BEROEPSBEELDEN, -WENSEN EN -VOORKEUREN VAN ALLOCHTONE OUDERS
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Juni 2009
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Postbus 201 3500 AE Utrecht Kanaalweg 86 3533 AE Utrecht Tel: (030) 297 43 21 Fax: (030) 296 00 50 www.forum.nl Programmaleiding: Projectleiding: Onderzoek:
Zeki Arslan Meral Nijenhuis Marinka Kuijpers en Frans Meijers
FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten.
2
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2.
Deze studie
3.
Resultaten
4.
3.1
Welk soort werk willen ouders voor hun kinderen?
3.2
Beelden over beroepssectoren
3.3
Kansen en perspectieven
3.4
Voorkeur voor beroepen
3.5
Studie- en beroepskeuzebegeleiding
Conclusie
3
4
1. Inleiding In het totale onderwijs (en speciaal het beroepsonderwijs) bestaat een breed gevoelde noodzaak leerlingen beter te begeleiden bij hun studieloopbaan. Zeer recent stelde de minister van Onderwijs de selectie aan het einde van de basisschool te vroeg komt en dat daardoor de sociale stijging van veel jongeren wordt belemmerd. Zijn oplossing: uitstel van schoolkeuze.1 Het is echter zeer de vraag of het ontbreken van voldoende sociale stijgingsperspectieven kan worden opgelost door het selectiemoment uit te stellen. Uit onderwijssociologisch onderzoek weten we dat de ongelijkheidsproblematiek, die nu al bijna een halve eeuw op de politieke agenda staat, niet is op te lossen wanneer het onderwijs zelf buiten schot blijft.2 Er is sprake van een langzaam groeiende sociale mobiliteit maar kinderen uit ‘achterstandsmilieus’ hebben nog steeds een vele malen geringere kans om een hoog diploma te halen dan kinderen uit hogere sociale milieus. Het onderwijs zal dus méér moeten doen dan alleen het moment van schoolkeuze op te schuiven naar een latere leeftijd (hoe belangrijk dat ook is). Het zal kinderen en jongeren ook de kans moeten bieden zich te ontwikkelen van passieve leerconsumenten tot een actieve ‘leerondernemers’. Dit niet in het minst omdat dat de huidige samenleving steeds nadrukkelijker eist dat jongeren in staat zijn zelf sturing te geven aan hun loopbaan. Maar van zelfsturing lijkt nauwelijks sprake, al was het alleen maar omdat verreweg de meeste leerlingen en studenten nauwelijks intrinsiek gemotiveerd blijken voor hun studie.3 Het gevolg daarvan is dat ze op basis van volstrekt verkeerde motieven studiekeuzes maken of – wat nog vaker gebeurt – niet zelf kiezen maar de school voor hen laten kiezen. Dit laatste geldt natuurlijk meer naarmate de leerling uit een gezin komt waar minder economisch, cultureel en educatief kapitaal aanwezig is. Zo laat een recent onderzoek onder Amsterdamse leerlingen zien dat met name allochtone leerlingen via een capaciteitentoets, die vooral bedoeld is om een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs aan te tonen, in het vmbo terecht komen.4 Als ze een Cito-score halen die hen kwalificeert voor havo of vwo, krijgen zij toch vaker dan autochtone jongeren met eenzelfde score het advies om naar het vmbo te gaan. Er is dus sprake van enige ‘onderadvisering’. Ze komen vervolgens terecht op ‘inner city schools’ waar de leeromgeving aantoonbaar slechter is dan in scholen met minder leerlingen uit achterstandssituaties. En slagen ze erin daar toch hun diploma te halen, dan vallen ze vaak uit in het mbo omdat daar nauwelijks sprake is van een goede begeleiding. De ‘warme overdracht’ tussen vmbo en mbo beperkt zich te vaak tot administratieve contacten. In het mbo komen zij minder vaak dan autochtone leerlingen terecht in een bbl-opleiding, die meer kansen op werk biedt dan een bol-opleiding.5 Er lijkt voor hen dus eerder sprake van dood- dan van doorlopende leerwegen.6
