74100826-ETD/SUS 11-2368
Beoordeling Programmaplan 'Arnhem Energiestad 2011-2014'
Arnhem, 30 september 2011 Auteur Y. Boerakker
In opdracht van Gemeente Arnhem, Wethouder M. van Gastel; programmamanager A. Sietsma
KEMA Nederland B.V. Utrechtseweg 310, 6812 AR Arnhem Postbus 9035, 6800 ET Arnhem T (026) 3 56 91 11 F (026) 3 89 24 77
[email protected] www.kema.com Handelsregister Arnhem 09080262
© KEMA Nederland B.V., Arnhem, Nederland. Alle rechten voorbehouden.
Dit document bevat vertrouwelijke informatie. Overdracht van de informatie aan derden zonder schriftelijke toestemming van KEMA Nederland B.V. is verboden. Hetzelfde geldt voor het kopiëren (elektronische kopieën inbegrepen) van het document of een gedeelte daarvan. Het is verboden om dit document op enige manier te wijzigen, het opsplitsen in delen daarbij inbegrepen. In geval van afwijkingen tussen een elektronische versie (bijv. een PDF bestand) en de originele door KEMA verstrekte papieren versie, prevaleert laatstgenoemde. KEMA Nederland B.V. en/of de met haar gelieerde maatschappijen zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte, bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit dit document, of door de onmogelijkheid die informatie of gegevens te gebruiken.
-3-
74100826-ETD/SUS 11-2368
INHOUD blz. 1
Samenvatting .......................................................................................................... 4
2
Inleiding .................................................................................................................. 7
3 3.1 3.2
Achtergrond besparingsdoelstellingen.................................................................... 7 Nationale context .................................................................................................... 7 Ambities Arnhem: energieneutraal ......................................................................... 8
4
Aanpak.................................................................................................................... 9
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Maatregelen .......................................................................................................... 13 Business case windenergie .................................................................................. 13 PV op gemeentelijk vastgoed ............................................................................... 13 Energievisies nieuwbouwwijken ........................................................................... 15 Onderzoek LED in openbare ruimten ................................................................... 16 150 energiescans bij bedrijven ............................................................................. 17 Energiezuinige bedrijventerreinen ........................................................................ 18
5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 5.13
Seweex ................................................................................................................. 20 Isolatie 750 particuliere woningen ........................................................................ 20 De Grote Koppel ................................................................................................... 21 Energiegebruik gemeentelijk vastgoed en maatregelen ....................................... 22 Bussen op groen gas en waterstof ....................................................................... 23 Gemeentelijk wagenpark 12% energiebesparing ................................................. 23 Onderzoek mogelijkheden energie-opwekking ‘groen’. ........................................ 24
6 6.1 6.2 6.3
Resultaten............................................................................................................. 25 Resultaten in cijfers .............................................................................................. 25 Maatregelen die bijdragen aan de energietransitie............................................... 28 Overige resultaten ................................................................................................ 29
7
Conclusies en aanbevelingen ............................................................................... 30
-4-
1
74100826-ETD/SUS 11-2368
SAMENVATTING
De ambitie van de gemeente Arnhem is om in de periode 2011-2014 binnen de gemeentegrenzen: jaarlijks 3% energiebesparing te realiseren en het aandeel duurzame energie in de totale energiemix (gas, elektriciteit, warmte) te laten stijgen tot 7%. Deze doelstellingen zijn overgenomen uit 'Nederland krijgt nieuwe energie', een partijoverstijgend voorstel voor een Deltaplan Nieuwe Energie, opgesteld door werkgroepen uit de politieke partijen CDA, PvdA, ChristenUnie, SGP, VVD, Groen Links en D661. De doelen sluiten aan bij de landelijke doelstellingen, zoals vastgesteld door het vorige kabinet in het werkprogramma Schoon en Zuinig (30% emissiereductie in 2020 ten opzichte van 1990, gemiddeld 2% energiebesparing per jaar in de periode 2011-2020, en 20% hernieuwbare energie in 2020). De doelen van het huidige kabinet liggen iets lager: 14% duurzame energie in 2020 en geen concreet besparingsdoel (maar voor Europa als geheel geldt 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van ‘business as usual’)2. KEMA is gevraagd te bepalen in welke mate de maatregelen uit het Programmaplan 'Arnhem Energiestad 2011-2014' bijdragen aan de doelstellingen van de gemeente. In afstemming met de gemeente zijn de 13 meest belovende maatregelen geselecteerd om te analyseren. Deze maatregelen zijn op te splitsen in 2 categorieën: maatregelen binnen de gemeentelijke organisatie en maatregelen binnen de stad. Omdat de gemeente als organisatie zich bewust is van haar voorbeeldrol, is gevraagd te berekenen in hoeverre de maatregelen bijdragen aan het bereiken van de doelen binnen gemeentelijke organisatie. Daarnaast is ook voor de stad als geheel bepaald in hoeverre de doelen gehaald kunnen worden. De effecten van het programmaplan zijn weergegeven in tabel S.1. Omdat er voor de gemeentelijke organisatie geen energiescenario's beschikbaar zijn, en het scenario voor de stad uit de Energiekaart en - strategie3 is gebaseerd op inmiddels verouderde nationale
1
"De jaarlijkse energiebesparing wordt opgeschroefd naar 3% en de jaarlijkse groei in hernieuwbare energie versneld naar 7%". Overigens is een jaarlijkse groei van 7% een andere ambitie dan een aandeel van 7% duurzame energie, daarmee lijkt de ambitie uit het Deltaplan in het College-akkoord en daarmee in het Programmaplan van Arnhem niet helemaal juist vertaald.
2 3
Bron: Energierapport 2011, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, juni 2011. Bron: Energiekaart en – strategie, op weg naar implementatie, R. Rooth, T. Schmelzer 309220342Consulting.
-5-
74100826-ETD/SUS 11-2368
scenario's, zijn de effecten afgezet tegen het energiegebruik in 2010. Indien er een stijging van het energiegebruik zou zijn tussen 2010 en 2014, vergelijkbaar aan de stijging volgens het referentiescenario in het rapport 'Energiekaart en – strategie' dan zal het energiegebruik in 2014 4%-5% hoger liggen dan in 2010. De cijfers uit tabel S.1 zouden daarmee enkele tienden procent-punten lager uitpakken (het aandeel duurzame energie voor de stad zou bijvoorbeeld 5,9% worden in plaats van 6,2%). Vanwege het relatief geringe effect van een stijging in het energiegebruik in de periode 2010-2014 op de eindresultaten van de analyse, is het verdedigbaar om voor de doelstellingen voor 2014 uit te gaan van een vast basisjaar4. In tabel S.1 is weergegeven in welke mate de doelen bereikt kunnen worden met de maatregelen uit het programmaplan. Binnen de stad kan een aandeel duurzame energie van 7% gerealiseerd worden, met name door 2 grote 'klappers': windenergie en bio-energie. Of 7% inderdaad gehaald kan worden, is afhankelijk van de definitie van 'duurzame opwekking binnen de gemeente grenzen' en de beschikbaarheid van biomassa binnen de gemeentegrenzen. De doelstelling kan alleen gehaald worden als er voldoende lokale biomassa beschikbaar is, of als de definitie niet vereist dat de biomassa lokaal geproduceerd is. Als aan deze voorwaarden niet voldaan is, zal het aandeel duurzame energie toenemen tot circa 5%. De doelstelling van 7% zal hoe dan ook niet in de huidige college periode gehaald worden - met name omdat het plaatsen van windturbines meer tijd vereist. Echter, als er voor 2014 een onomkeerbaar besluit is genomen dat de windturbines er komen, is het verdedigbaar om de opwekking van duurzame energie uit wind toe te rekenen aan het huidige college. Voor wat betreft energiebesparing lijkt het programma vooral bij te dragen aan de doelstellingen voor de gemeentelijke organisatie, waarbij met circa 6% ongeveer de helft van de doelstelling (12% in vier jaar) gerealiseerd kan worden.
4
Voor doelstellingen op de langere termijn (bijvoorbeeld 2020) zal deze vereenvoudiging leiden tot een vertekend beeld van de resultaten en daardoor geen representatief beeld meer geven.
-6-
74100826-ETD/SUS 11-2368
maximaal effect voor de gemeentelijke organisatie
effect de stad in 2014
maximaal effect voor de stad
Resultaten programmaplan besparing (doel: 12%) duurzame energie (doel:7%)
effect gemeentelijke organisatie in 2014
Tabel S.1 Overzicht van de effecten van het programmaplan.
