po@dium in persoanlik moanneblêd fan
Bennie Huisman
Ynhâld
Het landschap van de taal
2
Lietsjesman
5
Die Boot
9
Het bootje van de smid
12
Die Boot 2
17
Nûmer 7, april 2015
Het landschap van de taal As de maitiid komt, oer de fjilden rûst As it twirke oer mar en puollen strûst As yn ‘t wâld de geal en yn ’t fjild de ljurk Sangen opstjoerd nei it hege blauwe swurk Dan bringt elk sa bliid wer syn boat yn ’t wiet Wolkom, wolkom, moaie silerstiid. ‘It frysk’ komt er in deze aflevering wat bekaaid af, althans na bovenstaande regels. Die zijn van Piter Jelles Troelstra. Ook een dichter voor wie Friesland te klein was en de friese taal ‘Leidenschaftlich’ - een woord waarin, anders dan bij ‘hartstochtlijk’, iets van pijn doorklinkt. We worstelen allemaal met de niet-vanzelfsprekendheid van onze moedertaal. Die bij mij eigenlijk een vadertaal was, mijn moeder kwam uit Wolvega en sprak van huis uit ‘krumme’. Dat hoorden we overigens alleen, wanneer er contact was met haar familie.; ze had zichzelf na haar trouwen spontaan friestalig ingeburgerd. Als kind, spelend op straat of op het schoolplein, was het geen probleem. Ik schakelde al spoedig tussen Fries, Nederlands & Heerenveens (een soort stadfries), omdat al die talen in mijn groepje vaste vrienden werden gebruikt. Binnen de klas en in de kerk was Nederlands vanzelfsprekend en dat gold ook voor de boeken die we uit de schoolbibliotheek konden lenen. Engels speelde nauwelijks een rol, sijpelde soms door in radioprogramma’s en in uitdrukkingen van mijn ouders, waarschijnlijk opgepikt bij de destijdse inkwartiering van Canadezen. Televisie was er nog niet of nauwelijks. Duits was iets meer aanwezig, op de klassieke grammofooon-platen van mijn vader én ‘uitgesproken’ op het jongenskoor van de Matthëuspassion. Friese liedjes werden wel gezongen, maar lezen in het Fries deden we niet, laat staan schrijven. Thuis was het fries de spreektaal en werd gebeden en uit de bijbel gelezen in het Nederlands. Kennissen van buiten Friesland werden in hun eigen taal te woord gestaan. Op mijn vijfentwintigste besloot ik de cursus voor de onderwijsakte Fries te volgen. Er ging een wereld voor me open. Het lezen en schrijven leerde ik snel. De rest – ‘taeleigen’, literatuerskiednis (tevens een emancipatie-geschiedenis) stimuleerde om zelf iets te schrijven. En ik schreef een lied, dat we aan het einde van een lesavond samen zongen: ‘Fryslân, myn wetterlân’.
2
Ik had er dus een volwaardige taal bijgekregen en dat voelde als een verrijking. Maar ik had er ook een probleem mee geërfd, want Friesland en de friese taal, de keuze daarvoor had soms de geur van iets principiëels aan zich. Een geloofskwestie, waarbij het kiezen voor het Nederlands naar verraad rook. En dat voelde net zo vervelend als het omgekeerde: iemand die opstaat om zijn ‘recht op verstaanbaar Nederlands’ te claimen. In Heimat 2 (het middendeel van een drie-delige Jahrhundertgeschichte van Duitsland, die begint in het imaginaire dorp Schabbach in de Hunsrück – een prachtserie van Edgar Reitz) verlaat Hermann het dorp om in München muziek te studeren. Daar ontmoet hij onder anderen Juan, een melancholisch multitalent uit Chili, die 11 talen spreekt (waaronder de taal van de muziek) en die zich in Santiago in een half jaar het Duits als laatste taal eigen gemaakt heeft. In een scene proeft hij het woord Sehnsucht, spreekt het met zichtbaar plezier uit. Hermann, die net bezig is om met spraaklessen van zijn dialectisch accent af te komen, zegt dan in een voice-over:
Fryslân, myn wetterlân De marren tille fan ‘e wille, De wyn waait om ‘e nocht. De kimen oer it wetter trilje Stil yn it fiere ljocht. Einen dynje op ‘e weagen, Fûgels op ‘e wyn. Sa komt my dan it byld foar eagen, Dêr’t ik mysels yn fyn. Fryslân, myn wetterlân, Do hast altyd myn hert al hân. Do wiest it streamen, fan myn dreamen, Do draachst myn wêzen oan. De frachtboat, warring yn it wetter, Skoot stadich troch de mar. In skomjend spoar en noch wat letter De rook fan tou en tar. In fisker mimert op ‘e weagen, En eaget syn pylkje nei; Sa komt my dan it byld foar eagen In moaie simmerdei. Stil wurdt de mar, want wat ferweegde Is mei de dei ferrûn. De sinne sakket yn in spegel, Noeget in waarme jûn. Noch binne yn myn hert de weagen, Noch waait yn my de wyn. Sa komt my dan it byld foar eagen Dêr’t ik mysels yn fyn.