1
‘We verspelen talent door te vroege selectie’, interview met minister Plasterk in de Volkskrant dd. 5 december 2008, pagina 4 2 Peschar, J. & Wesselingh, A. (1995). Onderwijssociologie. Groningen: Wolters-Noordhoff 3 Zijlstra, W. & Meijers, F. (2006). Hoe spannend is het hoger beroepsonderwijs? TH&MA – Tijdschrift voor Hoger Onderwijs & Management, 13 (2), 53-60 4 Schoonhoven, R. van (2008). Amsterdamse leerlijnen in beeld. Eindrapport. Amsterdam: Max Goote Kenniscentrum 5 Liebig, T. (2008). The labour market integration of immigrants and their children in The Netherlands. Paris: OECD 6 Adviesraad Diversiteit en Integratie (2008). Doorlopende of doodlopende leerwegen? Een advies over inen doorstroom in het onderwijs. Amsterdam: Gemeente Amsterdam
5
Een recent onderzoek van Kuijpers, Meijers & Winters7 laat zien dat de leerlingen zich op het moment van de keuze voor een vervolgopleiding nogal zeker voelen en ook overtuigd zijn van de kwaliteit van hun keuze. Tegelijkertijd beseffen ze dat ze hun keuze niet op echt goede gronden hebben gemaakt: ze geven aan dat ze niet veel hebben nagedacht over voor- en nadelen van de verschillende keuzes. Ze zijn ook niet zo zeker dat ze een goed beeld hebben van de vervolgopleiding, en tenslotte hebben ze niet echt het idee dat ze het afgelopen jaar goed keuzes hebben leren maken. Wanneer we de mensen, die volgens de leerlingen van invloed zijn op hun keuze voor een vervolgopleiding, in volgorde van belangrijkheid zetten dan krijgen we volgend lijstje: 1. de ouders 2. de mentor 3. vrienden 4. praktijkmensen 5. klasgenoten 6. docenten van de vervolgopleiding Ook in ander Nederlands onderzoek geeft het grootste deel van de onderzochte leerlingen aan dat hun ouders en niet hun loopbaanbegeleider of docent hun keuzegedrag beïnvloeden.8 Gelet op de belangrijke rol die de ouders spelen in het maken van keuzes voor vervolgopleidingen zouden zij de ‘onderadvisering’ door de school wellicht kunnen compenseren. Maar om een goede adviseur te kunnen zijn voor hun kinderen moeten zij wel zicht hebben op het functioneren van de arbeidsmarkt en op de beroepsmogelijkheden daarbinnen.
2. Deze studie In deze studie worden de resultaten gepresenteerd van een vragenlijst die in het najaar van 2008 aan 79 ‘allochtone’ ouders is afgenomen. In deze vragenlijst is nagegaan: a. naar welk ‘soort’ van werk voor hun kinderen de voorkeur van de ouders uitgaat, b. welke beelden over beroepen ouders hebben, c. welke beroepen of beroepssectoren in de ogen van de ouders goede kansen en perspectieven bieden, d. welke concrete beroepen de ouders aan hun kinderen adviseren, e. het oordeel van de ouders over de door de school geboden studie- en beroepskeuzebegeleiding. De onderzoeksgroep De vragenlijst is afgenomen aan 79 allochtone ouders die zijn geboren in Marokko (36%), Turkije (26%), in Nederland (17%) of in een groot aantal andere landen (21%). Ongeveer een derde (30%) van deze ouders heeft als laatst genoten opleiding hbo of universiteit; 16% heeft basisonderwijs, 13% vmbo, 27% mbo en 13% havo of vwo. De vragenlijst is vooral ingevuld door moeders (68%); de onderzoeksgroep bestaat slechts voor 26% uit 7
Kuijpers, M., Meijers, F. & Winters, A. (2008). Loopbaanleren in het Noord-Oost Brabantse vmbo. Nijmegen: Meijers Onderzoek & Advies. 8 Neuvel, J. & W. van Esch (2005). De doorstroom van vmbo naar mbo. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen. ’s-Hertogenbosch: Cinop; Oomen, A. (2002). Standaarden voor decanen in het voortgezet onderwijs. Utrecht: APS; Steenaert, B. & Boessenkool, H. (2003). Ontwikkeling Masterplan Aansluiting Onderwijs-Arbeidsmarkt (techniek). Almelo: Mercurius Marketing. .