5,5% 0,4%
6,4% 0,4%
1,4% 4,2%
1,8% 7,9%
Op basis van de analyse blijkt dat de maatregelen uit het programma in drie categorieën verdeeld worden: 1. de 'grote klappers', maatregelen die een forse bijdrage leveren aan de doelstelling, zoals windenergie, bio-WKK en energiebesparing bij de Grote Koppel. 2. Maatregelen die relatief weinig bijdragen aan de doelstelling (maar in een aantal gevallen wel opschaalbaar zijn of leiden tot een grote zichtbaarheid). 3. Maatregelen die belangrijk zijn voor het realiseren van een energieneutraal Arnhem (zoals energievisies bij nieuwbouwwijken, bussen op groen gas en waterstof en Seweex). Deze maatregelen dragen niet altijd direct bij aan de doelstellingen voor 2014. Deze analyse richt zich vooral op de bijdrage van de maatregelen aan de doelstellingen in 2014 (3% besparing per jaar en 7% duurzame energie). Dit is geen juiste maatlat voor maatregelen uit de derde categorie, die zouden beoordeeld moeten worden op hun bijdragen aan de energietransitie. Maatregelen die bijdragen aan de transitie en geen extra kosten met zich meebrengen, zouden altijd uitgevoerd dienen te worden als zich een natuurlijk moment voordoet. Een maatregel die niet in het programmaplan is opgenomen, maar wel kan bijdragen aan de doelen voor 2014 en aan het in gang zetten van de transitiebeweging, is het energieconvenant dat door de gemeente is gesloten met 80 partijen uit de stad. Ten slotte dient nog vermeld te worden dat het energiebeleid positieve neveneffecten heeft op het gebied van werkgelegenheid, gezondheid en imago.
-7-
2
74100826-ETD/SUS 11-2368
INLEIDING
De ambitie van de gemeente Arnhem is om in de periode 2011-2014 binnen de gemeentegrenzen: jaarlijks 3% energiebesparing te realiseren het aandeel duurzame energie in de totale energiemix (gas, elektriciteit, warmte) te laten stijgen tot 7%. Om deze doelen te bereiken en om Arnhem als energiestad op de kaart te zetten, is een plan opgesteld: 'Programmaplan Arnhem Energiestad'. KEMA is gevraagd om te bepalen in welke mate de maatregelen uit deze programmalijnen bijdrage aan de gestelde doelen. Het programmaplan omvat 6 programmalijnen waarvan programmalijn 1 'Naar een energieneutraal Arnhem', programmalijn 3 'Naar een duurzaam gebouwd Arnhem' en programmalijn 4 'Arnhems vervoer' een directe relatie hebben met energiebesparing en/of duurzame energie. De analyse die is uitgevoerd door KEMA beperkt zich tot deze drie programmalijnen. De gemeente heeft aangegeven om de doelstellingen binnen de eigen gemeentegrenzen te willen realiseren. Inkoop van groene/duurzame energie die elders geproduceerd is, draagt dus niet bij aan de doelstellingen zoals die gedefinieerd zijn.
3
ACHTERGROND BESPARINGSDOELSTELLINGEN
3.1
Nationale context
De doelen van de gemeente Arnhem zijn overgenomen uit 'Nederland krijgt nieuwe energie', een partijoverstijgend voorstel voor een Deltaplan Nieuwe Energie, opgesteld door werkgroepen uit de politieke partijen CDA, PvdA, CU, SGP, VVD, Groen Links en D66. De doelen sluiten ook aan bij het werkprogramma Schoon en Zuinig van het vorige kabinet: een reductie van 30% voor broeikasgasemissies in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingtempo van 2% per jaar vanaf 2011, en een aandeel hernieuwbare energie in 2020 van 20%.
-8-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Voor het huidige kabinet zijn de Europese doelen leidend, die voor Nederland wat minder ambitieus zijn dan de geformuleerd dan de doelen in Schoon en Zuinig: 20% CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 1990, 14% van de primaire energieconsumptie in Nederland moet in 2020 afkomstig zijn uit hernieuwbare energiebronnen en 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van ‘business as usual’. Bij het laatste doel wordt in het 'Energierapport 2011' de kanttekening geplaatst dat deze doelstelling indicatief is en niet bindend is vastgelegd. Het kabinet geeft in het Energierapport aan dat het energiebesparing stimuleert (onder andere door belastingmaatregelen, normering en het maken van afspraken met het bedrijfsleven) maar niet welke (jaarlijkse) doelen daarbij nagestreefd worden. Met een besparingsdoelstelling van 3% per jaar kiest Arnhem dus voor een ambitieuzer pad dan Schoon en Zuinig (waar uitgegaan wordt van een energiebesparingtempo van 2% per jaar). Energiebesparingcijfers over de Schoon en Zuinig-periode zijn in de Monitor Schoon en Zuinig (ECN 2010) niet gegeven. De gemiddelde jaarlijkse energiebesparing in de periode 1995 tot 2007 was met 1,1% in ieder geval aanzienlijk lager dan de doelen uit Schoon en Zuinig. In dit licht is de besparingsdoelstelling die Arnhem zich stelt fors (3%) te noemen. Ook de duurzame energieambitie die Arnhem zich stelt (7% in 2014) is ambitieus te noemen ten opzichte van de nationale doelstelling (14% in 2020), met name omdat er in een stad minder fysieke ruimte beschikbaar is voor inpassing van duurzame energie (grote windenergie parken, wind op zee, biomassaproductie) dan gemiddeld in Nederland. Daarnaast is 4 jaar een korte tijd om het aandeel in duurzame energie sterk te laten toenemen, omdat bijvoorbeeld de bouw van een biomassacentrale al 2 jaar kost. Gemeentes van vergelijkbare omvang als Arnhem (Amersfoort, Nijmegen en Breda) hebben vergelijkbare doelstellingen. De energiebesparingdoelstellingen variëren van 2% tot 3% per jaar. Alle drie de gemeentes streven naar 20% duurzame energie in 2020, waarbij Breda en Nijmegen de ambitie hebben om in 2015 15% van de energie duurzaam op te wekken. Dat vergelijkbare gemeentes vergelijkbare doelstellingen hebben is niet verrassend, omdat in het 'Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk' de doelstellingen uit Schoon en Zuinig als uitgangspunt genomen zijn.
3.2
Ambities Arnhem: energieneutraal
Arnhem streeft ernaar – net als een aantal andere gemeentes van vergelijkbare omvang – om energieneutraal te worden. Deze doelstelling is een nog grotere uitdaging dan de besparing- en duurzame energiedoelstelling die de gemeente zich gesteld heeft voor 20112014, en wel om de volgende drie redenen.
-9-
-
74100826-ETD/SUS 11-2368
De gemeente heeft maar beperkt invloed op wat er binnen de gemeentegrenzen gebeurt, bij energieneutraliteit zal de beperkte fysieke ruimte voor duurzame energieopwekking een sterke beperking vormen, er is een omslag in denken nodig: bij beslissingen die nu genomen worden zal al gekeken moeten worden hoe deze bij kunnen dragen aan de transitie naar een energieneutraal Arnhem. Besparing draagt zeker bij aan de stap naar energieneutraliteit, maar er zullen ook aanpassingen aan de infrastructuur nodig zijn. Het is vaak lastig om de voordelen op langere termijn voldoende gewicht te geven in beslissingen die nu genomen worden.
Omdat de uiteindelijke doelstelling van de gemeente is om energieneutraal te worden, zal er bij de conclusies niet alleen gekeken worden naar in welke mate de maatregelen uit het programmaplan bijdragen aan de doelstelling voor de huidige collegeperiode (3% besparing per jaar en 7% duurzame energie), maar ook aan hoe de maatregelen bijdragen aan de energietransitie naar een energieneutraal Arnhem.
4
AANPAK
Selectie maatregelen Om de beoordeling van het programmaplan compact te houden, is slechts een deel van de maatregelen uit de programmalijnen 1,3 en 4 geanalyseerd. In afstemming met de gemeente is een selectie gemaakt van maatregelen waarvan de bijdrage naar verwachting het grootst zal zijn. Deze maatregelen zijn weergegeven in Tabel 4.1. Een deel van de maatregelen heeft betrekking op energiebesparing, een ander deel op duurzame energie. Daarnaast kan een deel van de maatregelen uitgevoerd worden binnen de gemeentelijke organisatie, een ander deel van de maatregelen zal in 'de Stad' (binnen de grenzen van de gemeente) uitgevoerd moeten worden. In Tabel 4.1 is voor elke maatregel weergegeven op welk van deze categorieën deze maatregel betrekking heeft.
-10-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Tabel 4.1 Overzicht van maatregelen uit het programmaplan die geanalyseerd worden
4
LED-verlichting openbare ruimte
5
Energiescans bedrijven
6
Energiezuinige bedrijven terreinen
X
X
X
X X1)
X X
X
3)
X2)
X
X
8
Isolatie particuliere woningen
9
Voorbeeldproject De Grote Koppel
X
X
10
Energiegebruik gemeentelijk vastgoed
X
X
11
Bussen op groen gas en waterstof
X
12
Besparing gemeentelijk wagenpark
X
13
Onderzoek mogelijkheden energie-opwekking 'groen'.
3)
4)
5)
X 4)
Seweex
2)
X
X
7
1)
Duurzaam
Energievisie nieuwbouwwijken
Energiebesparing
3
Stad
PV op gemeentelijke vastgoed
Gemeentelijkeorg
2
anisatie
Business case windenergie
Jaarlijkse
1
besparing
No. Naam
X
X
X
X X X5) X
X
X
Er is aangenomen dat energievisies leiden tot inzet van duurzame energie – of in ieder geval leiden tot een infrastructuur die dit mogelijk maakt. Aangenomen is dat de maatregelen alleen tot energiebesparing leiden. 50% van de besparing is toegerekend aan de gemeentelijke organisatie, de overige 50% aan de stad (inschatting is dat 50% van het b.v.o. (bruto vloer oppervlak) voor de gemeentelijke organisatie bestemd is). Er is discussie mogelijk of benutting van warmte uit rioolwater duurzame energie is of energiebesparing. Aangenomen is dat het onder besparing valt, duurzaam is het pas als de elektriciteit die door de warmtepompen wordt gebruikt, duurzaam zou zijn opgewekt (binnen de gemeentegrenzen). Dit telt niet mee voor de gemeentelijke doelstellingen, omdat het groene gas niet binnen de stad wordt opgewekt.
Voor de geselecteerde maatregelen zal zowel de impact (bijdrage aan de doelen) als de effectiviteit (impact/kosten) bepaald worden.
-11-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Zoals aangegeven kan een deel van de maatregelen binnen de gemeentelijke organisatie worden uitgevoerd. Voor deze maatregelen is bepaald in welke mate ze bijdrage aan het halen van de doelen op het niveau van de gemeentelijke organisatie. Met andere woorden: wordt er binnen de gemeentelijke organisatie 3% besparing/jaar en 7% duurzame energie gerealiseerd. Het is om twee redenen interessant om te weten of op gemeentelijk organisatieniveau de doelen worden gehaald. Enerzijds omdat de gemeente een voorbeeldfunctie heeft. Anderzijds omdat wat er binnen de gemeentelijke organisatie gebeurt, een indicator zou kunnen vormen voor wat er – hetzij met enige vertraging – in de stad zou kunnen gebeuren. Transport In het Programmaplan is niet duidelijk omschreven of transport ook onder de besparing- en duurzame energiedoelstelling valt. In overleg met de gemeente is besloten er in deze analyse vanuit te gaan transport zowel mee te nemen in de doelstellingen, als in het referentiescenario. Hiervoor is gekozen omdat een aantal maatregelen uit het programmaplan specifiek op transport is gericht. Door de keuze om het effect van maatregelen uit het programmaplan af te zetten tegen het totale energiegebruik (dus inclusief het energiegebruik voor transport) zal het effect per maatregel netto iets kleiner zijn - immers het getal in de noemer is groter. Het totaalplaatje komt er daardoor voor de stad iets ongunstiger uit te zien dan wanneer transport niet meegenomen zou worden (het energiegebruik inclusief transport is circa 30% hoger dan het energiegebruik exclusief transport). Voor de gemeentelijke organisatie maakt het weinig verschil, omdat het energiegebruik voor transport verwaarloosbaar is ten opzichte van het overige energiegebruik. Basisjaar De meest zuivere manier om de effecten van de maatregelen te bepalen, is op basis van een referentiescenario: hoe zou het energiegebruik er uitzien als de maatregelen uit het Programmaplan niet uitgevoerd zouden worden. Echter, voor de gemeentelijke organisatie is geen scenario beschikbaar. Voor de Stad is wel een scenario beschikbaar, maar dat is gebaseerd op nationale scenario's die inmiddels weer herzien zijn. Omdat het tijdrovend is om een (nieuw) scenario op te stellen, en omdat er veel aannames gedaan zouden moeten worden, is er – na afstemming – gekozen voor een praktische oplossing. De besparingen en duurzaam opgewekte energie worden niet afgezet tegen een referentiescenario, maar tegen het totale energiegebruik in 2010.
-12-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Waarschijnlijk is het totale energiegebruik in 2014 iets hoger dan 2010. Desondanks wordt verwacht dat de invloed op de eindresultaten waarschijnlijk niet meer dan enkele tienden procent-punten zal betreffen. Daarmee zal deze vereenvoudiging weinig invloed hebben op de conclusies die uit de analyse getrokken kunnen worden. De
gemeentelijke energierekening omvat alleen cijfers voor elektriciteit, gas en warmte. Om het energiegebruik door het gemeentelijke wagenpark te bepalen, is uitgegaan van een inschatting van het totaal aantal kilometers dat in 2011 gereden zal worden. Voor de opbouw van het wagenpark is uitgegaan van het gemiddelde Nederlandse wagenpark (zowel qua verdeling gas- en benzineauto's als verbruik per kilometer). In Tabel 4.2 is weergegeven wat het energiegebruik in 2010 is voor zowel de gemeentelijke organisatie als voor de stad.
Tabel 4.2 Energiegebruik 2010 voor gemeentelijke organisatie en de stad5
Gemeentelijke organisatie De stad
totaal (excl. verkeer) TJ 412 12657
totaal (incl. verkeer) TJ 414 16279
Vaststellen impact Het moment waarop 'afgerekend' zal worden of de doelstellingen gehaald zijn, is eind 2014. Echter, voor sommige maatregelen zal het meer tijd kosten voordat ze (volledig) gerealiseerd kunnen zijn, zoals bij de realisatie van windturbines. Als tijdens de huidige collegeperiode het voorbereidend werk is gedaan voor de uitvoering van een maatregel, maar het (volledige) effect pas later meetbaar is, dan zal bij de resultaten aangegeven worden wat het maximale effect bedraagt.
5
Bronnen: Gemeentelijke energierekeningen 2010; E-atlas energieverbruik in kaart 2009, Liander N.V.; Energiekaart en – strategie, op weg naar implementatie, KEMA R. Rooth november 2009.
-13-
5
MAATREGELEN
5.1
Business case windenergie
74100826-ETD/SUS 11-2368
Omschrijving maatregel Maatregel 1 betreft een 'business case opstellen omtrent ruimtelijke en financiële haalbaarheid windenergie in Arnhem'. Aannames De business case zelf zal geen bijdrage leveren aan de doelstellingen. Alleen als er werkelijk turbines geplaatst worden, zal dit invloed hebben. Op dit moment wordt de haalbaarheid voor specifieke locaties onderzocht. Omdat er nog geen nieuwe inzichten zijn ten opzichte van de 'Energiekaart en – strategie'6, is voor de effecten van het plaatsen van windturbines uitgegaan van de cijfers uit deze eerdere KEMA studie. Resultaten Het is niet waarschijnlijk dat deze collegeperiode al windturbines geplaatst zullen worden. Daarmee draagt de 'business case windenergie' niet bij aan de gemeentelijke doelstellingen voor 2014. Echter, als het huidige college een onomkeerbaar besluit neemt voor de plaatsing van windturbines en de turbines na 2014 'alleen nog maar' geplaatst hoeven te worden, is het verdedigbaar de opgewekte duurzame energie aan het huidige college toe te rekenen. Als het potentieel dat in de 'Energiekaart en – strategie' genoemd is gerealiseerd wordt, kan hiermee 4% van het totale energiegebruik van de stad ingevuld worden. Als aandeel van het totale elektriciteitsgebruik ligt dit percentage hoger, in de orde grootte van 13%.
