BESLISSINGSONDERSTEUNEND MODEL HERGEBRUIKSINSTRUMENTARIUM GROND (BHG) Beschrijving en vergelijking van de instrumenten en toelichting op het model
BESLISSINGSONDERSTEUNEND MODEL HERGEBRUIKSINSTRUMENTARIUM GROND (BHG) Beschrijving en vergelijking van de instrumenten en toelichting op het model
COLOFON Opdrachtgevers:
Service Centrum Grond NV SIKB
Opdrachtnemers:
TNO-NITG Chemielinco BV
Projectnummer TNO-NITG: Rapportnummer TNO-NITG:
005.62042 NITG 03-192-B
Projectnummer Chemielinco:
22213
status: publicatiedatum:
eindrapport november 2003
Projectleider:
F.P.J. Lamé (TNO-NITG)
Rapportage:
R.H. Nieuwenhuis en F.P.J. Lamé (TNO-NITG) P. Wijn en N. van der Gaast (Chemielinco)
Goedgekeurd:
Dr. T. Bosma
F.P.J. Lamé
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING....................................................................................................1 1.1 Doelstelling en doelgroep........................................................................1 1.2 Afbakening.............................................................................................1 1.3 Fasering van het onderzoek ....................................................................2 1.4 Leeswijzer..............................................................................................3
2
BESCHRIJVING VAN DE INSTRUMENTEN ...................................................4 2.1 Partijkeuringen conform VKB protocol 1018..............................................4 2.2 Partijkeuringen op basis van NEN 5740 ...................................................7 2.3 Productcertificaat BRL 9308 ....................................................................8 2.4 Productcertificaat BRL 9330 .................................................................. 10 2.5 Actief bodembeheer op basis van bodemkwaliteitskaarten ...................... 12 2.6 Overigen .............................................................................................. 14
3
VERGELIJKENDE ANALYSE ....................................................................... 15 3.1 Kosten analyse..................................................................................... 15 3.2 Overige verschillen ............................................................................... 18
4
SAMENVATTENDE CONCLUSIES FASEN A EN B....................................... 19
5 BESLISSINGSONDERSTEUNEND MODEL HERGEBRUIKSINSTRUMENTARIUM GROND ........................................................................................................... 21 5.1 Keuzevraagstukken in het algemeen...................................................... 21 5.2 Definitie van de keuzesituatie en verkenning van alternatieven en criteria 23 5.3 Structureren van criteria en ontwerp systematiek .................................... 24 6
TOELICHTING OP HET BHG-MODEL.......................................................... 28 6.1 Basisstructuur ...................................................................................... 28 6.2 Functionaliteit....................................................................................... 28
7
LITERATUUR.............................................................................................. 36
TNO-NITG / Chemielinco
1 INLEIDING Het motto van het SCG is om de 'grond op de juiste plaats te krijgen' en in aansluiting hierop beoogt de SIKB om dit ’op de juiste wijze uit te laten voeren‘. Wat die 'juiste wijze en plaats' is hangt mede af van de kwaliteit van de grond (samenstelling en / of uitloging). Om die kwaliteit vast te stellen is het noodzakelijk onderzoek aan de grond uit te voeren. Hiervoor zijn inmiddels diverse wettelijk erkende instrumenten beschikbaar. Ten gevolge van de verschillende instrumenten die beschikbaar zijn op de hergebruikmarkt van grond, is het voor de 'gebruiker' vaak niet goed mogelijk om een adequate keuze te maken met betrekking tot het in te zetten instrumentarium. Service Centrum Grond NV heeft daarom in samenwerking met de SIKB aan TNO-NITG (Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen) en Chemielinco BV opdracht verleend om een beslissingsondersteunend model op te stellen dat gemeenten en andere marktpartijen kan helpen bij het maken van de keuze welk instrument het meest geschikt is om de kwaliteit van (hergebruiks)grond vast te stellen. Het onderzoek is uitgevoerd onder aansturing en begeleiding van een begeleidingscommissie. Naast de vertegenwoordiging van het SCG en SIKB hebben de gemeente Amsterdam en de Gemeentewerken Rotterdam in deze commissie geparticipeerd.
1.1
Doelstelling en doelgroep Doel van dit project is het maken van een beslissingsondersteunend model, dat de gebruiker op praktische wijze helpt bij het kiezen van een adequaat instrument. Tot de doelgroep van potentiële gebruikers behoren rijksdiensten, gemeenten, bouwbedrijven en andere instellingen die frequent te maken hebben met hergebruik van vrijkomende grond.
1.2
Afbakening In dit onderzoek zijn alleen instrumenten meegenomen die een breed toepassingsgebied kennen. Dit betekent dat vijf beschikbare instrumentarium voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van grond zijn geanalyseerd en vergeleken. Het gaat om de volgende instrumenten: 1. Partijkeuringen 1 De keuringen worden uitgevoerd conform Bijlage F Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit . Te weten: 1a. Depot partijkeuringen conform BRL SIKB 1000 met onderliggende VKB protocol 1018(of, theoretisch ook mogelijk, AP04-M);
1
Voor werkzaamheden in het kader van het Bouwstoffenbesluit geldt dat de uitvoering is voorbehouden aan aangewezen instanties. Een essentiële voorwaarde voor aanwijzing is dat de uitvoerende instantie is geaccrediteerd op basis van AP04 (monsterneming en analyse) of is gecertificeerd (monsterneming) op basis van een in het kader van het Bouwstoffenbesluit opgestelde beoordelingsrichtlijn. Voor het instrumentarium geldt vervolgens dat in een deel van de betreffende beoordelingsrichtlijnen naast de kwaliteitsborgingsaspecten ook de technisch-inhoudelijke aspecten zijn uitgewerkt. Dit geldt ook voor AP04. Andere beoordelingsrichtlijnen hebben een scheiding aangebracht tussen de kwaliteitsborging en de technisch-inhoudelijke aspecten. Voor alle instrumenten geldt dat de protocollen voor het uitvoeren van partijkeuringen conform Bijlage F van de Uitvoeringsregeling van het Bouwstoffenbesluit de basis vormen. Werkzaamheden op basis van de Uitvoeringsregeling zijn evenwel weer voorbehouden aan aangewezen instanties, die vanuit de van toepassing zijnde beoordelingsrichtlijn gebruik dienen te maken van de (binnen of buiten) die BRL gestelde voorschriften. TNO-NITG / Chemielinco
1/1
1b. In-situ partijkeuringen conform de NEN 5740 met name de strategieën Toets-S, ToetsS-Gr, Keu-I en Keu-I-Gr; 2. 2a. 2b.
Productcertificaten: Productcertificaten conform de BRL 9308 voor grondbanken Productcertificaten voor grond afkomstig uit grootschalige werken conform BRL 9330.
3. Bodemkwaliteitskaart Vaststelling van de milieuhygiënische kwaliteit van grond op basis van een bodemkwaliteitskaart conform de Interim-Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten en de Vrijstellingsregeling grondverzet (conform de Interim-Richtlijn kunnen de voor de bodemkwaliteitskaart noodzakelijke waarnemingen zowel onder accreditatie of certificatie AP04 / BRL SIKB 1000 vallen als daar buiten. Partijkeuringen ten behoeve van de toetsing of er sprake is van vergelijkbare kwaliteit dienen wel conform AP04 / BRL SIKB 1000 te worden uitgevoerd). Naast deze instrumenten zijn ook nog andere instrumenten beschikbaar, met name beoordelingsrichtlijnen, die zijn gekoppeld aan zeer specifieke 'bronnen' waarbij hergebruiksgrond vrijkomt. Deze instrumenten worden in dit rapport wel (zijdelings) bij de inventarisatie van het instrumentarium betrokken, maar maken gezien hun zeer specifieke doelstelling niet direct onderdeel uit van het instrumentarium waaruit de beoogde gebruiker van het op te stellen beslismodel kan kiezen.
1.3
Fasering van het onderzoek Het onderzoek is in vier fases uitgevoerd. Onderstaand volgt een korte beschrijving van de fases. A. Vergelijking van de instrumenten In dit onderdeel zijn de verschillende instrumenten beschreven en met elkaar vergeleken. Van elk instrument is een korte samenvatting gemaakt, waarbij wordt ingegaan op wettelijk kader, toepassingsgebied, eisen aan gebruikers en randvoorwaarden. Voor elk van de instrumenten is met een ervaren gebruiker van het instrument gesproken, waarbij met name is ingegaan op de belangrijkste voor- en nadelen. Hierna zijn de instrumenten vergeleken aan de hand van vooraf vastgelegde criteria. Bij de inventarisatie is vastgelegd waarom / hoe de geïnterviewde gebruiker tot zijn / haar visie komt, zodat deze achtergrond kon worden meegenomen in de evaluatie. B. Kosten-baten analyse Voor de belangrijkste alternatieven zijn aan de hand van praktijkvoorbeelden de kosten en de baten doorgerekend. Op basis van de kosten-baten analyse is een advies opgesteld, welke criteria van belang zijn bij het vaststellen van de kosten voor de inzet van een instrument. C. Ontwerp beslissystematiek Op basis van de gemaakte keuzes is een beslissingsondersteunend model uitgewerkt, dat door de gebruiker kan worden ingezet om voor zijn/haar specifieke situatie het meest geschikte instrument te selecteren. Het model is, door de leden van de begeleidingscommissie en andere mogelijke eindgebruikers die weinig ervaring met de betreffende problematiek hebben, uitgetest. Aan de hand van de praktijkervaringen is het model aangepast. D. Eindrapportage Het voorliggend rapport is het resultaat van fase D. Hierin zijn de resultaten van de onderdelen A, B, en C beschreven. Het beslissingsondersteunende model is uitgevoerd in de vorm van een onder Excel draaiend computerprogramma en maakt om die reden in fysieke vorm geen onderdeel van deze eindrapportage uit.
TNO-NITG / Chemielinco
2/2
1.4
Leeswijzer Hoofdstuk 2 vormt het resultaat van fase A van het onderzoek: Het geeft een beschrijving van de vijf instrumenten die in dit onderzoek zijn meegenomen. Hoofdstuk 3 vormt het resultaat van fase B van het onderzoek: Aan de hand van een aantal scenario’s is een vergelijking gemaakt van de verschillende instrumenten op basis van een kosten-baten analyse. In hoofdstuk 4 worden de conclusies weergegeven van fase A en B. Hoofdstuk 5 beschrijft de achtergronden bij het beslissingsondersteunend model en de keuze die zijn gemaakt bij de ontwikkeling ervan. Hoofdstuk 6 beschrijft de modelstructuur en geeft een korte handleiding op het model.
TNO-NITG / Chemielinco
3/3
2 BESCHRIJVING VAN DE INSTRUMENTEN In dit hoofdstuk wordt van elk instrument een korte samenvatting gegeven, waarbij wordt ingegaan op het wettelijk kader, het toepassingsgebied, de eisen aan gebruikers en de randvoorwaarden voor toepassing. Voor elke methode is met een gebruiker van het instrument gesproken.Gesprekken zijn gevoerd met: • gemeenten Ede en Maastricht (bodemkwaliteitskaart / NEN 5740 / eigen gronddepot / grondbank) • grondbanken Midden Gelderland en Rotterdam (BRL 9308, partijkeuringen) • Projectorganisatie Betuweroute (BRL 9330). • Theo Pouw BV (BRL 9309, partijkeuringen)
2.1
Partijkeuringen conform VKB protocol 1018 Dit protocol beschrijft de monsterneming voor partijkeuringen Bouwstoffenbesluit, die naast de BRL SIKB 1000 ook in de andere BRL’en zoals de BRL 9308 voor grondbanken wordt voorgeschreven. Ook bij de in-situ grondkeuringen conform NEN 5740 moet worden gewerkt volgens de voorschriften uit de BRL SIKB 1000 of moet de monsterneming worden uitgevoerd conform AP04-M (deze laatste mogelijkheid wordt in praktijk nauwelijks toegepast). Dit protocol vormt, qua monsterneming, dan ook de basis van de verder omschreven partijkeuringen en steekproeven. Tot oktober 2002 is er sprake van twee BRL’en, de oude SIKB 0001 (daarvoor VKB BRL 22) met VKB protocol 18 en de nieuwe BRL SIKB 1000 met VKB-protocol 1018. Hier wordt alleen de nieuwe BRL behandeld. Uit de interviews kwam naar voren dat onder de oude BRL nog ’slimme‘ keuringsinstrumenten konden worden gehanteerd (overige bewijsmiddelen) die in de nieuwe BRL niet meer mogelijk zijn.