6
vaders. In de resterende gevallen is de vragenlijst door beiden gezamenlijk ingevuld. De ouders is gevraagd bij het beantwoorden van de vragen hun oudste kind in gedachten te nemen. Dat is in 45% van de gevallen een meisje en in 55% een jongen. Bijna de helft (43%) van de respondenten heeft hun oudste kind nog in het basisonderwijs, bij 12% volgt het oudste kind vmbo, bij 20% mbo en bij 24% havo/vwo.
3.
Resultaten
3.1 Welk soort werk willen ouders voor hun kinderen? De ouders is allereerst gevraagd naar een aantal algemene voorkeuren en wensen met betrekking tot het werk dat zij voor hun kinderen wensen. De resultaten staan in tabel 1. Duidelijk wordt dat allochtone ouders voor hun kinderen ‘witte boorden’- werk wensen dat tegelijkertijd ook (inhoudelijk) leuk werk is. De status van het beroep is wel belangrijk, maar lijkt niet doorslaggevend; ook een goed inkomen wordt wenselijk geacht. Tot zover komen de voorkeuren van allochtone ouders in hoge mate overeen met die van autochtone ouders.9 Waar allochtone ouders wel verschillen van allochtone ouders is hun voorkeur voor het zelfstandig ondernemerschap. 61% van de ondervraagde ouders wenst dat hun kinderen een beroep kiezen waarmee ze een eigen bedrijf kunnen starten. Tabel 1. Voorkeuren en wensen
Ik heb liever dat mijn kind met zijn handen werkt dan met zijn hoofd Ik wil dat mijn kind leuk werk heeft. De status van zijn/haar beroep maakt me niet uit Geld is niet alles. Ik vind het belangrijker dat mijn kind een beroep kiest waarmee hij/zij een eigen bedrijf kan starten. Ik vind de status van een beroep belangrijker dan het geld wat je er mee kan verdienen Van leuk werk kun je niet leven. Werken doe je om veel geld te verdienen
Eens 5% 69%
Oneens 95% 31%
61%
39%
59%
41%
25%
75%
3.2 Beelden over beroepssectoren De gegevens in tabel 2 laten zien dat ouders – naar eigen zeggen – het minste weten van de beroepen in de sector Landbouw en Tuinbouw. Ook weten de ouders niet veel van beroepen uit de technische sector: slechts 14% is goed met beroepen in deze sector bekend terwijl 35% zegt er niet mee bekend te zijn. Het best bekend is men met beroepen in de sector Zorg en Welzijn (44% zegt goed bekend te zijn met beroepen uit deze sector en nog eens 39% zegt er een beetje mee bekend te zijn). Men is ook tamelijk goed bekend met beroepen uit de sector Economie, Handel en Administratie: 27% zegt goed en 47% een beetje bekend te zijn met beroepen uit deze sector. Vervolgens is de ouders een aantal vragen gesteld over (a) in welke sector zij het liefste zouden willen dat hun kind een baan krijgt, (b) in welke sector zij beslist niet willen dat hun kind een baan krijgt, (c) in welke sector men het hoogst resp. het laagst-opgeleid is, (d) in welke sector hppfd- resp. handenarbeid domineert en (e) welke sector het meest geschikt is voor jongens resp. meisjes. De gegevens staan in tabel 3. 9
Meijers, F. (1993). Jeugd en arbeid. In A. Dieleman, F. van der Linden & A. Perreijn (red.), Jeugd in meervoud (pp145-168). Utrecht/Heerlen: De Tijdstroom/Open Universiteit
7
Tabel 2. Bekendheid met beroepssectoren Bent U bekend met beroepen binnen de sector: Techniek Zorg en Welzijn Economie, Handel en Administratie Land- en Tuinbouw
Nee 35% 18% 26% 64%
Een beetje Goed 51% 14% 39% 44% 47% 27% 33% 3%
