Benodigde gegevens bij vvgb Provincie Noord-Brabant (Zonnewende 15)
Stappen voor het inzichtelijk maken van het effect van stikstofdepositie door veehouderijbedrijven: bepaal welke gebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) binnen een straal van 25 km van het bedrijf liggen. o Deurnesche Peel en Mariapeel VR: 10 juni 1994 HR: 7 december 2004 o Groote Peel VR: 10 juni 1994 HR: 7 december 2004 o Strabrechtse Heide en Beuven VR: 8 mei 2013 HR: 7 december 2004 o Leenderbos, Groote Heide en de Plateau HR: 7 december 2004 VR: 24 maart 2000 o Weerter en Budelerbergen en Ringselven HR: 7 december 2004 VR: 24 maart 2000
geef aan of er eerder een Nbwetvergunning is verleend voor de veehouderij. o Het bedrijf is momenteel nog niet in het bezit van een geldende Natuurbeschermingswet vergunning.
geef, bij het ontbreken van een Nb-wetvergunning, aan welke referentiedata voor de gebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) van belang zijn. o Zie overzicht hierboven
maak stikstofdepositieberekeningen voor de eerdere Nbwetvergunning of Wm/Hwbeschikking(en) van het bedrijf op de relevante referentiedata en bepaal in hoeverre de beoogde situatie een toe- of afname ten opzichte van die data laat zien. Voor het kunnen controleren van de berekeningen hebben wij een kopie van die Nbwetvergunning of Wm/Hw-beschikking(en) met plattegrondtekening(en) nodig.
VR
HR
BN
VR ref. dat.
HR ref. 07-12-2004
Depositie
10-06-1994
VR ref. 08-05-2013
aanvraag
24-03-2000
(Wm 21-04-2004)
(passende beoordeling)
De Bult
1,28
1,28
7,52
7,52
4,53
4,53
3,59
3,59
0,52
0,52
0,19
0,19
0,15
0,15
0,28
0,28
0,28
0,28
-
0,13
0,13
-
0,13
0,13
X
-
1,14
1,14
Rouwkuilen
X
-
1,08
1,08
Rouwkuilen
X
-
1,05
1,05
Deurnesche peel Deurnesche peel Deurnesche peel Groote peel Weerter en Budeler Weerter en Budeler Strabrechtse Heide Strabrechtse Heid Leenderbos Leenderbos Rouwkuilen
X
X
X
-
X
X
X
-
X
X
X
-
X
X
X
-
X
X
X
-
X
X
-
X
X
-
X
X
X
-
X
X
X
-
X
X
X
X
De stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is in de aangevraagde situatie kleiner dan ten opzichte van de referentiedata. Ten behoeve van de vogelrichtlijngebieden wordt gebruik middels het toevoegen van een passende beoordeling gebruik gemaakt van het Alterra-rapport nr. 2359. er kan een vvgb worden afgegeven;
Bijlagen: 1. Dierentabellen; 2. AAgro-stacks Wm 21-04-2004 3. AAgro-stacks aanvraag 4. Wm 21-04-2004; 5. Wm 29-05-2007; 6. Passende beoordeling
1. Dierentabellen; Wm 21-4-2004 Stal Nr.
Huisvestings-systeem RAV-code / Code Diercategorie Groenlabel
Aantal dieren
Aantal dier plaatsen
Ammoniak kg NH3 totaal kg per dier NH3/jr.
1
D3.100.1 Traditioneel
Vleesvarkens max 0,8m2
655
720
2,500
1.637,50
2
D3.100.1 Traditioneel
Vleesvarkens max 0,8m2
656
720
2,500
1.640,00
loods B1
Schapen ouder dan 1 jaar, incl lammeren tot 45 kg
30
30
0,700
21,00
loods K1
volwassen paarden 3 jaar en ouder
3
3
5,000
15,00
3
A2 Traditioneel
Zoogkoeien ouder dan 2 jaar
2
2
5,300
10,60
3
A3 Traditioneel
Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
2
2
3,900
7,80
3
Moederdieren van fazanten
Traditioneel gehuisvest
250
250
-
-
3
Patrijzen
Traditioneel gehuisvest
60
60
-
-
TOTALEN BEDRIJF
3.331,90
Aanvraag Stal Nr.
Huisvestings-systeem RAV-code / Code Diercategorie Groenlabel
Aantal dieren
Aantal dier plaatsen
Ammoniak kg NH3 totaal kg per dier NH3/jr.
1
D3.100.1 Traditioneel
Vleesvarkens max 0,8m2
655
720
2,500
1.637,50
2
D3.100.1 Traditioneel
Vleesvarkens max 0,8m2
656
720
2,500
1.640,00
Schapen ouder dan 1 jaar, incl lammeren tot 45 kg
51
51
0,70
35,70
loods B1 3
A2 Traditioneel
Zoogkoeien ouder dan 2 jaar
2
2
5,300
10,60
3
A3 Traditioneel
Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
2
2
3,900
7,80
3
Moederdieren van fazanten
Traditioneel gehuisvest
250
250
-
-
3
Patrijzen
Traditioneel gehuisvest
60
60
-
-
TOTALEN BEDRIJF
3.331,60
2. AAgro-stacks Wm 21-04-2004 Naam van de berekening: 2015-04-03 13.33 Gemaakt op: 3-04-2015 13:34:01 Zwaartepunt X: 186,200 Y: 383,300 Cluster naam: Berkvens, Zonnewende 15, 2004 Berekende ruwheid: 0,29 m
Emissie Punten: Volgnr. 1 2 3 4
BronID Stal 1 Stal 2 Stal 3 Loods
X-coord. 186 171 186 208 186 223 186 234
Y-coord. 383 321 383 333 383 288 383 300
Hoogte 2,5 2,5 1,5 1,5
Gem.geb. hoogte 3,3 3,5 1,5 1,5
Diam. 0,5 0,5 0,5 0,5
X coordinaat 186 245 187 874 187 712 187 269 184 604 176 418 174 379 174 107 165 712 165 673 173 940 191 080 191 001 191 445
Y coordinaat 389 424 383 401 382 495 381 520 375 457 370 061 378 975 379 472 376 689 373 622 368 319 389 777 390 016 390 110
Depositie 1,28 7,52 4,53 3,59 0,52 0,19 0,28 0,28 0,13 0,13 0,15 1,14 1,08 1,05
Gevoelige locaties: Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Naam 1 De Bult 2 Deurnesche peel 3 Deurnesche peel 4 Deurnesche peel 5 Groote peel 6 Weerter en Budeler 8 Strabrechtse Heid 9 Strabrechtse Heid 10 Leenderbos 11 Leenderbos 7 Weerter en Budeler 12 Rouwkuilen 13 Rouwkuilen 14 Rouwkuilen
Details van Emissie Punt: Stal 1 (5072) Volgnr. 1
Code D3.100.1
Type vleesvarkens
Aantal 655
Emissie 2.5
Totaal 1637.5
Details van Emissie Punt: Stal 2 (5073) Volgnr. 1
Code D3.100.1
Type vleesvarkens
Aantal 656
Emissie 2.5
Totaal 1640
Details van Emissie Punt: Stal 3 (5074) Volgnr. 1 2
Code A2 A3
Type zoogkoeien jongvee
Aantal 2 2
Emissie 5.3 3.9
Totaal 10.6 7.8
Details van Emissie Punt: Loods (5075) Volgnr. 1 2
Code B1 K1
Type schapen paarden
Aantal 30 3
Emissie 0.7 5
Totaal 21 15
Uittr. snelheid 4,00 4,00 0,40 0,40
Emissie 1 638 1 640 18 36
3. AAgro-stacks aanvraag Naam van de berekening: aanvraag 2015 Gemaakt op: 9-04-2015 13:36:54 Zwaartepunt X: 186,200 Y: 383,300 Cluster naam: Berkvens, Zonnewende 15, Berekende ruwheid: 0,29 m
Emissie Punten: Volgnr. 1 2 3 4
BronID Stal 1 Stal 2 Stal 3 Loods
X-coord. 186 171 186 208 186 223 186 234
Y-coord. 383 321 383 333 383 288 383 300
Hoogte 2,5 2,5 1,5 1,5
Gem.geb. hoogte 3,3 3,5 1,5 1,5
Diam. 0,5 0,5 0,5 0,5
X coordinaat 186 245 187 874 187 712 187 269 184 604 176 418 174 379 174 107 165 712 165 673 173 940 191 080 191 001 191 445
Y coordinaat 389 424 383 401 382 495 381 520 375 457 370 061 378 975 379 472 376 689 373 622 368 319 389 777 390 016 390 110
Depositie 1,28 7,52 4,53 3,59 0,52 0,19 0,28 0,28 0,13 0,13 0,15 1,14 1,08 1,05
Gevoelige locaties: Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Naam 1 De Bult 2 Deurnesche peel 3 Deurnesche peel 4 Deurnesche peel 5 Groote peel 6 Weerter en Budeler 8 Strabrechtse Heide 9 Strabrechtse Heid 10 Leenderbos HR 11 Leenderbos VR 7 Weerter en Budeler 12 Rouwkuilen 13 Rouwkuilen 14 Rouwkuilen
Details van Emissie Punt: Stal 1 (5072) Volgnr. 1
Code D3.100.1
Type vleesvarkens
Aantal 655
Emissie 2.5
Totaal 1637.5
Details van Emissie Punt: Stal 2 (5073) Volgnr. 1
Code D3.100.1
Type vleesvarkens
Aantal 656
Emissie 2.5
Totaal 1640
Details van Emissie Punt: Stal 3 (5074) Volgnr. 1 2
Code A2 A3
Type zoogkoeien jongvee
Aantal 2 2
Emissie 5.3 3.9
Totaal 10.6 7.8
Details van Emissie Punt: Loods (5075) Volgnr. 1
Code B1
Type schapen
Aantal 51
Emissie 0.7
Totaal 35.7
Uittr. snelheid 4,00 4,00 0,40 0,40
Emissie 1 638 1 640 18 36
4. Wm 21-04-2004;
EURNE
Besluit op verzoek om milieuvergunning Aanvraag Bij ons is op 7 augustus 2003, aangevuld op 9 februari 2004, een aanvraag om milieuvergunning ingekomen van de heer G.J.M.A. van den Eijnden, Zonnewende 15 te Deume voor het perceel gelegen aan de Zonnewende 15, kadastraal bekend gemeenie Deurne, sectie S, numrner 255. De aanvraag betreft een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning zoals bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer, voor het veranderen van een vleesvarkensmestbedrijf.
