziening. Dit betekent dat de zone rond de standplaats van de schutter dusdanig geconditioneerd dient te zijn, dat het verzamelen van de hulzen makkelijk uitvoerbaar is. Indien bij het schieten geen hulzen, of andere bodembedreigende stoffen in of op de bodem terecht kunnen komen, wordt het schieten niet aangemerkt als een bodembedreigende activiteit en is dit lid derhalve niet van toepassing. Artikel 4.111, vierde lid Bij het traditioneel schieten dient een “kogelvanger” of “ricochetvanger” (hierna: kogelvanger) te worden toegepast. Een kogelvanger is een voorziening, waarmee alle afgeschoten kogels dienen te worden opgevangen. Het schieten dient zodanig plaats te vinden dat alle afgeschoten kogels in de kogelvanger terecht komen. Voor bepaalde schietdisciplines kan dat betekenen dat het schieten met een oplegsteun of affuit nodig is. Om ervoor zorg te dragen dat alle afgeschoten kogels in de kogelvanger terecht komen, mogen ongeoefende schutters alleen met toepassing van een affuit schieten. De baancommandant beoordeelt of sprake is van een geoefende of een ongeoefende schutter. Het toepassen van een kogelvanger is noodzakelijk in het kader van externe veiligheid en ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem. Door het toepassen van een kogelvanger worden de externe veiligheidsrisico’s van het traditioneel schieten zoveel mogelijk beperkt, doordat geen kogels achter het doel - waarop geschoten wordt terecht komen. Het gebruik van de kogelvanger beperkt derhalve de “onveilige zone”. Daarnaast is het toepassen van een kogelvanger noodzakelijk ten behoeve van het voorkomen, dan wel voorzover dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem. Bij het traditioneel schieten wordt onder meer gebruik gemaakt van kogels die uit lood bestaan. Lood is schadelijk voor het milieu en derhalve een zwarte lijst-stof. Door het toepassen van een kogelvanger wordt voorkomen dat kogels in de bodem terecht kunnen komen. Afgeschoten kogels worden opgevangen in een verzamelbak (of wattenbak). Deze verzamelbak maakt onderdeel uit van de kogelvanger. De kogelvanger dient opgesteld te worden boven een bodembeschermende voorziening, om te voorkomen dat de kogels die opgevangen worden door de kogelvanger, maar onverhoopt niet in de verzamelbak terecht komen, op of in de bodem terecht kunnen komen. De drijver van de inrichting kan een keuze maken voor de toe te passen bodembeschermende voorzieningen (en daarbij horende maatregelen). Doorgaans gaat het om een verharding, kleed of voldoende dik plastic folie met voldoende oppervlakte onder de kogelvanger. De kogels die niet worden opgevangen in de verzamelbak komen op deze voorziening terecht. Deze kogels, maar ook de kogels die worden opgevangen in de verzamelbak, dienen na afloop van een schietdag te worden verwijderd om uitloging naar de bodem te voorkomen. Een andere optie is het treffen van voorzieningen waardoor verzekerd wordt dat alle kogels die worden opgevangen door de kogelvanger terecht komen in de verzamelbak. Dit kan gerealiseerd worden door de kogels, die worden opgevangen door de kogelvanger, door middel van een gesloten buis af te voeren naar een afgesloten verzamelbak.
10
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
Artikel 4.111, vijfde lid Bij het traditioneel schieten dient een ‘onveilige zone’ in acht genomen te worden. Onder de onveilige zone wordt het gebied verstaan, waar projectielen – direct of indirect – terecht kunnen komen en waar derhalve gevaar bestaat voor mens en veedieren. In de onveilige zone mogen alleen de schutter, baancommandant (of schietmeester of buksmeester) en één of meerdere door de baancommandant aangewezen personen (veelal de optrekker en de schrijver) aanwezig zijn. In onderstaande figuur is de onveilige zone weergegeven.
2 meter
2 meter
minimaal 8 meter
Kogelvanger
Standplaats schutter
Artikel 4.111, zesde lid In het algemeen wordt bij het Limburgs traditioneel schieten gebruik gemaakt van zware geweren of buksen met kogels van kalibernummers 12 en 16. Het kalibernummer geeft het aantal ronde loden kogels aan met een middellijn, die gelijk is aan de middellijn van de loop en die tezamen een Engelse pond (453,59 gram) wegen. Naarmate het kalibernummer groter wordt, is het ‘kaliber’ kleiner (omdat de kogel lichter is en er derhalve meer kogels in een Engelse pond gaan). Als met kogels van kalibernummer 16 of kleiner wordt geschoten op een houten blok of knoest, bestaat de mogelijkheid dat de kogel kan afketsen en daardoor niet in de kogelvanger terecht komt. Veiligheidshalve dient in dat geval een onveilige zone met een straal van 25 meter rond het doel waarop wordt geschoten te worden aangehouden. Omdat op grond van het vierde lid een kogelvanger dient te worden toegepast, kan worden volstaan met een halve cirkel. In onderstaande figuur is de onveilige zone weergegeven.
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling
11
Artikel 4.111, zevende en achtste lid Het bevoegd gezag kan in geval van festiviteiten maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de onveilige zone en ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem. Het gaat daarbij om incidentele activiteiten in uitzonderingssituaties. Bij deze festiviteiten wordt doorgaans gebruik gemaakt van palen (schietbomen) die ten behoeve van de festiviteit worden bijgeplaatst. Ook komt het voor dat binnen een inrichting palen aanwezig zijn, die enkel worden gebruikt voor festiviteiten. In dergelijke gevallen kan het bevoegd gezag in afwijking van het vierde, vijfde en zesde lid, maatwerkvoorschriften stellen. Bij het opstellen van deze maatwerkvoorschriften kan het bevoegd gezag onder meer gebruik maken van de ‘Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten’ van het College van Gedeputeerde Staten van Limburg van 19 mei 2009. Op grond van het achtste lid dient de mogelijkheid die het zevende lid biedt om voor de viering van festiviteiten maatwerkvoorschriften te stellen te worden beperkt tot de dagen of dagdelen die het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift aanwijst. Het bij maatwerkvoorschrift aan te wijzen dagen of dagdelen mag niet meer dan 12 per jaar bedragen
Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 6.11b 1. Artikel 4.111, vierde tot en met zesde lid, zijn tot 1 januari 2011 niet van toepassing op een inrichting waarop onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 4.111 een vergunning in werking en onherroepelijk was en in de vergunning geen voorziening is voorgeschreven als bedoeld in artikel 4.111, vierde lid. 2. Ten aanzien van een inrichting als bedoeld in het eerste lid blijven, in afwijking van artikel 4.111, vierde tot en met zesde lid, de voorschriften van de vergunning ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem en met betrekking tot de onveilige zone tot 1 januari 2011 van toepassing. Toelichting: In artikel 4.111, vierde lid, wordt voorgeschreven dat het (traditioneel) schieten op zodanige wijze dient plaats te vinden, dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening (kogelvanger). Niet in alle vergunningen werd een dergelijke voorziening vereist. Door middel van deze overgangsbepaling wordt bepaald dat voor inrichtingen waarop artikel 4.111 van toepassing is, het vierde tot en met het zesde lid van artikel 4.111 tot 1 januari 2011 niet van toepassing zijn. Op grond van het tweede lid blijven de vergunningvoorschriften, in afwijking van het vierde tot en met het zesde lid van artikel 4.111, tot 1 januari 2011 van toepassing. Dit betreffen de voorschriften uit de vergunning die betrekking hebben op het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem en de voorschriften met betrekking tot de onveilige zone bij het traditioneel schieten
12
Regels uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling