Neerlandia
4
jg. 119
België en Nederland: van kunstnijverheid naar design
2015 NEDERLANDS-VLAAMS TIJDSCHRIFT VOOR TAAL, CULTUUR EN MAATSCHAPPIJ
Chris De Stoop over Doel en de Antwerpse haven De Vikingerfenis in het Nederlands
INHOUD
België en Nederland, van kunstnijverheid naar design Frank Huygens © Stijn Felix (omslag)
1
Vlaanderen en Nederland zijn één van hart
44
Schrijvende boer keilt brandboek in Antwerpse dokken Frans Crols
14 22
Een geschifte goochelaar weigert zijn comateuze dochter los te laten – An De Gruyter wint Visser-Neerlandiaprijs Scenario Jenny Bleijenberg
10
Voor de zon hoef je hier niet te zijn Pieter-Bas van Wiechen
De fascinerende wereld van Roger Raveel Carlos Alleene
39 Colofon Neerlandia Nederlands-Vlaams tijdschrift voor taal, cultuur en maatschappij, uitgave van het Algemeen-Nederlands Verbond, vier nummers per jaar, jaargang 119, nummer 4, december 2015. Voor de overname van artikelen is toestemming van de redactie nodig. Hoofdredacteur: Peter Debrabandere (
[email protected]) Redactieleden: Ludo Beheydt, Frans Crols, Dorien Van De Mieroop, Marianne van Scherpenzeel, Paul van Velthoven, Vivien Waszink, Dick Wortel Redactiesecretaris: Jenny Bleijenberg (
[email protected]) Medewerkers: Frans Debrabandere, Alex Wethlij ISSN 0028-2382
2 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Vormgeving: www.weeskreatief.nl Drukwerk: www.bdu.nl Tekeningen: Ides Callebaut Kopij: Alle informatie over het insturen van kopij vindt u op www.anv.nl. Algemeen-Nederlands Verbond (ANV) Binckhorstlaan 36, kamer M5.09, 2516 BE Den Haag T + 31 70 324 55 14, E
[email protected], I www.anv.nl Dagelijks bestuur Nelly Maes (voorzitter) Wim van Gelder (vicevoorzitter) Rudi Crombeen (penningmeester) Frank Judo (secretaris)
Abonnement en lidmaatschap 2015 Abonnement met ANV-lidmaatschap: ¤ 35,00 Jeugd met ANV-lidmaatschap (tot 25 jaar): ¤ 20,00 Abonnement met ANV-gezinslidmaatschap: ¤ 50,00 Abonnement zonder ANV-lidmaatschap: ¤ 32,50 Betalingen België: BIC: KREDBEBB, IBAN: BE27 4087 0120 4173 Nederland en andere landen: BIC: INGBNL2A, IBAN: NL31INGB0000446050 Opzegging van abonnement of lidmaatschap moet uiterlijk op 15 december aan het ANV gemeld worden. Oudere nummers van Neerlandia (en Nederlands van Nu) vindt u op http://dbnl.org/tijdschriften.
MEER INFORMATIE OP: WWW.ANV.NL
Cultuur & maatschappij
8 9 17 18 21 26 27
Column, ‘Spreekt u Bevergems?’ Guy Janssens Peter Vandermeersch spreekt over de onzichtbare kloof tussen Noord en Zuid Ludo Beheydt
Woord vooraf
Column, ‘Seks!’ Rick de Leeuw
Clichés
Superdiversiteit en culturele mobiliteit in het Europese hoger onderwijs Ludo Beheydt
Over allerlei onderwerpen circuleren clichés, ook over Nederland en
Column, ‘Hoe actueel is de Tachtigjarige Oorlog?’ Arnoud Visser Gemeentes besturen in Vlaanderen en Nederland Jan Hoekema Samenwerking moet: we kunnen het niet meer alleen Paul van Velthoven
Taal
28 30 32 35
De Vikingerfenis in de Nederlandse taal Peter Alexander Kerkhof Ruud Hendrickx: ‘Ik denk dat we trots mogen zijn op dit boek’ Dick Wortel