)
De aanvraag heeft betrekking op de volgende veranderingen: het gedeeltelijk in gebruik nemen van de bestaande loods, gelegen aan de noordzijde van stall, voor het houden van vrouwelijk jongvee, zoogkoeien, ouderdieren van fazanten en patrijzen. Tevens wordt voor de oostzijde van deze loods een silo met een inhoud van 16 ton en een silo met een inhoud van 2 ton die is voorzien van een roerinstallatie, bijgeplaatst; het realiseren van een nieuwe loods voor het houdcn van paarden en schapen; het opslaan van 200 ton (vloeibare)bijproducten in bunkers, dieselolie, afgewerkte olie, fourage en zakvoeders; het opslaan en gebruiken van diverse machines, werktuigen en handgereedschappen; het realiseren van een vaste mestopslag; het in gebruik nemen van de bestaande nishut voor de opslag van goederen; het realiseren van een wasplaats. De aanvraag heeft betrekking op het uitbreiden van de binnen de inrichting te houden dieren. Ta b e II : aangevraagde situatie Diersoort Stal Hu isvestingssysteern vleesvarkens
I
vleesvarkens
2
schapen>
)
I jr.
paarden > 3 jr. zoogkoeien > 2 jr. vrouwelijk jongvee, < 2 jr. moederdieren van fazanten patrijzen * Zoals bedoelt
.-
/\unlul pla.uscn
NII]-
NH3emissie
*Maximale emissiefactor
MveFactor
Mve's
Factor
720
2,5
1.637,5
1,2
1,0
655,0 656,0
656
720
2,5
1.640,0
1,2
1,0
loods
overige hu isvesingssytemen, hokoppervlak maximaal 0,8 m' overige hu isvesingssytemen, hokoppervlak maxirnaal 0,8 rrf tradtioneel gehuisvest, op stro
30
30
0,7
21,0
-
3,0
10,0
loods 3
traditioneel gehuisvest, OD stro traditionel gehuisvest, op stro
3 2
3 2
5,0 5,3
15,0 10,6
-
-
-
-
-
3
traditioneel
gehuisvest, op stro
2
2
3,9
7,8
-
-
-
3
traditioneel
gehuisvest
250
2.)()
-
-
-
-
-
(,!I
-
-
-
-
-
3 In
Aantal dieren
traditioneel gehuisvest totaal het "Besluit ammoniakemissie
655
I
60 huisvesting veehouderij
i
3.331,9
1321,0
.
De aangevraagde ammoniakemissie bedraagt volgens de huidige inzichten en regelgeving 3.331,9 kg. Qua stankemissie komt de aangevraagde veebezett i ng overeen met 1.321,0 mestvarkeneenheden. Daamaast wordt vergunning gevraagd voor: het aanvoeren, opslaan en gebruiken van dieselol ie, minerale olie, bijproducten en mengvoeders; het opslaan en afvoeren van dierlijke mest; het in werking hebben van verwarmingsinstallatics; het aan- en afvoeren van dieren; het opslaan en gebruiken van materialen, lWIC It i nes, werktuigen en handgereedschappen ten behoeve van de in de inrichting verrichte activiteiien.
20269
\
Procedure
Op de behandeling van de aanvraag is het bepaa1dein afdeling 3.5, paragrafen 3.5.2. tot en met 3.5.5, van de A1gemenewet bestuursrecht en het bepaa1dein hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer van toepassing. Ontvankelijkheid De aanvrager is op 17 december 2003 verzocht om aanvullende informatie in te dienen, teneinde te komen tot een ontvankelijke aanvraag. Hieraan is op 9 februari 2003 gevo1g gegeven. De aanvraag vo1doet hiermee aan de in het Inrichtingen- en vergunningenbes1uit milieubeheer geste1de eisen en is vo1gens de wettelijke procedure ingevo1ge de A1gemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer behande1d. Ligging De inrichting is ge1egen in het buitengebied van Deume. In de onmiddellijke omgeving van de inrichting zijn enkele woningen en (agrarische) bedrijven van derden gelegen. Ontsluiting vindt p1aats via de Zonnewende. Coordinatie Woningwet Voor de aangevraagde veranderingen is een bouwvergunning aangevraagd. De coordinatiebepalingen krachtens de Woningwet en de Wet milieubeheer zijn in acht genomen. Wet verontreiniging oppervlaktewateren De inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarop de Wet verontreiniging opperv1aktewateren (Wvo) van toepassing is. De coordinatieregeling volgens de artikelen 8.28 tim 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing. Vorige vergunning
)
De vergunning bestaat uit een de gehele inrichting omvattende milieuvergunning die is verleend op 23 juli 1991. Op 23 april 1996 hebben wij een melding artike1 8.19 Wet milieubeheer geaccepteerd. Vervolgens zijn de, aan de vergunning verbonden, voorschriften door ons ambtshalve gewijzigd op 3 december 1996. Er is vergunning verleend voor het houden van de vo1gende aantallen dieren met bijbehorende huisvestingssystemen. Tabel 2: vergunde situatie Diersoort Stal I-luisvestingssysteem
Aantal
NI-l,Factor 2,5
NH3-emissie
655
Aantal plaatsen 720
655
720
2,5
diercn
vleesvarkens
I
vleesvarkens
2
huisvesingssytemen, hokoooerviak maxirnaal 0,8 m2 overige huisvesingssyternen, hokoppervlak rnaximaal 0,8 m' totaal overige
Mve's
1.637,5
MveFactor 1,0
1.637,5
1,0
655,0
3.275,0
655,0
1.321,0
De vergunde ammoniakemissie bedraagt vo1gens de huidige inzichten en rege1geving 3.275,0 kg. Qua stankemissie komt de vergunde veebezetting overeen met 1.321,0 mestvarkeneenheden.
20269
2
Algemene regels Besluit broeikasgassen
WMS 2003 voor de HFK-middelen
De aanvraag heeft betrekking op het in werking hebben van een koelaggregaat ten behoeve van het koelen van kadavers. Deze kadaverkoeling bevat het koudemiddel Freon 134 waardoor deze valt onder de werkingssfeer van het Besluit broeikasgassen WMS 2003 voor de HFK-middelen. De aan dit besluit verbonden voorschriften zijn van toepassing voor het gebruik van de kadaverkoeling. Lozingenbesluit open teelt en veehouderij
Vanuit de inrichting wordt schoon hemelwater geloosd. Voor het lozen van schoon regenwater zijn de bepalingen uit het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij van toepassing. BEOORDELING VAN DE GEVOLGEN VOOR BET MILIEU Bodem
Bodemverontreinigingkan worden veroorzaakt door het onzorgvuldig handel en bij: het aanvoeren, opslaan en gebruiken van dieselolie, minerale olien, vloeibare bijproducten en diergeneesmiddelen; het opslaan en afvoeren van vaste en vloeibare dierlijke mest en afvalwater; het gebruik van de wasplaats. Uit de aanvraag blijkt dat de wasplaats en de opslag voor vaste mest zijn uitgevoerd met een vloeistofdichte vloer en de opslagen voor dieselolie en minerale olie zijn voorzien van een lekbak. De opslagruimte voor dierlijke mest, bedrijfsafvalwater, vloeibare bijproducten en rioleringen moeten vloeistofdicht worden uitgevoerd. Als binnen de inrichting onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd waarbij minerale olie worden gebruikt dienen deze uitgevoerd te worden uitgevoerd boven een vloeistofdichte vloer. Het gevaar voor bodemverontreiniging kan in voldoende mate worden beperkt door de in de aanvraag aangegeven bodembeschermende voorzieningen en door de aan deze vergunning toegevoegde voorschriften voor de plaatsen waar voomoemde activiteiten plaatsvinden. Uit de beoordelingssystematiek zoals deze is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) blijkt dat in voomoemde situatie een aanvaardbaar risico op bodemverontreiniging bestaat. Geluidhinder
)
Geluidemissie wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein, door activiteiten binnen de gebouwen van de inrichting en cloor installaties buiten deze bebouwing. Voor het stellen van grenswaarden wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998. Conform de handreiking worden deze grenswaarden gesteld ter plaatse op enig punt 50 meter vanaf de grens van de inrichting of andere ge1uidsgevoeligebestemmingen. Als uitgangspunt voor de te stellen grenswaarden worden de in de handreiking genoemde richtwaarden gehanteerd. Tabel 3: Richtwaarden uit de handreiking uitgedrukt in dB(A)
Aard van de omgeving Landeliike omgeving, herstellingsoorden Rustige woonwijk, weinig verkeer Woonwijk in stad
20269
dag
avond
nacht
40 45 50
35 40 45
30 35 40
3
Met inachtneming van de aard van de woonomgeving (Iandelijke omgeving) bedragen de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) 40 dB(A) in de dag-, 35 dB(A) in de avond- en 30 dB(A) in de nachtperiode. Als grenswaarde voor het maximale geluidsniveau (LAmax) geldt 70 dB(A) in de
dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode. Met inachtnerning van de aard en bedrijfsduur van de geluidsrelevante activiteiten en bronnen kan redelijkerwijs worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. Lucht
Luchtverontreiniging vindt plaats vanuit de stookinstallaties. Een stookinstallatie kan door corrosie worden aangetast of vervuild, hetgeen kan leiden tot een onvolledige verbranding. Gelet hierop dienen de stookinstallaties periodiek te worden gecontroleerd en gereinigd. Luchtverontreiniging is in voldoende mate te beperken door het stellen van voorschriften. Energieverbruik
Beoordeling van het energieverbruik dient plaats te vinden conform de circulaire "Energie in de milieuvergunning" (Ministerie van VROM, oktober 1999). In deze circulaire wordt een ondergrens gehanteerd van 25.000 rrr' aardgas of 50.000 kWh elektriciteit per jaar. In de aanvraag is een maximaal elektriciteitsverbruik van 52.000 kWh en een aardgasverbruik van 24.486 m' op jaarbasis weergegeven. Uit de aanvraag blijkt dat het elektriciteitverbruik boven de ondergrenswaarde is gelegen. Om het verbruik aan elektriciteit terug te dringen zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen voor het uitvoeren van een besparingsonderzoek. Ret aardgasverbruik is vooralsnog niet zo groot is dat wij hiervoor een besparingsonderzoek noodzakelijk achten. Om eventuele besparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen, dient blijvend inzicht te bestaan in het energieverbruik. Gelet hierop is een verplichting opgenomen tot het registreren van het aardgas- en elektriciteitsverbruik. Waterverbruik
Op grond van de Wet milieubeheer moeten die voorschriften worden gesteld, die noodzakelijk zijn om het watergebruik tot een aanvaardbaar redelijkerwijs mogelijk niveau te beperken (ALARA). Dergelijke voorschriften mogen voor de drijver van de inrichting niet onnodig bezwarend zijn. Dit houdt in dat de maatregelen die zouden worden gevergd in verhouding moeten staan tot de te verwezenlijken waterbesparing. Bij recentelijk in werking getreden AMvB 's op basis van artike1 8.40 van de Wet rnilieubeheer wordt een waterbesparingonderzoekredelijk geacht bij eenjaarverbruik van meer dan 5.000 m' water. In de aanvraag is een jaarverbruik van maximaal 1.434 rn'{eidingwater weergeven. Uit deze gegevens blijkt dat het jaarverbruik onder de grenswaarde is gelegen. Een waterbesparingonderzoek achten wij dan ook niet noodzakelijk. Om eventuele besparingsmogelijkheden in de toekomst te kunnen beoordelen, dient blijvend inzicht te bestaan in het energieverbruik. Gelet hierop is een verplichting opgenomen tot het registreren van het waterverbruik. Verwijdering
van afvalstoffen
In de inrichting ontstaan diverse soorten (gevaarl ijke)bedrij fsafvalstoffen zoals kadavers. Daamaast ontstaan ook diverse soorten gevaarlijke afvalstoffen zoals afgewerkte olie, kapotte Tl.-buizen e.d .. Uit de aanvraag blijkt dat deze afvalstoffen gedeeltelijk gescheiden worden ingezameld, opgeslagen en gevoerd. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de opslag en afvoer van deze afvalstoffen. Tevens hebben wij de aanvraag beoordeeld conform de leidraad "afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning". Blijkens de in deze leidraad opgenomen checklist is er sprake van een indicatie "geringe omvang". Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval- en emissiepreventie onderzoek voorgeschreven. Aangezien inzicht in de afvalstoffenhuishouding nodig is om eventueel in een later stadium een reductie te kunnen bewerkstellingen, is in voorschrift A.3 20269
4
opgenomen dat de afvoer van afvalstoffen moet worden geregistreerd. Verder moeten waar mogelijk afvalstoffen gescheiden worden ingezameld, opgeslagen en afgevoerd.
