Euregio Maas-Rijn Conferentie
BEROEPSKWALIFICATIES 28/06/2013 C-mine * Genk (B)
Verslag EMR conferentie Beroepskwalificaties 28.06.2013 Genk 1 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
Welkomstwoord Gedeputeerde van economie Marc Vandeput (Belgisch Limburg) Gedeputeerde Vandeput verwelkomt alle aanwezigen op deze conferentie en verwijst naar de symboliek van de locatie: C-mine is een praktijkvoorbeeld van transformatie en innovatie, mede dankzij Europese steun. Tegelijkertijd wordt Genk op korte termijn bedreigd door een forse toename van de werkloosheid omwille van de sluiting van Ford Genk en kent de stad veel laaggeschoolde werknemers en werkzoekenden. Ook elders in de Euregio wordt de bevolking geconfronteerd met bedrijfssluitingen en staat de euregionale economie onder druk. Men kan zich afvragen of er nog altijd plaats is voor industrie in onze regio en voor welk soort industrie? Zijn sluitingen onvermijdelijk of biedt innovatie een uitweg? Wat is de impact op de werkgelegenheid? Moeten we kiezen voor ‘brains’ of hebben ‘hands’ ook een plaats in onze economie? Het afstemmen van vraag en aanbod blijkt een moeilijke evenwichtsoefening. Hierbij komt ook nog de vergrijzingsgolf die de structuur van de arbeidsmarkt zal veranderen. De Atlas van Kansen voor Grensregio’s toont aan dat één gemeenschappelijke arbeidsmarkt in de Euregio het aantal beschikbare jobs zou doen toenemen. Er zijn echter nog veel barrières die werken over de grens bemoeilijken (waaronder sociale, juridische en taalbarrières). Het Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat (SALK) hecht dan ook veel belang aan de ontsluiting van de provincie Limburg. Daarnaast zijn ook initiatieven als bedrijfsstages, werkplekleren en gespecialiseerde opleidingen zowel in het beroepsonderwijs als aan de universiteit nodig om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen. Samenwerking over de grenzen heen kan oplossingen bieden in tijden van crisis.1 Een goed voorbeeld hiervan is de toenemende vraag naar werkkrachten bij VDL Nedcar vanaf 2015, banen die door Ford-werknemers ingevuld zouden kunnen worden. Ook op Europees niveau wordt het belang van arbeidsmobiliteit onderstreept. Het is daarom essentieel om te blijven werken aan beroepskwalificaties via initiatieven zoals levenslang leren, uitwisselingsprojecten en wederzijdse erkenningen. Europese programma’s zoals Erasmus, het Europees Sociaal Fonds en het Europese Globaliseringsfonds ondersteunen deze doelstellingen. Naast beroepskwalificaties moeten uiteraard ook de juridische belemmeringen en de mentale barrière om in een ander land of anderstalige regio te gaan werken, overwonnen worden. Grensregio’s kunnen hierbij als laboratorium en barometer voor het succes van Europese integratie beschouwd worden, en de verhoging van de arbeidsmobiliteit binnen de Euregio kan daarom van grote betekenis zijn voor de hele EU.
Keynote speech arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding in de Euregio Maas-Rijn Minister Oliver Paasch (Duitstalige Gemeenschap van België) Na 20 jaar Europese binnenmarkt bestaan er nog steeds obstakels die grensoverschrijdend werken bemoeilijken. Het betreft diverse factoren (bijvoorbeeld cultuur, fiscaliteit, sociale zekerheid, beroepskwalificaties, …) die zich vooral op het niveau van de nationale wetgeving bevinden. Zo zijn erkenningsprocedures vaak erg complex. Ook in de Euregio Maas-Rijn ligt er nog veel werk op de plank. Toch biedt de binnenmarkt ook een groot potentieel. De Atlas van kansen illustreert dit.
1Grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding vormt één van de kernthema’s van de euregionale toekomststrategie EMR2020 (beschikbaar via www.emr2020.eu ). Het bevorderen van meertaligheid, het verbeteren van de coördinatie van de informatievoorziening en het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van creatieve en knelpuntberoepen zijn hierbij belangrijke doelstellingen waarrond de komende jaren euregionaal samengewerkt zal worden.