Tabel 3 maakt duidelijk dat de voorkeur van de ondervraagde ouders heel duidelijk uitgaat naar de sector Economie en Handel. Ruim de helft (52%) zou graag zien dat zijn of haar kind een baan vindt in deze sector. Nadere analyses laten zien dat Marokkaanse ouders een voorkeur hebben voor Economie en Handel terwijl Turkse ouders een gedeelde voorkeur hebben voor Zorg & Welzijn en voor Economie en Handel. Marokkaanse ouders, bij wie veel vaders de vragenlijst hebben ingevuld, hebben vooral een voorkeur voor Economie en Handel als hun oudste kind een jongen is; als hun oudste kind een meisje is dan is werken in de sector Zorg en Welzijn ook een optie. Tabel 3. Voorkeur voor beroepssectoren
In welke sector wilt U het liefst dat Uw kind een baan krijgt? In welke sector wilt U beslist niet dat Uw kind een baan krijgt? In welke beroepssector is men het laagst opgeleid? In welke sector is men het hoogst opgeleid? In welke sector wordt het meest met de handen gewerkt? In welke sector wordt het meest met het hoofd gewerkt? Welke sector is het meest geschikt voor jongens? Welke sector is het meest geschikt voor meisjes?
Zorg & Techniek Welzijn 10% 27%
Economie, Land- en Geen Handel tuinbouw mening 52% 3% 8%
15%
7%
4%
70%
4%
24%
17%
-
13%
45%
13%
9%
40%
1%
37%
30%
8%
1%
47%
13%
16%
7%
67%
-
10%
44%
3%
13%
3%
36%
5%
59%
4%
-
32%
Over de sector Economie en Handel heeft men ook de meest positieve beelden: 40% is van mening dat men in deze sector het hoogst opgeleid is en 67% meent dat juist in deze sector het meest met het hoofd wordt gewerkt. Over de sector Land- en Tuinbouw heeft men duidelijk de minst positieve beelden: liefst 70% wil echt niet dat hun kind een baan in deze sector krijgt.
8
Tenslotte valt op dat de ondervraagde ouders tamelijke stereotype voorkeuren uitspreken naar aanleiding van de vraag welke sector het meest resp. het minst geschikt is voor jongens resp. meisjes. Techniek wordt door 44% gezien als het meest geschikt voor jongen; Zorg en Welzijn door 59% als het meest geschikt voor meisjes (dit wordt overigens vooral opgemerkt door ouders van wie hun oudste kind een jongen is). Overigens heeft een derde van de respondenten geen mening op dit punt. 3.3 Kansen en perspectieven De voorkeur voor Economie en Handel – en in mindere mate ook voor Techniek – zien we terug in de antwoorden die de ouders geven op een aantal vragen betreffende de kansen en perspectieven die zij in de verschillende beroepssectoren zien (tabel 4). De ondervraagde ouders zijn van mening dat de sector Economie en Handel de meeste kans biedt op een hoog salaris, op promotie naar een hogere functie en op het starten van een eigen bedrijf. Alleen wat betreft de vraag waar hun kind de meeste kans heeft op een baan scoren de sectoren Techniek en Zorg & Welzijn hoger. Marokkaanse ouders zijn significant minder dan de andere ouders van mening dat de sector Zorg en Welzijn de meeste kansen op een baan biedt. Turkse ouders zijn significant minder dan de andere ouders van mening dat de sector Economie en Handel de meeste kansen op een baan biedt. Opnieuw wordt ook duidelijk dat de sector Land- en tuinbouw in de ogen van de ouders weinig kansen en perspectieven biedt. Tabel 4. Kansen en perspectieven in de verschillende beroepssectoren
Welke sector biedt de meeste kans op een baan? Welke sector biedt de minste kans op een baan? Welke sector biedt de meeste kans op een hoog salaris? Welke sector biedt de minste kans op een hoog salaris? Welke sector biedt de meeste kans op promotie naar een hogere functie? Welke sector biedt de minste kans op promotie naar een hogere functie? Welke sector biedt de meeste kansen op het starten van een eigen bedrijf? Welke sector biedt de minste kansen op het starten van een eigen bedrijf?