Afvalwater De inrichting is niet aangesloten op de openbare riolering. Binnen de inrichting komt afvalwater vrij bij de volgende activiteiten: 1. bij het reinigen van de varkensstaIlen; 2. als uitredend vocht bij de opslag van vaste mest; 3. bij het gebruik van de wasplaats. De bedrijfsafvalwaterstromen achter 1 en 2 worden geloosd in de mestkeIder en gezamenlijk met de dierlijke mest opgeslagen. Ret afvalwater dat vrijkomt als gevolg van de wasplaat wordt opgeslagen in een aparte opslagput. Alle afvalwaterstromen worden uitgereden over de landerijen. Doordat de afvalwaterstromen meststoffen bevatten valt de verwijdering hiervan onder de werking van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Bij het uitrijden van het afvalwater dienen de bepalingen in dit besluit in acht genomen te worden.
)
Emissie van ammoniak De emissie van ammoniakemissie door veehouderijen wordt getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Verder wordt nog getoetst of wordt voldaan aan de in de Wet milieubeheer opgenomen Alara-beginsel (art. 8.11, derde lid Wm).
Wet ammoniak en veehouderij De ammoniakbelasting vanwege de inrichting is getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij. Ingevolge deze wet wordt bescherming geboden aan beschermde gebieden. Artikel 2 van de Way bepaalt dat als kwetsbaar gebied worden aangemerkt gebieden die dee 1 uitmaken van de ecologische hoofdstructuur en onmiddelIijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij als voor verzuring gevoelig ingevoIge deze wet waren aangemerkt. In samenspraak met de provincie zijn zogenaamde Wav-werkkaarten opgesteld, waarop per gemeente binnen de provincie Noord-Brabant gelegen kwetsbare gebieden zijn aangegeven. Uit de werkkaarten voor de gemeente Deume kan worden afgeleid dat het dichtst bij de onderhavige inrichting gelegen kwetsbare gebied is gelegen aan Leegveld, kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie R, nummer 8538. Dit gebied maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur zoals deze is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bij Besluit van 2 juli 2002. Tevens is dit gebied aangemerkt als een voor verzuringsgevoelig gebied onder gevolg van de 1 januari 2002 vervallen Interimwet ammoniak en veehouderij. De stalruimten van de aangevraagde veehouderij liggen op een afstand van meer dan 250 m van voomoemde kwetsbare gebied. De vergunning kan op grond van de Way worden verleend, mits de huisvestingssystemen aan het Alara-beginsel voldoen en de emissie van amrnoniak geen directe schade aan gewassen veroorzaakt.
Alara-beginsel Op grond van de geldende vergunning mogen binnen de inrichting in totaal 1310 vleesvarkens worden gehouden. De aanvraag heeft betrekking op het houden van 1311 vleesvarkens, 30 schapen, 3 paarden, 2 zoogkoeien, 2 stuks vrouwelijk jongvee, 250 moederdieren van fazanten en 60 patrijzen. De aanvraag heeft daarom betrekking op het uitbreiden van het dierenbestand met 1 vleesvarken, 30 schapen, 3 paarden, 2 zoogkoeien, 2 stuks jongvee, 250 moeder dieren van fazanten en 60 patrijzen. In het toekomstige Besluit amrnoniakemissie huisvesting veehouderij worden voor varkens, kippen en meIkkoeien maximale amrnoniakemissiewaarden opgenomen. Vrom heeft op 26 maart 2002 in een brief geadviseerd om aanvragen, met uitbreidingen in dieren met een maximale emissiewaarden, aIleen te vergunnen indien voldaan wordt aan deze maximale ernissiewaarden. Uit tabel 1 blijkt dat in de aangevraagde situatie een toename plaatsvindt van 1 vleesvarken, zonder dat een huisvestingssysteem wordt toegepast dat voldoet aan de maxirnale emissiewaarde, Ret verlangen van het toepassen van een 20269
5
emissiearm systeem voor 1 dierplaats voor het houden van 1 vleesvarken is niet reeel, gezien het feit dat op grond van de bestaande vergunning de dierplaats voor het houden van een extra vleesvarken reeds aanwezig. Hierdoor voldoet het aangevraagde huisvestingsysteem voor de uitbreiding van 1 vleesvarken aan Alara. Voor de aangevraagde stalsystemen voor de uitbreiding in de overige diercategorieen zijn geen maximale emissiewaarden in het toekomstige besluit opgenomen, waardoor deze ook voldoen aan het Alara-beginsel uit de Wet milieubeheer, aangezien de maximale emissiefactoren gebaseerd zijn op Alara.
IPPC-richtlijn: (richtlijn nr. 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geintegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging pbEGL 257) De IPPC-richtlijn is aIleen van toepassing op de activiteiten die in bijlage I van de richtlijn zijn opgenomen. Voor veehouderijen betekent dit dat aIleen "installaties" onder de werking van de richtlijn vallen als meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee, meer dan 2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen binnen de inrichting aanwezig zijn. Voor de inrichting wordt een milieuvergunning aangevraagd die onder andere betrekking heeft op 1.440 dierplaatsen voor het houden van vleesvarkens. Voor de dierplaatsen binnen de overige categorieen, zoals genoemd in de IPPC-richtlijn, wordt geen vergunning aangevraagd. De veehouderij behoeft derhalve niet te worden getoetst aan de IPPC-richtlijn. Directe schade aan gewassen door ammoniak Bij veehouderijen moe ten ook de mogelijke effecten van directe schade aan gewassen door ammoniak worden beoordeeld. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van het rapport "Stallucht en Planten". Op het rapport is in december 1996 een wijziging gepubliceerd. Deze wijziging is in het rapport "Effecten van ammoniak op planten in de directe omgeving van stallen" , van het instituut AB-DLO weergegeven. In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2000 (E03.98.0118) is uitgesproken dat de in het rapport "Effecten van ammoniak op planten in de directe omgeving van stallen" gekozen normstelling (geen effect op planten) ondeugdelijk is gemotiveerd en dat het rapport geen concrete inzichten biedt, waarmee op basis van enkele gegevens kan worden bepaald of een effect op gewassen in de omgeving optreedt. De rapporten die door AB-DLO zouden moeten worden opgesteld, zijn daarmee niet te controleren. Om deze reden moet de directe schade door ammoniak op gewassen worden beoordeeld op basis van het rapport "Stallucht en Planten". Hierin is opgenomen dat een afstand van 50 meter tot coniferen en 25 meter tot overige gevoelige gewassen (waaronder fruitbomen) voldoende is om directe schade te voorkomen. Rondom de inrichting is geen perceel gelegen, waarop zich coniferen of overige gevoelige gewassen bevinden. Gelet op het voorgaande treedt geen ontoelaatbare schade aan het gewas op. )
Stankhinder Op 1 mel 2003 is de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (stankwet) in werking getreden. Als gevolg hiervan is gelijktijdig de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (stankregeling) van toepassing geworden. De stankregeling zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 28 april 2003, nummer 3 betreft een uitvoeringsregeling van de stankwet. In artikel 2 van de stankwet staat genoemd dat de stankwet en de stankregeling van toepassing zijn op de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en de extensiveringsgebieden met primaat natuur. Deze gebieden worden vastgesteld in een reconstructieplan. In Noord-Brabant zijn nog geen reconstructieplannen vastgesteld. Omdat de in de stankwet bedoelde gebieden nog niet zijn vastgesteld kan de stankregeling formeel nog niet volledig worden toegepast. In de stankregeling zijn de ornrekeningsfactoren en minimumafstanden van de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 herzien en geactualiseerd. Deze ornrekeningsfactoren zijn de meest recente wetenschappelijk onderbouwde inzichten waarmee volgens de beginselen van de Wet milieubeheer rekening moet worden gehouden. In onderhavige vergunning is daarom de stankemissie berekend met de omrekeningsfactoren zoals genoemd in Bijlage 1 van de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Van de stankregeling wordt aIleen gebruikt gemaakt van de in Bijlage 1 genoemde ornrekeningsfactoren. In de 20269
6
inrichting worden diercategorieen gehouden met een omrekeningsfactor en dieren waarvoor vaste afstanden ge1den. Conform het gestelde in de richtlijn worden deze diercategorieen apart van elkaar beoordeeld. Vleesvarkens en schapen
De aanvraag heeft betrekking op een veebestand dat overeenkomt met 1.321,0 mestvarkeneenheden (mve). Bij dit aantal mve hoort een minimaal vereiste afstand van 290 meter tot een geurgevoelig object in categorie I en 234 meter tot een geurgevoelig object in de categorie II en 154 meter tot een geurgevoelig object in categorie III en 99 meter tot een geurgevoelig object in categorie IV gemeten vanafhet dichtstbijzijnde emissiepunt tot de gevel van het geurgevoelige object. Ret dichtstbijge1egenvoor geurgevoelig object is een woning van derden die valt binnen categorie IV en is gelegen op een afstand van 133 meter. (Zonnewende 18) De voor geurgevoelige objecten die vallen binnen de overige categorieen zijn op geruime afstand van de rninimaal aan te houden afstanden gelegen. Voor het aangevraagde dierenbestand, waarvoor een omrekeningsfactor naar mestvarkenseenheden van toepassing is, voldoet de aanvraag aan de rninimaal aan te houden afstand tot een voor geurgevoelig object. Zoogkoeien en vrouwelijkjongvee
Op grond van de richtlijn geldt voor het houden van zoogkoeien en vrouwelijk jongvee een vaste rninimaal vereiste afstand. De vaste minimaal aan te houden afstand bedraagt 100 meter voor objecten uit categorie I en II en 50 meter voor objecten uit categorie ill en IV. Hierbij dient uitgegaan te worden van de kleinste afstand tussen het emissiepunt van de betreffende stalruimten en de gevel van een geurgevoelig object. Ret dichtsbijgelegen voor geurgevoelig object is een woning van derde welke valt binnen categorie IV en is gelegen op 213 meter aan de Zonnewende 18. De voor geurgevoelige objecten die vallen binnen de overige categorieen zijn op geruime afstand van de rninimaal aan te houden afstanden gelegen. Voor de aangevraagde zoogkoeien en j ongvee, waarvoor een minimaal aan te houden afstand is vereist, voldoet de aanvraag aan de rninimaal aan te houden afstand tot een voor geurgevoelig object. Paarden
)
Paarden zijn genoemd in bijlage 2 van de richtlijn (vaste afstanden zijn (nog) niet vastgesteld). Op grond van vaste jurisprudentie dient, ongeacht de omgevingscategorie, een minimale afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object te worden aangehouden. Hierbij dient uit te worden gegaan van de kleinste afstand tussen de geve1 van een geurgevoelig object en een emissiepunt van de stallen waarin paarden worden gehouden en vanaf de rand van de hierbij behorende mestopslagen. Ret dichtstbijgelegen voor geurgevoelige object is een woning van derde gelegen op 113 meter aan de Zonnewende 18. Hierdoor wordt aan de minimaal aan te houden afstand, voor het houden van paarden, voldaan. Moederdieren van jazanten en patrijzen
Voor de aangevraagde 250 moederdieren van fazanten en 60 patrijzen zijn geen normen beschikbaar waarmee kan worden bepaald welke afstand aangehouden moet worden tussen enig emissiepunt en een voor stankgevoelig object. Voor het bepalen van de minimaal aan te houden afstand, waarbuiten de kans op het ontstaan van geuroverlast acceptabel is, sluiten wij aan bij de vaste afstanden zoals die ook gelden voor het houden van rundvee. Ret dichtstbijgelegen voor stankgevoelige object is een woning van derde, gelegen op een afstand van 218 meter, aan de Zonnewende 18. Hierdoor wordt ruimschoots aan de rninimaal aan te houden afstand voor het houden van moederdierenvan fazanten en patrijzen voldaan.