2.1.1
Soorten grond en wettelijk kader Het instrument is in principe toepasbaar voor alle soorten grond. In het kader van het Bouwstoffenbesluit kan grond als schone grond, categorie I of categorie II bouwstof worden gekeurd. Door SCG wordt deze monsterneming (na ontgraven) ook voorgeschreven voor ernstig verontreinigde grond voor het verkrijgen van een beschikking omtrent niet-reinigbaarheid (Wbb).
2.1.2
Capaciteit / om hoeveel grond gaat het De orde van grootte van de totale hoeveelheid grond die jaarlijks op deze wijze wordt gekeurd is niet bekend. Er waren in oktober 2003 114 organisaties met in totaal 162 vestigingen door de Minister aangewezen als monsternemer conform BRL SIKB 1000. Er van uitgaande dat elke vestiging één monsternemer heeft die dagelijks een partijbemonstering verricht, is er in theorie capaciteit voor orde grootte 40.000 partijen. Van de laboratoria zijn in oktober 2003 8 voor het samenstellingonderzoek conform AP04-SG en 9 voor uitlogingsonderzoek conform AP04-U erkend. Deze laboratoria werken ook voor de bedrijven die partijkeuringen in het kader van de BRL 9308, 9309 en 9330 laten verrichten.
TNO-NITG / Chemielinco
4/4
2.1.3
Grootte van de partijen In het protocol 1018 (per 1 oktober 2002 verplicht 2 ) staat voor de normale situaties een strengere eis dan het Bouwstoffenbesluit voor zowel gebruikers- als handhavingskeuringen voorschrijft: • (deel)partijgrootte maximaal 2000 ton; • (minimaal) twee monsters van elk (minimaal) 50 grepen. • In een aantal bijzondere situaties kan een verminderd aantal grepen worden gekozen, met name indien de partij niet bereikbaar is doordat er een ’niet-doordringbare verharding‘ op ligt. Daarnaast is het mogelijk om een verminderde bemonsteringsinspanning te hanteren bij grote partijen: • In depot tot maximaal 50.000 ton per partij, keuren met een inspanning die met circa een factor vier kan worden teruggebracht (zie eveneens paragraaf 2.3 over BRL 9308); • In-situ conform NEN 5740 voor grootschalige locaties, waarbij de bemonsteringsinspanning met een factor acht kan worden teruggebracht (zie voor een beschrijving paragraaf 2.2). Slimme combinaties van verschillende keuringsmethoden uit de BRL, zoals het toepassen van de NEN 5740 in-situ voor grootschalige gronddepots, kan een sluitend ’overig bewijsmiddel‘ opleveren voor zowel grond als bouwstof als schone grond.
2.1.4
Afzetmogelijkheden De afzet van schone grond voor landbodems is vrij. Ook hergebruik van grond als bodem conform de Vrijstellingsregeling grondverzet en de Interim-Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast is de toepassing van grond als bouwstof in werken mogelijk wanneer die voldoen aan de aanvullende eisen met betrekking tot de uitloging. Verontreinigde grond die op basis van de samenstelling en / of uitloging niet geschikt is als bouwstof moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker (op basis van een Wmvergunning (afvalstof)). Eventueel is afvoer mogelijk naar een (erkende) stortplaats op basis van een SCG beschikking dat het niet-reinigbare grond betreft.
2.1.5
Certificatie / accreditatie Een gecertificeerd en onafhankelijk (financieel niet bij de uitkomst van de partijkeuring betrokken) bedrijf verricht de keuring. Het bedrijf dient een door de Ministers van VROM en V&W aangewezen instantie te zijn. De eigenaar / ontdoener / toepasser / handhaver hoeft alleen opdracht te verlenen voor de keuring en vervolgens op basis van de resultaten een bestemming te (laten) zoeken. Indien wordt gewerkt met een door de Ministers van vROM en V&W erkend bedrijf, zijn er verder geen specifieke eisen of voorwaarden aan deze werkwijze verbonden. Daarmee is de voorbereidingstijd om met VKB protocol 1018 te kunnen werken minimaal in vergelijking tot andere instrumenten als een grondbank of een bodemkwaliteitskaart.
2
Voor de bedrijven die zijn gecertificeerd conform de BRL SIKB 1000 is werken met het VKB-protocol 1018 met ingang van 1 oktober 2002 voorgeschreven. In essentie gaat het hier om de verplichting om partijen grond met 2 x 50 grepen te onderzoeken, terwijl de maximale partijgrootte in principe 2.000 ton bedraagt. Een gelijkluidende wijziging van de Uitvoeringsregeling van het Bouwstoffenbesluit, bijlage F is niet voor deze datum gerealiseerd, waarmee vooralsnog de mogelijkheid blijft bestaan om te werken met het verouderde VKB-protocol 18 waarin het is toegestaan partijen grond met minder dan 2 x 50 grepen te onderzoeken en waarbij geen sprake is van een maximale partijomvang voor een onderzoek door de ‘gebruiker’. Op basis van onderzoek [ref. 9] is vastgesteld dat een onderzoeksinspanning conform VKB-protocol 18, leidt tot een onvoldoende betrouwbaar toetsingsresultaat. In dit onderzoek wordt er daarom vanuit gegaan dat met VKB-protocol 1018 wordt gewerkt. Dit betekent dat wordt aangenomen dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om partijen grond met een geringere inspanning dan 2 x 50 grepen te bemonsteren. TNO-NITG / Chemielinco
5/5
2.1.6
Opbulken / opsplitsen Voor zaken als opbulken en opsplitsen van de partij zijn geen nadere aanwijzingen opgenomen, zodat hierover rechtstreeks het gestelde in het Bouwstoffenbesluit of de Wbb / Wm moet worden gehanteerd. In principe is mengen van afvalstoffen verboden. Het mengen van verschillende bodemlagen zoals zand en klei door deze te keuren en af te voeren als één partij is wel mogelijk. BRL SIKB 1000 gaat er vanuit dat een partij is gedefinieerd. Deze partij wordt vastgelegd met tekening en foto’s, maar de BRL biedt geen mogelijkheden om te borgen wat er voor en na de daadwerkelijke monsterneming met de partij gebeurt. Het betreft een BRL die alleen is gericht op de milieuhygiënische beoordeling door middel van een partijkeuring; de BRL stelt geen procesmatige eisen aan de bewaking van de kwaliteit en identiteit van de partij voor of na monsterneming. Een partij wordt in het kader van het Bouwstoffenbesluit gedefinieerd op basis van de (voorgenomen) toepassing; het 'werk'. De keuring vindt veelal plaats op de locatie van herkomst (insitu) of in een tussenopslag (depot). Dit betekent dat het mengen van grond in principe mogelijk is voor zover dit niet in strijd is met de Wbb en de Wm (afvalstoffenwetgeving). Het komt er op neer dat de vraag vanuit de markt veelal bepaalt hoe een partij wordt samengesteld. Dit leidt veelal tot een combinatie van milieu- en civieltechnische kwaliteitseisen (milieuhygiënisch scheiding van 'vuil' en ‘schoon’ of civieltechnisch: klei en zand).
2.1.7
Eisen aan betrouwbaarheid: risico’s en nadelen Risico: De kwaliteitsborging heeft alleen betrekking op de keuring (monsterneming, analyse en rapportage) van de partij zoals deze op het moment van monsterneming is vastgelegd. Er is in deze methode geen toezicht geregeld op wat er voor en er na de keuring met de partij gebeurt. Door zijn aard geeft het type monsterneming een beeld van de gemiddelde kwaliteit van de gehele partij die wordt gekeurd (per deelpartij van maximaal 2000 ton). Het verschil tussen de twee analyseresultaten geeft inzicht in de fout van de keuring (als gevolg van fouten in monsterneming, monstervoorbehandeling en analyse).Geen inzicht wordt verkregen in de heterogeniteit van de partij of bijvoorbeeld het feit of partijen zijn opgemengd. Dit kan wel uit de beschrijving van de partij door de monsternemer worden afgeleid, maar deze is subjectief. Risico: In de praktijk treden bij de laboratoria regelmatig vertragingen op ten opzichte van de ’normale‘ analysetermijnen. Indien wordt gekozen voor partijkeuringen moet rekening worden gehouden met vertragingen ten opzichte van de standaard termijn van 1 week voor het samenstellingonderzoek en 3 weken voor het uitloogonderzoek. Nadeel: bij dit instrument is de toetsingssystematiek niet uitgewerkt. Dit betekent dat de algemene toetsingssystematiek uit bijlage F van Uitvoeringsregeling wordt gehanteerd. Hierbij kunnen verschillende gemeenten of regio’s andere interpretaties hanteren. Bijvoorbeeld in sommige provincies is besloten om de correctie voor organische stof te begrenzen tot > 10 % voor minerale olie. Deze aanpassing is niet algemeen geaccepteerd. Een ander voorbeeld betreft de toetsing op basis van de systematiek voor grote partijen. Deze is in VKB-protocol 1018 niet opgenomen. In de praktijk blijkt dat men op een andere (minder strenge) wijze toetst dan de wijze die conform de toetsingssystematiek voor grote partijen zou moeten worden gehanteerd (zoals wel opgenomen in BRL 9308). Nadeel: Het feit dat de keuring voor schone grond strenger is dan voor grond als bouwstof leidt er toe dat het economisch meer rendabel kan zijn om een - in principe - hoogwaardige kwaliteit materiaal (schone grond) in een laagwaardige toepassing te brengen om daarmee de hogere keuringskosten, samenhangend met het bewijsmiddel voor schone grond, te beperken. Dit is in strijd met het duurzaamheidprincipe volgens de Ladder van Lansink. Betrouwbaarheid: Uit ervaringen van het SCG en andere gebruikers blijkt dat met keuringen op basis van het protocol van 2x50 grepen onder de BRL SIKB 1000 goed reproduceerbare re-
TNO-NITG / Chemielinco
6/6
sultaten worden verkregen. De keuringsresultaten van categorie 1 of 2 grond conform het oude Gebruikersprotocol van 2x6 grepen geven, zeker bij grote partijen, onvoldoende betrouwbare resultaten [ref 9]. Keuringsresultaten worden ook onbetrouwbaarder naarmate er tussen de datum van monsterneming en aanbieding van de partij grotere tijd verstrijkt omdat de kwaliteitsborging van dit traject niet is geregeld.
2.2
Partijkeuringen op basis van NEN 5740 NEN 5740 kent verschillende instrumenten die specifiek zijn ontwikkeld ten behoeve van het Bouwstoffenbesluit. Het betreft: Toets-S: Onderzoeksstrategie voor de toetsing of sprake is van schone bodem; Toets-S-Gr: Onderzoeksstrategie voor de toetsing of sprake is van schone bodem op grootschalige locaties; Keu-I:Onderzoeksstrategie voor de keuring van relatief homogene niet-schone grond (categorie 1- en 2-grond); Keu-I-Gr: Onderzoeksstrategie voor de keuring van relatief homogene niet schone grond (categorie 1- of 2-grond) op grootschalige locaties. De strategieën Toets-S en Keu-I zijn gericht op de toetsing van één of meer individuele partijen van maximaal 2000 ton, waarbij elke partij wordt onderzocht. In de strategieën Toets-S-Gr en Keu-I-Gr worden eveneens individuele partijen van 2000 ton onderzocht, maar betreft het te onderzoeken aantal partijen slechts een deel van het totaal te beoordelen bodemvolume. Omdat het in alle gevallen instrumenten zijn die zijn ontwikkeld ten behoeve van het Bouwstoffenbesluit geldt dat de uitvoering altijd plaatsvindt onder het regime van BRL SIKB 1000.