Zorg & Techniek Welzijn 25% 29%
Economie, Land- en Geen Handel tuinbouw mening 23% 23%
2% 14%
11% 1%
15% 56%
17% 1%
55% 27%
7%
10%
4%
31%
48%
10%
7%
49%
1%
33%
12%
8%
4%
32%
44%
26%
1%
44%
4%
25%
4%
37%
3%
18%
38%
3.4 Voorkeur voor beroepen De ouders is een lijst met beroepen voorgelegd (zie overzicht volgende pagina) en hen is vervolgens gevraagd welke drie beroepen zij hun kind zouden aanraden en welke drie ze zouden afraden. 89% van de respondenten heeft inderdaad telkens 3 beroepen genoemd;
9
6% noemde slechts één beroep dat zij hun kind af- resp. aan zouden raden en 3% noemde 2 beroepen. Degenen die slechts één of twee beroepen noemen, kunnen of heel zeker van hun zaak zijn (omdat ze precies weten wat goed is voor hun kind) of juist heel onzeker (bijvoorbeeld omdat ze geen concreet beeld hebben bij veel van de genoemde beroepen). Voor het leeuwendeel der ouders lijkt dit echter niet op te gaan: 89% heeft – zoals gezegd – drie beroepen genoemd die ze hun kinderen aanraden en drie die ze hun kinderen afraden. Ik zou mijn kind de volgende drie beroepen WEL aanraden □ Loodgieter □ (Glas)tuinbouw adviseur □ Leerkracht □ Lasser □ Grafisch ontwerper □ Arts □ Ingenieur □ Gevangenisbewaarder □ Automatiseerder □ Bouwvakker □ Architect □ Schoonmaker □ Maatschappelijk werker □ Secretaresse □ Belastingconsulent □ Medewerker beveiligingsdienst □ Advocaat □ Monteur □ Schoonheidsspecialist □ Dierenverzorger □ Politieagent □ Piloot □ Zelfstandig ondernemer/eigen bedrijf □ Anders, nl. _____________ □ Anders, nl. _____________ □ Maakt me niet uit
Ik zou mijn kind de volgende drie beroepen NIET aanraden □ Loodgieter □ (Glas)tuinbouw adviseur □ Leerkracht □ Lasser □ Grafisch ontwerper □ Arts □ Ingenieur □ Gevangenisbewaarder □ Automatiseerder □ Bouwvakker □ Architect □ Schoonmaker □ Maatschappelijk werker □ Secretaresse □ Belastingconsulent □ Medewerker beveiligingsdienst □ Advocaat □ Monteur □ Schoonheidsspecialist □ Dierenverzorger □ Politieagent □ Piloot □ Zelfstandig ondernemer/eigen bedrijf □ Anders, nl. _____________ □ Anders, nl. _____________ □ Maakt me niet uit
De ‘top 5’ van beroepen die de ondervraagde ouders kun kinderen zouden aanraden, ziet er als volgt uit: 1. 2. 3. 4. 5.