2 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
Zowel visie als realisme zijn nodig om deze uitdagingen aan te gaan en het aanwezige potentieel te benutten. Het grensoverschrijdende aspect in beleidsstrategieën is belangrijk. Op dit vlak speelt de euregionale toekomststrategie EMR2020 een belangrijke rol: hierin wordt vanuit een grensoverschrijdend perspectief aandacht besteed aan vijf kernthema’s, waaronder arbeidsmarkt en opleiding. De Euregio Maas-Rijn is in grote mate afhankelijk van de binnenmarkt. Er is zeer weinig informatie over grensarbeiders, toch kan men schatten dat ongeveer 1,5 tot 2% van de beroepsbevolking grensarbeider is. Om dit aantal te verhogen moet men de institutionele en culturele barrières verkleinen. Door analyse en informatieuitwisseling kan de euregionale arbeidsmarkt sterker geïntegreerd worden. Op dit moment zijn er grensinfopunten in Kerkrade en Aken die de nodige informatie voor grensarbeiders kunnen verstrekken. De EMR2020-strategie geeft aan dat meer samenhang en coördinatie tussen de bestaande informatiekanalen wenselijk is. Hierbij kan EURES een belangrijke rol spelen. De bevoegdheden betreffende de erkenning van beroepskwalificaties liggen niet bij de regio’s van de Euregio MaasRijn maar verspreid op verschillende niveaus binnen de lidstaten. Het onderwerp staat ook op de EU-agenda maar is na 20 jaar nog niet voldoende geregeld. Binnen de Euregio Maas-Rijn bestaan er echter al geslaagde initiatieven rond de erkenning van beroepskwalificaties. Het project Euregio Kompetenz is hiervan een interessant voorbeeld. Ook in de Duitstalige Gemeenschap zijn er verschillende initiatieven ondernomen inzake onderwijs en bedrijfsleven. Het gaat bijvoorbeeld om de aansluiting van opleidingen (o.a. een vereenvoudigde toegang tot bachelor opleidingen), duale opleidingssystemen, gezamenlijke opleidingen en campussen, en samenwerkingen tussen competentiecentra, bedrijven en technisch onderwijs. In de Euregio zou het goed zijn om onderwijs te organiseren dat in de buurlanden wordt erkend, daarbij zou het aanleren van vreemde talen een groot voordeel zijn. Een duaal systeem (i.e. waarbij zowel theorie als praktijk aan bod komt) tussen bedrijven en opleidingen kan de arbeidskansen vergroten. Op dit moment bestaat er een dergelijk duaal systeem waarbij 90% van de deelnemers binnen de Duitstalige Gemeenschap na zes weken werk heeft gevonden. Er moet ook gewerkt worden aan het imago van de technische- en beroepsopleidingen en de interesse van meisjes in deze opleidingen moet gestimuleerd worden. Bovendien moet men af van het imago dat ASO beter is dan TSO of BSO en dienen de gelijkwaardigheid en beroepsperspectieven van TSO en BSO benadrukt te worden. De Duitstalige Gemeenschap, Luik en de Duitse KvK werken momenteel samen rond duale stage-opleidingen. Ten slotte is ook Interreg erg belangrijk op het vlak van erkenning van beroepskwalificaties. Europese projecten en programma’s hebben via uitwisseling en samenwerking al tot verbeteringen geleid binnen de Euregio Maas-Rijn. De heer Björn Koopmans, coördinator van de Euregio Maas-Rijn, vestigt de aandacht van de deelnemers op twee reeds vermelde, belangrijke documenten die terug te vinden zijn in de conferentiemap: de publicaties Atlas van kansen voor Zuid-Limburg, Tongeren, Luik en Aken en EMR2020: Een toekomststrategie voor de Euregio Maas-Rijn. Beide documenten zijn richtinggevend voor de toekomst van grensoverschrijdende samenwerking in de Euregio Maas-Rijn. De strategie EMR2020 is intussen ook uitgewerkt in een concreet werkplan EMR 2013-2015.
Het Europees Globaliseringsfonds Isabelle Prondzynski (Europese Commissie) Het Europees Globaliseringsfonds is operationeel sinds 2007 en heeft als doel om werknemers die hun job verliezen omwille van de impact van de globalisering, te helpen zo snel als mogelijk een nieuwe job te vinden. Mevrouw Prondzynski licht de doelstelling en de voorwaarden van het fonds bondig toe aan het publiek. Enkel lidstaten kunnen een aanvraag voor ondersteuning uit het fonds indienen - regio’s, ondernemingen of individuen niet. Alle lidstaten hebben hiervoor contactpunten die verantwoordelijk zijn voor het indienen van aanvragen. De aanvraag kan enkel gaan over ondersteuning in de vorm van actieve arbeidsmarktmaatregelen: ondersteuning bij het zoeken naar een job, een opleiding, vaardigheidsverbetering, outplacement, het opstarten van een zaak, enz. Passieve maatregelen zoals vervroegde pensioenen of werkloosheidsuitkeringen komen niet in aanmerking voor ondersteuning. Het fonds betaalt de helft van de kosten terwijl de lidstaat - of eventueel regio, lokale overheid of privéfondsen - de andere helft betaalt.
3 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
De implementatieperiode bedraagt 24 maanden. Mevrouw Prondzynski noemt het Europees Globaliseringsfonds (EGF) één van de meest ingewikkelde fondsen van de EU. Ze verwijst hierbij onder meer naar de voorwaarden, speciale omstandigheden en de aanvraagprocedure. Zo moeten er minimum 500 ontslagen vallen in één bedrijf gedurende een periode van vier maanden of 500 ontslagen in een bepaalde sector gedurende een periode van negen maanden. Ook de definitie van een ‘werkloze / ontslagen werknemer’ is niet altijd evident. Momenteel heeft er al een tweede gesprek plaatsgevonden tussen het EGF en Vlaanderen met betrekking tot de sluiting van Ford Genk. Er zal zeker een aanvraag ingediend worden. Zoals reeds vermeld, kan een aanvraag in het kader van het EGF enkel gebeuren wanneer de ontslagen gerelateerd zijn aan de impact van de globalisering. Dit kan ook wanneer een bedrijf niet failliet gaat, maar naar een ander land verhuist omwille van de globalisering. Er wordt per aanvraag een beschrijving opgesteld van het specifieke maatregelenpakket. Het is mogelijk dat aan werknemers gevraagd wordt de regio te verlaten – dit kan ook opgenomen worden in het plan. Onder de noemer ‘good practices’ benadrukt mevrouw Prondzynski het belang van vroegtijdig contact tussen de lidstaat en de Commissie, en het indienen van een ontwerpaanvraag. Hierin dienen de globaliseringscontext, het aantal en de context van de ontslagen werknemers, het maatregelenpakket en het implementatieproces duidelijk gedefinieerd te worden. Het EGF-programma is intussen actief sinds 2007 en moet hernieuwd worden. Voor de start van de nieuwe programmaperiode (2014-2020) is door de Commissie een voorstel voor het toekomstige EGF voorbereid. Dit voorstel wordt momenteel besproken in de Europese Raad en het Europees Parlement. Het Parlement heeft al vroeg ingestemd met het voorstel maar binnen de Raad is de nodige meerderheid nog niet bereikt. De afgelopen jaren werden er 105 aanvragen van 20 lidstaten ingediend, gespreid over 33 industriële sectoren waarbij in totaal 95 000 werknemers in aanmerking kwamen voor ondersteuning van het EGF. De aanvragen bedroegen samen meer dan 454 miljoen euro. De meeste aanvragen kwamen uit Spanje, gevolgd door Nederland en Italië. Mevrouw Prondzynski licht ten slotte een schematisch overzicht van de aanvraagprocedure toe en legt ook uit waar het geld van het EGF vandaan komt. Het gaat immers om ‘gerecycleerd’ geld: geld dat niet uitgegeven werd binnen andere Europese programma’s en dat in een reserve voor het EGF terecht komt. Iedere EGF-aanvraag moet nu zowel door de Raad als door het Parlement goedgekeurd worden. Al deze procedures nemen veel tijd in beslag: de betreffende werkgroepen komen bijvoorbeeld slechts één keer per maand samen, alle documenten moeten vertaald worden, enz.