2.2.1
Soorten grond en wettelijk kader Het instrument is in principe toepasbaar voor alle soorten grond. In het kader van het Bouwstoffenbesluit kan de milieuhygiënische kwaliteit van schone grond, grond als categorie 1 bouwstof en grond als categorie 2 bouwstof worden bepaald. Enige voorwaarde aan de grond is dat deze nog als bodem aanwezig is: dus de in-situ beoordeling van de milieuhygiënische kwaliteit.
2.2.2
Capaciteit / om hoeveel grond gaat het Hiervoor geldt hetzelfde als gesteld voor de partijkeuringen onder 2.1.2.
2.2.3
Grootte van de partijen Aan het in-situ keuren van partijen is geen maximum grootte gekoppeld. De partij wordt op basis van (geologisch en historisch) vooronderzoek in naar verwachting homogene deelpartijen van maximaal 2000 ton ingedeeld. De onderzoeksinspanning bij in-situ partijen wijkt niet af van die voor ex-situ partijen 3. Bij grote partijen / locaties (groter dan 25.000 m³ / 5 hectare) wordt de monsternemingsinspanning met een glijdende schaal teruggebracht met maximaal een factor acht ten opzichte van het keuren van alle individuele partijen van 2000 ton.
2.2.4
Afzetmogelijkheden De afzet van schone grond is vrij. De strategie voor grootschalig locaties van NEN 5740 is erkend als wettig overig bewijsmiddel. Grond als bouwstof: toepassing van de op deze wijze gekeurde grond (categorie 1 en 2 grond) in werken die voldoen aan de aanvullende kwaliteitseisen aan deze werken (uitlooggedrag), is eveneens mogelijk.
3
Binnen de NEN 5740-systematiek is een onderzoek van een gedefinieerde partij (nog) mogelijk op basis van 2*6 grepen. In overeenstemming met de werkwijze die in dit onderzoek wordt gehanteerd ten aanzien van partijkeuringen volgens VKB-protocol 1018 (zie paragraaf 2.1), wordt er in dit onderzoek van uitgegaan dat ook in-situ onderzoeken plaatsvinden op basis van 2*50 grepen. TNO-NITG / Chemielinco
7/7
2.2.5
Certificatie / accreditatiemogelijkheden Hiervoor geldt hetzelfde als gesteld als voor de normale partijkeuringen (zie 2.1.5).
2.2.6
Opbulken / opsplitsen Deze is overeenkomstig 2.1.6 met de toevoeging dat grote partijen niet mogen worden opgedeeld indien de keuring met verminderde inspanning is ve rricht. In de NEN staat expliciet dat per bodemlaag van 0,5 meter moet worden gekeurd. Indien bodemlagen van gelijke samenstelling zijn kunnen grotere laagdiktes worden gehanteerd.
2.2.7
Eisen aan betrouwbaarheid, risico’s en nadelen Voordeel: Het feit dat in-situ wordt gekeurd, beperkt het risico op zaken als het bijschuiven van grond tot aan het moment van afvoer van de partij. Het toezicht op het proces tijdens en na afvoer is net als in 2.1.7 niet geregeld. Risico: Het risico dat de partij anders wordt ontgraven dan dat deze is gekeurd, is groter dan bij depotkeuringen (geen borging van het ontgravingplan). Risico: Het is makkelijker mogelijk dan bij depotkeuringen op grootschalige locaties dat er verontreiniging aanwezig zijn tussen de gekeurde partijen. Bijvoorbeeld een niet in het vooronderzoek ontdekte (sloot)demping. Zogenaamde ex-situ keuringen geven een betere mogelijkheid de partij te bekijken, maar hebben anderzijds weer als nadeel dat de samenhang in de partij is verstoord en dat een direct relatie met het uitgevoerde vooronderzoek niet meer gemakkelijk kan worden gelegd. Deze laatste twee punten zijn daarmee impliciete voordelen voor de in-situ uitgevoerde partijkeuring. Betrouwbaarheid: Indien het ontgravingsplan vooraf bekend is en goed wordt gevolgd, dan zijn de in-situ keuringsresultaten van vergelijkbare kwaliteit als de depot keuringsresultaten op basis van VKB protocol 1018 met 2x50 grepen onder de BRL SIKB 1000. In-situ keuringen beperken het risico dat vuile grond aan gekeurde schone partijen worden toegevoegd. Ook hier geldt dat keuringsresultaten snel verouderen omdat de kwaliteitsborging na de keuring niet is geregeld. Indien de in-situ keuringsstrategie voor grootschalige locaties wordt gebruikt, is de bemonsteringsinspanning steekproefsgewijs. Hier bestaat het risico dat niet gekeurde partijen een afwijkende kwaliteit blijken te hebben.
2.3
Productcertificaat BRL 9308 In deze BRL is omschreven hoe partijen grond moeten worden beheerd en gekeurd ten behoeve van de toepassing in werken. De organiserende instantie wordt een grondbank genoemd. Echter ook organisaties die geen grondbank zijn kunnen certificaathouder voor BRL 9308 zijn en grondbanken zijn ook niet per definitie gecertificeerd op basis van BRL 9308. Bestudeerd is de vigerende versie van de BRL 9308 van 1999. Ook de interviews hebben betrekking op de deze versie.
2.3.1
Soorten grond en wettelijk kader Het instrument is toepasbaar voor schone grond, grond als categorie 1 bouwstof en grond als categorie 2 bouwstof.
2.3.2
Capaciteit / om hoeveel grond gaat het Er waren in oktober 2003 31 certificaathouders door de Minister aangewezen als erkende grondbank. Er zijn een aantal verschillende soorten grondbank certificaathouders:
TNO-NITG / Chemielinco
8/8
• • •
Certificaathouders met een louter adviserende, bemiddelende taak, die wel zelf monsters (laten) nemen; Certificaathouders met een centraal tussendepot van waaruit levering plaatsvindt; Certificaathouders die werken exploiteren met mogelijk daarnaast een tussendepot, voorzien van milieuvergunning.
Grotere grondbanken zetten tussen 100.000 en 1.000.000 ton grond per jaar om. Op basis van extrapolatie wordt geschat dat de omzet van de grondbanken tussen 5 en 20 Mton per jaar bedraagt. Er is geen zicht op hoeveel van deze grond daadwerkelijk conform BRL 9308 wordt omgezet. 2.3.3
Grootte van de partijen De gemiddelde partijgrootte bedraagt zo'n 1000 ton. De maximale partijgrootte die zowel voor schone grond als categorie 1 of 2 grond moet worden gehanteerd is 2.000 ton (op basis van 50 grepen). Grotere partijen moeten worden opgesplitst in deelpartijen van 2.000 ton. Partijen kleiner dan 2000 ton kunnen op basis van alternatieve gegevens worden geaccepteerd, zie paragraaf 2.3.6.
2.3.4
Afzetmogelijkheden Schone grond: vrij Grond als bouwstof: toepassing van de op deze wijze gekeurde grond (categorie 1 en 2 grond) in werken die voldoen aan de aanvullende kwaliteitseisen aan deze werken (uitlooggedrag), is eveneens mogelijk. Meestal beschikt een grondbank over één of meer werken waarin de partijen kunnen worden toegepast.
2.3.5
Certificatie / accreditatiemogelijkheden Levering van grond op basis van BRL 9308 vereist dat de leverancier van de grond certificaathouder voor BRL 9308 is. Een certificerende instelling ziet er op toe dat de BRL door de certificaathouder wordt nageleefd. Het certificeren duurt voor een flexibele, kleine, organisatie orde grootte 4 maanden. Een reeds geïmplementeerd ISO-kwaliteitssysteem is niet noodzakelijk, maar vereenvoudigt wel de implementatie van BRL 9308. Er is sprake van borging van het gehele proces van acceptatie van de grond tot en met levering bij de toepassing.
2.3.6
Opbulken / opsplitsen Voor het opbulken van partijen omvat BRL 9308 een regeling voor kleine partijen (kleiner dan 100 ton). Hierbij moet rekening worden gehouden met voorinformatie omtrent herkomst (verwachtingswaarde) en eventuele bodemonderzoeksgegevens. Partijen groter dan 100 ton mogen op basis van een indicatieve keuring worden samengevoegd tot een partij van maximaal 1000 ton. Er is eenduidig gesteld dat geen partijen mogen worden gemengd die mogelijk een andere kwaliteit hebben (op het kwaliteitsniveau schoon / categorie 1 bouwstof / categorie 2I bouwstof / niet toepasbaar). Splitsen van partijen die met maximaal 2000 ton zijn gekeurd kan tot deelpartijen van minimaal 500 ton. Ook kunnen voor schone grond de opsplitsregels uit de Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit worden gehanteerd.
2.3.7
Eisen aan betrouwbaarheid, risico’s en nadelen Enige onduidelijkheid kan ontstaan doordat de BRL 9308 gecertificeerde bedrijven verschillende werkwijzen kunnen hebben (zie ook 2.3.2). Een organisatie kan naast de BRL 9308 ook werken met de BRL 9330 of andere methoden hanteren om grond op een wettige manier te verhandelen, zoals afvoer naar werken die zijn gedefinieerd op basis van een milieuvergunning. TNO-NITG / Chemielinco
9/9
Voor dergelijke werken, die niet vallen onder het regime van het Bouwstoffenbesluit, geldt vaak een afwijkende keuringssystematiek (het betreft hier bijvoorbeeld een oude zandwinnningsput, die conform de milieuvergunning mag worden opgevuld met licht verontreinigde grond vastgesteld op basis van verkennend bodemonderzoek). Voordeel: De gang van zaken na acceptatie van de grond wordt georganiseerd onder certificaat. Op de naleving is toezicht door een certificerende instelling. Afwijking: Het in normale partijkeuringen verplichte uitloogonderzoek voor categorie 1 en 2 grond kan vanwege afwijkende voorschriften veelal achterwege blijven. Opgemerkt wordt dat naar aanleiding van commentaar van de Toetsingscommissie Bouwstoffenbesluit dit aspect in 2002 nog aanvullend is onderbouwd. Risico: Bovenstaande toegestane afwijkingen kunnen tot problemen leiden indien een (her)keuring wordt uitgevoerd in het kader van de handhaving en daarin wel wordt onderzocht op uitloging. Mogelijk risico: De geaccepteerde grond wordt veelal binnen een grondwerk hergebruikt. Indien blijkt dat het gaat om schone grond en deze in het werk wordt toegepast, leidt dit tot een laagwaardige toepassing volgens de ladder van Lansink. Betrouwbaarheid: De betrouwbaarheid van een productcertificaat conform de BRL 9308 is in de regel groter dan alleen een partijkeuringscertificaat omdat in aanvulling op de keuring van de partij ook het traject na de keuring tot aan de toepassing is geregeld. De verminderde onderzoeksinspanning met betrekking tot het uitloogonderzoek geeft in praktijk weinig problemen. Afstemming van de onderzoeksinspanning van de gebruiker en de handhaver is gewenst om de onderlinge vergelijkbaarheid van resultaten te verbeteren en te bevorderen dat grond op de juiste plaats terecht komt.