opvattingen. Halve waarheden. Karikaturen. Sommige van die opvattingen worden zo vaak herhaald dat zelfs goed geplaatste en gezaghebbende stemmen in de val van het cliché trappen, hoewel ze het zouden kunnen ontmaskeren als ze daar een beetje moeite voor deden. Een mooi voorbeeld is de klacht dat Vlamingen niet meer, zoals wel nog in de jaren zeventig en tachtig, naar de Nederlandse televisie kijken. Peter Vandermeersch, hoofdredacteur van NRC Handelsblad, is de zoveelste in die lange stoet van klagers, want in zijn Pacificatielezing op 7 november in Breda herhaalde hij de bekende klacht. Vandermeersch en zovelen met hem vergeten dan wel dat we in Vlaanderen nu op het VRT-journaal elke dag kunnen luisteren naar Nederlandse verslaggevers. Ik denk aan Lia van Bekhoven (Verenigd Koninkrijk), Frank Renout (Frankrijk) en Bob Savelberg (Duitsland). De dagen voordat ik dit schreef, hoorde ik ook Jan Eikelboom (over Syrië), Eefje Rammeloo (China) en Marloes de Koning (Turkije). Nederlanders en Vlamingen hebben overigens op een veel natuurlijker manier contact met elkaar als ze naar elkaar luisteren op de eigen radio of televisie. Alleen wie beroepshalve of vanwege culturele interesse met het buitenland bezig is, kijkt naar buitenlandse televisie. Dat Vlamingen in de jaren zeventig naar
Standaardtaal en taaleenheid in een steeds diverser wordende wereld Peter Debrabandere
Helder, duidelijk en klaar Alex Wethlij
Rubrieken
37 42 47 51
Vlaanderen. Als een gesprek daarover gaat, dan hoor je wat. Achterhaalde
ANV Kroniek Recensies Signalementen
de Nederlandse televisie keken, had wellicht meer met tekortkomingen van de Vlaamse televisie te maken dan met echte belangstelling voor Nederland. Wie klaagt over een tekort aan belangstelling van Vlaanderen voor Nederland of omgekeerd, moet eerst eens goed om zich heen kijken. Er is gewoon nog nooit zo veel samenwerking geweest als vandaag. Er zijn vele tientallen Nederlands-Vlaamse organisaties, tijdschriften, evenementen, niet alleen op het vlak van taal en cultuur. Er is bijvoorbeeld de Nederlands Vlaamse Bouwfysica Vereniging. Er bestaat een Nederlands-Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg. Er zijn Nederlands-Vlaamse handelsmissies. Het Europees kampioenschap volleybal voor vrouwen in 2015 is Nederlands-Vlaamse samenwerking. We kunnen nóg meer samen doen. Dat heeft de Nederlandse premier, Mark Rutte, heel goed begrepen, toen hij op 15 oktober in het Vlaams Parlement niet alleen de vele domeinen opsomde waar Nederland en Vlaanderen nu al samenwerken, maar ook de domeinen noemde waar de samenwerking verbeterd of opgestart moet worden. Peter Debrabandere Hoofdredacteur Neerlandia 2015 - nr. 4 | 3
DESIGN
België en Nederland, van kunstnijverheid naar design Frank Huygens
Eind 1945 is de strijd gestreden. België en Nederland komen zwaar gehavend uit de Tweede Wereldoorlog. Met een flinke hoop dollars uit het Amerikaanse Marshallplan (1948-1952) klimmen beide landen vrij snel uit het sombere dal. Na enkele jaren draait hun industrie weer op volle toeren. Tegelijkertijd worden duizenden woningen gebouwd voor zovele dakloze gezinnen die niet bij de pakken blijven zitten. De bevolking kijkt immers optimistisch de toekomst tegemoet en verlangt haar levensstandaard flink op te krikken. Arbeiders werken zich op, kinderen van kleine bedienden maken het als middenkader. In de talloze nieuwe rijwoningen en appartementen raakt het huishouden sneller onder st(r)oom met elektrische mixers, broodroosters, wafelijzers en strijkijzers. Tientallen bedrijven, groot en klein, brengen moderne meubels, tafelgerei en interieurtextiel op de markt.