arts (25 x genoemd) advocaat (23x genoemd) leerkracht (19x genoemd) architect (18x genoemd) zelfstandig ondernemer/eigen bedrijf (17x genoemd)
De voorkeur gaat duidelijk uit naar ‘witte boorden’-beroepen, waarbij de technisch sector matig scoort (architect komt op de 4e en ingenieur op de 6e plaats). De vijf genoemde
10
beroepen scoren overigens ook bij autochtone ouders erg hoog.10 Opvallend is dat het zelfstandig ondernemerschap, dat bij voorafgaande vragen enkele malen hoog scoorde, pas op de 5e plaats komt. De ‘top 5’ van beroepen die de ondervraagde ouders kun kinderen zouden afraden, ziet er als volgt uit: 1. 2. 3. 4. 5.
schoonmaker (38x genoemd) loodgieter (31x genoemd) bouwvakker (19x genoemd) gevangenisbewaarder (18x genoemd) lasser (13x genoemd)
Duidelijk is dat ‘blauwe boorden’-beroepen niet erg in trek zijn. Dat de ouders het beroep ‘schoonmaker’ niet aan hun kinderen aanraden, is bijzonder begrijpelijk omdat velen van hen waarschijnlijk kortere of langere tijd zelf als schoonmaker hebben gewerkt en zodoende hebben ervaren dat dit beroep weinig sociale status en inkomen geniet. Maar dat de beroepen ‘lasser’, ‘loodgieter’ en ‘bouwvakker’ worden afgeraden, is eigenlijk tegen het belang van hun kinderen. In deze beroepen kan men immers bijzonder goed de kost verdienen (zeker als lasser en loodgieter) en het zijn ook in sociaal opzicht respectabele beroepen. 3.5 Studie- en beroepskeuzebegeleiding In het laatste gedeelte van de vragenlijst zijn de ouders een aantal vragen gesteld over de rol die zij zelf kunnen spelen bij de studie- en beroepskeuze van hun kinderen en over de rol die de school daarbij speelt. Allereerst is de ouders gevraagd of zij zelf voldoende kennis en informatie hebben om hun kind te kunnen helpen bij de studie en beroepskeuze. Een ruime meerderheid van de ouders (67%) zegt dat zij voldoende kennis en informatie hebben; 21% zegt onvoldoende kennis en informatie te hebben en 12% heeft geen mening of weet het niet. Nadere analyses laten zien dat vooral ouders die zelf slechts basisonderwijs hebben en van wie het oudste kind een mbo-opleiding volgt, aangeven dat ze over onvoldoende kennis en informatie beschikken. Vervolgens is gevraagd of men in de familie of directe omgeving personen heeft die zowel de ouders als hun kinderen kunnen helpen bij de studie- en beroepskeuze. Opnieuw geeft een ruime meerderheid van de ouders (63%) aan over zulke personen te kunnen beschikken. Ruim eenvijfde van de ouders (24%) beschikt niet over mensen die hen en hun kind kunnen helpen; 13% heeft geen mening of weet het niet. De derde vraag die de ouders is gesteld, luidde: ‘Heeft de school u geïnformeerd over begeleiding die zij aan uw kind bieden bij de keuze voor studie en beroep?’ Iets meer dan eenderde van de ouders (37%) beantwoordt deze vraag positief. Dit zijn vooral Turkse ouders en ouders wier oudste kind een havo/vwo-opleiding volgt. Ruim de helft van de ouders (52%) beantwoordt de vraag echter negatief. Onder deze groep zijn Marokkaanse 10
Meijers, F. & Cuyvers, P. (1993). Allochtone ouders en hun kinderen: een probleem? In J.R.M. Gerris (red.), Opvoeding, specifieke groepen en minderheden. (pp.133-153) Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger
11