5.2
PV op gemeentelijk vastgoed
Omschrijving maatregel Maatregel 2 omvat het 'laten plaatsen van 1.000 m2 zonnepanelen of zonnefolie – met een vermogen van 60 kWp – op bestaand en/of nieuw gemeentelijk vastgoed (bijvoorbeeld sportcomplexen en scholen). De gemeente verhuurt gemeentelijke daken aan bedrijven die zonnepanelen plaatsen en exploiteren.'
6
Energiekaart en – strategie, op weg naar implementatie, KEMA R. Rooth, november 2009
-14-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Aannames Omdat de kostencijfers die eerder gebruikt zijn voor het opstellen van de 'Energiekaart en – strategie'7 niet meer representatief zijn voor de huidige situatie, is er een nieuwe berekening uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van investeringskosten tussen 2,50 euro/Wp (exclusief installatiekosten) en 3,10 euro/Wp8. Verder is gerekend met een optimistische kostenvergoeding (wel SDE+9 maar met een maximum van 0,09 euro/kWh10, en een terugleververgoeding op basis van kleinverbruikertarieven). Resultaten Op basis van bovenstaande aannames (SDE+ en vergoeding op basis van kleinverbruikertarieven11) is het plaatsen van PV panelen vrijwel rendabel bij een levensduur van 15 jaar. Als teruglevering niet plaatsvindt op basis van kleinverbruikertarieven, en/of er geen subsidie uit de SDE+ regeling wordt verkregen, zullen de jaarlijkse kosten hoger uitvallen. Verwacht wordt dat de investeringskosten komende jaren verder zullen dalen. Op zich zijn voor de gemeente de kosten en opbrengsten van de panelen minder relevant, omdat ze deze niet zelf aanschaffen of leasen, maar alleen daken beschikbaar stellen. 60 kWp aan zonnepanelen/-folie op gemeentelijke gebouwen draagt nauwelijks bij aan de duurzame energiedoelstellingen. De totale elektriciteitsproductie door de panelen bedraagt 0,1% van het jaarlijkse energiegebruik van de gemeentelijke organisatie. Om het effect van de maatregel toe te laten nemen, is het nodig om een groter oppervlak met PV panelen te bedekken. De bijdrage op het niveau van de stad is helemaal klein. Er zouden 1000 keer zoveel panelen geplaatst moeten worden om 1% van de energievoorziening van Arnhem met duurzame energie in te vullen. Hoewel het laten plaatsen van zonnepanelen weinig bijdraagt aan de doelstelling, is het een maatregel waarbij relatief weinig inspanning nodig is vanuit de gemeente en de zichtbaarheid van de maatregel is groot.
7 8 9
10 11
Energiekaart en – strategie, op weg naar implementatie, KEMA R. Rooth november 2009. Op basis van Statusrapport PV, Agentschap NL. Omdat het budget binnen de SDE+ beperkt is, bestaat er geen zekerheid dat dit toegekend zal worden. Fase 1: 0,09euro/kWh, fase 2: 0,11 euro/kWh. Salderen is mogelijk tot 5.000 kWhe.
-15-
5.3
74100826-ETD/SUS 11-2368
Energievisies nieuwbouwwijken
Omschrijving maatregel Maatregel 3 richt zich op energievisies: De gemeente vraagt op dit moment bij iedere gebiedsontwikkeling van 200 of meer woningequivalenten om een energievisie. Deze norm wordt verlaagd naar 50 woningequivalenten. Aannames Door het opstellen van een energievisie worden de betrokken partijen gedwongen om na te denken over alternatieven voor conventionele gas- en elektriciteitsinfrastructuur. Wat haalbaar is zal van locatie tot locatie verschillen. Om een gevoel te krijgen voor de maximale bijdrage van deze maatregel is voor referentiewoningen van Agentschap NL bepaald wat de bijdrage zou zijn aan duurzame energie als de gehele resterende woninggebonden energievraag (EPC=0,6) met duurzame energie ingevuld zou worden. Er is uitgegaan van 7 nieuwbouwwijken12 met ieder 100 woningen. Resultaten Als voor de 7 wijken de woninggebonden energievraag volledig duurzaam wordt ingevuld, dan levert dit een bijdrage van 0,2% ten opzichte van het totale energiegebruik van de stad. Ondanks dat deze maatregel weinig bijdraagt aan de doelstelling, vooral indien het nieuwbouwtempo lager zou zijn, draagt deze maatregel wel bij aan de ‘toekomstbestendigheid’ van nieuwbouwwijken. De maatregel zorgt ervoor dat op een natuurlijk moment alternatieven voor aansluiting op het gasnet overwogen worden, om zo de afhankelijkheid van aardgas te beperken. Het overstappen naar een alternatief in de toekomst zal hoge kosten met zich meebrengen. Energievisies voor nieuwbouwwijken zijn dus een goed voorbeeld van maatregelen die van belang zijn voor de transitie naar energieneutraal, maar die nu geen grote bijdragen leveren aan de doelstellingen. Overigens worden alternatieven voor een gasaansluiting ook gestimuleerd op landelijk niveau – hetzij op een meer indirecte wijze. Vanaf 1 januari 2012 zal de EMG (Energieprestatienorm voor Maatregelen op Gebiedsniveau) van kracht worden. Op basis van de EMG kunnen voortaan maatregelen op gebiedsniveau (windmolenparken, collectieve
12
Inschatting door de gemeente dat er 6 – 7 nieuwbouwwijken gerealiseerd zullen worden.
-16-
74100826-ETD/SUS 11-2368
zonnepanelen, WKK, restwarmte van de industrie en veel meer) beter worden toegerekend aan de energieprestatie op gebouw/perceelniveau13.
5.4
Onderzoek LED in openbare ruimten
Omschrijving maatregel Maatregel 4 luidt: onderzoek LED-verlichting in openbare ruimten en bijbehorende investering- en exploitatiekosten. Aannames Recent is er door de gemeente een studie uitgevoerd naar de haalbaarheid van LEDverlichting. Er is besloten om de eerste 4 jaar standaard geen LED-verlichting in woongebieden van Arnhem toe te passen. Dit besluit is met name een gevolg van de hoge investeringskosten van LED-verlichting, die niet terugverdiend kunnen worden via de energierekening of via lagere onderhoudskosten. Bij verkeerswegen zal vanaf 2012 wel met LED-verlichting worden verlicht, onder andere omdat het verlichtingsniveau daar hoger is, verlichting gedimd kan worden en omdat de onderhoudskosten voor de vervanging van lampen bij verkeerswegen veel hoger zijn. Resultaten LED-verlichting kan 20% tot 40% besparen op het energiegebruik. Het is niet bekend welk deel van het energiegebruik van de gemeentelijke organisatie op rekening komt van openbare verlichting. Als er vanuit gegaan wordt dat van de energierekening van de gemeentelijke organisatie al het elektriciteitsgebruik voor 'parken en plantsoenen' ten goede komt aan openbare verlichting, en al deze verlichting vervangen wordt door LED, dan is er – uitgaande van een besparing van 30% per lamp – een besparing van 6% mogelijk op de gemeentelijke energierekening. Dus als alle openbare verlichting vervangen wordt voorzien van LEDs, wordt er door de gemeentelijke organisatie 6% bespaard, wat overeen komt met de helft van de gemeentelijke ambitie (12% in 4 jaar, ofwel 3% besparing per jaar).
13
De EMG bevat de berekeningen die nodig zijn om die collectieve maatregelen aan een gebouw/perceel te kunnen toerekenen. De methode is bedoeld als instrument voor de integrale beoordeling van energiezuinigheid van een gebouw en de bijbehorende installaties voor ruimteverwarming, koeling, ventilatie en tapwaterverwarming, zowel binnen het gebouw of op het perceel als op gebiedsniveau (NEN 7125).
-17-
74100826-ETD/SUS 11-2368
In de studie van de gemeente zijn de besparing en de kosten berekend als 400 lantaarns van LED-verlichting worden voorzien. De besparing bedraagt minder dan 0,1% van het energiegebruik van de gemeentelijke organisatie14. Bij het toepassen van LED-verlichting kunnen ook andere overwegingen een rol spelen. "Energiebesparing in openbare verlichting kan een belangrijke voorbeeldfunctie hebben voor bewoners. Vooral door verandering in de kleur: verlichting van goud/geel naar koel neutraal wit licht in combinatie met het dimmen van de verlichting in nachtelijke uren zal de toepassing van LED-verlichting langs verkeerswegen duidelijk zichtbaar worden voor bewoners". Voorwaarde voor de voorbeeldfunctie is dat de bewoners uitgelegd wordt dat de nieuwe verlichting zuiniger is. Kosten per GJ besparing zijn niet gegeven. Op het moment dat dit rapport geschreven is, zijn er alleen cijfers bekend van de niet rendabele optie 'LED in woonwijken', de cijfers achter de gemeentelijke studie voor LEDs langs verkeerswegen zijn nog niet beschikbaar gesteld.