Een vermanend vingertje Koffie- en theeservies Wilma, Edmond Bellefroid (18931971), Koninklijke Mosa N.V., Maastricht, 1950-1954, porselein, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
4 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Diverse overheidsinstellingen en private organisaties menen dat zij deze stortvloed aan begerenswaardige consumptiegoederen in goede banen moeten leiden. Zeker de Nederlandse Stichting Goed Wonen (1947) leest ons de les. In haar tijdschrift, Goed Wonen, manen de auteurs de argeloze huisvrouwen
aan tot een verantwoorde wooncultuur. Onder de stichtelijke titel Bestrijdt de kitsch! roept een kritische C. Karsten in 1954 vertwijfeld uit: “Zullen wij dan eeuwig gedoemd zijn om tegen dergelijke gedrochtelijkheden aan te kijken? En moeten de geestelijk meer ontwikkelden misschien hardhandig tegen dit volksbederf optreden?”
DESIGN
In België klinkt het minder hard en vermanend. Vooral in Vlaanderen reiken vele sociaal-culturele verenigingen de hand aan duizenden huisvrouwen die voor de inrichting van hun moderne woning op de goede weg gezet moeten worden. Vormingsorganisaties als de Katholieke Arbeidersvrouwengilden (KAV) en de Katholieke Werkliedenbond (KWB) organiseren lezingen, verspreiden brochures en houden tentoonstellingen waarin het goede voorbeeld gegeven wordt. De Belgische Boerinnenbond houdt een warm pleidooi voor eenvoudige en oerdegelijke meubels in een sober interieur. Het spreekt voor zich dat de christelijke waarden deemoed en eerlijkheid deze interieurs inspireren. Maar niet iedereen heeft oor naar die boodschapperige promotie van ‘het moderne sociale meubel’ en het eenvoudige strakke interieur. Vele gezinnen wensen de spaarcentjes te besteden aan een knus en fleurig interieur. Deze behoefte aan meer kleur in het leven wordt naadloos ingevuld door bedrijven die een commerciële versie van het strenge moderne interieur op de markt brengen. Zo vervaardigt het Maastrichtse keramiekbedrijf Mosa van zijn stralend witte koffie- en theeservies Wilma (19501954) ook een versie met een speels patroon van stippen en cirkels. De Belgische concurrent Boch Frères Kéramis uit La Louvière zet enkele stappen verder. Het bedrijf neemt de Franse vormgever Ernest d’Hossche in de arm om zijn assortiment serviesgoed te vernieuwen. Geïnspireerd door het Amerikaanse organic design ontwerpt hij elegante serviezen gedecoreerd met attractieve pasteltinten.
Maar voor de moderne Belgische huisvrouw uit de ‘beschaafde’ fifties is het koffie- en theeservies met zebrastreepjes toch een brug te ver.
Kunstambachten herboren
Hoewel de belangstelling voor industrial design hand over hand toeneemt, verdwijnen de kunstambachten niet naar de achtergrond. Integendeel zelfs. Aan academies en hogescholen worden nieuwe ateliers opgericht waar keramiek, glas en textiel als volwaardige disciplines worden gedoceerd. Als om zich te onderscheiden van het eenvormige industriële gebruiksvoorwerp, geven de geestdriftige leraren er de voorkeur aan om hun studenten de artistieke beeldende waarde van hun creaties extra in de verf te laten zetten. Op exposities pakken de jonge keramisten graag uit met gedurfde sculpturen en opmerkelijke vazen, maar in alle stilte blijven zij ook serviesgoed en bruikbare vazen draaien. Want er dient ook brood met beleg op tafel te komen. De siervoorwerpen brengen door hun haast expressionistische glazuren een artistieke toets in het moderne interieur van een cultureel onderlegde middenklasse. Vaak worden die vazen als een stilleven gepresenteerd, hoogstens voorzien van een dode twijg of droge bloem, naar oosters voorbeeld. Zowel in België als in Nederland laten de keramisten zich gedurende twee generaties inspireren door Bernard Leach, de Engelse oervader van de moderne Europese studio pottery.