Het Europees Sociaal Fonds Steven Engels (Europese Commissie) Het Europees Sociaal Fonds (ESF) maakt deel uit van de Europese structuurfondsen en is bij uitstek het fonds dat investeert in ‘mensenkapitaal’. In België zijn er tot 2013 zes opeenvolgende ESF-programma’s gerealiseerd. Vandaag wordt er onderhandeld over de volgende programmaperiode, een proces waarin de Europese Commissie over het initiatiefrecht beschikt. Wat betreft de voorwaarden voor het ESF zullen hierbij vier ‘C’s’ centraal staan: coherentie met de EU2020-strategie, concentratie van middelen, voorwaardelijkheid (conditionality) en coördinatie tussen de verschillende fondsen die aanwezig zijn (bijvoorbeeld tussen ESF en EFRO). Daarnaast werden ook de werking (wat gebeurt er met de middelen?) en een vereenvoudiging van de procedures aangehaald als belangrijke aandachtspunten voor het ESF in de nieuwe programmaperiode. Tijdens de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie moet er over verschillende onderwerpen een akkoord gevonden worden tussen de Raad en het Europees Parlement. De uitkomst van de onderhandelingen over het ESF zijn immers het resultaat van drie processen: de vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader 2014-2020, van de Europese structurele en investeringsfondsen en de ESF-verordeningen en, ten slotte, van de nationale partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s. Tijdens de uitvoering van het ESF-programma houdt de Commissie een ‘oogje in het zeil’, maar de beslissingsmacht licht bij de lidstaten (dit in tegenstelling tot de beslissingsmacht van de Commissie bij het EGF). Op dit moment is het totale EU-budget finaal begroot op 959,99 miljard euro, waarvan 325,15 miljard euro voor het cohesiebeleid – minder dan wat de Commissie voorstelde. Van dit budget voor cohesiebeleid wil de Commissie dat er een bepaald percentage (tussen de 25% en 52%), dat per gebied
4 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
is vastgelegd, naar het ESF gaat om te investeren in mensen. Lidstaten zijn echter vaak geneigd om te investeren in infrastructuur, aangezien dit op politiek vlak meer zichtbare investeringen zijn. De uiteindelijke beslissing ligt bij de Raad en het Parlement, waardoor de Commissie vreest voor een sterke verwatering van de door haar voorgestelde drempelwaarden. Binnen het MFK is een speciale toelage van 133 miljoen € voor België gereserveerd, o.a. voor regio’s die antwoorden moeten bieden op economische uitdagingen. In dit kader werd 66,5 miljoen € uitzonderlijk gereserveerd voor Limburg. Er zijn slechts vijf lidstaten die dergelijke uitzonderlijke toelagen zullen ontvangen. Ten slotte wordt er ook 6 miljard € voorzien voor een Youth Initiative om Europese regio’s/provincies die met een jeugdwerkloosheidspercentage van meer dan 25% kampen, te ondersteunen. In België zijn dit de provincies Luik en Henegouwen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Recent is overeengekomen om dit bedrag toe te kennen in de eerste twee jaar van de nieuwe programmaperiode. Daarnaast is een meer flexibele omgang met ongebruikt geld binnen het ESF goedgekeurd (i.e. een ’recyclagesysteem’). Omwille hiervan zou het totale budget voor het Youth Initiative 8 miljard € kunnen bedragen. Andere onderwerpen die nog besproken worden gaan over de percentageverdeling van de investeringsprioriteiten, het minimumaandeel voor het ESF, enz. Omwille van de strakke timing treedt de Commissie al in dialoog met de lidstaten op basis van de voorlopige voorstellen. In haar position paper van 4 december 2012 onderstreept de Commissie het belang van vaardigheidsverbetering, de samenwerking tussen de verschillende regio’s in België en de Interreg-gebieden en aandacht voor de actieve inclusie van kwetsbare beroepen. Deze aanbevelingen worden ook vermeld in de landenspecifieke aanbevelingen 2013 voor België. Enerzijds is er sprake van een mismatch tussen vraag en aanbod, anderzijds zijn er veel open vacatures en een stijgende werkloosheid. Het vergt investeringen in systemen om deze problemen aan te pakken. Talenkennis en efficiënte communicatie zijn hierbij belangrijke randvoorwaarden voor succes; weten waar de anderen mee bezig zijn blijft een pijnpunt. Eén gekochte machine kan bij wijze van spreken door drie groepen gebruikt worden en zo voor iedereen voordelen opleveren – als de potentiële partners er ten minste van op de hoogte zijn.