5.5
150 energiescans bij bedrijven
Omschrijving maatregel Maatregel 5 luidt: uitvoeren van 150 energiescans bij bedrijven (middelgrote en kleine energiegebruikers, kosteloos tot maximaal 250 euro per scan), waardoor het bedrijf kan zien waar het kan besparen en wat de terugverdientijd van de maatregelen is. Aannames Om de besparing te berekenen is uitgegaan van een gemiddeld energiegebruik per bedrijf, zoals weergegeven in Energieatlas Arnhem15. Er is uitgegaan van een energiescan bij 50 bedrijven in 2011, 50 bedrijven in 2012 en 50 bedrijven in 2013, zoals omschreven in het programmaplan. De eerste besparingen zullen plaatsvinden in 2012, een jaar nadat de energiescan is uitgevoerd. Er is aangenomen dat de besparing per bedrijf 2% per jaar bedraagt16, dat er gedurende een periode van 5 jaar17 maatregelen worden genomen, en dat
14
De 400 lampen zijn genoemd in de presentatie 'LED verlichting woongebieden', waarin geconcludeerd is dat LED verlichting in woonwijken nog niet financieel haalbaar is. Het is niet duidelijk hoe dit zich verhoudt tot het besparingspotentieel bij verkeerswegen.
15
16
Bron: E-atlas energieverbruik in kaart 2009, Liander N.V. In de dienstensector zijn binnen het MeerJarenProgramma gemiddelde besparingen gerealiseerd van circa 2,5% per jaar. Omdat het MeerJarenProgramma verder gaat dan het uitvoeren van een energiescan, wordt er hier gerekend met een besparing per bedrijf van 2% per jaar.
-18-
74100826-ETD/SUS 11-2368
maatregelen een terugverdientijd van 5 jaar (of minder) hebben. Verder is aangenomen dat energiescans alleen leiden tot energiebesparing, niet tot toepassing van duurzame energie. Resultaten Doordat niet alle scans direct in 2011 uitgevoerd worden, wordt in 2014 slechts de helft van de totale besparing gerealiseerd die de scans uiteindelijk opleveren (in 2018 wordt de maximale besparing pas gerealiseerd). De energiescans dragen nauwelijks bij aan de doelstellingen voor de stad. In 2014 is het effect niet zichtbaar, in 2018 gaat het om 0,1% besparing.
5.6
Energiezuinige bedrijventerreinen
Omschrijving maatregel Energiezuinige bedrijventerreinen. Bestaande en nieuwe bedrijventerreinen worden energiezuiniger, bijvoorbeeld door uitwisseling van restwarmte en/of duurzame opwekking van energie. Gemeente geeft voorlichting en stimuleert aansluitend op initiatieven van bedrijvencontactgroepen, Stichting OKA Services en parkmanagement organisaties. Aannames Zonder uitgebreide analyse van de individuele locaties, is het lastig te bepalen wat mogelijk is op de bedrijventerreinen in Arnhem. Daarom is uitgegaan van een optimistisch scenario waarin is aangenomen dat alle bedrijven en industriëen in de wijken Arnhemse Broek, Presikhaaf Oost, Presikhaaf West, Klingelbeek en Elden18 gedurende 4 jaar 3% per jaar besparen en 7% aan duurzame energie realiseren (overeenkomstig de ambities, wat waarschijnlijk erg optimistisch is). De eerste besparingen zullen al in 2012 gerealiseerd worden. De piek van de besparingen zal daardoor bereikt worden in 2015. Voor het energiegebruik van de bedrijven en industrieën per wijk is gebruik gemaakt van de gegevens uit de Energieatlas Arnhem19. 17
Het eerste jaar wordt dus 2% bespaard, door het nemen van extra maatregelen wordt het jaar daarna nog eens 2% extra bespaard, etc. Na 5 jaar wordt er dus 10% bespaard ten opzichte van het energiegebruik voor uitvoering van de energiescans. Na 5 jaar zullen er geen extra besparingen meer gerealiseerd worden,
aangenomen is dat er dan een nieuwe energiescan nodig is om additionele besparingen te traceren. Voor een hoger besparingspercentage dan 10% zal er een structurele vernieuwing nodig zijn van de industrie. 18
Omdat er alleen energiegevens beschikbaar zijn op wijkniveau is er geprobeerd een vertaling te maken van bedrijventerrienen naar wijken: Kleefse Waard- wijk Arnhemse broek; IJsseloord 1 - wijk Presikhaaf west en wijk Presikhaaf oost; Business park Arnhem - wijk klingelbeek; Overmaat - wijk Elden.
19
E-atlas energieverbruik in kaart 2009, Liander N.V
-19-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Resultaten Onder bovenstaande aannames wordt er dus vanuit gegaan dat er in 4 jaar 12% bespaard wordt. In de praktijk zal dit percentage vermoedelijk niet gerealiseerd worden. Binnen de Meer Jaren Afspraken (MJA) is in de periode 2005 tot 2009 7,4% bespaard20 en minder dan een procent lokaal duurzaam opgewekt.
20
Er is 7,4% besparing in het productieproces in 2009 ten opzichte van 2005. Als besparingen in de productieketen worden meegerekend (1,1%) dan is een totale besparing van 8,5% gerealiseerd. In 2009 was het energiegebruik van de MJA branches in totaal 164,5 PJ, hiervan werd 0,6PJ door de deelnemers zelf opgewekt en 5,4 PJ werd groen ingekocht. Bron: Meerjarenafspraak Energie-Efficiëntie MJA3 resultaten 2009 (Agentschap NL).
-20-
5.7
74100826-ETD/SUS 11-2368
Seweex
Omschrijving maatregel Maatregel 7 betreft Seweex, 'realiseren van warmteterugwinning uit het riool in Rijnboog. Aannames Er is door KEMA een studie uitgevoerd naar de haalbaarheid van warmteterugwinning uit het riool in Rijnboog. De resultaten uit die studie21 zijn hier overgenomen. Aangenomen is dat er een positief besluit komt over de realisatie en dat het project voor eind 2014 gerealiseerd is. Er is discussie mogelijk over de categorie (duurzame energie of energiebesparing) waarin deze maatregel thuishoort. Hier is het effect toegerekend aan energiebesparing, immers, er wordt minder fossiele energie benut dan in de referentiesituatie. Pas als de elektriciteit waarmee de warmtepompen aangedreven worden, duurzaam wordt opgewekt, zou er sprake zijn van duurzame energie. Resultaten De besparing die gerealiseerd kan worden met het project dat bekend staat als 'Seweex' komt ongeveer overeen met 278.000 m3 aardgas. Ongeveer de helft hiervan is gerelateerd aan b.v.o.'s voor de gemeentelijke organisatie, en kan dus direct aan de gemeentelijke organisatie worden toegerekend. De andere 50% wordt toegerekend aan de Stad. De energiebesparing door Seweex bedraagt voor de gemeentelijke organisatie 1,5%, voor de stad 0,1%.
5.8
Isolatie 750 particuliere woningen
Omschrijving maatregel Maatregel 8 beoogt 'isolatie van particuliere woningen. Binnen de provinciale regeling verstrekken van subsidie aan Arnhemse woningeigenaren'. Aannames In 2010 is er door de gemeente een subsidieprogramma uitgevoerd voor isolatiemaatregelen bij bestaande woningen. De subsidies zijn door de provincie beschikbaar gesteld. In 2010 zijn er 120 woningen met subsidie geïsoleerd. In deze analyse is er vanuit gegaan dat in 2011 de gemiddelde investering en besparing per woning gelijk is aan 2010, maar dat er 750 21
Haalbaarheid energieuitwisseling uit het riool, KEMA, J. de Ruijter 2010.