2.4
Productcertificaat BRL 9330 Het principe van deze BRL is, dat op basis van gewone voor- en bodemonderzoeken een verwachtingskaart wordt opgesteld binnen de ontwikkelingslocatie. Voor projecten waarbij de BRL 9330 kan worden toegepast zijn in het algemeen voldoende bodemonderzoeksgegevens aanwezig uit voorbereidende fasen, zoals gegevens uit het verkennend onderzoek voor de aankoop van gronden. De ontwikkelingslocatie wordt in zijn geheel als een werk gezien. De ontwikkelingslocatie wordt - anders dan bij een bodemkwaliteitskaart in het kader van actief bodembeheer (conform de Interim-Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet) ingedeeld in categorieën uit het Bouwstoffenbesluit: • schone grond (vrij toepasbaar); • grond als categorie 1 bouwstof (toepasbaar in werken); • grond als categorie 2 bouwstof (toepasbaar in werken); • niet toepasbaar (en daarmee - qua toepasbaarheid - buiten deze BRL vallend). Vervolgens wordt de hypothese omtrent de indeling getoetst met behulp van steekproefsgewijze partijkeuringen. Op basis van deze steekproeven wordt de betrouwbaarheid van de verwachting vastgesteld en wordt de zogenaamde k-waarde bepaald. Op basis van deze k-waarde wordt het keuringsregime vastgesteld: • strengste situatie: levering van partijen op basis van partijkeuringen indien de verwachtingen en steekproeven niet met elkaar overeenkomen; • normale situatie: periodieke, aselecte partijkeuringen ter verificatie van de ve rwachting. De k-waarde wordt geactualiseerd op basis van de in het kader van de kwaliteitscontrole vastgestelde partijkeuringen.
TNO-NITG / Chemielinco
10/10
2.4.1
Soorten grond en wettelijk kader Het instrument is toepasbaar voor schone grond en grond als categorie 1 of 2 bouwstof.
2.4.2
Capaciteit / om hoeveel grond gaat het Momenteel zijn enkele bedrijven/grondbanken gecertificeerd voor het werken conform deze BRL. Dit betekent dat een organisatie een bedrijf kan inhuren om het grondverzet bij een grootschalig werk onder certificaat te verzorgen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor een gemeente of een bedrijf om zelf het certificaat te verkrijgen. Momenteel wordt deze BRL in enkele grote projecten toegepast. De Betuweroute is de eerste en de grootste met een grondverzet van orde grootte 11.000.000 ton in 6 jaar tijd (waarvan circa 5 Mton onder de BRL 9330 wordt afgevoerd).
2.4.3
Grootte van de partijen 3 Deze BRL is volgens partijen die ermee werken lonend voor partijen groter dan 50.000 m (80.000 ton) per project. Deze beoordeling vanuit de toepassers van de BRL is gebaseerd op een schatting van de gemiddelde voorbereidingskosten omdat deze kosten en de kosten voor de organisatie en administratie een wezenlijk deel van de kosten bepalen. Belangrijke baten zijn vervolgens te realiseren in die projecten waar een lage toetsingsfrequentie kan worden gehanteerd.
2.4.4
Afzetmogelijkheden Schone grond: vrij Grond als bouwstof: toepassing van de op deze wijze gekeurde grond (categorie 1 en 2 grond) in werken die voldoen aan de aanvullende kwaliteitseisen aan deze werken (uitlooggedrag), is eveneens mogelijk. Dit betekent dat de grond ook binnen het gebied zelf kan worden toegepast indien dit als een werk is aangemerkt.
2.4.5
Certificatie / accreditatiemogelijkheden Het certificeren duurt voor een flexibele, kleine organisatie orde grootte 4 maanden. Een reeds geïmplementeerd ISO-kwaliteitssysteem is niet noodzakelijk, maar vereenvoudigt de implementatie van BRL 9330. Inhuren van een gecertificeerde organisatie is mogelijk. Op de correcte naleving van de eisen die de BRL stelt wordt toegezien door een certificerende instelling.
2.4.6
Opbulken / opsplitsen De indeling van de partijen is zodanig dat opbulken niet aan de orde is. Opsplitsen kan in principe tot ’kruiwagenniveau‘ hoewel dat niet wordt aangeraden. Indien onder het normale regime kan worden gewerkt - de steekproeven bevestigen de verwachtingswaarde - dan kan de grond ook buiten de locatie worden toegepast. Afhankelijk van de kwaliteit van het product in werken of als schone grond. Omdat het hier een productcertificaat betreft op basis van een in het kader van het Bouwstoffenbesluit opgestelde BRL conform de Handleiding Certificering is er sprake van een erkend bewijsmiddel. Hergebruik van de grond binnen het werk kan op basis van de definitie van het werk en de voorwaarden die gelden gegeven de milieuhygiënische kwaliteit van de bouwstof.
2.4.7
Eisen aan betrouwbaarheid, risico’s en nadelen Voordeel: De integrale aanpak van het gehele proces van toetsing tot en met hergebruik (voor zover binnen het werk) moet worden gezien als een belangrijk voordeel van BRL 9330. Op het gehele project is toezicht door een certificerende instelling. Dit betekent dat risico's met betrekTNO-NITG / Chemielinco
11/11
king tot de kwaliteit en identiteit van de partij binnen het werk zijn gewaarborgd en dat deze risico’s, net als bij de overige instrumenten alleen nog optreden na overdracht van de grond (hergebruik van de partij 'buiten de poort'). Risico: Er wordt een bepaald risico geaccepteerd dat slechte partijen, die niet in de steekproeven zijn bepaald, voor een betere categorie materiaal doorgaan. Dit risico kan worden verminderd door extra maatregelen als vooronderzoek, borging van de partijdefinitie en toezicht op grondstromen. Voordeel: in de BRL is de toetsingswijze omschreven. Hierdoor treden geen interpretatieverschillen op in verschillende provincies / gemeenten. Risico: Wel is vanwege de steekproefsgewijze keuring het risico groter dat een deelpartij van 2000 ton van een onder certificaat geleverde partij bij een keuring in het kader van de handhaving wordt afgekeurd. Voordeel: De gecertificeerde grond wordt veelal binnen het gebied gehouden waar het vandaan komt. Dit leidt tot een hoogwaardige toepassing volgens de ladder van Lansink, al wordt hier niet gewerkt met een vergelijking met de gebiedseigenkwaliteit (zoals het geval is in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet) maar op basis van de categorie-indeling uit het Bouwstoffenbesluit. Ook wordt hiermee bespaard op transport(kosten). Betrouwbaarheid: De kans dat de werkelijke kwaliteit van partijen afwijkt van de opgegeven kwaliteit is groter dan bij grondkeuringen / de BRL 9308, omdat niet meer elke partij wordt gekeurd. Het instrument is betrouwbaarder dan actief bodembeheer op basis van bodemkwaliteitskaarten, omdat in aanvulling hierop het grondstromenbeheer beter is geregeld en de grondstromen, die van keuring zijn vrijgesteld, nog wel steekproefsgewijs worden gecontroleerd.
2.5
Actief bodembeheer op basis van bodemkwaliteitskaarten Voor een vastgestelde regio (meestal een gemeente, of deel van een gemeente zoals een ontwikkelingslocatie) wordt op basis van beschikbare en eventuele aanvullende bodemonderzoeken een kaart opgesteld met daarin de bodemkwaliteit in specifieke zones. De kwalificatie van deze zones heeft geen directe relatie met het Bouwstoffenbesluit, maar vertoont wel grote overeenkomsten omdat de samenstellingswaarden Bouwstoffenbesluit voor veel stoffen overeenkomen met streef- en interventiewaarden van de Wet Bodembescherming. Het hergebruik van grond vindt plaats in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet.
2.5.1
Soorten grond en wettelijk kader De werkwijze is in principe geschikt voor alle soorten grond voorzover deze niet sterk is veront reinigd, en zolang de werkwijze past binnen het kader van het lokaal van kracht zijnde bodembeheerplan. Het kader is de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet en de daaronder ressorterende Interim-Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten. Vrij grondverzet (grondverzet zonder partijkeuring) is mogelijk in de schone zones (gedefinieerd als zones waarvoor geldt dat 95% van een serie van minimaal 20 metingen kleiner is dan de tussenwaarde). In de overige zones dienen partijkeuringen te worden verricht om vast te stellen of de grond geschikt is om als bodem te worden hergebruikt. Volgens de Interim-Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten dienen deze partijkeuringen conform de voorschriften van het Bouwstoffenbesluit te worden verricht.
2.5.2
Capaciteit / om hoeveel grond gaat het In principe gaat het om alle grondverzet binnen het gebied waarvoor de bodemkwaliteitskaart is vastgesteld. Een kwantificering van de grondstromen die op Nederlandse schaal op basis van TNO-NITG / Chemielinco
12/12
dit instrument worden hergebruikt is niet goed mogelijk. Wel wordt op verschillende grote ontwikkelingslocaties, zoals bijvoorbeeld Leidsche Rijn bij Utrecht met dit instrument gewerkt. 2.5.3
Grootte van de partijen De omvang van een partij is geen criterium.
2.5.4
Afzetmogelijkheden De afzet van grond die voldoet aan de voorwaarden van het bodembeheerplan is vrij als de verwachte / geconstateerde kwaliteit beter is of gelijk is aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.
2.5.5
Certificatie / accreditatiemogelijkheden In principe bestaat de mogelijkheid om het beheersingsproces te certificeren onder een ISO 9001 certificaat. Voor zover bekend wordt hier geen gebruik van gemaakt. Indien partijkeuringen nodig zijn, dienen deze door een in het kader van het Bouwstoffenbesluit door de Ministers van VROM en V&W aangewezen instantie te worden verricht. Voor het maken en vaststellen van een bodembeheerplan zijn (vooralsnog) geen nadere eisen gedefinieerd. Mogelijk dat hiervoor in de toekomst gekwalificeerde intermediairs worden vereist conform een nieuwe BRL van SIKB, maar dit is nu nog niet verplicht.
2.5.6
Opbulken / opsplitsen Alle partijen mogen ongeacht de grote en herkomst (wel afkomstig binnen het beheersgebied) worden toegepast, indien wordt voldaan aan de voorwaarde dat de toe te passen grond van vergelijkbare of betere kwaliteit is als de bodem in de toepassingszone.
2.5.7
Eisen aan betrouwbaarheid, risico’s en nadelen Risico: Geconstateerd is dat de diverse gemeenten en provincies een ander beleid hanteren. Zo hanteren de Provincies Zuid-Holland en Gelderland een geheel andere definitie van een grondwerk. Volgens Zuid-Holland kunnen - vrij vertaald - in principe alle grondwerken in het kader van actief bodembeheer worden aangelegd. Gelderland stelt echter dat voor bepaalde werken (met name geluidswallen) de Vrijstellingsregeling grondverzet niet van toepassing is. Men ziet dat als werken die vallen onder het kader van het Bouwstoffenbesluit. Een ander voorbeeld is het gegeven dat op dit moment sommige gemeenten een indicatieve partijkeuring accepteren om de hergebruikskwaliteit vast te stellen in plaats van een officieel bewijsmiddel. Risico: Borging van de grondstromen is zeer afhankelijk van het beheersplan en partij die toezicht houdt op de naleving - veelal de gemeente. Er zijn geen structurele regels gesteld waaraan het toezicht op de grondstromen moet voldoen. Dit betekent dat de kwaliteit van het toezicht, met name de bereidheid van de gemeente hierin te investeren, een belangrijke voorwaarde is voor goed gebruik van het instrument. Deze is vooralsnog niet te kwantificeren. Wel wordt er gewerkt aan een Handhaving Uitvoering Methodiek (HUM) voor grondstromen. Risico: De huidige bodemkwaliteitskaarten worden veelal gemaakt op basis van verkennend bodemonderzoek en zijn niet gerelateerd aan partijkeuringen. Verkennend onderzoek levert veelal een slechter beeld van de kwaliteit op dan de daadwerkelijk aanwezige gemiddelde gehalten. Nadeel: het tijdstraject van het maken van gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten, het opstellen van een bodembeheerplan en vaststelling van beiden door het college van B&W is lang. Indien in een gemeente nog geen stappen in dit traject zijn gezet, moet rekening worden gehouden met een invoeringsperiode van 1,5 tot 2 jaar. Voordeel: De mogelijkheid bestaat voor hoogwaardig hergebruik: bodem wordt hergebruikt als bodem.