20269
7
Externe veiligheid
In de inriehting vindt opslag plaats van 10.000 en 3.000 liter dieselolie in een bovengrondse opslagtank. De bovengrondse opslagtank dient te voldoen aan de eisen zoals gesteld in de riehting CPR 9-6. Binnen te inriehting vindt tevens opslag plaats van aeetyleengas en zuurstof. Deze opslag dient te voldoen aan Externe veiligheid In de inriehting worden dieselolie en gasflessen opgeslagen. Tevens vinden laswerkzaamheden plaats die het brandgevaar verhogen. In de vergunning zijn voorsehriften opgenomen ter voorkoming van brandgevaar bij de opslag van gasflessen en tijdens het lassen. Voor het opslaan van gevaarlijke stoffen, dieselolie en gasflessen is aangesloten bij de van toepassing zijnde CPR-riehtlijnen (CPR-IS serie en de CPR 9-6). Ter bestrijding van een beginnende brand moeten binnen de inriehting voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. Uit de in de aanvraag blijkt dat binnen de inriehting voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. Adviezen en bedenkingen naar aanleiding van de ontwerpbeschikking De aanvraag en de ontwerpbesehikking hebben vanaf 11 maart 2004 vier weken ter inzage gelegen. Binnen deze peri ode is de Inspeetie Milieuhygiene Zuid in de gelegenheid gesteld ons te adviseren over het ontwerp van de besehikking op de aanvraag om milieuvergunning. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Tevens hebben wij geen sehriftelijke bedenkingen ontvangen.
)
20269
8
Conclusie
De nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan vcroonaken, worden voorkomen of tenminste in voldoende mate beperkt door naleving van het gestelde in de aanvraag en de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Onder op1egging van voorscbriften, die nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu, kan de gevraagde vergunning worden ver1eend. Burgemeester en wethouders van Deume besluiten
de gevraagde vergunning te verlenen voor het houden van: 655 vleesvarkens op 720 dierplaatsen, op een stalsysteem dat wordt aangeduid als overige huisvestingssystemen, hokoppervlak maximaal 0,8 nf per dierplaats, in stall; 656 vleesvarkens op 720 dierplaatsen, op een stalsysteem dat wordt aangeduid als overige huisvestingssystemen, hokoppervlak maximaal 0,8 rrr' per dierplaats, in sta12; 30 schapen ouder dan 1 jaar, op 30 dierplaatsen, traditioneel gehuisvest op stro, in de opslagloods (met doorsnedeaanduiding C op de vergunningstekening); 2 stuks vrouwelijkjongvee jonger dan 2 jaar, op 2 dierplaatsen, traditioneel gehuisvest op stro,in stal 3;- 2 zoogkoeien op 2 dierplaatsen, traditioneel gehuisvest op stro, in stal 3; 250 fazanten op 250 dierplaatsen, traditioneel gehuisvest, in sta13; 60 patrijzen, op 60 dierplaatsen, traditioneel gehuisvest, in stal 3; 3 paarden ouder dan 3 jaar, traditioneel gehuisvest op stro, in de opslagloods (met doorsnedeaanduiding C op de vergunningstekening);
)
onder oplegging van de voorschriften zoals opgenomen in bijlage 1 behorend bij dit besluit. De aanvraag om milieuvergunning maakt deel uit van de vergunning.
Deume, 21 april 2004 )
Burgemeester en wethouders van Deurne. namens deze, Te i er ilieu,
\
\ 9
20269
5. Wm 29-05-2007
eurne
Verklaring inzake melding artikel8.19 Wet milieubeheer Onderwerp Op 20 maart 2007 hebben wij van de heer. G. yd. Eijnden, Zonnewende 15,5753 RX te Deume een melding krachtens artikeI8.19, tweede lid van de Wet milieubeheer ontvangen voor het veranderen van een varkenshouderij gelegen aan de Zonnewende 15,5753 RX te Deume, kadastraal bekend gemeente Deume, sectie S, nummer 255. De melding heeft betrekking op het bouwen van een opslagloods aan de noordzijde van de inrichting waarbinnen droge bijproducten worden opgeslagen. Als gevolg van de bouw van deze loods zullen de nishut en de opslag van vaste mest zoals aangegeven op de tekening van de bestaande vergunning komen te vervallen.
Procedure
)
De melding voldoet aan de in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer gestelde eisen en is behandeld vol gens de wettelijke procedure ingevolge paragraaf 4.1 van hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht. Vergunningssituatie Op 21 april 2004 hebben wij een revisievergunning ingevolge artikel8.4 Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij op dit adres. Overwegingen De gemelde veranderingen zullen niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan waarvoor vergunning is verleend of tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend. Daamaast is er geen aanleiding om de artikelen 8.22,8.23 of 8.25 van de Wet milieubeheer toe te passen. Voor het beoordelen van de melding zijn de aspecten geluidhinder en bodemverontreiniging van belang. Ten aanzien van deze aspecten merken wij het volgende op.
)
Geluidhinder: Bij het verrichten van handelingen, zoals het aan- en afvoeren van bijproducten, ontstaat geluid. Ter voorkoming dat ontoelaatbare geluidoverlast ontstaat dienen de bij de vergunning gevoegde geluidvoorschriften nageleefd te worden. Wij merken op dat gelet op de aard en de bedrijfsduur van de activiteiten, alsmede de afstand tot woningen van derde, aan deze gestelde voorschriften in de milieuvergunning kan worden voldaan. De kans op het ontstaan van geluidsoverlast op voor geluidgevoelige objecten van derden zal hierdoor niet toenemen ten opzichte van de vergunde situatie. Bodemverontreiniging: Uit de verstrekte gegevens van de melding blijkt dat er binnen de loods opslag plaatsvindt van droge bijproducten. Gelet hierop zal de kans op het ontstaan van bodemverontreiniging, als gevolg van het indringen van vocht, klein zijn. Daamaast blijkt uit de verstrekte gegevens dat de loods zal worden voorzien van een dichte vloer. Tevens zijn in de vergunning voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem die door de vergunninghouder nageleefd moeten worden. Op grond van het voorgaande zal de kans op het ontstaan van bodemverontreiniging niet toenemen ten opzichte van de vergunde situatie.
21300
-
Conclusie
De ingediende melding voldoet aan de hieraan gestelde wettelijke eisen, zodat de verklaring kan worden gegeven. Besluit Gelet op artikel 8.19, tweede lid van de Wet milieubeheer en de bovenstaande overwegingen verklaren wij dat: 1. de voorgenomen veranderingen van de inrichting niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, en 2. de veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend, en 3. er geen aanleiding is tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25 van de Wet milieubeheer. Deume, 29 mei 2007 Burgemeester en wethouders van Deume, namens dezen, Afdeling Exteme Dienstverlening , T:::::swen, Wonen enMilieu
(ing. W. Schenk)
)
21300
6. Passende beoordeling
Passende Beoordeling (Natuurbeschermingswet) Zonnewende 15, Deurne
April 2015
Titel Document Passende Beoordeling (Natuurbeschermingswet) Zonnewende 15, Deurne
Initiatiefnemer: J. Berkvens Zonnewende 15 5753 RX Deurne
Locatie: Zonnewende 15 Gemeente: Sectie: Nummer(s):
Deurne S 255
Opgesteld door: ROBA Advies D. Derks Postbus 330 5750 AH Deurne
April 2015
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Inhoud 1.
2.
3.
Inleiding .......................................................................................................................... 4 1.1.
Beoogde activiteit .................................................................................................. 4
1.2.
Aanleiding/uitwerking vergunning Natuurbeschermingswet 1998 .......................... 4
1.3.
Bedrijfssituatie ....................................................................................................... 4
1.4.
Saldering van ammoniak ....................................................................................... 4
Vogelrichtlijngebieden binnen een straal van 25 kilometer.............................................. 6 2.1.
Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux ........................................................... 6
2.2.
Deurnsche Peel en Mariapeel ............................................................................... 9
2.3.
Groote Peel ..........................................................................................................13
2.4.
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven ............................................................16
Conclusie ..................................................................................................................... 20
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
1. Inleiding 1.1. Beoogde activiteit Op de locatie Zonnewende 15 te Deurne exploiteert de initiatiefnemer een veehouderij. De initiatiefnemer wil zijn veehouderij aanpassen. Daar deze locatie is gelegen binnen 25 kilometer van natura-2000 gebied is het natuurbeschermingswet-plichtig.
1.2. Aanleiding/uitwerking vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 7 september 2011 is gebleken dat voor de vogelrichtlijngebieden de datum van aanwijzing als vogelrichtlijngebied als referentiedatum moet worden gehanteerd. In opdracht van de provincie Noord-Brabant is er een rapport opgesteld door Alterra, waarin de gevoeligheid van de te beschermen vogels voor ammoniakdepositie vanuit de vogelrichtlijn getoetst. Voor de toetsing of er negatieve effecten te verwachten zijn voor de vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant zal gebruik worden gemaakt van het Alterra-rapport “Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden”. In deze passende beoordeling wordt de volgende vraag beantwoord: Hebben de ontwikkelingen die de initiatiefnemer voornemens is uit te voeren gelet op de instandhoudingsdoelstelling negatieve effecten op de Vogelrichtlijngebieden “Deurnesche peel en Mariapeel”, “Groote Peel” en “Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux”, “Weerter- en Budelerbergen en Ringselven” en “Strabrechtse Heide en Beuven”.
1.3. Bedrijfssituatie De initiatieflocatie is gelegen aan de Zonnewende 15, kadastraal bekend Gemeente Deurne, Sectie S, Nummer(s): 255. . Het dichts bijgelegen gebied dat is aangewezen als vogelrichtlijngebied met referentiedatum 10 juni 1994 is de Deurnesche Peel en Mariapeel op circa 1.600 meter.
1.4. Saldering van ammoniak Op grond van het Alterra-rapport 2359 ‘Effecten van stikstof op vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant’ kan worden geconcludeerd dat een eventuele toename van de ammoniakdepositie ten opzichte van de referentiedata van deze Vogelrichtlijngebieden geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant stellen zich daarbij op het standpunt dat met de in de gebieden te nemen maatregelen, zoals beschreven in het Alterra-rapport, voldoende is onderbouwd dat ontwikkelingen met een stikstofemissie in het verleden niet hebben geleid en nieuwe ontwikkelingen niet zullen leiden tot significante gevolgen voor de beschermde vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden. Hiermee komen de instandhoudingsdoelstellingen dan ook niet in gevaar. Hieronder wordt de aangevraagde situatie weergegeven.