-21-
74100826-ETD/SUS 11-2368
woningen worden geïsoleerd in plaats van 120. Verder is aangenomen dat per woning gemiddeld dezelfde subsidie nodig zal zijn als in 2010 (iets meer dan 400 Euro/woning). Daarmee blijft de subsidie dus onder de 500 Euro/woning die de gemeente/provincie als maximum heeft gesteld. In het programmaplan is aangenomen dat deze maatregel in 2011 wordt uitgevoerd. Het subsidiebudget van de provincie is echter uitgeput. Daarom is aangenomen dat er in 2012 weer nieuw budget beschikbaar komt en de woningen in 2012 geïsoleerd worden. In het programmaplan is niet opgenomen dat de maatregel in 2012-2014 ook uitgevoerd wordt, in de berekeningen is er daarom ook van 'slechts' 750 woningen uitgegaan, wat al een forse opschaling is ten opzichte van het programma in 2010. Resultaten De isolatie van 750 woningen leidt tot een besparing van 0,1% per jaar op het energiegebruik van de stad.
5.9
De Grote Koppel
Omschrijving maatregel Voorbeeldproject De Grote Koppel. Energieonderzoek, maatregelen uitvoeren. Kosten maken onderdeel uit van het onderzoek. Uit te voeren maatregelen vragen investering, verdienen zich vanaf vijf jaren terug. Aannames Recent is door ABT in opdracht van het Sportbedrijf Arnhem een studie22 uitgevoerd naar de haalbaarheid van besparingsmaatregelen in de Grote Koppel. De resultaten uit deze studie zijn hier overgenomen. Resultaten De energieprestatie van de Grote Koppel kan op een aantal punten flink verbeterd worden. Door aan te sluiten bij gepland onderhoud en vervanging kunnen de meerinvesteringen beperkt blijven. Er is een pakket van maatregelen geselecteerd met een terugverdientijd van 5,9 jaar, dat de energieprestatie flink verbetert. De bijdrage aan de besparing voor de gemeentelijke organisatie is aanzienlijk: meer dan 3%. Daarmee is het de maatregel die het meest bijdraagt aan de energiebesparing voor de gemeentelijke organisatie. 22
Bron: Energiebesparende maatregelen sportcentrum Grote Koppel, ABT, februari 2011.
-22-
5.10
74100826-ETD/SUS 11-2368
Energiegebruik gemeentelijk vastgoed en maatregelen
Omschrijving maatregel Energieverbruik gemeentelijk vastgoed monitoren en maatregelen uitvoeren om dit te verlagen. Kosten maken onderdeel uit van het onderzoek. Uit te voeren maatregelen vragen investering, verdienen zich vanaf vijf jaren terug. Aannames De energierekeningen (warmte- elektriciteit- en gasrekening) van de gemeente zijn opgesplitst naar gebruikscategorieën. Er zijn vier posten binnen de gemeentelijke energierekening die ieder voor zich meer dan 10% van het gebruik beslaan. Dit zijn parken en plantsoenen (21%), zwembaden algemeen (17%), kantoorhuisvesting (14%) en vastgoedbedrijf (11%). Een groot deel van het energiegebruik voor parken en plantsoenen zal bestaan uit straatverlichting (zie hiervoor maatregel 4, 'onderzoek LED-verlichting in openbare ruimten'). Voor 'zwembaden algemeen' zou een zelfde benadering als voor De Grote Koppel kunnen gelden (zie hiervoor maatregel 9). Rest nog energiegebruik in gebouwen (kantoorhuisvesting en vastgoedbedrijf, samen goed voor een kwart van het energiegebruik van het gemeentelijk vastgoed). Duurzame energie op gemeentelijke gebouwen wordt al ingevuld via PV panelen (maatregel 2). Dan blijft er (in de bestaande bouw) met name nog energiebesparing over. Bij de berekening van de impact zijn dezelfde aannames gedaan als bij maatregel 5 '150 energiescans bij bedrijven', omdat het niet mogelijk is een betere inschatting te doen zonder een uitgebreide inventarisatie: De eerste besparingen zullen plaatsvinden in 2012, een jaar nadat een energiescan is uitgevoerd. Er is aangenomen dat er per gebouw 2% per jaar bespaard wordt en dat er gedurende een periode van 5 jaar maatregelen worden genomen met een terugverdientijd van 5 jaar (of korter). Verder is aangenomen dat energiescans alleen leiden tot energiebesparing, niet tot toepassing van duurzame energie. Resultaten De totale besparing bedraagt in 2014 1,4% en in 2016 2,3% van het totale gemeentelijke energiegebruik.
-23-
5.11
74100826-ETD/SUS 11-2368
Bussen op groen gas en waterstof
Omschrijving maatregel Naast de trolleybussen rijden 15 groen gas bussen en 10 waterstofbussen in de staddienst en nog eens 80 groen gas streekbussen in Arnhem. Dat betekent een groei van de inzet van duurzame brandstof (groen gas uit afval) van 54% ten opzichte van het huidige wagenpark en een reductie van 15% van fijnstof en stikstofdioxide. Aannames Het overschakelen op andere brandstoffen/energiedragers levert geen bijdrage aan de gemeentelijke duurzame energie doelstellingen, tenzij er wordt overgestapt op lokaal opgewekte duurzame energie. Dat zal op korte termijn in ieder geval niet het geval zijn. Resultaten Ondanks dat deze maatregel niet direct bijdraagt aan de doelstellingen op het gebied van duurzame energie, levert deze maatregel wel een bijdrage aan een gezondere leefomgeving binnen de gemeentegrenzen en is het een maatregel die, met de juiste aanduiding op de bus, tot een grote zichtbaarheid leidt. En misschien nog wel belangrijker, deze maatregel leidt ertoe dat het openbaar vervoer klaar is voor een energievoorziening die niet langer gebaseerd is op fossiele energie. Een nieuwe aanbesteding kan beschouwd worden als een natuurlijk moment om deze overstap te maken. De bussen zijn hiermee klaar voor een 'energieneutraal Arnhem', zonder dat daar nog verdere investeringen voor nodig zijn. De infrastructuur die voor deze maatregel nodig is, stelt ook anderen in de stad in de gelegenheid de overstap te maken naar groen gas/waterstof.
5.12
Gemeentelijk wagenpark 12% energiebesparing
Omschrijving maatregel We realiseren in het gemeentelijk wagenpark een energiebesparing van minimaal 12% ten opzichte van 2009 door slim om te gaan met het ter beschikking stellen van passend vervoer en de vervanging van personenauto's en bestelauto's door A-labelauto's, groen gas auto's, elektrische scooters en (waterstof) elektrische auto's. Daarmee realiseren we groei van de inzet van duurzame energiebronnen van minimaal 30%. Stapsgewijs schakelt het gehele gemeentelijk wagenpark over op duurzame brandstof. Aannames Er is voor 2011 voor het gemeentelijke wagenpark alleen een inschatting beschikbaar van het aantal kilometers. Daarom is een aantal aannames gedaan. Ten eerste dat het volledige
-24-
74100826-ETD/SUS 11-2368
wagenpark in de gemeente bestaat uit personenauto's, dat de verhouding benzine – dieselauto's gelijk is aan de verhouding in heel Nederland en dat het verbruik per kilometer gelijk is aan dat van een gemiddelde auto in Nederland. Verder is aangenomen dat de maatregel leidt tot 10% minder autogebruik (door het overstappen naar andere modaliteiten zoals OV en fiets). Van het resterende gebruik zal 30% worden ingevuld met duurzame bronnen (groen gas of groene elektriciteit). Voor de resterende auto's zal er een overstap gemaakt worden van een auto zoals in het 'gemiddelde wagenpark NL' naar de meest zuinige modellen (diesel en benzine). Aangenomen is dat het een kostenneutrale maatregel is. Dus eventuele meerkosten voor een zuinigere auto worden via het brandstofverbruik terugverdiend. Resultaten Hoewel het effect van minder autogebruik, auto's op duurzame energie en zuinigere auto's leidt tot een forse besparing op fossiele brandstof, is het effect op het totale energiegebruik van de gemeentelijke organisatie erg klein. Daarentegen is de zichtbaarheid groot (met de juiste aanduiding op de auto's).
5.13
Onderzoek mogelijkheden energie-opwekking ‘groen’.
Omschrijving maatregel Onderzoek mogelijkheden energie-opwekking 'groen'. Aanname In de Energiekaart en -strategie23 is gerekend aan twee opties: een kleinschalige biomassa WKK en het uitbreiden van WKC de Kleef met grote biomassa WKK. De cijfers uit die analyse zijn hier overgenomen. Resultaten Als beide opties toegepast worden leveren ze samen een bijdrage van 3,2% aan het aandeel duurzame energie voor de stad. Samen met windenergie zou daarmee de doelstelling van 7% duurzame energie voor de stad gehaald kunnen worden.