Ik beleefde hoe Juan zich het Duits eigen maakte. Hij ontdekte de woorden alsof het vreemde landschappen waren. Sehnsucht…dat woord bracht hem in vervoering. Juan lijkt een speels personage, maar krijgt langzamerhand iets tragisch in de atmosfeer van ambitie en opportunisme binnen de kring van aanstormende jonge kunstenaars in München. Opportunisme is mij overigens ook niet vreemd. Zo kan de keus om deze Po@dium overwegend in het nederlands te schrijven niet los worden gezien van de behoefte aan een breder lezerspubliek. Dat dilemma heeft altijd een rol gespeeld in mijn ‘podiumbestaan’ (Het woord ‘carrière’ is in dezen iets te veel eer). Ik ben al in een vroeg stadium begonnen aan nederlandse versies van mijn friese liedjes. Heb door de jaren heen een nederlandstalige CD gemaakt en – recenter – een nederlandstalig kleinkunstprogramma.
3
Het heeft puur economisch gezien weinig uitgehaald en mij toch het gevoel gegeven iets ruimer te kunnen ademhalen. Omdat mijn chaotisch universum wordt weerspiegeld door hoe talen zich in mij bewegen, klinken, woelen, relaties aangaan. Met een deel van mijn kinderen spreek ik Fries, met de anderen Nederlands. Met de respectievelijke moeders is dat hetzelfde, omdat met de eerste intimiteit zich ook een taal van intimiteit zich wortelt in het samenzijn en iedere geforceerde verandering daarin voelt als een verlies. Met mijn broers kan ik nog altijd dialogen voeren in een hybride eigen taal die destijds tussen ons ontstond. In mijn notitieboekjes is het fries de hoofdtaal van mijn innerlijke dialoog geworden. Maar de laatste jaren gebruik ik soms ook spelenderwijs het Duits. Engels is bijna vanzelfsprekend aangeschoven en laat zich dagelijks horen in televisieseries, popsongs, reclame en would-be-management-taal. Het zingen in het Italiaans kan soms een diep verlangen naar die taal en wereld wekken. Ik ben geen Fries. Ik heb geen ‘Fries bloed’. En ook het DNA van mijn taal is een mengsel. Nederlander voel ik me evenmin, al beweeg ik soms mee in ‘nationaal’ enthousiasme, sluit ik even anoniem achter aan bij de uitgelaten stoet, een korte, ongemakkelijke verkleedpartij, waaruit ik even snel weer wegglip. Het meest voel ik mij Europeaan, met alle pijn die daarbij hoort, maar ook met het grenzeloos vrije verkeer van talen, de talen in mij.
4
Lietsjesman
In 't groene dal, in 't stille dal Waar kleine bloempjes groeien Daar ruist een blanke waterval En druppels spatten overal Om ieder bloempje te besproeien Ook 't kleinste Om ieder bloempje te besproeien Ook 't kleinste Omhoog, omlaag, op berg en dal Ben 'k in de hand des Heeren Toch kies ik, als ik kiezen zal Mijn stille plek, mijn waterval Toch blijf ik steeds, naar mijn begeren De kleinste Toch blijf ik steeds, naar mijn begeren De kleinste
Is een verpleeghuis een podium? In de grote nieuwe entreehal van ‘Bertilla’ in Drachten is het deze mooie zaterdagse lente-ochtend een drukte van belang. Leden van een shantykoor rijden grote blauwe kisten naar binnen met technische apparatuur. Alles wordt routineus uitgepakt, gëinstalleerd en klaargezet voor het eerste optreden om 10 uur. Buiten staat een kraam van een professionele palingroker en wordt een poffertjeskraam opgebouwd. Ik ben vroeg en wandel even door het visitekaartje van deze locatie van ZuidOostZorg, op zoek naar activiteitenbegeleidster Alie van der Velde. Oorspronkelijk katholiek werd op deze plek vanaf 1962 gebouwd aan een verpleeghuis, dat in de loop der tijd uitdijde tot een groot complex. De laatste jaren is het hoofdgebouw totaal vernieuwd. Daarbij verdween ook een kapel, met de mooie glas-inloodramen, die nu in de grote hal een plekje hebben gekregen. Ook de naam ‘Bertilla’ (oorspronkelijk de naam van een zuster uit de orde van de Kleine Zusters van de H. Jozef) is bewaard in de nieuwe naam: Neibertilla – we leven in het tijdperk van de woordspelingen. De partner in dit nieuwe ‘zorglandschap’ - met de trefwoorden: zelfregie, zelfmanagement en technologie - heet: Sûnenz. Die ‘z’ aan het eind is goed bedacht, het woord blijft erdoor in je hoofd haken.