TNO-NITG / Chemielinco
13/13
Voordeel: De lage kosten van de kwaliteitsbepaling voor - relatief - schone grond. De opbrengst is geheel afhankelijk van de omzet aan grondstromen in de relatief schone gebieden. Verwacht wordt dat het slechts een additionele besparing is voor de meeste gemeenten en dat het instrument niet rendeert uit grondstromen alleen. Voordeel: Door hergebruik binnen het gebied zijn de transportkosten laag. Hiermee is het toezicht in principe ook gemakkelijker. Betrouwbaarheid: de betrouwbaarheid van dit instrument is niet eenduidig definieerbaar. Deze is met name afhankelijk van de kwaliteit van de bodemkwaliteitskaart en het bijbehorende bodembeheerplan. Indien de bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op volledig en gedetailleerd vooronderzoek, waarbij gegevens digitaal en op kaart zijn vastgelegd, is het risico dat foute partijen in schone gebieden worden hergebruikt klein. Vooralsnog is het toezicht op de kwaliteit van de kaart en het beheer van de grondstromen niet geregeld en worden geen kwaliteitseisen aan opstellers /gebruikers gesteld. Dit betekent dat de betrouwbaarheid per gemeente sterk kan variëren.
2.6
Overigen Naast de bovengenoemde instrumenten zijn er nog een aantal gerelateerde instrumenten: • BRL 9306 zand uit baggerspecie • BRL 9309 gereinigde grond; • BRL 9313 zand en grind uit dynamische winning; • BRL 9320 zuiveringsslib; • BRL 9321 zand en grind; • BRL 9333 grond uit boortunnels; Naast deze instrumenten is er ook nog een groep verwerkers waarvan de acceptatievoorwaarden in de milieuvergunning afwijkt van het Bouwstoffenbesluit.. Voorgaande instrumenten zijn in principe verder niet in beschouwing genomen omdat het hier specifieke toepassingen voor bepaalde grondproducten betreft. Vanuit de doelstelling van het project, namelijk het aanbieden van een beslismodel voor het bepalen van het meest geschikte instrumentarium voor het hergebruik van grond, zijn deze instrumenten voor de doelgroep (met name gemeenten en projectorganisaties) niet direct relevant. Immers, voor grond die bij een van deze specifieke 'bronnen' vrijkomt is evident dat het betreffende instrument dient te worden toegepast. Met name de laatste mogelijkheid - verwerkers van grond met van het Bouwstoffenbesluit afwijkende acceptatievoorwaarden - vertroebelt het zicht (voor het onderhavige onderzoek) op welk instrumentarium moet worden gehanteerd. In dergelijke situaties geldt dat: • De analyses veelal niet conform AP04 hoeven te worden verricht; • Er sprake is van specifieke normwaarden die afwijken van het Bouwstoffenbesluit. Daarbij wordt opgemerkt dat de situatie binnen het bedrijf is vastgelegd in de milieuvergunning en dat de naleving van de milieuvergunning door de handhaver wordt gecontroleerd.
TNO-NITG / Chemielinco
14/14
3 VERGELIJKENDE ANALYSE
3.1
3.1.1
Kosten analyse
Scenario's Om een kosten analyse te kunnen uitvoeren zijn een aantal voorbeeld scenario's gedefinieerd. De gekozen scenario's met en de daarbij behorende schattingen van de kosten zijn afgeleid uit de gegevens die uit de interviews / literatuur zijn verkregen en kunnen als volgt worden omschreven: Scenario 1 Grootschalig infrastructureel werk Het betreft twee projectorganisaties die grootschalig grondverzet gaan toepassen binnen een gebied waar ook ruimte is voor hergebruik. Het eerste werk, scenario 1A, betreft de aanleg van een provinciale weg in landelijk gebied. Het werk heeft een omvang van 200.000 ton per jaar, Scenario 1B betreft de aanleg van een HSL-traject met een omvang van 5.000.000 ton / jaar. De beide projectorganisaties hebben deskundigheid op het gebied van bodem / grondstromen in huis, maar zijn nog niet gecertificeerd voor een BRL. Evenmin zijn voor de betreffende gebieden bodemkwaliteitskaarten opgesteld. Wel is voor de verwerving van de gebieden verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het maken van een bodemkwaliteitskaart / verwachtingskaart voor het gebied behoort tot de mogelijkheden, waarbij van circa 20% van het gebied nog geen gegevens beschikbaar zijn.Het gebied kent de volgende kwaliteit: • Schone grond 80%; • Categorie 1 grond 15 % • Overig (categorie 2 en te reinigen) 5 %. Beide scenario’s (1A en 1B) verschillen feitelijk dus alleen qua volume van het grondverzet van elkaar. Scenario 2 Civiel werk in bebouwd gebied Dit scenario betreft een projectorganisatie, bouwbedrijf of een gemeentelijke dienst, die bij de uitvoering van haar werken veel relatief kleine partijen grond over heeft. Het gaat om 40 partijen van 100 ton, 20 partijen van 2000 ton en 1 partij van 10.000 ton (totaal 50.400 ton). De organisatie heeft deskundigheid op het gebied van bodem en grondstromen, maar is niet gecertificeerd voor een BRL. Ook is er nog geen gemeentelijke bodemkwaliteitskaart gemaakt; het zelf maken van een bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan behoort niet tot de mogelijkheden. Wel is een deel van de gebieden in verband met bouwvergunningen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd; hieruit blijkt de volgende kwaliteit: • Schone grond 20%; • Categorie 1 grond 70 % • Overig (categorie 2 en te reinigen) 10 %. Scenario 3 Grondstromen in de stadsvernieuwing Het betreft de uitwerking van een gemeentelijke organisatie die in binnenstedelijk gebied grond over heeft bij de uitvoering van haar werken in het kader van de stadsvernieuwing. Het opstellen van een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart voor het stadsvernieuwingsgebied behoort tot de mogelijkheden. De overige aannames zijn hetzelfde als de vorige voorbeelden, alleen betreft het grond met een relatief slechte kwaliteit. Het gaat om 96 partijen van 1000 ton en 40 partijen van 100 ton. De partijen zijn te klein en te heterogeen om gebruik te maken van de BRL 9330 voor grootschalige werken.
TNO-NITG / Chemielinco
15/15
De • • •
partijen hebben de volgende kwaliteit: Schone grond 10%; Categorie 1 grond 50 % Overig (categorie 2 en te reinigen) 40 %.
Scenario 4 Woningbouw in landelijk gebied Het betreft de uitwerking van een tweetal scenario's van gemeentelijke organisaties die in hun uitbreidingsgebieden in landelijke gebied grond kunnen hergebruiken. In de eerste gemeente (scenario 4A) is sprake van hergebruik van 20.000 ton grond per jaar, in de andere gemeente (scenario 4B) gaat het om 100.000 ton per jaar. De overige aannames zijn hetzelfde als de vorige voorbeelden, alleen betreft het grond met een relatief goede kwaliteit. De • • •
gebieden kennen de volgende kwaliteit: Schone grond 80%; Categorie 1 grond 15 % Overig (categorie 2 en te reinigen) 5 %. Beide scenario’s (4A en 4B) verschillen feitelijk dus alleen qua volume van het grondverzet van elkaar.
Scenario 5: de incidentele partij In dit scenario wordt een bedrijf of gemeentelijke dienst eenmalig of incidenteel met een partij grond geconfronteerd. Bijvoorbeeld de beheerder van het gemeentelijke zwembad, die eenmalig bij de aanleg van een nieuw bad een partij van 2000 ton grond moet afvoeren. De kwaliteit van de grond is vooraf niet bekend. 3.1.2
Uitkomsten van de kostenanalyse De gedefinieerde scenario’s (met uizondering van scenario 5) zijn doorgerekend met het ontwikkelde model BHG (zie hoofdstuk 4). Hierin zijn voorbereidingskosten opgenomen en zijn operationele kosten en kosten voor de uitvoering van partijkeuringen verwerkt (zie figuur 7 als voorbeeld). In onderstaande tabel zijn de keuringskosten per ton (prijzen exclusief BTW, prijspeil medio 2002) samengevat voor deze scenario's. Tabel 1 Keuringskosten per ton voor de verschillende uitgewerkte scenario's minimale kosten per ton
Scenario 1 (€)
Scenario 2 Scenario 3 (€) (€)
Scenario 4 (€)
Scenario 5 (€)
1A
1B
4A
4B
Partijkeuringen SIKB BRL 1000
0,98
0,94
2,77
2,93
2,22
1,96
1,28
NEN 5740 in-situ
0,25
0,04
Nvt
2,96
2,23
2,02
1,48
BRL 9308 eigen beheer
Keuring onder productcertificaat 1,20 0,93 2,34 2,59
3,44
2,46
Nvt
BRL 9308 uitbesteed 1)
0,95
2,19
1,90
1,28
nvt
1,80
Nvt
0,97
0,60
Nvt
BRL 9330 2) Actief Bodembeheer
0,92
1,34
2,09
Verwachtingskaart / Bodemkwaliteitskaart 0,52 0,04 nvt Nvt 0,29
0,19
nvt
1,94
1) Uitbesteding betekent dat de keuring en afvoer van grond wordt uitbesteed aan een bestaande erkende grondbank. 2) BRL 9330 betreft ook een erkend productcertificaat, maar lijkt wat betreft werkwijze meer op actief bodembeheer omdat gewerkt wordt met een verwachtingskaart voor de bodemkwaliteit met alleen steekproefsgewijze keuring
TNO-NITG / Chemielinco
16/16
Wanneer bij de selectie van het instrumentarium alleen de financiële argumenten worden meegewogen, dan valt het volgende op: • het beste instrument (horend bij de in de tabel vetgemaakte prijzen) hangt sterk samen met het gekozen scenario; • het uitvoeren van individuele partijkeuringen conform SIKB BRL 1000 heeft alleen in scenario 5 (een enkele partijkeuring) de voorkeur; • het uitvoeren van in-situ partijkeuringen heeft bij scenario 1 - dus bij de uitvoering van grootschalige infrastructurele werken in een relatief schoon gebied - de voorkeur; • het oprichten van een eigen grondbank heeft in geen van de situaties de voorkeur. In de praktijk zullen met name lokale en regionale afwegingen bepalend zijn bij het besluit om een eigen grondbank op te richten; • Het afvoeren van grond naar een bestaande grondbank heeft vooral de voorkeur in bij scenario 2. Dit ligt voor de hand gezien het grote aantal kleine partijen dat bij dit scenario vrijkomt; • De BRL 9330 heeft de voorkeur in situaties met veel grondverzet in relatief schoon gebied (scenario 1b); • Het gebruik van bodemkwaliteitskaarten heeft vooral de voorkeur bij scenario 4: de ontwikkeling van een woonwijk in een relatief schoon gebied. 3.1.3
Kanttekeningen bij de kosten analyse Bij de uitgevoerde kostenberekening kunnen de volgende opmerkingen en kanttekeningen worden geplaatst: • Regionale verschillen in het prijsniveau zijn niet verwerkt. • Voorbereidingskosten, zoals de kosten voor certificering en het maken van een bodemkwaliteitskaart, worden afgeschreven over een periode van 5 jaar. • De kosten die voortkomen uit overdacht van grond zijn in het algemeen groter dan de keuringskosten. Aangezien deze sterk in de tijd en per regio variëren als gevolg van de grote lokale schommelingen in vraag en aanbod, konden deze niet in een kosten en baten analyse worden meegenomen. Om dezelfde reden zijn evenmin de kosten van inrichting van (tijdelijke) depots of het transport naar werken gekwantificeerd. • De kosten voor keuring van grond via commerciële intermediairs zoals grondbanken kan duurder zijn dan in de tabel is aangegeven, aangezien deze de organisatiekosten overnemen en de prijs additioneel zullen verhogen met de factoren winst en risico. Deze kosten worden meestal niet direct verrekend maar via de kosten van de af te voeren grond. • De totale kosten voor de organisatie zullen veelal lager uitvallen door verminderd eigen regelwerk en mogelijk betere prijzen die door een intermediair op de markt kunnen worden verkregen. Dit betekent dat als er in de regio al grondbanken zijn, er weinig kostenbesparing mogelijk zal zijn door het opzetten van een eigen organisatie onder certificaat BRL 9308. Met name het eerste jaar moet rekening worden gehouden met relatief hoge certificatie- en organisatiekosten als een grondbank met eigen erkenning wordt opgezet. • Voor het maken van een bodemkwaliteitskaart en een verwachtingskaart t.b.v. BRL 9330 is de aanname gedaan dat veel gegevens uit het verkennend bodemonderzoek aanwezig zijn en dat maar in ca 20% van het gebied aanvullend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. De hoeveelheid aanvullende boringen / metingen is afhankelijk van het totale oppervlak en de laagdikte. Hier is gerekend met een gemiddelde laagdikte van 2,5 m-mv .Indien gewerkt wordt een bodemkwaliteitskaart is de aanname gedaan dat in het algemeen schone grond niet hoeft te worden gekeurd, terwijl categorie 1 en 2 grond wel moet worden gekeurd. • De organisatiekosten zijn uitgedrukt in een schatting van de benodigde arbeidstijd vermenigvuldigd met een eenheidstarief voor een fulltime arbeidsplaats (inclusief werkplekkosten). • Over het algemeen komt de kosten analyse het gunstigst uit wanneer met een gesloten grondbalans kan worden gewerkt. Dit is een voordeel voor de werkwijze op basis van bodemkwaliteitskaarten of BRL 9330.