23
Bron: Energiekaart en -strategie, op weg naar implementatie, KEMA R. Rooth november 2009
-25-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Of deze beide opties meetellen aan de doelen van de gemeente hangt af van de lokale beschikbaarheid van biomassa en hoe 'lokaal opgewekt' gedefinieerd is: vereiste dit lokaal beschikbare biomassa, of gaat het erom dat de omzetting (naar een bruikbare vorm van energie- hier elektriciteit en warmte) lokaal gebeurt? Als biomassa lokaal geproduceerd dient te worden, is er eerst een inventarisatie nodig of er voldoende biomassa aanwezig is voor deze optie. Verder wordt geadviseerd om bij het 'onderzoek naar mogelijkheden energie-opwekking 'groen' ' ook te kijken naar de mogelijkheid om biomassa in te zetten voor warmteproductie en daarmee het warmtenet te vergroenen en uit te breiden. Warmte uit biomassa komt in aanmerking voor subsidie uit de SDE+ -regeling en is in het algemeen rendabeler dan bioWKK.
6
RESULTATEN
6.1
Resultaten in cijfers
In Tabel 6.1 en Tabel 6.2 staan de resultaten weergegeven voor respectievelijk de maatregelen die betrekking hebben op duurzame energie en de maatregelen die leiden tot energiebesparing. In grijs zijn steeds de maatregelen weergegeven die binnen de gemeentelijke organisatie genomen kunnen worden, in blauw de maatregelen die betrekking hebben op de stad. De besparing in maatregel 7 (Seweex) is slechts voor een deel (50%) toe te rekenen aan de gemeentelijke organisatie.
-26-
74100826-ETD/SUS 11-2368
1 2 3 6 9 11 12 13
Business case windenergie
4)
Voorbeeldproject De Grote Koppel
0,9
0%
0,0% 0,0% 0,2% 0,8% 0,0%
Bussen op groen gas en waterstof
3) 0,4
3) 0,1%
0,0%
0,0%
519,1 1292,7 0,4% 7,0%
3,2% 4,2% 7,0%
3,2% 7,9% 7,0%
Energievisie nieuwbouwwijken
Besparing gemeentelijk wagenpark Onderzoek mogelijkheden energie-opwekking 'groen'. totaal
0,1%
3,8% 0,0% 0,2% 0,8% 0,0%
euro/GJ
maximaal effect tov de stad
Energiezuinige bedrijven terreinen
616,0 0,4 30,4 125,5
PV op gemeentelijke vastgoed
doel 1) 2) 3)
duurzaam tov de stad 2014
Naam duurzame energie (TJp)
No.
duurzaam tov gemeentelijke organisatie 2014
Tabel 6.1 Effecten maatregelen die bijdragen aan duurzame energie
1,45‐ 1,53 1) 2) 3) 4) 0 2,00‐
Het is – op basis van de aannames – niet mogelijk om een kosteneffectiviteit hiervoor te bepalen. Het is – op basis van de aannames – niet mogelijk om een kosteneffectiviteit hiervoor te bepalen. Er is een kosteneffectiviteit voor het gehele pakket aan maatregelen bepaald, dit is niet opgesplitst naar duurzame energie en energiebesparing (zie Tabel 6.2). Omdat de brandstof niet lokaal geproduceerd wordt, draagt deze verduurzaming niet bij aan de doelen.
Uit Tabel 6.1 volgt dat – als het totale potentieel aan windenergie gerealiseerd wordt – en biomassa ingezet wordt in zowel een kleinschalige als een grote WKK, voor de stad de duurzame energie ambitie gehaald zal worden. Echter, dit zal niet lukken binnen de huidige college periode, omdat het enige tijd duurt voordat alle procedures doorlopen zijn en windturbines werkelijk elektriciteit opwekken. Waar het huidige college naar kan streven is het nemen van een onomkeerbaar besluit, dan zou de bijdrage van windenergie nog aan het huidige college toegerekend kunnen worden (en mee kunnen tellen voor de doelen in 2014). Overigens zou het totale percentage lager uit kunnen vallen dan de geraamde 7,92%, omdat er mogelijk overlap is tussen maatregel 6 en 13. Maatregelen 6 betreft duurzame energie op bedrijventerreinen. Hoe daaraan invulling wordt gegeven, hangt af van veel zaken. Maar warmtevoorziening door middel van een kleine biomassa WKK zou een optie zijn, die omschreven is in maatregel 13. Verder dient een kanttekening geplaatst te worden bij
-27-
74100826-ETD/SUS 11-2368
maatregel 6 en 13. Bij maatregel 6 is niet uitgegaan van de specifieke kenmerken van ieder van de bedrijventerreinen, maar is aangenomen dat alle bedrijven en industrieën op de aangewezen bedrijventerreinen 7% duurzame energie zullen opwekken. Dat is optimistisch, omdat de (fysieke) ruimte die beschikbaar is op de terreinen een aantal duurzame opties op voorhand uitsluit. Bij maatregel 13 is eerder al opgemerkt dat het afhangt van de definitie van 'lokaal opgewekt' of deze maatregel bijdraagt aan de doelen. Als de biomassa binnen de gemeente grenzen afkomstig moet zijn, dan zal eerst in meer detail onderzocht moeten worden of deze biomassa ook op voldoende schaal aanwezig is. Waar duurzame energie juist op het niveau van de stad kansrijk lijkt, lijken de maatregelen uit het programmaplan voor energiebesparing meer effect te hebben binnen de gemeentelijke organisatie. Ook binnen de gemeentelijke organisatie zal – met het maatregelen pakket dat er nu ligt – slechts de helft van de ambitie gerealiseerd worden. De doelstelling zou dichter binnen handbereik kunnen komen als er sterker op LED-verlichting wordt ingezet dan nu is aangenomen. In Tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de effecten van de verschillende besparingsmaatregelen. Ongeveer de helft van de besparing die binnen de gemeentelijke organisatie gerealiseerd kan worden, bestaat uit besparing bij De Grote Koppel. Voor de stad geldt dat in 2014 het maximale effect van het maatregelen pakket nog niet bereikt is, dit ijlt wat na. Maar het effect zal niet zo groot zijn dat de doelstelling van 12% (of 3% per jaar gedurende 4 jaar) binnen handbereik komt.
0,3
1)
0,1%
Energiescans bedrijven
4,7
11,8
183,4
244,5
Energiezuinige bedrijven terreinen Seweex
9,8
9,8
Isolatie particuliere woningen
11,5
11,5
Voorbeeldproject De Grote Koppel
10,4
10,4
Energiegebruik gemeentelijk vastgoed
5,8
9,6
Besparing gemeentelijk wagenpark
0,5
0,5
226,3
298,1
totaal doel
1)
1,2%
1,2%
2,7% 1,4% 0,1% 5,5% 12,0%
2,7% 2,3% 0,1% 6,4% 12,0%
0,0% 0,0% 1,1% 0,1% 0,1% 0,1% 0,0% 0,0% 1,4% 12,0%
0,0% 0,1% 1,5% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 0,0% 1,8% 12,0%
euro/GJ
LED verlichting openbare ruimte
maximaal effect tov de stad
besparing tov gemeentelijke organisatie 2014
4 5 6 7 8 9 10 12
besparing tov de stad 2014
max. besparing per jaar (TJp) agv maatregel
Naam Besparing per jaar (TJp) tm 2014
No.
maximale besparing tov gemeentelijke organisatie
Tabel 6.2 Maatregelen die leiden tot energiebesparing
10,17‐ 9,70‐ 12,37‐ 2,39‐ 3,35‐ 5,37‐ ‐
-28-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Als referentie is steeds het totale energiegebruik genomen, inclusief het energiegebruik voor transport. Als de effecten van de maatregelen zouden worden afgezet tegen het warmte/gas/elektriciteitsgebruik (dus exclusief energiegebruik voor transport), dan zou het plaatje er wat gunstiger uitzien. De percentages zouden voor de stad ongeveer 1/3 hoger zijn. Voor de gemeentelijke organisatie zal het effect veel kleiner zijn, omdat het energiegebruik voor transport een veel kleiner deel van het totale energiegebruik uitmaakt. Het al dan niet meenemen van transport in het basisjaar heeft geen invloed op het al dan niet halen van de doelen. In de tabel is ook aangegeven wat de kosteneffectiviteit van de verschillende maatregelen is (in euro/GJ). Dat veel maatregelen negatieve kosten hebben, heeft voor een deel te maken dat er in de analyse – met name bij een aantal besparingsmaatregelen – uit is gegaan van een terugverdientijd van 5 jaar. Een deel van de maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder zal in de praktijk niet uitgevoerd worden zonder stimulerend beleid. Dat kan het gevolg zijn van split incentives, het verschil tussen beheers- en investeringsbudgetten en het gebrek aan inzicht in besparingmogelijkheden. Tabel 6.1 en Tabel 6.2 geven een overzicht van de bijdrage van de maatregelen aan de 3% besparingsdoelstelling en de 7% duurzame energiedoelstelling. De tabel geeft echter geen inzicht over de bijdrage op andere relevante thema's, zoals de energietransitie (zie 6.2) en neveneffecten op andere vlakken (6.3).