Drie koffieserviezen, Ernest d’Hossche (1912-1978), Boch Frères Keramis, La Louvière, ca. 1955-1960,
Wat de artistieke ontwikkeling van het glas betreft, loopt Nederland ver voorop. In de Glasfabriek
geglazuurde faience, Design museum Gent
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 5
DESIGN
Leerdam heeft ontwerper en artistiek directeur Andries Copier niet alleen de leiding over de industriële productie, maar staat hij ook aan het hoofd van een vrij atelier. Hier creëren Copier en zijn medewerkers unieke vazen en kommen, die door hun vrije, elegante vormen bij een gegoed publiek fel worden gesmaakt. In België volgt Cristalleries du Val Saint-Lambert maar schoorvoetend deze artistieke vernieuwing. Ook het figuratieve wandkleed ondergaat een gedaanteverwisseling. In de loop van de jaren 1960 gaan voornamelijk vrouwelijke textielkunstenaars achter het eigen weefgetouw staan en creëren Bewaardozen, slakom, shaker enz., Bob Daenen (1942) (ontwerpafdeling Tupperware Belgium), Tupperware Belgium, Aalst, ca. 1965-1975, kunststof, Design museum Gent
Onderdelen van kampeerserviezen en bewaardozen, Nico Nijland, Maarten van Lelieveld en Koen de Winter (1943), Mepal, Lochem, ca. 1965-1975, melamine, Stadsmuseum Zoetermeer
6 | Neerlandia 2015 - nr. 4
abstracte weefsels met een ruige textuur, die via diverse kieren een kijk op de achterliggende wand mogelijk maken. Uiteindelijk komt het wandkleed los van de muur en wordt het een textielsculptuur die zich hangend of liggend in de ruimte beweegt.
Design op straat
Sinds de jaren 1950 stimuleren de Belgische en Nederlandse nationale overheid de designinnovatie om het hoofd te bieden aan de alomtegenwoordige concurrentie van Scandinavië, Duitsland, Italië en de Verenigde Staten. Aandacht gaat niet alleen naar eigentijdse vormgeving van de privéwoning, maar ook naar kwalitatief hoogstaand design op kantoor,
DESIGN
in de industrie en in de grafische vormgeving. Als nijvere handelaren waren de Nederlanders zich al langer bewust van de overtuigingskracht van een wervende affiche of een aantrekkelijke verpakking. België bleef tijdens het interbellum vaak in de anekdotiek en realistische figuratie hangen. Zodra de Amerikaanse consumptiecultuur en industrie vanaf 1945 Europa stormenderhand veroveren, wordt het oude continent zich meer bewust van de behoefte aan commerciële weerbaarheid. Design kan en moet op elk front worden ingezet, en niet alleen binnenskamers. Het belang van een goed en duidelijk vormgegeven openbare ruimte ontgaat de Nederlandse overheid niet. Geïnspireerd door wereldvermaarde Amerikaanse bedrijven verzocht de Nederlandse luchtvaartmaatschappij KLM het ontwerpbureau van de Britse grafisch vormgever F.H.K. Henrion een moderne huisstijl te ontwerpen. Bij de presentatie in 1963 weerklinkt alom applaus. De Nederlandse collega’s van Henrion zien meteen een groot gat in de markt en richten weldra designbureaus op die een totale huisstijl kunnen afleveren. Na de sterk geprezen heldere inrichting en bewegwijzering van de nieuwe luchthaven Schiphol in 1967 presenteren de Nederlandse Spoorwegen vanaf 1968 een gloednieuwe eigentijdse huisstijl naar ontwerp van Gert Dumbar van het toonaangevende designbureau Teldesign. De treinen krijgen een knalgele make-over, voorzien van een sprekend logo en worden bemand door vrolijke conducteurs in fraaie uniformen. In het station ondergaan bewegwijzering en vertrekstaten een complete metamorfose. En ook het spoorboekje moet eraan geloven. Kortom, de reiziger rijdt voortaan wel gericht en efficiënt naar zijn bestemming. Die heldere huisstijl doet het op de dag van vandaag nog steeds uitstekend en vertoont geen ouderdomsverschijnselen. In België is het geduldig wachten tot de overheden het nut inzien van een sprekende en klantvriendelijke corporate identity. Het eerste treffende voorbeeld duikt uiteindelijk op in 1980 met het logo van de Brusselse metro naar een ontwerp van Jean-Paul Emonds-Alt. In tegenstelling tot het grote Nederlandse voorbeeld blijft het hier beperkt tot één enkel logo, zonder onderliggende huisstijl. Op dit moment verdwijnen de logopanelen één na één uit het Brusselse straatbeeld. Terug naar af. Ook de huisstijl van de Belgische Spoorwegen, die Stefan Schöning in 2008 uittekende, laat nog steeds op zijn uitvoering wachten. Waar België het in stations nog laat afweten, maakt het dat goed op de sporen. De industriële designers Philippe Neerman en Axel Enthoven zijn internationaal vermaard voor hun functionele ontwerpen van trams en metrostellen. Recent herwerkte Enthoven
de lagevloertram in Antwerpen en Gent tot een nog ruimere en makkelijker toegankelijke stadstram van wel 43 meter. Alles en iedereen vindt er moeiteloos zijn plaatsje.