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Stal Nr.
Huisvestings-systeem RAV-code / Code Diercategorie Groenlabel
Aantal dieren
Aantal dier plaatsen
Ammoniak kg NH3 totaal kg per dier NH3/jr.
1
D3.100.1 Traditioneel
Vleesvarkens max 0,8m2
655
720
2,500
1.637,50
2
D3.100.1 Traditioneel
Vleesvarkens max 0,8m2
656
720
2,500
1.640,00
Schapen ouder dan 1 jaar, incl lammeren tot 45 kg
loods B1
51
51
0,70
35,70
2
2
5,300
10,60
2
2
3,900
7,80
3
A2 Traditioneel
Zoogkoeien ouder dan 2 jaar
3
A3 Traditioneel
Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
3
Moederdieren van fazanten
Traditioneel gehuisvest
250
250
-
-
3
Patrijzen
Traditioneel gehuisvest
60
60
-
-
TOTALEN BEDRIJF Tabel 1 Aangevraagde situatie
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
3.331,60
2. Vogelrichtlijngebieden binnen een straal van 25 kilometer 2.1. Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Algemeen Het gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, verder Leenderbos genoemd, is 2474 hectare groot. Het gebied is op 24 maart 2000 aangewezen als vogelrichtlijngebied. In het gebied komen drie VR broedvogelsoorten voor, de Boomleeuwerik, de Nachtzwaluw en de Roodborsttapuit, die mogelijk negatieve invloeden van stikstofdepositie ondervinden. Boomleeuwerik Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor deze habitatsoort is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 50 paren. Volgens SOVON was er een significant negatieve trend aanwezig voor 2000 in het gebied (tabel 22). Er is een dalende trend sinds 2000 zichtbaar voor het Leenderbos volgens het concept-beheerplan. Er zijn ongeveer 53 broedparen aanwezig in het hele gebied (bron: concept-beheerplan).De landelijke trend is gunstig en stabiel. Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt 43 ha droog schraal grasland voor (3.33), waarvoor de KDW voor het hele gebied wordt overschreden, gedurende de hele periode van 1994 - 2009. De depositie daalt wel over de hele periode, al is de daling in de periode 2004-2009 veel geringer dan in de periode van 1994-2004. Verder komt er 400 ha droge heide (3.45) en 26 ha zandverstuiving (3.47) voor. Zij hebben dezelfde trend voor stikstofdepositie als het droog schraal grasland en ook voor deze typen wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden (tabel 12). De drie typen vormen het potentieel leefgebied van de Boomleeuwerik in het Leenderbos. Invloed stikstof op trend soort Stikstofdepositie wordt erkend als een belangrijke factor die vergrassing en verbossing versneld, hetgeen ongunstig is voor de Boomleeuwerik. Negatieve effecten kunnen evenwel via beheer gemitigeerd worden, hetgeen ook al gebeurd (zie hieronder) en gunstig zou moeten uitpakken voor de soort. Opvallend is dat de Boomleeuwerik in recente jaren een neergaande trend laat zien, waarvoor geen verklaring is te geven (mondelinge mededeling André van Kleunen, SOVON), al wordt de instandhoudingsdoelstelling (nog) gehaald. Het is mogelijk dat in de periode 2000-heden sprake was van een lokale causale relatie tussen stikstofdepositie en de populatieontwikkeling van de soort, maar via beheer lijken de eventuele negatieve gevolgen gemitigeerd. Beheer Het uitgevoerde en geplande beheer is gericht op het tegengaan van negatieve effecten van stikstof en lijkt deze effecten te mitigeren. Maatregelen die worden beoogd zijn het verwijderen van stikstof via beheer, maar ook beperking van de depositie. Ook wordt er gedacht aan verstuiving. Er worden maatregelen genomen om de stand van de Boomleeuwerik op peil te houden (bron: concept-beheerplan). Vrij recent zijn ook kapvlakten gecreëerd.
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - mogelijk haalbaar onder voorwaarden Ondanks de (veel) te hoge stikstofdepositie wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de Boomleeuwerik gehaald in het gebied. Echter, er is sinds 2000 een dalende trend in het aantal broedparen. De overschrijding van de KDW is nog altijd groot en komt voor over het gehele oppervlak. Voor de toekomst geldt dat voortgaand beheer en de beoogde uitbreiding van de geschikte vegetatie eventuele negatieve effecten van stikstofdepositie kan ondervangen en gunstig zal uitpakken voor de Boomleeuwerik. In dat geval zal stikstofdepositie niet leiden tot het niet halen van de instandhoudingsdoelstelling. Onzekerheden en aanbevelingen Onzekerheden zijn de oorzaak van de recente negatieve trend. Hierdoor is onzeker of in de toekomst de instandhoudingsdoelstelling behaald kan blijven en of het voorgestelde beheer voldoende is om negatieve effecten blijven te mitigeren. Aanbevolen wordt om via monitoring te achterhalen hoe de aantallen broedparen zich ontwikkelen en dus of de negatieve trend kan worden doorbroken. Zo niet, dan moet nader onderzocht worden wat de oorzaken van deze trend zijn en of en hoe stikstofdepositie afbreuk doet aan de instandhoudingsdoelstelling voor de boomleeuwerik. Nachtzwaluw Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 30 paren. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig, maar de landelijke trend is sterk positief. De soort is zich van een slecht verleden aan het herstellen. Ook in het Leenderbos is sprake van een sterk significant positieve trend voor de Nachtzwaluw voor de hele periode (tabel 22) waarbij SOVON meldt dat er in 2010 84 paar aanwezig zijn8. Ook het concept-beheerplan gaat voor de Nachtzwaluwen uit van een stijgende trend sinds ongeveer 2000, na decennia stabiel te zijn geweest. Volgens dit plan bevinden zich in het Leenderbos nu ongeveer 32 broedparen (bron: concept-beheerplan). Stikstofgevoelig leefgebied De Nachtzwaluw komt potentieel voor in droog schraal grasland (3.33), natte heide (3.42), levend hoogveen (3.44), zandverstuiving (3.47), droog struweel (3.52), hoogveenbos (3.63) en bos op arme zandgrond (3.64) in het gebied. De situatie voor 3.33 en 3.47 wordt hierboven voor de Boomleeuwerik gegeven. Natte heide is met 110 ha aanwezig, hoogveen met 0,75 ha, droog struweel met 123 ha, hoogveenbos met 65 ha en bos op arme zandgrond met 1434 ha. Voor alle typen is er een daling van de overschrijding van de stikstofdepositie aanwezig, waarbij de daling in de tweede periode, van 2004-2009, veel lager is dan de eerste periode van 1994-2004 (tabel 12). Voor droog schraal grasland, natte heide, levend hoogveen, zandverstuiving, en bos op arme zandgrond wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden. Voor droog struweel en hoogveenbos is dit anders, daar daalt het oppervlak met overschrijding, voor droog struweel tot iets meer dan een derde van het oppervlak en voor hoogveenbos tot iets meer dan 10% van het oppervlak. Invloed stikstof op trend soort Stikstofdepositie zorgt voor een versnelde vergrassing en verbossing, hetgeen ongunstig is voor de Nachtzwaluw. Desondanks is in het gebied sprake van een sterk positieve trend en wordt de instandhoudingsdoelstelling (ruim) gehaald, ondanks de hoge stikstofdepositie. Het creëren van nieuw habitat en mitigerend beheer lijkt dus goed te werken. In de periode
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
2000-heden is geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend van de Nachtzwaluw. Beheer De maatregelen die worden beoogd in het gebied zijn het verwijderen van stikstof via beheer, maar ook beperking van de depositie. Ook wordt gedacht aan verstuiving (bron: concept-beheerplan). Er worden maatregelen genomen om de Nachtzwaluw-stand op peil te houden, het beheer zal er waarschijnlijk voor zorgen dat het aantal nog gaat toenemen. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof – haalbaar onder voorwaarden Voor de toekomst blijft beheer noodzakelijk om (versnelde) successie tegen te gaan. De verwachting is dat de populatie dan verder zal kunnen toenemen en dat ondanks hoge stikstofdepositie hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw. Roodborsttapuit Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 60 paren. De landelijke trend is sterk positief en de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Volgens SOVON is sinds 1990 sprake van een significant positieve trend voor het aantal Roodborsttapuiten in het gebied (tabel 22). Ook het conceptbeheerplan rept voor het Leenderbos van een sterk stijgende trend (concept-beheerplan). Voor het hele gebied wordt het aantal broedparen op ongeveer 53 geschat. Wouters en Vergeer (2009) komen tot 107 territoria in 2009 in het onderzoeksgebied Leenderbos en Groote Heide. Stikstofgevoelig leefgebied De Roodborsttapuit komt potentieel voor in de natuurdoeltypen nat schraalgrasland (3.29, 72 ha), droog schraalgrasland (3.33, 43 ha), droge heide (3.45, 400 ha) en droog struweel (3.52, 123 ha). De KDW wordt voor nat schraalgrasland, droog schraalgrasland en droge heide voor het hele oppervlak overschreden. Voor droog struweel daalt de overschrijding van de KDW in oppervlak, in 2009 is de depositie op bijna twee derde van het oppervlak onder de KDW gedaald. Samen vormen deze typen het potentieel leefgebied voor de soort. Invloed stikstof op trend soort Stikstofdepositie is een belangrijke factor die vergrassing en verbossing versneld en zo negatief kan uitpakken voor grondbroeders als de Roodborsttapuit. De soort vertoont evenwel een sterk positieve trend en de instandhoudingsdoelstelling wordt ruim gehaald. Er is dus geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend. Beheermaatregelen die negatieve effecten mitigeren spelen mogelijk een belangrijk rol hierbij. Beheer Net als bij de Nachtzwaluw zijn maatregelen die worden beoogd het verwijderen van N via beheer, maar ook beperking van de depositie. Ook wordt gedacht aan verstuiving. Er worden maatregelen genomen om het aantal broedparen voor de Roodborsttapuit op streefniveau te krijgen (bron: concept-beheerplan). Het beheer zal er waarschijnlijk voor zorgen dat het aantal nog zal toe nemen, vooral door het open houden van vegetaties. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Voor de Roodborsttapuit wordt het doel in de periode tot 2009 ruim gehaald, ondanks de te hoge stikstofdepositie. De trend is significant positief. In de periode 2000-heden heeft stikstof dus geen afbreuk gedaan aan de instandhoudingsdoelstelling. Voor de toekomst is de verwachting dat het concept-beheerplan al in de eerste planperiode zal zorgen voor het bestendigen van het aantal van 60 broedparen (bron: concept-beheerplan). Gezien de te nemen maatregelen is dit haalbaar. Blijvend beheer blijft echter noodzakelijk zolang de depositie boven de KDW blijft, maar zal niet in de weg staan bij het halen van het instandhoudingsdoel.