TNO-NITG / Chemielinco
17/17
3.2
Overige verschillen
3.2.1
Verschillen in de nauwkeurigheid van de omvangsbepaling Er zijn verschillende eisen aan de nauwkeurigheid bij de bepaling van de partijgrootte in de BRL SIKB 1000 en BRL 9308. De eerste is 25 %, de tweede 10 %. In principe mag het verschil tussen deze nauwkeurigheidseisen aan het opmeten van de omvang niet uitmaken voor de keuring en de kwaliteit van het product. In de praktijk worden deze marges soms gehanteerd om minder deelpartijen te hoeven analyseren.
3.2.2
Verschillen in normen waaraan moet worden getoetst In BRL 9330 is geanticipeerd op een gewenste aanpassing van de norm voor minerale olie van schone grond: de organische stofcorrectie kent een minimum van 10 % in plaats van 2 %. BRL 9308 kent een afwijkende regeling voor het uitvoeren van uitloogonderzoek. Zo kan het gebeuren dat een handhavingskeuring een ander keuringsregime hanteert en zodoende op basis van in principe dezelfde uitkomsten tot een andere conclusie komt. Bij de vergelijking is het risico dat doelbewust wordt gefraudeerd op gebieden die wel onder controle staan niet meegewogen. Als algemeen idee wordt hierbij gesteld dat het risico op fraude toeneemt naarmate: • het financiële gewin groter is; • het toezicht minder is; • complexe regelgeving het toezicht moeilijker maakt. Wat dit betreft lijkt enerzijds het werken met BRL 9308 of 9330 gunstig te zijn, omdat hier grote delen van het proces worden geborgd. Anderzijds is werken met bodemkwaliteitskaarten in de uitvoeringsfase voor relatief schone gebieden gunstig, aangezien hier weinig aanvullend onderzoek hoeft te gebeuren (lage kosten, eenvoudige procedure, hoogwaardig hergebruik, lage transportkosten). Voor relatief verontreinigde gebieden is het werken met een bodemkwaliteitskaart weer minder gunstig, met name wanneer het toezicht niet is geborgd.
TNO-NITG / Chemielinco
18/18
4 SAMENVATTENDE CONCLUSIES FASEN A EN B In fase A en B van het project zijn een aantal verschillende instrumenten voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van grond met elkaar vergeleken. Tevens hebben gesprekken met marktpartijen plaatsgevonden om deze analyse te ondersteunen met ervaringen uit de praktijk. Op basis van de vergelijking wordende volgende conclusies per hoofdgroep van instrumenten getrokken: Partijkeuringen De meest gebruikte instrumenten zijn de depot of in-situ keuringen conform VKB 1018, die ook in de BRL 9308 worden gebruikt. In mindere mate wordt gebruik gemaakt van de in-situ keuringen conform NEN 5740, terwijl dit met name voor grootschalige locaties financieel gunstig kan zijn. Belangrijk voordelen van deze partijkeuringen is de directe inzetbaarheid en juistheid van keuringsresultaten. Dit laatste geldt overigens niet per definitie voor de steekproefsgewijze onderzoeksstrategieën van NEN 5740. Nadelig zijn veelal de kosten. Ook het feit dat het toezicht op de grondstromen zelf niet is geregeld, kan als een belangrijk nadeel worden gezien. Productcertificaten Het grootste deel van de grond, die worden hergebruikt in werken, wordt afgevoerd via grondbanken, die zijn erkend op basis van BRL 9308. Alle uitgaande partijen worden gekeurd conform VKB 1018, maar de keuringskosten per ton zijn veelal lager dan bij de standaard partijkeuring omdat het mogelijk is kleine partijen op te bulken en veelal van uitloogonderzoek kan worden afgezien. Verder is een belangrijk voordeel dat het hele traject tussen keuring en toepassing van de partij is geborgd. Nadeel van dit instrument is dat grond altijd in een werk wordt toegepast en hergebruik als bodem niet tot de mogelijkheden behoort. De BRL 9330 voor grootschalige werken biedt hiervoor meer mogelijkheden, omdat gewerkt wordt een verwachtingskaart voor de bodemkwaliteit, zoals bij actief bodembeheer. De risico's van de BRL 9330, dat grond met een afwijkende kwaliteit wordt geleverd zijn groter, omdat partijen alleen steekproefsgewijs worden gekeurd. Actief bodembeheer / bodemkwaliteitskaarten Vrij grondverzet op basis van bodemkwaliteitskaarten en de Vrijstellingsregeling grondverzet vindt slechts op beperkte schaal plaats. De indruk bestaat dat het maken van een bodemkwaliteitskaart thans alleen zin heeft als deze kaart voor meerdere functies kan worden gebruikt. Naast de informatievoorziening kan de bodemkwaliteitskaart ook een belangrijk hulpmiddel zijn bij het op juiste wijze opbulken van kleine partijen in het kader van andere instrumenten, met name de BRL 9308. Overige instrumenten Een belangrijk deel van de particuliere grondstromen en de grondstromen in kleine gemeenten maakt nog geen gebruik van het nieuwe instrumentarium. Ook oude vigerende regelingen, zoals de werken die als inrichting een milieuvergunning hebben waarin een van het Bouwstoffenbesluit afwijkende acceptatieregeling is opgenomen, maken het mogelijk dat andere keuringswijzen worden gevolgd, die in deze studie buiten beschouwing zijn gebleven.
TNO-NITG / Chemielinco
19/19
Kosten vergelijking Op basis van de kosten analyse worden de volgende conclusies getrokken: 3 • Voor gemeenten met grondstromen kleiner dan 20.000 m per jaar is het financieel niet aantrekkelijk om een eigen grondbank / gronddepot te hebben. Afhankelijk van de situatie kan de grond het beste worden aangeboden aan een grondbank, dan wel worden onderzocht met partijkeuringen conform de NEN 5740 of VKB protocol 1018 • Tussen de 20.000 en 40.000 ton wordt het voor een gemeente lonend om een tijdelijk depot te hebben, eventueel in samenwerking met regionale grondbank, waar kleine partijen grond op basis van herkomst / verkennend onderzoek kunnen worden opgebulkt en in grotere partijen worden gekeurd. De keuze of zelf een grondbank wordt opgezet of dat aan een bestaande grondbank wordt geleverd, is afhankelijk van de kosten en baten die afvoer van de grond met zich meebrengt. • Indien werken worden gepland met grondstromen groter dan 200.000 ton, dan komt BRL 9330 in aanmerking. Het werken volgens deze BRL heeft dan snel financiële en organisatorische voordelen. • Indien de grond binnen de - relatief schone - uitbreidingsgebieden blijft, dan kan het beste met actief bodembeheer / bodemkwaliteitskaarten of - grootschaliger - met BRL 9330 worden gewerkt. Is reeds een bodemkwaliteitskaart aanwezig, dan zijn de kosten voor het gebruik hiervan lager dan in de kostenramingen is uitgewerkt. Voor de voorgaande conclusies geldt dat deze anders kunnen luiden indien naast de kosten ook andere aspecten worden meegewogen, zoals het soort bewijsmiddel dat wordt verkregen, de afzetmogelijkheden voor grond die is gekwalificeerd met een specifiek instrument, de beschikbare tijd en de aansprakelijkheidsrisico's als grond met een andere kwaliteit wordt geleverd.