De erkenning van beroepskwalificaties in de Euregio Maas-Rijn Martin Unfried (European Institute of Public Administration (EIPA)) Een studie voor het Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken wijst aan dat erkenning van beroepskwalificaties één van de actiepunten is voor een verbetering van de arbeidsmobiliteit. Hiernaast vormen ook informatie en communicatie en transport belangrijke aandachtspunten. Specifieke vragen die hierover voor de Euregio Maas-Rijn gesteld kunnen worden, zijn: Voor welke beroepsgroepen bemoeilijkt dit daadwerkelijk een intensievere arbeidsmobiliteit? Hoe goed werken de informatiepunten? Hoe goed werken de erkenningsprocedures in de praktijk? Welke rol spelen aanvullende eisen zoals bijscholing / testen? Hoe goed zijn werkgevers op de hoogte van de waarde van buitenlandse beroepsovereenkomsten? Eén probleem is dat er geen (volledige) cijfers voor de Euregio bestaan. Op dit moment zijn er bijvoorbeeld veel Nederlandse leerkrachten die in Aken willen werken (aanspreekpartner: Landesregierung), maar ook Duitse leerkrachten die willen werken in de DG (aanspreekpartner: DG) en Belgische leerkrachten in Maastricht (aanspreekpartner: Den Haag). Binnen het werkveld geneeskunde / zorg is er een bijzonder grote arbeidsmobiliteit vergeleken met andere beroepen. Het gaat hier om gereglementeerde beroepen met of zonder automatische erkenning. Er bestaat ook een Interreg-project dat zich over deze materie buigt (i.e. Futureproof for cure and care)2. De Europese Richtlijn 2005/36 beschrijft drie systemen voor de grensoverschrijdende erkenning van beroepskwalificaties: 1) de automatische erkenning, waarbij de minimumeisen geharmoniseerd worden met de opleiding, 2) de algemene regeling voor de overige gereglementeerde beroepen en 3) de erkenning op basis van beroepservaring voor specifieke beroepsactiviteiten. Toch zijn er bij automatische erkenning ook nog problemen: zo ligt 2Het Interreg IV-A EMR-project ‘Futureproof for cure and care’ is als best practice meer in detail voorgesteld tijdens de conferentie (verslag: zie p. 7).
5 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
de erkenning van een stagejaar als architect in Vlaanderen na een opleiding Architectuur in Aken moeilijk. Bij de algemene regeling (bijvoorbeeld voor het beroep bakker) komt in theorie een officiële wachttijd tot 4 maanden kijken, mogelijks met kosten tot 500 € en een bekwaamheidstest. Voor de erkenning op basis van beroepservaring is het de werkgever die het diploma en het beroepsniveau evalueert, wat niet altijd gemakkelijk is. De werknemer en werkgever kunnen zich hiervoor tot de informatiecentra van het gastland wenden (National Academic Recognition Information Centres), zij zijn bevoegd om attesten op te stellen. Zo bestaan er beschrijvingen per beroep (beschikbaar in PDF) die definiëren wat men precies moet kunnen en/of weten. Voor werkgevers kunnen deze beschrijvingen een steun zijn bij het evalueren van de vaardigheden en het niveau van buitenlandse werknemers. Interessante websites die ook hulp bieden, zijn de EU regulated professions database, BiBB en Nuffic. Ondanks de obstakels, zoals de procedures en de soms complexe structuren van adviesinstellingen, zijn er ook goede voorbeelden: o.a. de binationale opleidingen van de DG en NRW op vlak van technische beroepen, het project Euregio Kompetenz, en de ‘Autorisierte Beschreibung’ van de Euregio Rhijn-Waal (deze Euregio heeft gezamenlijke beschrijvingen opgesteld voor niet-gereglementeerde beroepen). Men kan besluiten dat er geen ‘algemeen’ probleem is op het vlak van de erkenning van beroepskwalificaties binnen de EMR, maar eerder dat de erkenning van beroepskwalificaties sterk afhangt van de specifieke beroepsgroepen. Ook wordt opgemerkt dat de nationale afstemming op de Europese Richtlijn 2005/36 lang duurde. Deze Richtlijn wordt nu pas geïmplementeerd, op het moment dat er alweer een nieuwe Richtlijn besproken wordt. Hopelijk wordt deze ervaring meegenomen bij de omzetting van de nieuwe Richtlijn. Ten slotte wordt het belang van coördinatie en verbinding van alle betrokken actoren alsook informatie op het vlak van beroepskwalificaties opnieuw onderstreept.