2.2. Deurnsche Peel en Mariapeel Algemeen De Deurnsche Peel en Mariapeel zijn op 10 juni 1994 aangewezen als vogelrichtlijngebied met een oppervlak van 2734 hectare. In het gebied komen vier richtlijnvogels voor waarbij mogelijk sprake is van een causale relatie tussen het voorkomen van de soort en stikstofdepositie: Nachtzwaluw, Roodborsttapuit, Blauwborst en Dodaars. Blauwborst Instandhoudingsdoelstelling en trend Voor de Blauwborst is de instandhoudingsdoelstelling: broedvogel met minstens 350 broedparen met behoud van omvang en kwaliteit en behoud van broedgelegenheden. Tussen 1990 en 1998 nam het aantal broedparen toe van 200 tot 352. Na 1998 zijn er geen betrouwbare tellingen, er wordt geschat dat het aantal broedparen stabiel rond de 350 ligt. SOVON kan voor het gebied zowel op de lange als korte termijn (na 2000) geen trend vaststellen. De landelijke trend is significant positief, op lange en korte termijn. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt 155 ha zwak gebufferd ven (3.22), 0,11 ha nat matig voedselrijk grasland (3.32), 128 ha natte heide (3.42) en 1007 ha levend hoogveen (3.44) voor. Dit vormt het potentiele leefgebied voor de soort. Voor alle typen wordt voor 100% van het oppervlak gedurende de gehele periode de KDW overschreden (tabel 15). Er is wel een eerst sterk dalende later afvlakkende dalende trend in de stikstofdepositie voor alle typen aanwezig. Voor zwak gebufferd ven en levend hoogveen blijft de depositie veel te hoog, met overschrijdingen van ongeveer een factor vier. Invloed stikstof op trend soort De Blauwborsten profiteren van een verstruweling van het landschap in de Deurnsche Peel en Mariapeel. De Blauwborst heeft mogelijk positief geprofiteerd van het effect van vermesting op de vegetatiesuccessie, die daardoor versneld wordt en (tijdelijk) meer struweel op levert. Te veel verstruweling leidt echter tot het ongeschikt worden van het leefgebied van broedbiotoop. De instandhoudingsdoelen in het gebied worden mogelijk (net) gehaald, de lokale trend is echter onbekend. Er lijkt evenwel geen spraken van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de populatieontwikkeling van de Blauwborst, omdat juist in de periode van een hoge stikstofneerslag de soort een stormachtige groei heeft doorgemaakt. Beheer Het beleid is er op gericht de successie weer terug te zetten, daar waar de Blauwborst mogelijk geprofiteerd heeft van de successie door stikstof depositie en achterstallig onderhoud. Het beheer is gericht op het weer open maken van de bossen in het gebied,
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
maar daarbij wel rekening te houden met de Blauwborst. Het concept-beheerplan stelt dat achterstallig onderhoud, waardoor verstruweling is opgetreden, mogelijk gunstig heeft uitgepakt voor de Blauwborst. Ook het hydrologisch herstel (vernatting) heeft waarschijnlijk positief uitgepakt voor de soort. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Over de periode 2004-2009 lijkt de instandhoudingsdoelstelling (net) gehaald. De depositie is in het gebied veel te hoog en de verwachting is dat dit mogelijk zo blijft. Ondanks of dankzij (?) de veel te hoge depositie in het gebied lijkt het goed te gaan met de Blauwborst en komen de instandhoudingsdoelen niet in gevaar, mits er zorgvuldig wordt omgegaan met het verwijderen van bomen en struweel. Dodaars Instandhoudingsdoel en trend Voor de Dodaars is het instandhoudingsdoel: behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van minstens 35 broedparen. In 1998 zijn tijdens de laatste gebiedsdekkende inventarisatie door Staatsbosbeheer 16 territoria vastgesteld (mondelinge mededeling beheerder). Voor de periode 1999-2003 werd het aantal paren geschat op gemiddeld 33 (bron: concept-beheerplan) waarbij de beheerder aangeeft dat dit gebaseerd is op losse waarnemingen en niet op gebiedsdekkende inventarisaties. SOVON geeft aan dat er geen trend is vast te stellen over de periode vanaf 1990 en dat er sinds 2000 een significant negatieve trend aanwezig is (tabel 22), dit betekent dat het aantal paren onder de instandhoudingsdoelstelling zit. De landelijke staat van instandhouding is gunstig; de landelijke trend is op de lange termijn (nog) significant positief, maar op de korte termijn (2000-heden) significant negatief. Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt 155 ha zwak gebufferd ven (3.22) voor als potentieel leefgebied voor de Dodaars. De depositie daalt voor het gebied, maar ook in 2009 wordt de KDW nog met een factor 4 overschreden. Invloed stikstof op trend soort Toenemende verrijking door stikstofdepositie kan ongunstig uitpakken voor de Dodaars, via indirecte effecten op het voedselaanbod en het broedbiotoop. De Dodaars eet vooral kleine vis. Onder invloed van eutrofiering, kan een versnelde successie van de waterfauna optreden, waardoor het verdwijnen van de Dodaars vaak samengaat met het verschijnen van de Fuut, die vooral grotere vis eet. Daarnaast zorgt stikstofdepositie voor verzuring, dit kan tot te lage pH-waarden leiden in het water en de voedselvoorziening van de soort aantasten. Door stikstofdepositie kan ook versnelde verlanding plaatsvinden van plassen, waardoor het leefgebied verkleind wordt. De soort kan evenwel toe met vrij kleine plasjes. Verlanding bij grotere plassen hoeft dus niet nadelig te zijn, maar kan wel leiden tot een lagere draagkracht van het gebied voor de soort, door afname van het oppervlak water en dus ook de hoeveelheid vis. Voor de periode 1994-1998 werden de instandhoudingsdoelen niet gehaald, in de periode 1999-2003 net niet en actueel zeer waarschijnlijk niet. In de periode 1994-2004 nam de depositie flink af, al bleef de KDW overschreden. In de periode 2004-2009 neemt de depositie veel minder af en is volgens SOVON sprake van een significant negatieve trend in het gebied. Er kan dan ook niet uitgesloten worden dat stikstofdepositie heeft geleid tot een verslechtering van het leefgebied van de Dodaars, mede omdat er geen actuele aantallen over het aantal broedparen aanwezig is. Een causale relatie tussen stikstofdepositie en de populatieontwikkeling lijkt waarschijnlijk, maar
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
de mate waarin dit van invloed is op het al dan niet halen van de instandhoudingsdoelstelling is onbekend. Beheer De Dodaars heeft geprofiteerd van de verhoging van de grondwaterstand in het gebied. Hierdoor neemt het oppervlak aan water toe en dit is gunstig voor de soort (bron: concept-beheerplan). Daarbij doet grondwaterstandsverhoging ook mogelijk deels de effecten van stikstofdepositie teniet. Het in de toekomst verhogen van de grondwaterstand (via inspoeling van niet-nitraatrijk grondwater) is gunstig. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaarheid onduidelijk Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk om in te schatten of de instandhoudingsdoelstelling in de toekomst haalbaar is. Het aantal is te klein voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar door aansluiting met andere gebieden kan er een duurzame (meta)populatie ontstaan/aanwezig zijn. Bij een voortduren van de huidige overschrijding van stikstofdepositie kan in de toekomst een causale relatie niet worden uitgesloten. Het is onduidelijk in welke mate stikstof van invloed is op het al dan niet halen van het instandhoudingsdoel. Onzekerheden en aanbevelingen Onduidelijk is hoe de recente aantalsontwikkelingen in het gebied zijn. In verband met de lokale significant negatieve trend wordt aangeraden om aantallen broedparen te monitoren. Ook wordt aanbevolen wordt om de depositie in dit gebied verder omlaag te brengen. Maatregelen om het dichtgroeien van plassen tegen te gaan, blijven noodzakelijk. Aanbevolen wordt te onderzoeken in hoeverre hydrologische maatregelen tegenwicht kunnen bieden aan verdere vermesting en verzuring door stikstofdepositie, zolang deze boven de KDW is. Nachtzwaluw Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw is behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste drie broedparen. In 1996 zijn zeven broedparen geteld (concept-beheerplan). In 1998 werd één territorium vastgesteld (mondelinge mededeling beheerder). Volgens SOVON gegevens waren in 2006 twee paar aanwezig, in de periode 2007-2010 4-5 paar. Volgens SOVON is vanaf 1990 een significant positieve trend en sinds 2000 een sterk significant positieve trend aanwezig. Ook de beheerder is van oordeel dat, gezien de sterke stijging van het aantal territoria in de Groote Peel, ook voor de Deurnsche en Mariapeel geldt dat de soort is toegenomen. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig, maar de soort is landelijk en ook in Oost-Brabant sterk toegenomen. Stikstofgevoelig leefgebied De Nachtzwaluw komt potentieel voor in droog schraal grasland (3.33), natte heide (3.42), levend hoogveen (3.44), zandverstuiving (3.47), droog struweel (3.52), hoogveenbos (3.63) en bos op arme zandgrond (3.64) in het gebied. Droog schraal grasland is met 3,1 ha aanwezig in het gebied. Natte heide is met 128 ha aanwezig, hoogveen met 1007 ha, droog struweel met 2,6 ha, hoogveenbos met 212 ha en bos van arme zandgrond met 480 ha. Voor alle typen is er een daling van de overschrijding van de stikstofdepositie aanwezig, waarbij de daling in de tweede periode, van 2004-2009, wel veel lager is dan de eerste periode van 1994-2004 (tabel 15). Voor droog schraal grasland, natte heide, levend
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
hoogveen, zandverstuiving, droog struweel en bos op arme zandgrond wordt de KDW voor de gehele periode voor het hele oppervlak overschreden. Voor hoogveenbos is dit anders, daar daalt het oppervlak met overschrijding, zij het dat de vermindering van het oppervlak gering is. Invloed stikstof op trend soort De instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw wordt op dit moment gehaald, ondanks een te hoge stikstofdepositie. Door actief beheer gericht op behoud van de Nachtzwaluw lijken de negatieve effecten van stikstofdepositie opgeheven te worden. De stikstofdepositie heeft in de periode 1994-heden niet in de weg heeft gestaan aan het behalen van de instandhoudingsdoelstelling. Het beheer heeft hierbij waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld. Mede gezien de landelijke en lokale sterk positieve trend kan een causale relatie worden uitgesloten. Beheer Het doel voor de Nachtzwaluw is om in de Deurnsche Peel en Mariapeel minimaal het oppervlak en de kwaliteit van het leefgebied te behouden. In het beheer worden bij de kap van bossen enkele bomen gespaard voor de Nachtzwaluw. Door deze maatregel ontstaan er meer mogelijkheden voor deze soort. Voor in de toekomst worden er maatregelen voorgesteld die gunstig zijn voor de Nachtzwaluw (tegengaan successie). Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Het gaat om een zeer gering aantal broedparen die geen zelfstandig duurzame populatie vormen, waardoor de populatie lokaal makkelijk kan uitsterven. Het aantal broedparen is klein en ongeacht de trend maakt dat de soort extra gevoelig. De populatie draagt wel bij aan een duurzame regionale meta-populatie (bron: concept-beheerplan). De instandhoudingsdoelstelling zou in de toekomst ook gehaald kunnen worden, mogelijk ook door import/overloop uit andere populaties in het Brabants-/Limburgs-grensgebied. Voortzetting van het huidige beheer is daarbij wel noodzakelijk. Onzekerheden en aanbevelingen Omdat de populatie erg klein is, is waakzaamheid voor deze soort evenwel geboden. Kleine veranderingen kunnen dan al grote gevolgen hebben. Een effect van stikstofdepositie via een ongunstige successie van de vegetatie is niet uit te sluiten. Voor de toekomst is voortgaand beheer noodzakelijk om (versnelde) successie tegen te gaan, zeker zolang de depositie boven de KDW blijft. Ook bij een niet-overbelaste situatie (als de depositie onder de KDW daalt) is blijvend beheer gericht op het terugdringen van de (natuurlijke) successie noodzakelijk. Roodborsttapuit Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit is behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 paren. Tellingen in1983, 1990 en 1998 leverden respectievelijk 10, 26 en 40 broedparen op. Voor de periode 1999-2003 is het aantal paren op gemiddeld 120 geschat (bron: conceptbeheerplan). SOVON geeft aan dat in beide perioden er een sterke significante positieve trend aanwezig is. De landelijke trend is sinds 1990 significant positief en de landelijke staat van instandhouding is gunstig.