Prijsbeesten
In 1954-1955 worden in België en Nederland voltijdse dagopleidingen voor industriële vormgeving opgericht. Weldra studeert de eerste generatie industrial designers af, die vorm geven aan de duizenden producten van de massaconsumptie uit de golden sixties. In beide landen worden prijzen voor functionele en eigentijdse vormgeving gelanceerd. Design wordt erkend als een relevante bijdrage aan de moderne welvaartsmaatschappij. De Nederlandse overheid promoot in 1974 het eigen design met de rondreizende tentoonstelling Dutch Design for the public sector. Al snel wordt de term Dutch design een waarmerk dat internationaal hoge ogen gooit.
Logo Brusselse metro, JeanPaul Emonds-Alt (1928-2014), 1980, Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB/STIB)
Logo Nederlandse Spoorwegen, Tel Design / Gert Dumbar
De internationale reputatie van Nederlands design komt in 1993 in een stroomversnelling als designcriticus Renny Ramakers en ontwerper Gijs Bakker de stichting Droog oprichten. Droog presenteert het gedurfde ‘droge’ werk van jonge Nederlandse ontwerpers op de Salone del Mobile in Milaan, nog steeds dé belangrijkste designbeurs wereldwijd. De naam Droog staat voor ‘gedurfd’, waarbij het concept primeert op de vormgeving. Nederlands design wordt sindsdien haast exclusief vereenzelvigd met dat tegendraadse, doordachte, artistiek bevlogen highbrow design. De grenzen tussen kunst en design vervagen als functionaliteit niet langer de eerste voorwaarde is voor goede vormgeving.
(1940), 1967, Nederlandse Spoorwegen
In België loopt de erkenning van design veel trager. Overheid, designers en bedrijven treden in verdeelde slagorde, zoals blijkt uit het boeiende maar weinig samenhangende aanbod op de wereldtentoonstelling Expo 58. Met de oprichting van het Design Center in Brussel in 1964 hoopt de gedreven Josine des Cressonières een lijn en samenhang te krijgen in de promotie van Belgisch design. Na haar overlijden in 1985 houdt het Design Center op te bestaan. Vlaamse, Waalse en Brusselse overheden promoten elk afzonderlijk het eigen design. Door dat compleet versnipperde landschap krijgt het buitenland geen kijk op Belgisch design. Maar in 1986 zetten de Antwerpse Zes de Belgische mode in één klap op de internationale kaart. Buitenlandse media ontdekken vervolgens ook het rijke aanbod aan design uit Belgenland. Het duurt nog tot eind jaren 1990 eer de Belgische hedendaagse vorming een gezicht krijgt. Dat dankt ze aan de commerciële flair van het Zwitserse meubelbedrijf Vitra, dat in 1994 Maarten Van Severen overtuigt om zijn Stoel N° 2 aan te passen voor industriële productie. Na een ontwerpproces van vier jaar
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 7
DESIGN
komt de stoel .03 op de markt en die verovert meteen de wereld. Belgisch design verwerft eindelijk mondiale faam.
Veelstromenland
Frank Huygens, designhistoricus, is hoofd onderzoek bij Design Museum Gent en bereidt een proefschrift voor over de Belgische keramiek van 1850 tot 1914. Contact:
[email protected]
COLUMN
Een niet-aflatende stroom aan publicaties, mediaaandacht en niet het minst de grenzeloze kracht van het internet maken dat het actuele design een internationaal gebeuren is. Nationale identiteiten bestaan niet langer. Designers worden gemaakt door de media en/of bespelen ze op subtiele wijze. Naast de waan van het moment groeit een onderstroom die uiteindelijk zal zorgen voor de vernieuwing in de hedendaagse vormgeving. Sinds enkele jaren is er een zekere vermoeidheid gegroeid ten opzichte van het (al te) conceptuele design waarin de Design Academy Eindhoven uitmunt. Veel jonge ontwerpers zoeken doelbewust het kleinschalige experiment op zonder zich op te sluiten in een cocon. Via internet komen zij in contact met zielsgenoten en delen hun kennis en ontwerpen. Met dit open source design wordt de exclusiviteit van een ontwerp door-
woordiger van de Vlaamse Gemeenschap in Den Haag en algemeen secretaris van de
Diverse opleidingen die een meer dan gezonde aandacht besteden aan het concept en de vrije artisticiteit, verliezen de technische vaardigheden en de klant uit het oog. Eens op de markt moet de jonge designer zich een weg zoeken in een kluwen van administratie en bedrijven. Een commerciële geest blijft naast een creatieve kracht nodig voor het welslagen van de ontwerper. Het gebrek aan basistechnieken en materialenkennis overwinnen de jonge ontwerpers door opnieuw een eigen atelier in te richten waarin zij, naast prototypes, ook objecten in kleine series vervaardigen. De laatste generatie ontwerpers hecht er veel belang aan om ook letterlijk voeling met de materie te behouden. Back to basics, als het ware. Het verhaal van tweehonderd jaar Belgisch en Nederlands design is te zien op de tentoonstelling Design Derby BE/NL 1815-2015 in Design museum Gent, van 23 oktober 2015 tot en met 13 maart 2016.