Arbeidsmobiliteit en erkenning van beroepskwalificaties in de Benelux Peter Janssens (Benelux) De heer Janssens start met een korte toelichting over de missie en mijlpalen binnen de 50-jarige werking van de Benelux. Hierbij wordt ook de speciale relatie tussen de Benelux en NRW vermeld, die sinds enkele jaren de vorm aanneemt van een voltijdse verbindingsmedewerker vanuit NRW. Ook wordt het intergouvernementele karakter van de Benelux benadrukt, en haar rol als verbinder en ondersteuner op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking en de omzetting van EU regelgeving in de lidstaten van de Benelux. Het is niet gemakkelijk om cijfers over grensarbeid in de Benelux te vinden, maar een ruwe vergelijking tussen 1995 en 2012 geeft aan dat het aantal grensarbeiders in de Benelux gedurende deze periode verdriedubbeld is. Actuele krantenartikelen rond grensgerelateerde thema’s bevestigen deze trend. Het is al langer een traditie dat de Benelux brochures uitbrengt voor grensarbeiders die informatie bundelen over fiscaliteit, sociale zekerheid, kinderbijslag, enz. Vorige week ging bovendien een nieuwe portaalsite voor grensarbeiders online, http://startpuntgrensarbeid.benelux.int/, die alle beschikbare informatie op een toegankelijke manier ontsluit. Aansluitende prioriteiten zijn publiciteit rond webportalen en het ontwikkelen van het webportaal België-Luxemburg. Het is niet mogelijk om de verschillende nationale regelgevingen op korte termijn te harmoniseren, maar er kan wel heldere informatie en goede begeleiding gegeven worden. De erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties is hierbij zeer belangrijk. Wat betreft de academische erkenning van diploma’s verwijst de heer Janssens naar het Bologna proces alsook naar het lidmaatschap van de Benelux van de pathfindergroup van de EU - een groep landen die op dit vlak vooruitgang wil maken. Tussen de gemeenschappen in België verloopt de erkenning al automatisch. Bovendien wordt er momenteel tussen België en Nederland gewerkt aan een NVAO-verdrag. Op lange termijn is het doel om deze bilaterale akkoorden te vervangen door één transparante regeling. De heer Janssens geeft een bondig overzicht van de Europese regelgeving rond erkenning van beroepskwalificaties (i.e. Richtlijn 2005/36) en dit op het vlak van vrijheid van dienstverlening, vrijheid van vestiging en de voorziene procedures. Naast het feit dat de Europese Richtlijn 2005/36 nog maar net geïmplementeerd wordt in sommige landen, is men binnen de EU reeds bezig met een herziening. De verwachting (onder voorbehoud) is dat deze herziening ongeveer twee jaar zal duren. De veranderingen die momenteel besproken worden op het gebied van procedures zijn o.a. de introductie van een beroepskaart voor de hele EU en het verplicht maken van deelname aan IMI (een platform
6 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
voor de uitwisseling van informatie op het gebied van erkenningsmechanismen) voor lidstaten. Deze twee potentiële maatregelen hebben als doel om een aanvraag voor erkenning sneller en goedkoper te behandelen. Een derde potentiële proceduremaatregel is de verbreding en vlottere toegang tot informatie over werken en wonen in andere landen via het systeem van de één-loketten. De heer Janssens geeft hierna nog andere voorbeelden van mogelijke herzieningen op het vlak van vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging (bijv. soepelere compenserende maatregelen: 1 jaar voltijdse beroepservaring i.p.v. 2, omschrijving verschillen minder strikt, actualisering voorwaarden). De heer Janssens verwijst ook naar andere systemen die interfereren / gerelateerd zijn aan de Europese Richtlijn, zoals het European Qualification Framework (EQS), het European Credit Transfer and accumulation System (ECTS), het European Credit System in Vocational Education and Training (ECVET), enz. Ter afsluiting verwijst de heer Janssens naar de uitdagingen voor een transparant beleid rond de erkenning van beroepskwalificaties. Vandaag observeren we immers een veelheid van organisaties en contactpunten, uiteenlopende nomenclaturen van beroepen en opleidingen, het flankerend EU beleid dat interfereert met nationaal beleid, de interne bevoegdheidsverdelingen binnen landen, … Het doel van de Benelux is om overleg te faciliteren en om informatie en begeleiding te bieden bij de implementering van beleid inzake beroepskwalificaties. Op deze manier kan er verder gewerkt worden aan meer transparantie over bevoegdheden, talen, titels en grenzen heen.
BEST PRACTICES INTERREG IV-A EMR-project ‘Future Proof for Cure and Care’ Hendrikje Huysmans en Kristie Deckers (KHLim en POM Limburg) Naast de stijgende behoefte aan zorgverleners neemt vandaag ook de kennis en mobiliteit van de patiënt toe. De patiënt heeft de keuze uit een ware “zorgsupermarkt”, zelfs over de grenzen heen. Maar het aanbod aan zorg is in de diverse regio’s van de Euregio anders georganiseerd en alle regio’s kampen met een negatief imago van de zorgberoepen. Ook al worden de job- en loopbaanmobiliteit steeds intenser, toch bestaat er niet voor alle beroepen een vlotte erkenning van vaardigheden over de grenzen heen. Jarenlange ervaring en/of opleidingen worden soms niet erkend of kunnen moeilijk ingeschaald worden. Het project ‘Future Proof for Cure and Care’ wil daarom deze knelpunten binnen de zorg in kaart brengen en best practices binnen de Euregio uitwisselen. De doelstellingen van het project zijn grensoverschrijdend samenwerken met respect voor de eigenheid van de regio, benchmarking van zorgberoepen (hoe wordt arbeidspotentieel in de EMR ingezet?), het positief positioneren van het imago van zorgberoepen in de hele leerloopbaan, de knelpunten binnen zorgberoepen Euregionaal aanpakken, de afwerving tussen de regio’s vermijden en het stimuleren van opleidings- en loopbaanmobiliteit. Binnen het project zijn 10 concrete acties gedefinieerd om deze doelstellingen te realiseren. In het kader van deze best practices voorstelling wordt actie 4, die een toename van het aandeel gekwalificeerde beroepskrachten beoogt, kort toegelicht. Vandaag is het duidelijk dat de tekorten in de zorgsector niet op te lossen zijn met enkel generatiestudenten. Het inzetten op zij-instromers is daarom een belangrijk deel van de oplossing. Via de uitwerking van een zalmmodel voor de zorgsector in de EMR wordt er per regio een duidelijk overzicht opgemaakt van de verschillende types zorgfuncties, welke diploma’s er naartoe leiden en via welke trajecten dit diploma behaald kan worden. Het is een hele oefening om dit voor alle regio’s in kaart te brengen. Binnen de zorgsector zijn er bovendien veel mogelijkheden: mensen kunnen er als logistiek assistent beginnen en vervolgens doorstromen. Het is dan ook belangrijk dat werkgevers én potentiële inen doorstromers dit weten. Naast het reguliere generatieonderwijs zijn er immers veel andere opleidingsmogelijkheden. Door het naast elkaar leggen van de vijf afgewerkte zalmmodellen zal men over een volledig overzicht beschikken van de doorstroom- en instroommogelijkheden binnen de Euregio.