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Stikstofgevoelig leefgebied De soort komt potentieel voor in de natuurdoeltypen nat schraalgrasland (3.29, 30 ha), droog schraalgrasland (3.33, 3,1 ha), droge heide (3.45, 170 ha) en droog struweel (3.52, 2,6 ha) in het gebied. Voor alle typen wordt de KDW voor het gehele oppervlak voor de hele periode overschreden (tabel 15). Invloed stikstof op trend soort In tegenstelling tot de Boomleeuwerik en de Nachtzwaluw is het leefgebied van de Roodborsttapuit minder gevoelig voor versnelde successie, door een verhoogde stikstofdepositie, leidend tot verstruweling en verbossing. De soort duldt enige verruiging maar niet het dichtgroeien van gebieden. De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit wordt behaald en de trend is significant positief. De stikstofdepositie heeft in de periode 1994-heden niet in de weg gestaan aan het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling en er is geen sprake van een causale relatie. Beheer In het verleden is er minder aandacht besteed aan het open houden van de vegetatie, wat op zich negatieve effecten kan hebben gehad op de populatieontwikkeling. Zonder die invloed had de populatie mogelijk harder kunnen groeien. Het huidige beheer bestaat onder andere uit terugzetten en voorkomen van successie en is positief voor de Roodborsttapuit (bron: concept-beheerplan). Hierdoor worden effecten van successie, die versneld worden door stikstofdepositie, gemitigeerd. Net als voor andere vogels is de aanwezigheid van wat bomen en struiken gunstig, bij beheeringrepen moet hier rekening mee worden gehouden. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Het in de toekomst open houden van de vegetatie zoals gepland in het concept-beheerplan zou de populatie in stand moeten kunnen houden en waarschijnlijk zelfs nog vergroten. De situatie is dus gunstig, ondanks de nog grote overschrijdingen van de KDW. Er is bij geen negatief effect van de stikstofdepositie te verwachten en onder de huidige omstandigheden van depositie en beheer is de instandhoudingsdoelstelling haalbaar.
2.3. Groote Peel Algemeen De Groote Peel omvat 1348 ha vogelrichtlijngebied. Het gebied is op 10 juni 1994 aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn. Voor drie soorten geldt dat de kwaliteit van het leefgebied mogelijk beïnvloed wordt door stikstofdepositie: Blauwborst, Dodaars en Roodborsttappuit. Deze drie soorten zijn in het aanwijzingsbesluit opgenomen als broedvogel. Blauwborst Instandhoudingsdoel en trend De doelstelling voor de Blauwborst is behoud van omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van minstens 200 broedparen. In de jaren 1992-1993 waren er 316 territoria in de Groote Peel. Uit de in het beheerplan opgenomen grafiek valt op te maken dat de populatie een stormachtige groei kende tussen 1987 en 1993. Daarna is tot 2000 de populatie iets teruggezakt. Het lijkt erop dat de populatie de laatste jaren stabiel is (bron: concept beheerplan). De lokale trend sinds 1990 is significant negatief, de trend
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
sinds 2000 stabiel9 (bron: SOVON-website en Timmermans, 2010). De landelijke trend is significant positief en de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied Het potentieel leefgebied van de Blauwborst kent voor 100% van de oppervlakte een overschrijding van de KDW, over een oppervlak van in totaal 994 ha (tabel 21). Het gaat om levend hoogveen (3.44) met 681 ha, zwakgebufferd ven (3.22) met 217 ha en natte heide (3.42) met 95 ha (tabel 16). Er is wel een eerst sterk dalende (periode 1994-2004) en later voor zwakgebufferd ven en natte heide een licht toenemende trend (periode 2004-2009) in de stikstofdepositie aanwezig. De oppervlakte met een overschrijding van de KDW neemt in de hele periode niet af. Voor zwak gebufferd ven en levend hoogveen blijft de depositie veel te hoog, met overschrijdingen van ongeveer een factor vier. Invloed stikstof op trend soort Actueel lijkt het dat de instandhoudingsdoelstelling gehaald wordt, al ontbreken concrete tellingen. De Blauwborsten profiteren van een verstruweling van het landschap in de Groote Peel. Ondanks of dankzij (?) de veel te hoge depositie in het gebied lijkt het goed te gaan met de blauwborst. Er lijkt geen sprake van een causale relatie en zolang er zorgvuldig wordt omgegaan met het verwijderen van bomen en struweel lijkt de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar te komen. Beheer Het beheer is hetzelfde zoals beschreven bij de Blauwborst voor de Deurnsche Peel en Mariapeel, zie aldaar. Het huidige beheer lijkt voldoende. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Voor de toekomst is ook de verwachting dat de doelen gehaald kunnen worden, mits het beheer zorgvuldig wordt uitgevoerd. Het beleid is er op gericht de successie weer terug te zetten, daar waar de Blauwborst mogelijk licht geprofiteerd heeft van de successie door stikstofdepositie en achterstallig onderhoud. De verwachting is dat stikstofdepositie in de toekomst in dit gebied geen afbreuk doet aan de instandhoudingsdoelstelling van de Blauwborst, mits de lichte toename van de stikstofdepositie wordt omgebogen in minimaal een stabilisatie van het huidige depositieniveau. Dodaars Instandhoudingsdoelstelling en trend De doelstelling voor de Dodaars is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van minstens 40 broedparen. In 1998 is de laatste gebieddekkende inventarisatie van Staatsbosbeheer geweest en werden elf territoria vastgesteld. Tellingen sinds 1999 leverden steeds ten minste 40 paren op. In 2004 werden 57 territoria geteld (bron: concept-beheerplan). Dit is voldoende voor een sleutelpopulatie (maximaal 44 paren in 2000 en 2003). Vanaf 1990, dus op de lange termijn, is de trend significant positief, na 2000 is de trend onduidelijk volgens SOVON. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt de Dodaars potentieel voor in het zwakgebufferde ven (3.22). De totale oppervlakte voor het type is 217 ha. De depositie laat een dalende trend zien in het gebied voor de eerste periode van 1994 tot 2004. In de tweede periode van 2004 tot 2009 neemt de depositie heel licht toe. De depositie is ook in de laatste periode veel te hoog, de KDW wordt met ruim een factor drie overschreden (tabel 16).
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Invloed stikstof op trend soort Toenemende verrijking door stikstofdepositie kan ongunstig uitpakken voor de Dodaars, zie paragraaf 3.3.3 en de beschrijving bij de Deurnsche Peel en Mariapeel. De Dodaars heeft echter vooral geprofiteerd van de verhoging van de grondwaterstand in het gebied. Hierdoor neemt het oppervlak water toe en dat is gunstig voor de soort. Daarbij doet de grondwaterstandsverhoging ook mogelijk deels de effecten van stikstofdepositie teniet (deels omdat stikstofdepositie nog doorgaat en onder natte omstandigheden ook problemen met fosfaat kunnen optreden). De instandhoudingsdoelstelling wordt gehaald, ondanks de (veel) te hoge stikstofdepositie. De conclusie luidt dat niet kan worden aangetoond dat stikstofdepositie negatief effect heeft gehad op de trend van de soort, omdat de instandhoudingsdoelstelling gehaald wordt. Het is mogelijk dat in het verleden sprake was van een causale relatie, maar in welke mate dit effect heeft gehad op de trend is onduidelijk. Bovendien lijken negatieve effecten door beheer gemitigeerd te zijn. Beheer Het huidige beheer is gericht op het tegengaan van verdroging en sterkegrondwaterfluctuaties. Hiertoe worden GGOR-maatregelen genomen (conceptbeheerplan). Grondwaterstandsverhoging kan de negatieve effecten van de stikstofdepositie mitigeren. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaarheid onduidelijk De langjarige trend sinds 1990 is significant positief, maar sinds 2000 zijn geen conclusies te trekken over voor- of achteruitgang. In de periode 1994-2004 is sprake van een sterke afname van de depositie; in de periode 2004-2009 is daarentegen sprake van een lichte stijging. Een negatief effect van depositie op de populatie-ontwikkeling van de Dodaars in de toekomst is voor dit gebied niet uit te sluiten. Dit betekent dat onduidelijk is of de doelstelling behaald kan blijven worden. Onzekerheden en aanbevelingen De trend op korte termijn is onduidelijk; via inventarisatie moet blijken of de trend positief blijft of ombuigt. De lichte toename van de stikstofdepositie is ongewenst en geadviseerd wordt te achterhalen waardoor deze toenamen veroorzaakt wordt en of dit lokaal effect heeft. Bij het huidige, hoge niveau van stikstofdepositie is het toekomstige beheer met het verhogen van de grondwaterstand gunstig, maar kan mogelijk geen tegenwicht bieden aan verdere verzuring en vermesting. Daarom wordt ook een daling van de depositie geadviseerd. Roodborsttapuit Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit is behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 80 paren. Tellingen vanaf 1980 geven aan dat de aantallen toenamen tot 129 paar in 1997. Sinds 1997 worden er minder territoria waargenomen. Voor de periode 1999-2003 wordt de populatie geschat op 80 paar (concept-beheerplan). SOVON geeft aan dat op lange en korte termijn een significante positieve trend aanwezig is. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied Voor zeven NDT’s als potentieel leefgebied van de soort wordt de KDW overschreden, met een oppervlakte van 963 hectare. Het gaat vooral om levend hoogveen (3,44) met 681 ha, droge heide (3.45) met 167 ha en natte heide (3.42) met 95 ha (tabel 16). Na een sterke
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
daling van de depositie in de periode 1994-2004 vlakt deze af in de periode 2004-2009 en neemt voor natte heide zelfs licht toe. Invloed stikstof op trend soort Zoals ook al bij de beoordeling van de soort voor de Deurnsche Peel en Mariapeel is beschreven, duldt de soort enige verruiging maar geen dichtgroeien van gebieden. Stikstofdepositie versnelt de natuurlijke successie en dus het dichtgroeien. De instandhoudingsdoelstelling wordt (net) gehaald en er is sprake van een significant positieve trend. De conclusie luidt dat stikstofdepositie in de periode 1994-heden het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling niet in de weg heeft gestaan en een causale relatie kan worden uitgesloten. Beheer In het verleden is er minder aandacht besteed aan het open houden van de vegetatie, dit kan op zich negatieve effecten hebben gehad op de populatieontwikkeling; zonder die invloed had de populatie mogelijk harder kunnen groeien. Jaarlijkse bomenkap met hier en daar sparen van solitaire bomen en struweel voor de Blauwborst, zoals beschreven in beheerplan, zal eventuele negatieve gevolgen van stikstofdepositie teniet doen. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Het in de toekomst open houden van de vegetatie zoals gepland in het concept-beheerplan zou de populatie in stand moeten kunnen houden en waarschijnlijk zelfs nog vergroten. De situatie is dus gunstig, ondanks de nog grote overschrijdingen van de KDW. Er is daarom geen negatief effect van de stikstofdepositie te verwachten bij een gelijkblijvende depositie en beheer. Stikstofdepositie staat in dat geval niet in de weg voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling. Onzekerheden en aanbevelingen Aanbevolen wordt te achterhalen waardoor de lichte toename van stikstofdepositie wordt veroorzaakt en of dit lokaal tot negatieve effecten kan leiden. Gestreefd moet worden naar een stabilisatie of daling van de depositie.