5
Er valt van alles onder: een Horecaplein met Grand Café en restaurant, een Winkelplein met kleine supermarkt, kapsalon, bloemenzaak en meerdere aanbieders van kleding en schoenen. Daarnaast een Gezondheidsplein en een Vitaliteitsplein met tal van specialisten. In de hal is ook nog een permanente kleine kunsttentoonstelling van het plaatselijk museum Dr888. Het is uitnodigend naar ‘buiten’, naar familie van bewoners, verzorgden en cliënten, maar ook naar buurtbewoners, die er regelmatig komen ontbijten, lunchen en zelfs dineren. Op een flatscreen wordt steeds een programma getoond; net komt de aankondiging van een ‘diner dansant’ voorbij. Intussen heb ik Alie gevonden – of zij mij. Ze werkte hier al toen ik meer dan 30 jaar terug voor het eerst gevraagd werd om voor de bewoners te spelen. Meestal was dat op de ‘gesloten afdeling’. Wie ‘naar binnen’ of ‘naar buiten’ wilde had een code nodig om de deur te openen. Dit om te voorkomen dat de bewoners die er verpleegd werden uit de afdeling wegliepen, een drift, die veel dementerende bewoners hadden. En nog altijd hebben. Ik ben hier vandaag niet alleen voor de Bertilla-markt. Het is ook de bedoeling om het ‘rondje’ van vier weken teug af te maken. Toen was NLdoet de aanleiding voor een zwerftocht langs alle huiskamers van de gesloten afdeling. Samen met Alie, die steeds de deuren opende en weer sloot. Eerst op de verdieping van de nieuwbouw, daarna op de kamers in het oude gedeelte, vermoeid zich verbergend achter de vitale nieuwe voorkant en met uitzicht op de binnentuin. Daar ontmoet ik meneer van Rhenen. Een heer. 96 jaar en volgens een verzorgster een Amsterdammer. In een reflex zing ik over de Amsterdamse grachten. Hij zingt het enthousiast mee, maar heeft nog een verrassing achter de hand. Als ik meeloop naar zijn kamer haalt hij een viool te voorschijn. Hij stemt kort even en ik zet een wals van Lehar in. Dat is in de roos, hij heeft veel in een salonorkest gespeeld en zet zwierig de viool onder zijn kin: ‘Lippen schweigen, flúst’ren Geigen: Hab dich Lieb…’ Aan alles is te horen, dat hij een muzikale en knappe violist was: de mooie, zwierige streek en ook het octaaf hoger gaat hem nog heel behoorlijk af.
6
Hij vergezelt mij langs een drietal kamers en de muziek is even zijn wapen tegen de vermoeidheid. En de vergetelheid, die zich langzaam opdringt. Net als vier weken eerder wordt mij een - voortreffelijke - lunch aangeboden in het Sûnenz-restaurant. Dan heb ik al gespeeld bij de haringkar, van de ‘Vrienden van Bertilla’, bij de palingkar, de poffertjeskraam en in de pauzes van het shanty-koor. Ik heb nog een bezoek gebracht aan meneer van Rhenen en daarna in een huiskamer gespeeld, in het ‘oude Bertilla’ - na een lange wandeling door gangen met veel dichte deuren. De middag verloopt net zo. Het shantykoor heeft plaats gemaakt voor een gemengd koor uit Sebaldeburen, nog altijd verkleed in de kostuums van een musical rond Abel Tasman. En met nog meer apparatuur. Ik ga met Alie naar de laatste afdelingskamer. De bewoners zitten in een kring, op een vrouw na, die in een hoge rolstoel ligt en naar buiten staart. Als ik bij haar kom staan en de Wâldsang zing wordt ze eerst emotioneel en probeert daarna mee te zingen. Dan wordt ze opgehaald. Door haar man. Ik ga naar de kring en zing de bekende liedjes. Als het klaar is zegt de vrouw naast me: ‘jo meie wol ris wer komme, mar jûn net, dan moat ik fuort’. En even later: ‘ik moat aanst even nei ús mem’.
Uit de Drachster Courant, mei 2014 Francisca van der Pol, locatiemanager Neibertilla en Marrewyk, noemde de veranderingen noodzakelijk, omdat ook de wensen van
mensen
veranderen.
’Mijn
grootouders reserveerden op hun zestigste al een plekje in een tehuis, anders waren ze te laat. Mijn ouders van zeventig komen hier al niet eens meer kijken’...
Terug in de hal is Abel Tasman net even uitgezongen en ik vul het gat. Een echtpaar komt aanlopen, de man tikt mij op de arm. Ik herken ze dadelijk, ze kwamen uit de kamer naar de eerste sessie vier weken terug, boven in het nieuwe gedeelte. Hij, een breed lachende tengere man met aan zijn hand z’n vrouw, met kleine stapjes sloffend en uitdrukkingsloos in een verte starend. Alzheimer. ‘Progressief’. Ze zijn van mijn leeftijd of niet veel ouder. Ook nu houdt hij met een brede lach de moed er in. Het lijkt onvoorwaardelijke trouw.
Meneer van Rhenen is net als vier weken terug gekleed in een prachtig colbert van Engelse tweed met visgraatmotief, dat ruim om zijn tengere schouders valt. Aan de wand hangt een schilderij van zijn vader als jongeman, met viool. De kleine Albert - ‘ van 1918, de oorlog was net afgelopen...’ - was nog maar 5 jaar oud toen zijn vader overleed. En moeder achterbleef met twee kinderen en moest verhuizen naar een kleinere woning. Hij heeft z’n hele leven op vaders viool gespeeld, ‘een Franse’.