7 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
Samenwerking rond technisch- en beroepsonderwijs tussen de Duitstalige Gemeenschap (B) en Noordrijn-Westfalen (D) Thomas Pankert (Zentrum für Aus- und Weiterbildung Eupen (ZAWM)) De specifieke inbedding van de DG in de Euregio maakt van grensoverschrijdende samenwerking en talenkennis een noodzaak. Dagelijks vindt er een grote arbeidspendel vanuit en naar de Duitstalige Gemeenschap plaats. De erkenning van beroepen over de grenzen heen vormt daarom een bijzonder aandachtspunt. De eerste samenwerking tussen beroepsscholen in België, Nederland en Duitsland dateert van 1992. Sinds 1995 vonden er ook gezamenlijke projecten plaats tussen de DG en de Handwerkskammer Aachen rond zonne-energie systemen en energiebesparend bouwen (opleiding voor electro-installatoren). Vervolgens, in 2002, werd op een terras in Eupen gezocht naar een manier om de samenwerking tussen het ZAWM en de Handwerkskammer op een dagelijkse basis en binnen een winwin situatie verder te zetten. Langs beide kanten moest er immers fors geïnvesteerd worden om de EU-regulering inzake de vleesindustrie te implementeren (HACCP-regelgeving). Bovendien werd de opleidingslocatie bij het slachthuis in Aken gesloten en werd het ZAWM geconfronteerd met noodzakelijke verbouwingen. Door grensoverschrijdende samenwerking en het bundelen van middelen met scholen uit de regio is men erin geslaagd om een gemeenschappelijke slagersopleiding te starten en zo het opleidingsaanbod in de streek te behouden. Deze samenwerking had enerzijds een economische motivatie, maar anderzijds levert de erkenning van opleidingen en diploma’s ook voordelen op voor beide partners. Voor de ontwikkeling van de gemeenschappelijke lesprogramma’s, opleidingseenheden, de samenwerking van de gilden en de gezamenlijke planning voor de verbouwingswerken werd een Interreg III-projectaanvraag voorbereid. Het gemeenschappelijke bouwproject zelf omvangt werkplaatsen voor bakkers en slagers en werd in samenwerking met vakleraren van de Handwerkskammer Aken ontworpen. De oprichting van een gemeenschappelijke scholengroep met campusgebouw was een complex proces dat o.a. door de verschillende nationale regelgevingen vertragingen opliep (realisatie in 2013 i.p.v. 2006), maar uiteindelijk toch verwezenlijkt is en helemaal beantwoordt aan de Europese hygiënenormen. Nadat er gedurende meerdere jaren geen meesteropleidingen georganiseerd konden worden in Eupen en Aken, namen er tussen 2004 en 2014 in totaal 43 jongeren uit deze regio’s deel aan de gemeenschappelijk georganiseerde opleidingen. In totaal nam het afstemmen van de verschillende regelgevingen inzake bijvoorbeeld voeding, hygiëne, enz. drie jaar in beslag. Een belangrijk verschil zijn de verschillende koeienrassen en als gevolg de verschillende snijtechnieken waarmee in de verschillende landen gewerkt wordt, wat de meesterproef heeft beïnvloed. Op dit moment bestaat de opleiding uit een gemeenschappelijk deel en een Duits en/of Belgische gedeelte. Deelnemers van de gemeenschappelijke slagersopleiding kunnen zowel de Belgische als de Duitse eindproef afleggen, die voorlopig nog van elkaar verschillen. Men probeert de leerlingen te motiveren om beide proefmodules af te leggen, en verdere inspanningen worden gedaan om de verschillen weg te werken. Er bestaat ook samenwerking op het vlak van andere beroepsopleidingen, zoals bakker en cateraar. Daarnaast wordt er ook samengewerkt rond de uitbouw van een gemeenschappelijk aanbod voortgezet onderwijs voor ondernemingen, beroepsoriëntering, en gezamenlijke initiatieven om deze beroepen te beschermen. Het diploma dat behaald wordt na deze opleiding is tweedelig, wat betekent dat het diploma zowel in België als in Duitsland erkend wordt. Vroeger bestond er een driedelig diploma dat ook in Nederland erkend werd, maar Nederland heeft hier nu helaas van afgezien.
Leren uit het werk halen Erica Aalsma (de Leermeesters) Leren in de praktijk is zeer belangrijk voor beroepsopleidingen, maar op dit vlak kan een grote fragmentatie binnen het onderwijs vastgesteld worden: stages, simulaties, open leercentra, praktijklokalen, bijbaantjes, enz. Een beroep leer je niet enkel in een klaslokaal en dus is samenwerken met het bedrijfsleven noodzakelijk. Er is nog te vaak een scheiding tussen theorie en praktijk, tussen school en werk, tussen onderwijs en bedrijfsleven en tussen docenten en praktijkopleiders. Of anders geformuleerd: de logica van het werken (bedrijfsleven) lijkt zich niet te combineren met de logica van het leren (onderwijs). Het is echter belangrijk dat het onderwijs deze samenhang mogelijk maakt, zodat opleidingen studenten beter kunnen voorbereiden. Het bedrijfsleven zal ook beter en eerder participeren als het onderwijs een stap dichterbij zet.