2.4. Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Algemeen De Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (verder Weerterbergen) is op 24 maart 2000 aangewezen als vogelrichtlijngebied met een oppervlakte van 2211 hectare. In het gebied is mogelijk sprake van een causale relatie voor de Boomleeuwerik, de Nachtzwaluw en de Roodborsttapuit. Het gebied is qua structuur en soortensamenstelling vergelijkbaar met de Strabrechtse heide & Beuven en het Leenderbos, Grote Heide & De Plateaux. Samenhang en een gezamenlijke aanpak kan versterkend werken om de doelstellingen te bereiken. Boomleeuwerik Instandhoudingsdoelstelling en trend De doelstelling voor de Boomleeuwerik is een leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 55 paren. Er zijn volgens het concept-beheerplan op het ogenblik 60-65 broedparen in het gebied aanwezig. De landelijke trend is voor de lange termijn significant positief, maar de laatste tien jaar stabiel. SOVON heeft geen lokale trendgegevens. Volgens het concept-beheerplan is sprake van een positieve trend van de Boomleeuwerik in het gebied. De landelijke staat van instandhouding is gunstig.
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt 30 ha droog schraal grasland voor (3.33), waarvoor de KDW voor het hele gebied wordt overschreden, gedurende de gehele periode 2000-2009. De depositie daalt wel over deze periode, al is de daling in de periode 2004-2009 veel geringer dan in de periode 1994-2004. Verder komt er 581 ha droge heide (3.45) en 91 ha zandverstuiving (3.47) voor. Zij hebben dezelfde trend voor stikstofdepositie als het droog schraal grasland en ook voor deze typen wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden (tabel 14). De drie typen vormen het potentieel leefgebied van de Boomleeuwerik in de Weerterbergen. Invloed stikstof op trend soort De te hoge stikstofdepositiewaarden zorgen voor een versnelde successie: open gebieden groeien sneller dicht en heiden vergrassen en dit gaat ten koste van het broedgebied van de Boomleeuwerik. Het conceptbeheerplan vermeldt dan ook dat verbossing en vergrassing van heidevelden een bedreiging vormen voor Boomleeuweriken. Het aantal actuele broedparen is groter dan de instandhoudingsdoelstelling en de trend lijkt positief, ondank de te hoge stikstofdepositie in het leefgebied. Het openhouden van de vegetatie door beheer speelt hierbij een belangrijke rol. Het lijkt daarom dat beheer negatieve effecten van stikstofdepositie mitigeert. Er lijkt nu geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend. Beheer Goed beheer door plaggen en begrazen kan het dichtgroeien van open gebieden teniet doen, en zo het versnellend effect van stikstofdepositie mitigeren. Het huidige beheer is gericht op het tegengaan van successie in open gebieden. Daarnaast is het bosbeheer gericht op de randen van de bossen en het verbreden van de lanen hetgeen gunstig is voor de Boomleeuwerik (concept-beheerplan). Te intensieve begrazing kan echter leiden tot structuurarme vlakten, die veel minder geschikt zijn voor de Boomleeuwerik. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Het concept-beheerplan geeft aan dat de doelstelling haalbaar is. De verwachting is dat in de toekomst bij het blijvend uitvoeren van het beheer en een op zijn minst gelijkblijvende depositie de populatie verder kan toenemen en stikstofdepositie geen afbreuk zal doen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstelling. Bij een dalende trend is een causale relatie echter niet uit te sluiten. Onzekerheden en aanbevelingen Aanbevolen wordt om wel te streven naar een verdere daling van de stikstofdepositie, waardoor het gemakkelijker is om het gebied in goede staat te houden. Nachtzwaluw Instandhoudingsdoelstelling en trend Voor de Nachtzwaluw is als doel gesteld ten minste 25 paren in het gebied aanwezig te hebben, met een behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied. Er zijn op het ogenblik 25-30 broedparen in het gebied aanwezig (concept beheerplan). Er is een significante positieve trend aanwezig voor de Nachtzwaluw in het gebied (SOVON) vanaf 1990. Op de korte termijn (na 2000) is er op basis van de gegevens van SOVON geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk. Volgens het concept-beheerplan is er mogelijk een
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
positieve trend aanwezig (zie tabel 22). Landelijk is de trend significant positief. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig. Stikstofgevoelig leefgebied De Nachtzwaluw komt potentieel voor in droog schraal grasland (3.33), natte heide (3.42), levend hoogveen (3.44), zandverstuiving (3.47), droog struweel (3.52), hoogveenbos (3.63) en bos op arme zandgrond (3.64) in het gebied. De situatie voor 3.33 en 3.47 wordt hierboven voor de Boomleeuwerik gegeven. Natte heide is met 132 ha aanwezig, hoogveen met 2,8 ha, droog struweel met 20 ha, hoogveenbos met 3,03 ha en bos op arme zandgrond met 1022 ha. Voor alle typen is er een daling van de overschrijding van de stikstofdepositie aanwezig, waarbij de daling in de tweede periode, van 2004-2009, veel lager is dan de eerste periode van 1994-2004 (tabel 14). Voor droog schraal grasland, natte heide, levend hoogveen, zandverstuiving, en bos op arme zandgrond wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden. Voor droog struweel en hoogveenbos is dit anders, daar daalt het oppervlak met overschrijding, voor droog struweel tot ongeveer de helft en voor hoogveenbos tot slechts een fractie. Voor die laatste is de overschrijding ook uiterst gering (1 mol/ha). Invloed stikstof op trend soort Net als voor de Boomleeuwerik geldt dat versnelde successie door depositie zorgt voor een mindere kwaliteit van het leefgebied en dit kan leiden tot een achteruitgang in populatiegrootte. De instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw wordt gehaald ondanks de te hoge depositie binnen het leefgebied, waardoor er geen sprake lijkt van een causale relatie. Het mitigerende beheer speelt hierbij waarschijnlijk een belangrijke rol; zonder beheer is een causale relatie niet uit te sluiten. Beheer Dezelfde maatregelen als voor de Boomleeuwerik zijn hier ook van toepassing voor de Nachtzwaluw om de negatieve effecten teniet te doen. In het gebied wordt gewerkt aan een vergroting van het areaal Stuifzandheiden met struikhei (H2310), Droge heide (H4030) en Zandverstuiving (H2330) en het verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen naar bos, mede voor de Nachtzwaluw (bron: concept-beheerplan). Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden De doelstelling voor de Nachtzwaluw wordt voor het gebied als haalbaar ingeschat (bron: concept-beheerplan). De meeste biotopen van de Nachtzwaluw hebben nog steeds te lijden van een te hoge stikstofdepositie, wat zonder beheer tot een achteruitgang van de soort kan leiden. Op basis van het verleden kan geconcludeerd worden dat in de toekomst bij gelijkblijvend beheer en depositie de instandhoudingsdoelen gehaald zullen worden. Onzekerheden en aanbevelingen Voor de toekomst is voortgaand beheer noodzakelijk om (versnelde) successie tegen te gaan, zeker zolang de depositie boven de KDW blijft. Ook bij een niet-overbelaste situatie (als de depositie onder de KDW daalt) is blijvend beheer gericht op het terugdringen van de (natuurlijke) successie noodzakelijk. Roodborsttapuit Instandhoudingsdoelstelling en trend Voor de Roodborsttapuit is de instandhoudingsdoelstelling behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. Er zijn
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
nu 50-55 paren in het gebied aanwezig. Er is een significante positieve trend geconstateerd voor het gebied tot 2000, na 2000 is de trend ook positief volgens het concept-beheerplan (tabel 22). De landelijke trend is significant positief. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied De soort komt potentieel voor in de natuurdoeltypen nat schraalgrasland (3.29, 32 ha), droog schraalgrasland (3.33, 30 ha), droge heide (3.45, 581 ha) en droog struweel (3.52, 20 ha) in het gebied. De KDW wordt voor nat schraalgrasland, droog schraalgrasland en droge heide voor de gehele oppervlakte overschreden (tabel 14). Voor droog struweel daalt de overschrijding van de KDW in oppervlak, in 2009 is de depositie op bijna de helft van het oppervlakte onder de KDW. Invloed stikstof op trend soort In tegenstelling tot de Boomleeuwerik en de Nachtzwaluw is het leefgebied van de Roodborsttapuit minder gevoelig voor versnelde successie, door een verhoogde stikstofdepositie, leidend tot verstruweling en verbossing. De soort duldt enige verruiging maar geen dichtgroeien van gebieden. De trend in het gebied is positief en de instandhoudingsdoelen worden (ruim) gehaald. Er is dan ook geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend van de soort. Beheer Terugzetten en voorkomen van successie door beheer helpt ook voor het behoud van het leefgebied van de Roodborsttapuit (bron: concept-beheerplan). Het huidige beheer is voldoende. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden De staat van instandhouding is in het gebied gunstig en volgens het concept-beheerplan zijn de doelstellingen haalbaar. De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit werd in het verleden al ruim gehaald. De trend van de Roodborsttapuit is positief in het gebied over de periode 2004-2009. De conclusie luidt dat de stikstofdepositie in het verleden geen afbreuk heeft gedaan aan het behalen van het instandhoudingsdoel en ook in de toekomst zijn, bij gelijkblijvend beheer en depositie, de doelen haalbaar.
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)
3. Conclusie De vogelrichtlijngebieden, met referentiedatum 10 juni 1994 en 24-03-2000 en gelegen binnen de 25 kilometer van de initiatieflocatie, zijn getoetst op haalbaarheid van de instandhoudsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Hieruit blijkt middels het opgestelde “Alterra-rapport” ‘Effecten van stikstof op vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant’, dat ontwikkelingen met een stikstofemissie in het verleden niet hebben geleid tot significante gevolgen voor de beschermde vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden. Daarnaast stellen GS zich op het standpunt dat met de in de gebieden te nemen maatregelen zoals beschreven in het “Alterra-rapport”, voldoende is onderbouwd dat ontwikkelingen niet zullen leiden tot significante gevolgen voor de beschermde vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden omdat: Doelstellingen op dit moment worden gehaald en/of; Doelstellingen op termijn haalbaar blijven of zijn, mits de juiste maatregelen worden genomen; GS extra emissie-arme technieken voorschrijft (verordening stikstof) waardoor de stikstofdeposietie uit de veehouderij daalt. Bij het mede vaststellen van beheerplannen en bij instemming met de Programmatische Aanpak Stikstof zal de provincie Noord-Brabant er op toe zien dat hierin de juiste maatregelen worden opgenomen en dus gewaarborgd worden. De beheerplannen en de Programmatische Aanpak Stikstof worden naar verwachting vastgesteld in 2014. Hiermee is dan ook aangetoond dat er ruim voldoende maatregelen worden genomen, ook t.b.v. de vogelrichtlijngebieden, om significante gevolgen voor de beschermde vogelsoorten te voorkomen.
Passende beoordeling (natuurbeschermingswet)