7
Uit de Drachster Courant, mei 2014 Neibertilla is de nieuwe naam voor de afdelingen langdurig wonen. De naam verpleegtehuis wordt niet meer gebruikt, zei bestuurder Anke Huizenga van ZuidOostZorg. Zij is een van de mensen die ‘het nieuwe zorglandschap’ hebben ontworpen en vormgegeven. Neibertilla wil een eigen thuis zijn voor cliënten.‘We staan aan de vooravond van een vernieuwing, de zorg verandert mee met de maatschappij. Mensen komen niet meer naar Bertilla om hier dood te gaan’. Francisca van der Pol: ‘Van de mensen die hier komen, gaat 32 procent binnen twee jaar weer terug naar huis. Het streven is om dat op 50 procent te brengen’.
Beroepsviolist worden, dat zat er niet in; de familie stond er op dat hij voor de zekerheid van een echt beroep zou kiezen. Dat werd iets in het bedrijfsleven, hij heeft moeite te omschrijven wat het was. Twintig jaar geleden is hij naar Friesland gekomen met z’n vrouw, omdat z’n zuster hier al woonde. Maar in z’n hart is hij Amsterdammer gebleven. Z’n vrouw is in 2006 overleden en nu woont hij hier. Alleen z’n zuster heeft hij nog, ze hebben allebei geen kinderen. Hij laat mij foto’s zien van een optreden kort geleden, hier in het gebouw, met een pianiste en een fluitiste. En klopt op zijn been: ‘Ziet u, ik ben nog zo goed, alles doet het nog, zo wonderlijk...’ Maar de viool, daar is iets mee, er moet een nieuwe schoudersteun komen. Hij heeft het al vaak tegen ‘die meneer’ - z’n bewindvoerder - gezegd, maar het is nog steeds niet in orde. Als Alie mij ophaalt zegt ze dat zij het wel zal regelen. Ik neem afscheid van meneer van Rhenen. En van de andere inwoners van dit kleine dorp. Maar neem de gezichten mee naar huis. In de volgende Po@dium praat ik verder met Alie van der Velde en met Sietske Velt, die al meer dan 25 jaar vrijwilliger is.
8
Die Boot Am Kai schläft mein Boot Unter einem Winterkleid. Wartet still bis es der Frühling befreit. Ich warte mit Sehnsucht Auf den lauen Südwind, Denn ich will wasserwandern, Ungeduldig wie ein Kind Sammle alles was nötig Schaffe in dem Boot mein Haus Leicht wie von Liebe segeln wir hinaus. Ach, Wandern auf dem Wasser, Und träumen von dem Meer Der Wind durch die Haare, Zu weiten Welten fahren Weder Zeit noch Stunden mehr. Ja, Wandern auf dem Wasser
Beluister het lied Wasserland hier
Nee: das Boot. In het duits onzijdig, maar voor mij is ze vrouwelijk. ‘Meine’ Boot heeft in het water overwinterd. Zorgvuldig ingepakt in een Gamma-ensemble om de kwetsbare en al weer wat verlopen make-up te beschermen, heeft ze de stille wintermaanden in de haven doorgebracht. Het ‘wakker kussen’ was gepland voor april, maar op de laatste dag van maart heeft vriend wind nog een stormachtige verrassing. De havenmeester belt met de boodschap dat alles er afgewaaid is. Noodverbandje aangelegd en een week later staat de mast al weer fier overeind en is ze klaar voor de ‘maiden trip’. In haar element is ze mooi, sierlijk & gul, maar daar vraagt ze ook veel aandacht voor terug. ‘Lieve jongens, als ik tot jullie verbeelding spreek, moeten jullie er maar wat voor doen…’ Dan haken er veel lieve jongens af en blijf ik alleen over. En kruip ik weer met haar tussen de natte lakens. Weglopen kan altijd nog. Ze belooft me vrijheid. Maar vrijheid is meestal ingewikkeld. Mixed feelings. Een week later maak ik haar los en zoek met haar de ruimte van het wijde water. De moter overstemt de stilte van de opvaart. Paniek-eenden, coolere meerkoeten, ze maken dat ze wegkomen.
9
Wind is nog een belofte voor later op de dag. Aangemeerd langs een verlaten steiger aan de Wijde Ee wijd ik mij aan nuttige zaken ten dienste van het nutteloze universum van de watersport. Ik maak schoon, leg takelingen in het touwwerk, doneer druppeltjes olie aan roestige harpsluitingen en geniet van de eerste echte warmte. Een diepgeladen grintschip glijdt richting Drachten, even later gevolgd door een even diep geladen zandschip. Mijn boot trekt onrustig aan de landvasten, de touwen kreunen. Wil ze mee met echte mannen? Wil ze achter het echte leven aan, dat in beton wordt gegoten? Ze is een meisje van plezier, wat wil ze? Ik zing een liedje voor haar, over herinneringen aan een verliefdheid die er misschien nooit was, over woekerende waterliefdes. Alles komt weer tot rust.