8 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
Twee conceptuele modellen illustreren de samenhang die bereikt moet worden: het ruggengraatmodel en het leeromgeving ontwerpmodel. In het ruggengraatmodel staat het beroepsproces centraal: de kritische beroepstaken vormen de wervels en het leerproces vormt zich om het werk. Regelmatige afstand is echter ook noodzakelijk en samenhang is altijd en overal aanwezig. Het leeromgeving ontwerpmodel geeft twee assen weer: de as kennis-praktijk (leerproces) en de as binnen-buiten beroepsomgeving (context). Door het combineren van kennisoverdracht, opdrachten & simulatie, leren tijdens werken en praktijkkennis/reflectie kan de juiste balans tussen werk en onderwijs gevonden worden. Door zowel leren als werken centraal te stellen, ontstaat er een hybride leeromgeving. Een leerwerkgemeenschap helpt om deze balans te bereiken: samenwerken versnelt vele leerprocessen, verantwoordelijkheid en eigenaarschap motiveert en de keten wordt duidelijker voor de leerling. Voorbeelden hiervan zijn de Waterfabriek en de Middelbare Horecaschool.
Interactief gesprek in het kader van het “Europees Jaar van de Burger 2013” Directeur-generaal Koos Richelle (Europese Commissie), Europarlementslid Ivo Belet en VRT- journalist Chris De Nijs Chris De Nijs start het gesprek met de vraag of de focus binnen het debat rond beroepskwalificaties niet te veel ligt op hooggekwalificeerde werknemers en te weinig op laaggeschoolden. Koos Richelle stelt dat onderwijs voor iedereen belangrijk is: het loopbaantraject is erg veranderd de laatste jaren en daarom wordt flexibiliteit en levenslang leren in de toekomst cruciaal. Op dit moment werken er in de EU weinig mensen in een ander land (2,9%), bijvoorbeeld vergeleken met de VS waar de interne arbeidsmobiliteit drie keer hoger ligt. Het zijn ook vooral hooggeschoolden die in een ander land binnen de EU gaan werken. Het klopt dat er voor laaggeschoolden minder grensoverschrijdende mogelijkheden en certificeringen zijn. Ivo Belet voegt toe dat duale opleidingssystemen zeer belangrijk zijn, deze helpen om de werkloosheid aan te pakken. Koos Richelle benadrukt dat een duaal systeem vertrouwen vergt tussen de actoren uit de wereld van leren en werken: dit is een tijdsintensief proces en kan niet door Europa opgelegd worden. Chris De Nijs vraagt zich af of Europa bijvoorbeeld minimumvoorwaarden voor praktijkonderwijs kan opleggen. Koos Richelle verwijst naar voorstellen hieromtrent die al verschillende decennia bestaan, maar niet gebruikt worden. Ivo Belet verwijst naar de bevoegdheden van de lidstaten inzake onderwijs, die hier een belangrijke rol spelen. Vervolgens polst Chris De Nijs naar de erkenning van de competenties van laaggeschoolden. Zij hebben vaardigheden maar deze staan niet op papier. Ivo Belet verwijst naar de vooruitgang die er op dit vlak al geboekt is: de erkenning van verworven competenties, outplacement, enz. Koos Richelle geeft aan dat Europa alleen kan proberen om deze evoluties te coördineren, en niet om ze te harmoniseren van bovenaf. Het blijft een beslissing van de lidstaten. Ivo Belet refereert aan succesvolle initiatieven die vanuit de lidstaten komen, met ondersteuning van de EU, zoals gezamenlijke opleidingen en bi- en trinationale diploma’s. De Europese Unie stelt bovendien specifieke aanbevelingen per land op inzake o.a. arbeidsmarkt. Koos Richelle bevestigt het belang van deze landenspecifieke aanbevelingen: sommige landen dreigen immers af te glijden naar erg moeilijke situaties. Beleidsthema’s zoals arbeidsmarkt, pensioenen, bevolkingsgraad, enz. zijn cruciaal voor de toekomst van Europa. Flexibele opleidingssystemen zijn daarom erg belangrijk. Chris De Nijs nodigt het publiek uit om vragen te stellen aan de genodigde sprekers. Een eerste vraag wijst op de tekortkomingen van (grensoverschrijdend) openbaar vervoer in de Euregio Maas-Rijn. Ivo Belet erkent de tekortkomingen op vlak van bijvoorbeeld treinverbindingen maar verwijst ook naar het nieuwe CEF-actieprogramma, met een breed pakket aan grensoverschrijdende maatregelen. Ook de sneltram Hasselt-Maastricht is een stap in de goede richting. Een tweede vraag betreft de hoge uitstroom van jongeren zonder diploma. Dit is geen exclusief Vlaams fenomeen, bevestigt ook Koos Richelle. Een belangrijke oplossing ligt in een goede begeleiding voor kinderen vanaf jonge leeftijd, en aandacht voor de verschillende oorzaken die een rol spelen binnen deze problematiek. Ivo Belet onderlijnt het belang van nieuwe ontwikkelingen binnen de bouw- en energiesector en de noodzaak om jongeren hierop voor te
9 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