6.2
Maatregelen die bijdragen aan de energietransitie
Arnhem heeft de ambitie om energieneutraal te worden. Dat vergt een transitie in denken en handelen. Bij beslissingen dient niet het korte termijn perspectief voorrang te krijgen (zoals het bijdragen aan de energiebesparing- of duurzame energiedoelstellingen), maar moet er vooral aandacht zijn voor het lange termijn perspectief. Een voorbeeld van maatregelen met een meer lange termijn perspectief zijn de energievisies voor nieuwbouwwijken. Door de ontwikkelaars nu de 'juiste keuze' te laten maken, of in ieder geval een meer bewuste keuze, zijn ze klaar voor een toekomst zonder fossiele brandstoffen. Ook het inzetten van waterstofbussen en Seweex zijn voorbeelden van transitiemaatregelen die de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in de toekomst beperken.
-29-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Deze maatregelen zouden bij kunnen dragen aan de duurzame energiedoelstelling als ze gebruik zouden maken van (waterstof24 uit) lokaal opgewekte duurzame energie. Dat kan nu, of in de toekomst. De grote investeringen worden echter nu al gedaan (infrastructuur, waterstof bus), en daarmee zijn ze voorbereid op een veranderende energievoorziening. Omdat dit type maatregelen geen lineaire processen zijn, maar schoksgewijs verlopen, lijkt jaarlijks afrekenen op basis van de doelstellingen niet juist. Met andere woorden, de energievisies die nu niet bijdragen aan de doelstellingen, zullen op de langere termijn wel eens veel meer kunnen bijdragen aan een energieneutraal Arnhem, dan bijvoorbeeld 3% besparing gedurende 4 jaar in de bestaande woonwijk. Een belangrijke activiteit die niet in het programmaplan staat omschreven, maar wel zal bijdragen aan de energieambities van de gemeente en van belang is voor het inzetten van een energietransitie, is het samenwerkingsproces dat de gemeente is gestart met 80 partners. Er zijn in het samenwerkingsconvenant (Projecten Energy made in Arnhem) 102 ambities omschreven die de partners (soms met, soms zonder de gemeente als partner) willen verwezenlijken. De gemeente faciliteert en begeleidt het proces. Deze ambities zullen binnen deze college periode nog weinig bijdragen aan de doelstellingen. Maar als de partners succesvol zijn, zou dit wel kunnen leiden tot een olievlek werking, waarin ook anderen zich aansluiten en energiebesparing bij de doelgroep hoger op de agenda komt. Op deze wijze zou het samenwerkingsproces een multiplier kunnen vormen van het beleid dat door de gemeente wordt uitgevoerd. Het samenwerkingconvenant zou in die zin wel eens cruciaal kunnen zijn voor de transitie die de gemeente Arnhem nastreeft.
6.3
Overige resultaten
Naast de directe effecten van de maatregelen uit het programma Arnhem Energiestad op het gebied van energiebesparing en hoeveelheid toegepaste duurzame energie, zijn er ook nog “bijvangsten”. Van deze extra’s zijn over het algemeen de positieve effecten slechts moeilijk te kwantificeren, maar daarom niet minder belangrijk. Werkgelegenheid en eco-bedrijvigheid Programma’s die betrekking hebben op energiebesparing zoals het isoleren of verbeteren van de woningvoorraad zijn relatief arbeidsintensief en worden vooral ingevuld met lokale werkgelegenheid. In het geval van Arnhem komt daar nog bij dat de stad veel energiegerelateerde werkgelegenheid bevat. Dit is het geval in de energielevering, maar ook de adviessector en de maakindustrie van duurzame energieproducten (bijvoorbeeld 24
Het systeemrendement van waterstof is laag, voor groen gas is dit veel gunstiger.
-30-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Nedstack). Aandacht voor energie zal positief uitwerken op de werkgelegenheid in deze sector. Gezondheid Aandacht voor klimaat en milieu gaat hand in hand met positieve gezondheidseffecten. Zo betekent vervanging van diesel als brandstof door aardgas of zelfs elektrisch vervoer een duidelijke vermindering van fijnstof in de stad. De stad als gebouwde omgeving verzamelt in de zomer veel warmte. Benutting hiervan draagt bij aan een verlaging van de buitentemperatuur en komt daarmee ook het verblijven buiten ten goede. Renovatieprogramma’s in de woningbouw leiden in veel gevallen tot een beter binnenklimaat. Moderne straatverlichting op basis van LED biedt de mogelijkheid om de kleur van het licht aan te passen op bijvoorbeeld goede kleurweergave. Dit komt de veiligheid in de nacht ten goede en bespaart ook energie. Imago Een stad die vooroploopt in klimaatbeleid is aantrekkelijk als vestigingsplaats. De ermee gepaard gaande werkgelegenheid is aantrekkelijk voor hoogopgeleid personeel. In een land waar steden in de toekomst met elkaar concurreren om de bevolking en de voorzieningen op peil te houden, is deze aantrekkelijkheid van groot belang.
7
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
De gemeente heeft zichzelf ambitieuze doelen gesteld op het gebied van energiebesparing en duurzame energie. Doelen die ambitieuzer zijn dan de nationale doelen. Op basis van de analyse lijkt het programmaplan niet voldoende om de energiebesparingdoelstellingen te realiseren, alhoewel er binnen de gemeentelijke organisatie serieuze stappen gemaakt kunnen worden. Energiebesparing in de stad verdient nog een flinke impuls. De duurzame energiedoelstelling voor de stad is haalbaar (afhankelijk van de definitie 'lokale opwekking'), maar niet binnen de huidige college periode in verband met lange procedures rond de ontwikkeling van een windpark.
-31-
74100826-ETD/SUS 11-2368
Er zijn in het Programmaplan 3 typen maatregelen te onderscheiden: 1) de grote 'klappers' die aanzienlijk bijdragen aan de doelstellingen (windenergie, biomassa, besparing bij de Grote Koppel), 2) besparingen van een kleinere omvang, die eveneens direct bijdragen aan de doelstellingen en 3) maatregelen die bijdragen aan de transitie naar een energieneutraal Arnhem. De meetlat waartegen de maatregelen uit het programmaplan beoordeeld zijn (3% besparing per jaar, 7% duurzame energie opwekking) lijkt met name geschikt voor maatregelen uit de categorieën 1 en 2, maar minder geschikt voor maatregelen die nu geen bijdrage leveren aan de doelstellingen, maar cruciaal zijn in de voorbereiding naar een energieneutraal Arnhem. Geadviseerd wordt maatregelen uit categorie 3 altijd uit te voeren als dit kostenneutraal mogelijk is, wanneer een natuurlijk moment zich voordoet. Ook het energieconvenant draagt niet bij aan de doelstellingen, maar zou wel eens van groot belang kunnen zijn bij het op gang brengen van de transitie door de olievlek werking die hier vanuit kan gaan. Tenslotte heeft het energiebeleid andere positieve neveneffecten op het gebied van werkgelegenheid, gezondheid en imago. De gemeente heeft een belangrijke rol als aanjager. Om deze te kunnen blijven vervullen, is het van belang dat de gemeente laat zien zelf ook serieuze stappen te nemen en daarbij kan zichtbaarheid soms belangrijker zijn dan het halen van specifieke besparingspercentages. Om de voortgang van besparingen en inzet van duurzame energie te kunnen bepalen, wordt aangeraden het (eigen) gebruik beter te monitoren. Aangeraden wordt daarom om voor de toekomst een methodologie vast te stellen om de dataverzameling van het (eigen) energiegebruik te borgen.