Een liedje Een liedje van weemoed, golven en wind Zingt zacht in m’n hoofd en ik hoor Een wijsje van vroeger, ik was nog een kind; Maar ik heb er geen woorden meer voor. Het gaat over jong zijn en eeuwige trouw, De geur van een huid in de zon. Blauw was de lucht, als haar ogen zo blauw, Waarin ik verdwaalde en verdronk. Het gaat over bloemen en vogelgezang Op een eiland waar niemand ons zag. Een grashalm streelde het kuiltje in haar wang, Op haar stralende mond bloeide een lach. Dat liedje over leven, dat alles belooft, Komt iedere zomer weer. Het wijsje speelt er zo vaak door mijn hoofd, Maar de woorden ken ik niet meer.
Een lichte bries strijkt over het water. In het vooronder zoek ik naar de fok. Die is er niet. Fock! Lunchtime. Bij hotelrestaurant Ie-sicht wapperen onweerstaanbaar uitnodigende vlaggen en ik start de moter. Tijd voor mijn culinaire rubriek. Tomatensoep en rode wijn. Het uitzicht over de Ee is nog bijna een stilleven, de pont vaart enkele keren door het beeld met een eenzame fietser. De soep is lekker, gebonden, lepeltje room er door, veel smaak, knapperige sliertjes prei…en proef ik daar een spekje? Jawis. Alleen die lullige stukjes stokbrood er bij… Een wesp komt een paar keer aan de wijn ruiken en taait weer af. Best ok overigens, die wijn. En de bediening ook. Summa summarum: een 7,7. Terug aan de verlaten steiger doe ik een middagtukje op de kale houten bank. Ruw gewekt door luide, harde stemmen. Vier mannen op een skûtsje leggen aan om op te tuigen, lieren ratelen, het grote zeil kruipt omhoog langs de mast. Er is intussen echte wind. Even later glijdt de grote vogel weg, de mannen spelen echte mannendingen, spannen de spieren, duwen, trekken. Het lege grintschip keert al weer terug, op de eb en vloed van het ware werk, na het lossen komt het laden. Komt het lossen.
10
Ik hijs het zeil en keer de steven. Ze haalt haar schouders op over het ontbreken van de fok. ‘Leicht wie von Liebe, segeln wir hinaus…’ Maar om liefde licht te maken moet er hard gewerkt.
Mein Boot zählt die Jahre Die Geschichte ist bekannt Hat Achtung und Verwirrung So wie Untreue gekannt. Ist verzärtelt und beschädigt Verlassen und geliebt Doch es gab dem Kind Träume Die es zum Wasser trieb Hat alles überlebt Wurde alt, wurde weise Liebt die vollen Segel Mag den Wind auch leise Beim wandern auf dem Wasser...
Als ich noch ein Kind war Das Wasser Spielerei Befuhr ich fremde Dörfer Gedanken wehten frei Das Kind von damals Ist verschwunden mit der Zeit Heut zähl ich jede Stunde Kein Ort is mir unweit Das Meer von Phantasie Freiheit, Erwartung Ist Erinnerung ...
11
Der Wind durch die Haare, zu weiten Welten fahren Weder Zeit noch Stunden mehr. Wandern auf dem Wasser, Träumen von dem Meer Das sorgenlose Singen, Die nutzlosen Dinge ....... Ach, Wandern auf dem Wasser
Het bootje van de smid
Lemmer, rond 1900 Waar de Lemster Rien naar de Zeedijk toe knijpt staat de smederij van Johannes van der Wolf. Een paar honderd meter verderop in de richting van Oosterzee ligt tussen Rien en dijk de werf van zijn schoonouders: Pier de Boer en Sjoerdje Visser. Die hebben twaalf kinderen: acht jongens en vier meisjes en Johannes is getrouwd met de oudste: Trijntje. Johannes is ‘kachelsmid’, daarnaast doet hij het smeedwerk voor het boerengereedschap en beslaat hij paarden. In 1901 wordt hun tweede kind geboren: Harmen. Er is dan al een Cornelis en drie jaar later krijgen ze nog een meisje: Elizabeth. Harmen gaat in Lemmer naar de openbare school en krijgt nog twee jaar vervolgonderwijs op de ‘Franse school’. Dan gaat hij werken: bij z’n vader in de smederij. Tot dat moment - zo’n beetje de jaren voor de Eerste Wereldoorlog - moet de omgeving van zijn ouderlijk huis een mooie jongensspeelplek zijn geweest. Hij zal ongetwijfeld zo nu en dan z’n vader hebben moeten helpen- dat was in het gezin van zo ‘n kleine ambachtsman bijna vanzelfsprekend. Maar daarnaast zal hij veel rondgebanjerd hebben op en rond de zeedijk, het Lemster Hop en natuurlijk op de werf van zijn grootouders. Die was in 1902 overgegaan in de handen van vier van de zonen en er was naast de oorspronkelijke ‘houthelling’ ook een werf gekomen voor ijzeren schepen, waar onder anderen de later beroemde Lemster aken werden ontwikkeld en gebouwd. Bij die werven zal vast wel eens een klein schouwtje hebben rondgedreven, waarvan de kleine Harmen met een stok en een oude zak een zeilbootje maakte. Zo moet in hem toen het verlangen gewekt zijn om ooit nog eens een ‘echt’ bootje te hebben. Vooreerst is daar geen tijd voor. De handen moeten uit de mouwen om een bestaan op te bouwen. In 1928 trouwt hij met Aleida Johanna Langevoord, die uit Windesheim achter Zwolle komt. Ze gaan wonen op de Vissersburen. Harmen werkt bij z’n vader, zijn vrouw heeft een drogisterij. In ’29 wordt dochter Trijnie geboren, in ’33 zoon Jan. Het is geen gemakkelijke tijd. Het zijn de krisisjaren en tegelijkertijd heeft de aanleg van de Afsluitdijk grote gevolgen voor de Lemster economie, voor al voor de visserij en alle bedrijvigheid daaromheen.