TNO-NITG / Chemielinco
20/20
5 BESLISSINGSONDERSTEUNEND MODEL HERGEBRUIKSINSTRUMENTARIUM GROND
5.1
Keuzevraagstukken in het algemeen Bij keuzevraagstukken is er sprake van een aantal vergelijkbare alternatieven waaruit de beste dient te worden gekozen. Soms is de selectie van het beste alternatief eenvoudig, omdat deze slechts afhangt van één of enkele criteria. Bij het toenemen van het aantal criteria wordt de afweging echter snel complexer. Een beslissystematiek kan dan uitkomst bieden. Met een beslissystematiek kan worden gewaarborgd dat de beslissing op een transparante en eenduidige wijze tot stand komt. Om het ontwerp van een beslissystematiek gestructureerd te laten verlopen worden de volgende stappen doorlopen: 1. Definitie van de keuzesituatie 2. Verkenning van alternatieven en criteria 3. Structurering van criteria 4. Ontwikkeling van beslissystematiek 5. Toepassen en evaluatie van de systematiek In de komende paragrafen wordt de invulling van deze stappen voor de “Beslissingsondersteunende Model Hergebruiksinstrumentarium Grond” (BHG) beschreven. Bij de benadering van keuzevraagstukken zijn verschillende insteken – van eenvoudig tot zeer complex – mogelijk. Eenvoudig kan in een aantal situaties betekenen ’te kort door de bocht‘ en daardoor kwalitatief niet wenselijk. Daarentegen kan ook te complex betekenen dat de beslissing op onnavolgbare wijze tot stand komt en niet reproduceerbaar is; kwalitatief dus ook niet wenselijk. Enkele mogelijke benaderingen van keuzevraagstukken wordt hierna weergegeven (van eenvoudig naar complex) [10]. Benadering 1: Expert guess ten aanzien van alternatieven Deze benadering houdt in dat de alternatieven rechtstreeks door ‘experts’ worden beoordeeld (bijvoorbeeld door + en – toe te kennen). De afweging van voor- en nadelen vindt in feite plaats in de hoofden van deze experts. De eindbeoordeling vindt plaats door bijvoorbeeld de middeling van de individuele scores. Tabel 2 geeft het idee van benadering 1 weer. Tabel 2 Voorbeeld van en beoordeling op basis van een expert quess Alternatief 1 Alternatief 2 Alternatief 3
Expert 1 + 0 -
Expert 2 + +
Expert 3 + ++ -
eindoordeel + +++ -
Benadering 2: Kwalitatieve multi-criteria-analyse zonder of met weging Bij deze benadering worden criteria gedefinieerd (factoren die het oordeel over de alternatieven beïnvloeden). Door middel van een ‘educated guess’ geven betrokkenen de score van de alternatieven op de verschillende criteria. De score die de experts toekennen is kwalitatief, bijvoorbeeld ++, +, 0, -, --, of goed, matig, slecht. Een kwalitatieve beoordeling is nodig omdat de criteria nog steeds abstract zijn en dus niet direct waarneembaar of meetbaar. De eindbeoordeling vindt plaats door bijvoorbeeld de middeling van de scores per criterium. Daarbij is nog een extra alternatief mogelijk. Aan de verschillende criteria kunnen weegfactoren worden toegekend. De totaalscore van een alternatief wordt dan bepaald door eerst de afzon-
TNO-NITG / Chemielinco
21/21
derlijke scores van alternatieven te vermenigvuldigen met de betreffende gewichten en dan de gewogen scores op te tellen. Tabel 3 en Tabel 4 geven voorbeelden van een kwalitatieve en een gewogen kwalitatieve multicriteria analyse. Tabel 3 Voorbeeld van een kwalitatieve multicriteria-analyse Alternatief 1 Alternatief 2 Alternatief 3
Criterium 1 + 0 -
Criterium 2 + +
Criterium 3 + -
eindoordeel + 0 -
Tabel 4 Voorbeeld van een gewogen kwalitatieve multi-criteria analyse Criterium 1 voor w eging
Criterium 1 na weging
Criterium 2 voor w eging
Criterium 2 na weging
Criterium 3 voor w eging
Criterium 3 na weging
eindoordeel
+ 0 -
+++ 0 ---
+ +
-++ ++
+ -
+ -
++ + --
Alternatief 1 Alternatief 2 Alternatief 3
Benadering 3: Kwantitatieve multi-criteria-analyse zonder of met weging Bij deze benadering worden kwantificeerbare criteria gedefinieerd (bijvoorbeeld emissie, kosten, tijd). Er is voor de beoordeling van alternatieven dus geen ’educated guess‘ meer nodig. Doordat het meestal zo is dat de verschillende criteria in andere eenheden worden uitgedrukt (kg, € of uur) is er een standaardisatiestap nodig om tot een eindoordeel te komen. Na de standaardisatiestap kan de eindbeoordeling plaatsvinden, door bijvoorbeeld de middeling van de scores per criterium. Evenals bij kwantitatieve multi-criteria analyse is hier een uitbreiding mogelijk door een weging toe te passen. De totaalscore van een alternatief wordt dan bepaald door eerst de afzonderlijke scores van alternatieven te vermenigvuldigen met de betreffende gewichten en dan de gewogen scores op te tellen. Tabel 5en Tabel 6 geven voorbeelden van een kwalitatieve en een gewogen kwalitatieve multicriteria analyse. Tabel 5 Voorbeeld van een kwantitatieve multicriteria-analyse Kosten
Alternatief 1 Alternatief 2 Alternatief 3
Kosten na standaardisatie
10 50 25
100 20 40
Tijd
Tijd na standaardis atie
Eindoordeel
0,2 0,1 1
50 100 10
75 60 25
Tabel 6 Voorbeeld van een gewogen kwantitatieve multi-criteria analyse
Alternatief 1 Alternatief 2 Alternatief 3
Kosten
Kosten na Standaardisatie
10 50 25
100 20 40
Kosten na weging (factor 2)
200 40 80
Tijd
0,2 0,1 1
Tijd na standaardisatie
50 100 10
Tijd na weging (factor 1)
50 100 10
Eindoordeel
83 47 30
Benadering 5: Geneste Multi-criteria analyse Deze benadering komt overeen met de kwantitatieve multi-criteria analyse, met als verschil dat de voor de toekenning van de gewichten een op zichzelf staande multi-criteria analyse wordt
TNO-NITG / Chemielinco
22/22
toegepast. Als criteria in de analyse worden dan de factoren gebruikt die van invloed zijn op de grootte van het gewicht. Tabel 7 geeft een voorbeeld van een geneste multi-criteria analyse Tabel 7 Voorbeeld van een geneste multi-criteria analyse
Weegfactor Kosten Weegfactor tijd
Criterium 1
Criterium 2
6
5
10
7
2
5
2
3
Kosten na standaardisatie
Kosten na weging (factor 7)
Kosten
Alternatief 1 Alternatief 2 Alternatief 3
5.2
10 50 25
100 20 40
Criterium 3
700 140 280
Eindoordeel weegfactoren
Tijd
0,2 0,1 1
Tijd na standaardisatie
50 100 10
Tijd na weging (factor 3)
150 300 30
eindoordeel
85 44 31
Definitie van de keuzesituatie en verkenning van alternatieven en criteria De definitie van de keuzesituatie en de verkenning van de daarvoor geldende alternatieven en criteria zijn in het eerste deel van dit rapport al beschreven. De ‘alternatieven’ zijn de verschillende instrumenten die kunnen worden ingezet voor het bepalen van de kwaliteit en hergebruiksmogelijkheden van de grond (zie hoofdstuk 2). Binnen deze context wordt met instrument bedoeld: een wettelijk erkend middel voor het bepalen van de kwaliteit van een partij grond en het vaststellen van de hergebruiksmogelijkheden ervan. In hoofdstuk 1 is aangegeven (afbakening) dat binnen dit onderzoek vijf instrumenten worden meegenomen. Voor het inzetten van de BRL 9308 voor grondbanken zijn echter twee alternatieve situaties te onderscheiden: (1) de ontdoener van grond richt zelf een grondbank op en (2) de ontdoener van grond maakt gebruik van een bestaande grondbank. Door deze uitbreiding zijn in het beslissingsondersteunende model zes keuzesituaties opgenomen: • Depot partijkeuringen conform BRL SIKB 1000 met onderliggende VKB protocol 1018 (of theoretisch ook mogelijk AP04-M); • In-situ partijkeuringen conform de NEN 5740 met name de strategieën Toets-S, Toets-S-Gr, Keu-I en Keu-I-Gr; • Oprichten grondbank conform Productcertificaat BRL 9308 voor grondbanken; • Gebruik maken van bestaande, volgens Productcertificaat BRL 9308 gecertificeerde grondbank; • Productcertificaten voor grond afkomstig uit grootschalige werken conform BRL 9330; • Bodemkwaliteitskaart.
TNO-NITG / Chemielinco
23/23
De kenmerken van deze instrumenten zijn beschreven in hoofdstuk 2. Uit een eerste inventarisatie is een lijst met mogelijke criteria naar voren gekomen: • Kwaliteit van de partijen; • Jaarlijks aanbod; • Grootte van de te beoordelen partijen; • Afzetmogelijkheden voor de grond? Betreft het eigen grond of wordt ook grond van derden gefaciliteerd? • Certificeerbaarheid van de organisatie; • Mate van functiescheiding binnen de organisatie; • Eisen ten aanzien van opbulken en / of splitsen van partijen; • Welk wettelijk kader is naast het Bouwstoffenbesluit van toepassing; • Eisen ten aanzien van de betrouwbaarheid; • Aanwezigheid van ruimte voor gronddepots / grondbanken; • Eisen ten aanzien van voorbereidingstijd en keuringstermijnen.
5.3
Structureren van criteria en ontwerp systematiek Uit de opsomming van potentiële criteria wordt duidelijk dat de uiteindelijke beslissing over het in te zetten instrument complex is. Gezien de complexiteit van de afweging wordt gekozen voor de inzet van een kwantitatieve multi-criteria analyse. De eerste stap bij de uitwerking hiervan bestaat uit het structureren van de criteria. Het doel hiervan is om de criteria onder te brengen bij een beperkt aantal hoofdcriteria op basis waarvan de beoordeling kan worden vereenvoudigd. Het is duidelijk dat er sprake is van zowel kwantificeerbare als niet-kwantificeerbare criteria. Uit de lijst met mogelijke criteria is op de volgende wijze een clustering aangebracht. 1. De productie-omgeving Hieronder worden de criteria samengebracht, die betrekking hebben op de fysieke en organisatorische kenmerken van de ontdoener van de grond. In Tabel 8 zijn de aspecten weergegeven die binnen de productie-omgeving van belang worden geacht.
TNO-NITG / Chemielinco
24/24
Tabel 8 Subcriteria binnen de productie-omgeving Criterium
Toelichting
Type organisatie
Het type organisatie is om verschillende redenen van belang. Het gaat hierbij onder andere om de omvang van de organisatie, de professionaliteit en de certificeerbaarheid van een organisatie voor bepaalde instrumenten. Bij de inzet van een aantal instrumenten is het van belang dat grond tijdelijk kan worden opgeslagen. Opslagcapaciteit is nodig bij het oprichten van een eigen grondbank, maar bijvoorbeeld ook wanneer grond in een eigen beheersgebied moet worden hergebruikt (vraag en aanbod sluiten niet altijd op elkaar aan).
Fysieke ruimte voor (tussen)opslag van grond
Termijn waarop instrument operationeel moet zijn
Voor het gebruik van een aantal instrumenten zal de organisatie die de vrijkomende grond wil afzetten gecertificeerd moeten zijn. Als gevolg van het certificeringstraject zijn deze instrumenten niet direct inzetbaar. Andere instrumenten, zoals de uitvoering van individuele partijkeuringen, zijn door de inzet van reeds gecertificeerde bedrijven, wel direct inzetbaar.
Termijn waarop grond moet kunnen worden afgevoerd (bij een operationeel instrument)
Voor een ontdoener kan het belangrijk zijn om grond direct te kunnen afvoeren naar een eindbestemming. Bij instrumenten waar individuele partijen moeten worden gekeurd is dit niet mogelijk. Hier is men afhankelijk van de tijd die nodig is om de kwaliteit van een partij vast te stellen (tijd voor veldwerk, analyse en rapportage). Bij instrumenten die zijn gebaseerd op een steekproef, bodemkwaliteitskaart of verwachtingskaart is het (in principe) wel mogelijk de grond direct af te voeren. Een aantal instrumenten maakt het mogelijk om niet gekeurde (kleine) partijen op te bulken tot grotere partijen. Door het keuren van die grotere partijen kunnen wezenlijk lagere keuringskosten per ton grond worden gerealiseerd. Bij andere instrumenten valt opbulken buiten de wettelijke mogelijkheden. Voor een ontdoener van grond is het daarom van belang om te onderkennen of hij te maken krijgt met veel kleinere partijen en daarom gebruik wil maken van de mogelijkheid van opbulken.
De mogelijkheid om nietgekeurde partijen te kunnen opbulken
De mogelijkheid om gekeurde partijen te kunnen splitsen in kleinere deelpartijen
Een aantal instrumenten maakt het mogelijk om gekeurde partijen te splitsen in kleinere deelpartijen. Bij andere instrumenten valt het opsplitsen van partijen buiten de wettelijke mogelijkheden, het geen impliceert dat kleinere partijen dan opnieuw dienen te worden gekeurd. Voor een ontdoener van grond is het daarom van belang om te onderkennen of gebruik wil maken van de mogelijkheid van opsplitsen.
De criteria hebben allen een kwalitatief karakter. Via een beoordeling van de criteria en het toekennen van een score door experts zijn de kwalitatieve criteria omgezet in een kwantitatieve beoordeling. 2. De afzet-omgeving Hieronder worden de criteria samengebracht, die betrekking hebben op (potentiële) afzet van de grond, In Tabel 9 zijn de aspecten weergegeven die binnen de afzet-omgeving van belang worden geacht.