vaders oververtegenwoordigd, als ook ouders wier oudste kind nog in het basisonderwijs zit dan wel een vmbo-opleiding volgt. 11% tenslotte weet het niet. De voor de hand liggende conclusie dat de school niet adequaat met de ouders communiceert over de loopbaanoriëntatie en –begeleiding die in school wordt gegeven, lijkt echter niet terecht. In het basisonderwijs speelt studie- en beroepskeuzebegeleiding immers nog nauwelijks. Hier bepaalt vooral de score op de CITO-toets naar welke vervolgopleiding het kind zal gaan. En pas in het tweede jaar van het vmbo wordt loopbaanbegeleiding gegeven (veelal in de vorm van praktische sectororiëntatie waarin de 2e jaars leerling zich oriënteert op de opleidingskeuze in het 3e leerjaar). Het is zeer wel mogelijk dat de kinderen van de ouders, die aangeven dat ze door de school niet geïnformeerd zijn over de studie- en beroepskeuzebegeleiding die de school biedt, überhaupt nog niet te maken hebben gehad met studie- en beroepskeuzebegeleiding. De ouders die zeggen dat zij door de school geïnformeerd zijn, is gevraagd aan te geven op welke wijze dat gebeurd is. De voorlichtingsbijeenkomt blijkt het meest gebruikte middel te zijn (16x genoemd), meteen gevolgd door de open dag (15x genoemd). 11 ouders noemen persoonlijke gesprekken met de mentor, klassenleraar of studiedecaan van hun kind. Schriftelijke informatie vanuit de school wordt slechts door 4 ouders genoemd. De voorlichtingsbijeenkomsten zijn vooral op studiekeuze en niet op beroepskeuze gericht: ze gaan over vervolgopleidingen (18x genoemd) en over de keuze van het vakkenpakket (15x genoemd). Ouders van wie het oudste kind een vmbo-opleiding volgt, noemen daarnaast ook voorlichtingsactiviteiten over de inhoud van beroepen (9x genoemd) en over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt (5x genoemd); in een enkel geval is er ook sprake geweest van gesprekken met mensen uit de praktijk (3x genoemd). De ouders is ook gevraagd of de school naar hu mening voldoende aandacht geeft aan studie- en beroepskeuzebegeleiding. 39% beantwoordt deze vraag met ‘ja’, 21% met ‘nee’ en 40% weet het niet of heeft geen mening. Bij de ouders die geen mening hebben of het niet weten, zijn ongetwijfeld veel ouders wier kind nog niet te maken heeft gehad met studie- of beroepskeuzebegeleiding. Bij de ouders die van mening zijn dat de school onvoldoende aandacht geeft aan studie- en beroepskeuzebegeleiding, zijn ouders oververtegenwoordigd van wie het oudste kind een vmbo-opleiding volgt. Ouders die van mening zijn dat de school voldoende aandacht geeft aan studie- en beroepskeuzebegeleiding, hebben hun oudste kind veelal in het havo/vwo of in het mbo. Bijna de helft van de ondervraagde ouders (42%) heeft behoefte aan meer informatie en/of ondersteuning vanuit de school wat betreft studie- en beroepskeuzebegeleiding; 38% heeft geen behoefte aan meer informatie en/of ondersteuning en 20% heeft geen mening of weet het niet. Met name Marokkaanse ouders en ouders wier oudste kind in het vmbo dan wel het havo/vwo zit, hebben behoefte aan meer informatie en ondersteuning. Ouders van wie het oudste kind in het mbo zit, hebben relatief gezien het minste behoefte aan meer informatie en/of ondersteuning. Degenen die méér informatie en/of ondersteuning willen, hebben met name behoefte aan persoonlijke gesprekken met de mentor, klassenleraar of studiedecaan (25x genoemd). Het betreft hier vooral ouders van Turkse en Marokkaanse origine. Ook extra voorlichting over mogelijke vervolgopleidingen (23x genoemd), vakkenpakketten/ profielkeuze (18x genoemd) en beroepsinhouden (12x genoemd) wordt op prijs gesteld (21x genoemd). Men heeft nauwelijks behoefte aan open dagen of schriftelijke documentatie over de verschillende opleiding en beroepen (beiden 6x genoemd), noch aan bijeenkomsten waarin mensen uit de praktijk komen vertellen over hun beroep (6x genoemd).
12
4.