12
Het idee van een eigen bootje laat Harmen van der Wolf evenwel niet los. Hij heeft veel kontakt met de familie op de werf en vooral met neef Arie, die een jaar ouder is. Arie de Boer heeft zichzelf met privélessen bekwaamd in het ontwerpen en uitslaan van schepen, heeft daarmee ervaring opgedaan in Groningen en Rotterdam en werkt nu bij z’n vader Dirk op de werf. Meer dan twintig jaar later zal hij het ontwerp maken voor de Lemster aak, die in 1957 door het Comité Varend Nederland aan prinses Beatrix wordt aangeboden: de Groene Draeck. Nu heeft z’n neef voor hem een eenvoudiger opdracht: een kajuitzeiljachtje van zes meter. Hij heeft in de jaren daarvoor wel meer van zulke zeiljachtjes getekend, want met het bouwen van plezierjachten probeert de werf de teruglopende opdrachten wat te compenseren. Harmen heeft een duidelijke opvatting over zijn toekomstig bootje. Hij is sportief aangelegd en het moet dan ook een goede en snelle zeiler worden. En hij wil er een kajuit op, om te kunnen kamperen als hij er met z’n gezin mee op uit wil, naar de Brekken en verder. Arie maakt een ontwerp, een echte ‘blauwdruk’. Op zijn advies komt de mastkoker voor het kajuitje en niet er bovenop, dat is sterker. Op de werf, waar het juiste gereedschap is, wordt de kiel gelegd, worden de spanten gebogen en wordt het raamwerk in elkaar gezet. Op een platte schuit verhuist het naar een plek op de wal achter de smederij. Daar wordt het in de winter van ’34/’35 door Harmen zelf afgebouwd. Met dunne platen van 2 mm, want hoe lichter het bootje, hoe sneller het zal willen zeilen. Voor de duurzaamheid worden de platen gegalvaniseerd. En zo bouwt Harmen van der Wolf aan z’n bootje. Geduldig en precies worden de voorgesneden platen vanaf de kiel op het raamwerk geklonken. Voorboren, verzinken en klinken. Een werkje voor twee. Wie hem daarbij heeft geholpen? Z’n vader misschien, of éen van de neven. Maar de sekure wijze waarop het is gedaan, dat is ‘liefdewerk’, daarin is de droom van Harmen van der Wolf te herkennen. Als het casco klaar is worden de verder bedoelingen zichtbaar in de afbouw. In de kajuit komt twee licht verhoogde banken om op te slapen en om de kampeerspullen in op te bergen. Er wordt een vast watertankje onder het voordek geplaatst, met een kraantje. Aan beide kanten van de kajuit komen twee patrijspoorten, waarvan er éen openkan.
13
En in de kuip twee stevige houten banken met onder iedere bank een lade met een koperen slotje. Zo ‘n slotje zit er ook in de mooie houten kajuitdeurtjes met daarin geribbeld glas. Voor het tuig hoeft hij niet ver: Aan de overkant van de Rien, aan de Polderdijk, zit van der Neut, een mastenmakerij en daar zit ook Marten de Vries, de zeilmaker. Een tuig van een Grote BM- er, dat is de maat, maar dan wel in wedstrijduitvoering. In de jaren, dat Harmen van der Wolf eigenaar is, zal het jachtje steeds ongeveer dezelfde kleuren hebben: de romp en het kajuitje zijn crêmekleurig, het dek is lichtgroen en de beide kleuren worden van elkaar gescheiden door een dunne rode rand, die het ranke silhouet mooi accentueert. En zo heeft Harmen van der Wolf in de zomer van ’35 z’n eigen jacht. Het krijgt de naam: Tri-jan, naar z’n beide kinderen. Als er in 1939 nog een dochter wordt geboren, Willemien, wordt nog even gedacht aan een naamsverandering, maar uiteindelijk blijft die zoals het is. Nu kan er maar worden gezeild. Uitstapjes en wedstrijden. De kinderen zijn enthousiaster dan Harmen ‘s vrouw. Ze voelt zich onzeker op het ranke bootje. Daarom wordt de kiel verlengd en verzwaard en wordt er een aanhangmotertje aangeschaft.