bereiden. Ook werkgevers zouden een rol kunnen spelen in het opleiden van jongeren, bijvoorbeeld gekoppeld aan een loonlastenverlaging. Een van de deelnemers stelt dat er misschien ook te veel verwacht wordt van onopgeleide werknemers. Ivo Belet verwijst echter naar Melotte in Limburg als een mooi voorbeeld van omscholing. Deze voormalige staalfabriek werd overgekocht en men begon er met 3D-printing. Alle werknemers werden omgeschoold en in de nieuwe sector tewerkgesteld. Vanuit het publiek wordt ook de complexiteit van de definitie ‘laaggeschoolde werknemer’ aangekaart. In het geval van Ford Genk doen bijvoorbeeld verschillende percentages van ‘laaggeschoolden’ de ronde. Daarbij weten de werknemers zelf niet over welke talenten ze precies beschikken. Attesten zijn echter belangrijk en het is dan ook noodzakelijk dat werknemers zelf weten wat ze kunnen. Koos Richelle verwijst in dit verband naar de kwaliteit van arbeidsbemiddeling die per land verschillend kan zijn. Het EGF-fonds kan hierbij ondersteuning bieden. Ook het ESFfonds is een mogelijkheid. Ondersteuning uit deze fondsen is wel onderhevig aan bepaalde criteria. Koos Richelle benadrukt ook dat de EU de sluitingen / verhuizingen van grote multinationals in Europa niet kan controleren omwille van de vrije markt waarin we nu eenmaal leven. Om deze bewegingen op te vangen, zijn levenslang leren en een flexibele loopbaan net zo belangrijk. Het is niet mogelijk om de klok terug te draaien naar de tijd ‘voor de crisis’. In de toekomst zal een loopbaan die bestaat uit 13 à 14 jobs normaal zijn. Vele oude zekerheden zijn weg: we zullen langer moeten werken om de pensioenen betaalbaar te houden. Ons denken over werk moet daarom mee veranderen en flexibeler worden. Hierop wordt vanuit het publiek opgemerkt dat deze nieuwe trend, meer jobs die minder lang duren, extra moeilijk te verwezenlijken is in een grensoverschrijdende context. Er moeten dan immers complexe en tijdsintensieve erkenningsprocedures doorlopen worden, wat misschien te veel gevraagd is voor een job die maar twee jaar zal uitgeoefend worden. Koos Richelle bevestigt dat landen het op dit moment soms onmogelijk maken om vlot over de grenzen heen te werken, bijvoorbeeld omwille van de regelgeving inzake kindertoeslag, studietoelagen, enz. Ivo Belet bevestigt dat er geen fiscale harmonisatie bestaat in de EU. Maar enkele jaren geleden was het ook ondenkbaar dat een bankencontrole goedgekeurd zou worden. De discussie over de detacheringsregulering wordt momenteel gehouden op het Europese niveau. Het gaat hier over ingrijpen in het sociale zekerheidssysteem van lidstaten omdat het probleem enkel grensoverschrijdend opgelost kan worden. De uitkomst zal een compromis worden dat niet perfect is, maar toch een stap vooruit zal vormen. Koos Richelle voegt hieraan toe dat de EU een emotioneel project is, en dat vooruitgang vaak op een “spastische” wijze verloopt, na crisissen. Binnen de Europese Commissie ligt er momenteel een voorstel op tafel over een steuninstrument voor landen die getroffen worden door asymmetrische economische schokken. Dit zou een soort voorloper kunnen vormen van een Europese sociale zekerheid als eventuele aanvulling op de nationale sociale zekerheid. Maar dit onderwerp ligt politiek erg gevoelig en is ideologisch van aard – dus zal traag vooruit gaan. Eén van deelnemers aan de conferentie vraagt of de EU of een lidstaat geen verplichtingen kan opleggen aan bedrijven die mensen ontslaan, bijvoorbeeld om opleidingen te betalen in plaats van (vervroegde) pensioenen? Koos Richelle verwijst hierbij naar het klimaat van concurrentie tussen de lidstaten, waarbij de wens om werk ‘binnen te halen’ voor een lidstaat primeert (ook als dit betekent dat één EU land werk ‘verliest’ en een ander EU-land het werk ‘wint’). Het is moeilijker om herstructurering te realiseren binnen de EU dan in de VS. Hij geeft hierbij het proces CARS21 als voorbeeld, een initiatief van de Commissie om de competitiviteit en duurzaamheid van de automobielindustrie in Europa te stimuleren maar dat tegenstand ondervond van werkgeversorganisaties. Het Europees Parlement heeft dit initiatief overgenomen maar vond geen politieke meerderheid om tot wetgeving over te gaan. Ivo Belet pleit eveneens voor een veel pro-actiever industriebeleid door de EU en de nationale overheden. Vandaag observeer je bij sluitingen een opbod van nationale subsidies. Chris De Nijs vraagt zich af of de ratio “investeren in werknemers is in het eigen belang van de werkgevers” volstaat, of dat verplichtingen toch nodig zijn. Koos Richelle herinnert de aanwezigen eraan dat de ratio van het bedrijfsleven erin bestaat winst te maken. De ‘quest for the best’ (i.e. het zoeken naar de best gekwalificeerde werknemers) zal hierbij wereldwijd zijn. In alle landen ter wereld, behalve in Sub-Sahara Afrika, zien we immers een vergrijzingstendens. Ten
10 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk
slotte wordt aan beide sprekers gevraagd om een goede raad mee te geven aan het publiek. Koos Richelle benadrukt het belang van opleiding als de crux voor een goed leven. Het is daarom van cruciaal belang dat onderwijs en vormingen goed georganiseerd zijn, hierin ligt een grote verantwoordelijkheid voor het onderwijssysteem. Daarbij moeten de verbindingen tussen leren en werken beter gemaakt worden. Ivo Belet omschrijft de Euregio Maas-Rijn als een unieke regio met een lange traditie en veel mogelijkheden. Er bestaat een voorstel om jongeren uit het secundair onderwijs te stimuleren om op vrijwillige basis drie maanden te studeren of werken in een andere regio van de EMR. Dit zou al een grote verandering teweeg kunnen brengen.
11 Verslag - conferentie beroepskwalificaties - 28.06.2013 - Genk