Conclusie
De hier gepresenteerde gegevens overziende valt allereerst op dat ouders van allochtone origine – overigens net als autochtone ouders - een grote voorkeur hebben voor ‘witte boorden’-beroepen buiten de technische sector (en dan met name arts, advocaat en docent). Daarbij hebben zij een meer algemene voorkeur voor de sector Economie & Handel, waarbij het hebben van een eigen bedrijf als wenselijk wordt gezien. Gelet op het feit dat 60% van elke jaargang leerlingen na de basisschool naar het vmbo gaat (en dit percentage is nog hoger als het om kinderen uit minderheidsgroepen gaat), is deze voorkeur niet echt ‘produktief’. Een voorkeur voor witte boorden-beroepen kan bij ouders, wier kind(eren) naar het vmbo gaat (gaan), demotiverend werken. Deze kinderen zullen naar alle waarschijnlijkheid immers nooit arts, docent of advocaat worden. Tegelijkertijd kunnen zij een in alle opzichten ‘welvarende’ toekomst opbouwen in beroepen als loodgieter, lasser of monteur (om maar enkele beroepen te noemen). In de technische en in de zorgberoepen worden de komende jaren grote tekorten aan vakbekwaam personeel voorzien. Maar in de technische beroepen zullen jongeren méér kunnen verdienen, onder andere omdat ze in deze beroepen ook werkelijk carrière kunnen maken (zie www.platformbetatechniek.nl). Het ligt dus voor de hand om in de studie- en beroepskeuzebegeleiding in het beroepsonderwijs meer aandacht te schenken aan een loopbaan in de technische beroepen en in de zorg en welzijn. Dat gebeurt op dit moment – afgaande op de hier gepresenteerde onderzoeksresultaten – echter nauwelijks: het merendeel van de geboden informatie en voorlichting over studie- en beroepskeuze concentreert zich op de school zelf (vakkenpakketten, vervolgopleidingen, e.d.). Ook grootschaliger onderzoek naar loopbaanleren in het beroepsonderwijs laat zien dat het onderwijs veel meer op zichzelf dan op de arbeidsmarkt gericht is.11 Waarschijnlijk omdat ouders vooral gericht zijn op een zo hoog mogelijke onderwijsloopbaan voor hun kinderen, zijn ze (relatief) tevreden met de informatie, voorlichting en ondersteuning die de school op dit moment geeft. Deze informatie sluit immers voor vele ouders zeer goed aan bij hun eerste bekommernis: een zo hoog mogelijk diploma voor hun kind. Alleen bij ouders, wier kinderen het vmbo bezoeken, is dat veel minder het geval. Juist deze ouders zijn dan ook veel minder tevreden over de informatie, voorlichting en ondersteuning die door de school wordt gegeven, dan de ouders wier kinderen het havo/vwo en het mbo bezoeken. Uit grootschalig onderzoek (zie noot 11) weten we dat voorlichting veel minder effectief is wat betreft het beïnvloeden van het feitelijke keuzegedrag dan persoonlijke gesprekken. Ook in dit onderzoek spreken ouders een duidelijke voorkeur uit voor persoonlijke gesprekken met vertegenwoordigers van de school over de toekomst van hun kinderen. Scholen investeren tot nu toe veel minder in persoonlijke gesprekken met zowel ouders als leerlingen, dan in voorlichtingsbijeenkomsten e.d. die op hele groepen zijn gericht. Ook op dit punt kan een duidelijke verbeterslag worden gemaakt; een verbeterslag die door vele allochtone ouders zeer gewaardeerd zal worden.
11
Kuijpers, M., Meijers, F. & Bakker, J. (2006). Krachtige loopbaangerichte leeromgevingen in het (v)mbo: hoe werkt het? Driebergen: Het Platform BeroepsOnderwijs; Kuijpers, M. & Meijers, F. (2009). Studieloopbaanbegeleiding in het hbo: mogelijkheden en grenzen. ’s-Gravenhage: De Haagse Hogeschool
13