Op de foto hierboven is rechts de plek te zien achter de smederij, waar het bootje is afgebouwd. De smit zelf staat er waarschijnlijk ook op. Het bootje ligt voor de wal. Klik hier voor de hele foto.
14
Maar het blijft moeilijk en wanneer de zeilen worden gehesen, staat moeder niet vooraan om mee te gaan. Pas na 1970, wanneer de Tri-jan plaats maakt voor een Doerakkruiser, zijn Harmen en z’n vrouw vaker samen op het water te vinden. In de uitslagen van de Lemster watersportvereniging Sevenwolden is de Tri-jan voor de oorlog regelmatig bovenin aan te treffen. Dat is voor het laatst in 1940, wanneer het bootje een tweede prijs wint in de gemengde klasse-groot. In de zomers daarna wordt het steeds moeilijker om nog te zeilen. Om te voorkomen, dat zijn bootje door de bezetter wordt geconfisqueerd, ‘duikt het onder’. Vanaf 1942 ligt het in de houtmolen aan de Zeedijk, verstop achter het opgeslagen hout. Dan woont Harmen al met z’n gezin in het ouderlijk huis met de smederij. Z’n vader is in 1941 vrijwel ‘achter het aambeeld’ gestorven. In april 1945, een dag voor Lemmer wordt bevrijd, komt de omgeving van de Zeedijk onder geallieerd vuur te liggen. Het is bestemd voor de Duitse versterkingen en munitieopslag. De kanonnen staan opgesteld bij Joure, waar ze wat wegzakken in de slappe grond. Zo lijkt de omgeving van de brug en de smederij doelwit te worden en er wordt een veilig heenkomen gezocht. Terwijl het gezin daarnaar onderweg is, bedenkt Harmen, dat de blikken trommel met alle belangrijke papieren nog in het huis is achtergebleven. Hij sluipt door het donker terug, zijn weg zoekend met een ‘knijpkat’. Een Duitse soldaat ziet het knipperende licht aan voor een signaal en schiet. De kogel gaat door het bovenbeen. Met veel moeite wordt de hevig bloedende Harmen weggehaald, met een noodverband wordt het bloeden gestopt en pas de volgende ochtend kan hij naar het noodhospitaal worden gebracht en vandaar naar het ziekenhuis in Heerenveen. Het bot boven de knie is versplinterd en er volgt een operatie in Amsterdam. Harmen van der Wolf
15
De rest van het jaar ligt hij in Heerenveen. Zijn been hangt aan een pin die door de knie is geslagen om het bot daarboven weer de kans te geven om aan te groeien. De pin is echter verkeerd door de knie geslagen, het gewricht is vernield en het eind van het liedje is, dat de knie wordt vastgezet en Harmen van der Wolf verder door het leven gaat met een stijf been. Er komt een aparte fiets, waarmee hij uit de voeten kan. En verder gaat het leven door. Er moet gewerkt worden, er is een bedrijf, waarvan een gezin met opgroeiende kinderen van moet bestaan. Wie twee fotootjes van het bedrijf in de vijftiger en zestiger jaren naast elkaar legt ziet de ontwikkeling. Op de oudste foto staat alleen nog maar het woord ‘rijwielen’ op de gevel. Op de jongere foto is er een etalage met een assortiment aan fietsen. Op de eerste foto staat een benzinepomp en nog een losse voor de mengsmering. Later zijn het twee pompen: gewone- en superbenzine. Op beide foto ‘s is nog een andere vaardigheid en negotie te vinden: die van gasfitter. Het is een druk bestaan als middenstander en vakman en meestal is er alleen op zondag ruimte om met het bootje het water op te gaan. Zomers worden ook wel meerdaagse uitstapjes ondernomen, o.a. naar de Sneekweek. Soms gebeurt dat samen met de familie op de werf, met oom Dirk en z’n sloep. De kinderen hebben vrienden en vriendinnen mee en ‘schapen’en ‘bokken’ worden keurig apart in beide boten ondergebracht. Later gaan de kinderen ook zelfstandig met de Tri-jan er op uit. In de jaren zestig, wanneer de kinderen het huis uit zijn, gaat Harmen regelmatig in z’n eentje het water op. Op de moter vaart hij het Dok en de Zijlroede door, richting de Brekken. Op de Kortestreek of de Langestreek ziet hij een kennis lopen. Of ‘ie misschien zin heeft om... ‘Us heit fûn altyd wol ien dy ‘t mei woe...’ (Mijn vader vond altijd wel iemand die mee wilde...) Vijfendertig jaar na de tewaterlating gaat de Tri-jan over in andere handen. Het bootje blijft in zekere zin in de familie, want het wordt verkocht aan een achternicht uit de De Boer-tak, Anneke, getrouwd met een notaris. Zo raakt het bootje niet uit het hart en het oog van Harmen van der Wolf. En vooral dat laatste is soms pijnlijk. Het wordt na een paar jaar nauwelijks meer gebruikt en ligt verwaarloosd voor de wal. Iedere keer, wanneer Harmen en z’n vrouw er met de Doerak langsvaren, kan hij het nauwelijks aanzien. Maar in 1983 is het plotseling verdwenen.