TNO-NITG / Chemielinco
25/25
Tabel 9 Subcriteria binnen de afzet-omgeving Criterium De afzetmogelijkheden binnen het eigen beheersgebied
Inschatting van de belangrijkste afzetmogelijkheden De zekerheid die wordt geëist ten aanzien van de kwaliteit van individuele partijen De borging van het leveringstraject
De eisen die worden gesteld ten aanzien van een 'duurzame' toepassing
Toelichting Een aantal instrumenten zijn specifiek bedoeld voor de afzet van grond binnen een eigen beheersgebied. De aan- of afwezigheid van deze mogelijkheden zijn sterk sturend bij de eventuele inzet van deze instrumenten. Door regionale verschillen in de uitwerking van regels is het bij een aantal instrumenten mogelijk dat aan het toepassen van grond buiten de regio van herkomst beperkingen worden opgelegd. Een afnemer van grond bepaalt welke bewijsmiddelen hij accepteert. Belangrijk is het om te weten of de afnemer wil dat elke partij individueel is gekeurd, of dat een steekproefsgewijze keuring volstaat. Een aantal instrumenten richt zich specifiek op de kwaliteitsborging van het keuringstraject. Voor het traject na de uitvoering van een partijkeuring is bij die instrumenten in formele zin niets vastgelegd. Bij andere instrumenten beslaat de kwaliteitsborging zowel het keuringstraject als het traject waarin de grond wordt vervoerd en op de eindbestemming wordt toegepast. Met een duurzame toepassing wordt in deze context twee aspecten meegewogen. Het eerste aspect heeft betrekking op de toepassing van vrijkomende grond. Volgens de in de Nota 'Grond Grondig Bekeken' uitgewerkte 'Ladder van Lansink' is een toepassing als bodem de meest duurzame toepassing, gevolgd door hergebruik in een werk. Reinigen of in het uiterste geval storten zijn de minst duurzame toepassingen. Een tweede aspect heeft betrekking op het transporteren van grond. Hiervoor geldt het minimaliseren van transport als duurzaamheidsprincipe.
Ook hiervoor geldt dat de criteria allen een kwalitatief karakter hebben. Via een beoordeling van de criteria en het toekennen van een score door experts zijn de kwalitatieve criteria omgezet in een kwantitatieve beoordeling. 3. Kosten Hieronder worden de aspecten samengebracht die van invloed zijn op de kosten voor de inzet van een instrument. In Tabel 10 zijn de aspecten weergegeven die hierbij van belang worden geacht.
TNO-NITG / Chemielinco
26/26
Tabel 10 Subcriteria binnen het hoofdcriterium 'kosten' Criterium De hoeveelheid vrijkomende grond op jaarbasis
De verdeling van de partijgrootte
De kwaliteit van de vrijkomende grond
Het deel van de vrijkomende grond waarvan voorinformatie over de kwaliteit beschikbaar is
Toelichting De hoeveelheid grond is zeer bepalend voor de kosten. Instrumenten waarbij een certificeringstraject moet worden doorlopen of bijvoorbeeld een bodemkwaliteitskaart moet worden opgesteld zijn over het algemeen alleen bij een relatief grote hoeveelheid grondverzet financieel gunstig. Bij de beoordeling van de verschillende instrumenten is het van essentieel belang om te weten of de totale grondstroom bestaat uit veel kleinere partijen, of uit enkele grote partijen. Bij partijen groter dan 50.000 ton is het verder relevant om te weten of deze partijen afkomstig zijn van één of meerdere locaties. De kwaliteit van de vrijkomende grond is van belang omdat op basis daarvan in het model een schatting wordt gemaakt voor welk deel van de te keuren partijen een uitloogproef noodzakelijk is. Verder is dit gegeven van belang om te schatten welk deel van de vrijkomende grond – bij de aanwezigheid van een bodemkwaliteitskaart- zonder partijkeuring kan worden hergebruikt. In veel gebieden is informatie over de kwaliteit van de grond beschikbaar, bijvoorbeeld op basis van verkennende bodemonderzoeken. Hoewel deze informatie niet als een erkende kwaliteitsverklaring kan worden gezien, kan bij een aantal instrumenten deze informatie wel worden ingezet, bijvoorbeeld bij het maken van een bodemkwaliteitskaart.
De te berekenen kosten worden onderverdeeld in voorbereidingskosten, operationele kosten en keuringskosten. Voor een aantal criteria binnen de productie- en afzet-omgeving is het kenmerkend dat deze kunnen leiden tot uitsluiting van bepaalde instrumenten. Voor een aantal instrumenten is het bijvoorbeeld wettelijk niet toegestaan om partijen grond te splitsen. Als het splitsen van partijen voor een ontdoener van de grond van belang is, vallen dus per definitie die instrumenten af die dit niet faciliteren. Omdat uitsluitingen mogelijk toch onbedoeld optreden (bijvoorbeeld omdat de mogelijkheid om op te splitsen nu ook weer niet essentieel is), laat het beslissingsondersteunend model zien op basis waarvan eventuele uitsluitingen optreden.
TNO-NITG / Chemielinco
27/27
6 TOELICHTING OP HET BHG-MODEL Het Beslissingsondersteunend model Hergebruiksinstrumentarium Grond (BHG) is door TNONITG, in samenwerking met Chemielinco ontwikkeld.
6.1
Basisstructuur Het model is als spreadsheet in Excel ontwikkeld en opgebouwd uit negen bladen. Onderstaande figuur schetst de samenhang tussen deze negen bladen. De donker gekleurde bladen zijn de bladen waar de gebruiker toegang toe heeft. De licht gekleurde bladen zijn voor de gebruiker verborgen.
Introductie Geeft een toelichtng op het gebruik van het model
Invoer Gebruiker levert relevante hier invoer
Hulptabel NEN5740 Berekent het aantal benodigde partijkeuringen volgens NEN-systematiek
Kosten Berekent de kosten per ton op basis van geleverde invoer
Scoringstabel Overzicht van hoofd- en subcriteria, de keuzemogelijkheden en de scores per keuzemogelijkheid
Respons berekent op basis van geleverde invoer de scores voor de productie- en afzet-omgeving
Hulptabel BRL9330 Berekent het aantal benodigde partijkeuringen volgens BRL-systematiek
Resultaten Overzicht van resultaten op basis van de uitkomsten van het kostenmodel en de scores uit de respons-tabel Print Hulptabel Maakt een afdruk van de resultaten in zwart/wit mogelijk
Figuur 1
6.2
6.2.1
Opbouw van het BHG-model
Functionaliteit
Algemeen Alle functies binnen het model worden ondersteund door specifieke knoppen. De gebruiker hoeft daardoor in feite geen ervaring te hebben met Excel om het model te kunnen gebruiken. Het verplaatsen binnen het model gebeurt via knoppen bovenaan de pagina’s. Met het doorlopen van het model zijn de donkergekleurde pagina’s (zie figuur 1) bereikbaar. De normale wijze om binnen Excel tussen bladen te verplaatsen via de tabs aan de onderzijde is uitgeschakeld.
TNO-NITG / Chemielinco
28/28
Verder zijn knoppen opgenomen om invoergegevens en resultaten te printen. 6.2.2
Gebruik van het BHG-model Introductiepagina (figuur 2) Het model opent met een introductiepagina. Hier wordt een toelichting gegeven op het doel, de mogelijkheden en de beperkingen van het model. Daarnaast bevat de introductiepagina een disclaimer en een overzicht van de –organisaties die betrokken zijn geweest bij het opstellen van het BHG-model. Vanuit de introductiepagina is het alleen mogelijk om door te gaan naar het invoerblad.
TNO-NITG / Chemielinco
29/29
Figuur 2
Openingspagina van het BHG-model
TNO-NITG / Chemielinco
30/30
Het invoerblad (figuur 3). In dit blad wordt de gebruiker gevraagd om aan de hand ven verschillende vragen keuzes in te voeren. De vragen zijn in drie delen gerangschikt. De vragen over de omvang en kwaliteit van de grondstromen zijn van belang voor de uiteindelijke kostenberekening. Verder worden vragen gesteld die betrekking hebben op de productie-omgeving en de afzet-omgeving. Bij de meeste vragen worden een aantal keuzemogelijkheden voorgelegd. Er zijn een beperkt aantal open vragen, waar de gebruiker de mogelijkheid heeft om zelf percentages in te voeren. Bij een aantal vragen wordt een toelichtende tekst zichtbaar waneer deze met de cursor wordt benaderd. Door middel van knoppen wordt de gebruiker de mogelijkheid gegeven om terug te gaan naar de introductiepagina, de invoergegevens uit te printen of de resultaten te bekijken.
Figuur 3
Het invoerblad van het BHG-model
Resultaten (figuur 4 en 5) In dit blad worden de resultaten van het model op twee manieren weergegeven. De eerste manier laat de beoordeling op basis van de drie hoofdcriteria zien. Voor de beoordeling op basis van de productie- en afzet-omgeving wordt een kleurcode gehanteerd. Deze kleurcode is gebaseerd op de laagste score die aan één van de subcriteria, behorend bij de productie- en afzet-omgeving, is toegekend. Op deze manier wordt in één oogopslag duidelijk of: • de inzet van een instrument mogelijk is (groen); • de inzet van een instrument beperkingen kent (geel en oranje); • de inzet van een instrument uitgesloten is (rood). Voor het criterium kosten worden de berekende kosten per ton vermeld.
TNO-NITG / Chemielinco
31/31
Figuur 4
Eerste deel van de uitvoer (resultaten) van het BHG-model
Daarnaast wordt op grafische wijze een totaalscore voor de verschillende instrumenten weergegeven. Naast een standaard scenario, waarbij de drie hoofdcriteria met een gelijk gewicht worden meegewogen, heeft de gebruiker de mogelijkheid om, door het instellen van gewichten, drie scenario’s te berekenen. De instrumenten die niet kunnen worden ingezet leiden niet tot een score.
TNO-NITG / Chemielinco
32/32
Figuur 5
Tweede deel van de uitvoer (resultaten) van het BHG-model
Vanuit het blad met resultaten bestaat de mogelijkheid om meer inzicht te krijgen in de achterliggende berekeningen. Scoringstabel (figuur 6) Voor meer inzicht in de score voor de productie- en afzetomgeving wordt doorverwezen naar een overzichtstabel met scores. In deze overzichtstabel zijn de scores voor de verschillende instrumenten weergegeven voor elke criterium en daarbij horende keuzemogelijkheid. De scores zijn door een panel van experts vastgesteld. De toegekende scores liggen tussen 0 en 10. Een hoge score betekent dat het instrument voor die specifieke keuzemogelijkheid goed inzetbaar is. Hoe lager de score hoe meer beperkingen er zijn om een instrument in te zetten. Een score van 0 betekent dat de inzet van het instrument is uitgesloten.
TNO-NITG / Chemielinco
33/33
Figuur 6
Scoringstabel van het BHG-model
Kosten (figuur 7) Voor meer inzicht in de kostenberekening wordt doorverwezen naar een tabel waarin de kosten zijn uitgesplitst in een aantal deelposten.
TNO-NITG / Chemielinco
34/34
Figuur 7
Kostentabel van het BHG-model
TNO-NITG / Chemielinco
35/35
7 LITERATUUR 1
Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming, Ministerie van VROM, december 1995.
2
BRL SIKB 1000 Beoordelingsrichtlijn Monsterneming Voor Partijkeuringen Bouwstoffenbesluit, versie 4, vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen Bodembeheer op 14 juni 2001.
3
Accreditatieprogramma Bouwstoffenbesluit (AP04), SIKB, Gouda, 2001.
4
VKB-Protocol 1018 Monsterneming Grond ten behoeve van Partijkeuringen, versie 3, vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen Bodembeheer op 14 juni 2001.
5
BRL 9308, Grond voor toepassing in werken, CROW, april 1999
6
BRL 9330, Grond uit grootschalige projecten, versie BDA-INTRON BV, januari 2001
7
Validatie van de monsternemingsstrategie voor het toetsen van grond conform BRL 9308; Statistische analyse van het SCG / CHG gegevensbestand; TNO-rapport NITG 00-71-B; april 2000
8
Prioriteringsmethode voor milieumaatregelen, TNO-rapport 112314-24609, augustus 1993
TNO-NITG / Chemielinco
36/36