Deze geschiedenis is gebaseerd op de verhalen van de kinderen van Harmen van der Wolf. Van hen heb ik ook de foto’s gekregen. Een kopie van de oorspronkelijke bouwtekening van de Tri-Jan kreeg ik van de zoon.
16
Die Boot 2 Una storia famiglia 1983 Starring: Klaas, een soort… neef? (Hoe noem je de zoon van de nicht van je vader?) Klaas glijdt met zijn 10 meter lang ‘strijkijzer’ door Lemmer, maakt zich vermoedelijk op voor een bezoek aan zijn oom en collegahorlogemaker te Lemmer. Dan ziet hij een diepliggend of half-gezonken bootje liggen. Hij stuurt naar de wal, legt aan, inspecteer en informeert en is een half uur later voor een zacht prijsje de trotse bezitter van een stalen kajuitzeiljachtje, weliswaar verwaarloosd, maar met alles wat er op en aan hoort er nog bij : tuigage, buitenboordmoter, tent en inventaris. Handel! Is vermoedelijk z’n eerste gedachte. Dat ontleen ik althans aan het vervolg. Want enkele dagen later glijdt hij met het bootje in het kielzog door Heerenveen en verwisselt het in een paar uur voor een iets minder zacht prijsje van eigenaar. Het stalen kajuitzeiljachtje doet zijn entree in onze famiglia. Het is het begin van een opera. Een Opera Seria? Comica? Het is Amore en dus van alles wat. De sierlijke oude dame doet ondanks haar leeftijd en bepaald niet rimpeloze huid de harten van jonge én oudere mannen nog steeds kloppen. De eerste die haar verovert is Sjoerd, een jonge zwager, die haar opkalefatert en die in en met haar en zijn eerste ‘famke’ de liefde bedrijft in de hete zomer van 1983. Famke A. Wordt famke B. En famke C. Enzovoort. Maar de oude dame blijft. En blijkt veeleisend, want niet geheel onderhoudsvrij. Ze krijgt bij Sjoerd al gauw concurrentie van een nog oudere heer, die we voor het gemak maar even ‘tjalk’ noemen. Die kost het nodige, maar geeft er nog meer voor terug en Sjoerd wordt beroepsschipper. Zomer na zomer, famke na famke zwerft hij met gasten over wad en water. De kleine mooie oude meid ligt verweesd aan de wal, soms zeil ik er mee, soms Sjoerd, soms een ander familielid; het is voor iedereen te veel en toch kan niemand afscheid van haar nemen ook al overtreft het aantal dagen des onderhouds ruimschoots dat van het varen. Het is amore en dus tegen beter weten in. Na 20 jaar – we zijn intussen in een nieuwe eeuw beland - volgt een periode van hernieuwde aandacht, een bekken-bodem-operatie en – omdat ze steeds meer over vroeger begint te praten – een zoektocht naar haar geschiedenis.
17
De foto hiernaast is genomen in juni 2001, in Grou, waar die avond in Oostergo de eerste voorstelling was van de eerste ‘Wettertoer’. Er zouden er nog twee volgen. Dit jaar komt er opnieuw een - bescheiden - Wettertoer. Van 17 t/m 20 juni a.s. zeilen we weer van voorstelling naar voorstelling. De laatste 2 daarvan zijn ‘openbaar’. In de volgende Po@dium volgt meer informatie.
En ook de liefde voor haar bloeit weer op, want samen met collega-kunstenmaker Douwe Kootstra steek ik van wal en wordt ze het vaar- & voertuig van onze verbeelding. Als reizende artiesten varen we drie zomers van dorp naar dorp om daar onze liederen te zingen en verhalen te vertellen, een ‘Wettertoer’ (zie ook rechtsboven). In de jaren daarna volgt een nieuwe crisis in de eb en vloed van aantrekken en afstoten, van liefde en verwaarlozing en opnieuw liefde. Maar ja, partir, c’est mourir un peu. En och, zij overleeft ons wel, ze wordt er alleen maar mooier op.
Colofon Fryslân, myn wetterlân: tekst & wize & sang: Bennie Huisman, akkordeon: Herman Peenstra In ‘t groene dal, in ‘t stille dal: tekst: J.P. Heije, melodie: Jos. Beltjens, sang & accordeon: Bennie Huisman Wasserland: Wörter, Weise & Sang: Bennie Huisman, Akkordeon und Bearbeitung: Herman Peenstra, Geige: Marcel Prins, : Gitarre: Geart Nauta, Kontrabas: Carel van Leeuwen Een liedje: oarspronklike tekst (In ferske): Wibren Altena, vertaling, melodie & zang: Bennie Huisman, piano: Corinne Staal
po@dium is in digitaal moanneblêd fan Bennie Huisman It komt alle moannen út op ien fan de lêste dagen fan dy moanne. Dit is nr.7 fan april 2015 Alle ôfleveringen steane ek op myn site: www.benniehuisman.nl/po@dium/ En it wurdt tastjoerd, ek op oanfraach. Réaksjes:
[email protected]
18