Spreekt u Bevergems? Laat ons het toch nog maar eens over het Nederlands hebben, de gemeenschappelijke taal van Vlamingen en Nederlanders. De Nederlandse Taalunie waakt erover dat onze taal gemeenschappelijk blijft. Geen Nederlands en Vlaams, maar alleen Nederlands, dat dan in verschillende varianten wordt gesproken. Met binnen die varianten dan nog eens kleinere varianten: de dialecten. Ook in Vlaanderen ondertitelen we als er dialect wordt gesproken. De succesvolle Canvas-reeks Bevergem zou door de niet-West-Vlaming anders nauwelijks worden verstaan. Niets mis mee, zolang we nog een gemeenschappelijke taal overhouden.
Guy Janssens was vertegen-
broken en komt het betaalbare en haalbare van een object dichterbij.
Ik heb de afgelopen weken enkele keren gekeken naar de populaire kwis De slimste mens, op de Vlaamse commerciële zender Vier. Een programma dat al jaren hoge kijkcijfers haalt. Over het niveau van de – vaak ingestudeerde – grappen kan je discussiëren. Ik ben er vrij zeker van dat die grappen door de gebruikte taal in Nederland niet begrepen worden. De meeste deelnemers, quizmaster en ‘juryleden’ voorop, gebruiken een soort tussentaal, waarin een variant van het Antwerps de hoofdrol speelt.
Godfried Bomans, om maar iemand te noemen. Je hoort dat hij uit het Noorden komt, maar het verschil met het ‘ABN’ zoals dat in Vlaanderen gesproken werd, is niet zo groot. Al leek dat verschil destijds toch groot. Die evolutie zal niet ophouden. Belgen en Nederlanders van allochtone origine spreken het Nederlands van de streek waar ze wonen. Dat zal ook het geval zijn voor ‘nieuwe’ nieuwkomers. Vluchtelingen en asielzoekers zullen het Nederlands en vaak ook de dialectische variant ervan overnemen. Ze zullen Nederlands gaan spreken met een Hollandse, Groningse, Limburgse, Brabantse of Vlaamse tongval. Met misschien de dialectische spraakverwarring die daaruit zal voortkomen, net zoals bij de autochtone Vlamingen of Nederlanders. Het goede nieuws houden we voor de staart: het geschreven Nederlands als eenheidstaal staat nog immer pal. Of we nu in het Noorden of het Zuiden wonen, we lezen elkaars teksten zonder de minste moeite. Hier en daar een wat apart woord, maar daarmee houdt het op. Met ondertitelen redden we ons dus wel.
Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Hij is journalist bij de VRT. Contact:
[email protected].
8 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Het gesproken Nederlands uit Noord en Zuid groeit in snel tempo uit elkaar. Luister naar het Nederlands van pakweg veertig jaar geleden.
Guy Janssens
PACIFICATIELEZING
Peter Vandermeersch spreekt over de onzichtbare kloof tussen Noord en Zuid Op zaterdag 7 november vond de 32e Pacificatielezing plaats in de Grote Kerk in Breda. Daarmee nam Breda weer eens de beurt over van Gent om de prestigieuze Pacificatie van Gent als een rijke culturele erfenis te herdenken. Met dit verdrag sloten de gewesten van de gezamenlijke Nederlanden zich immers op 8 november 1576 aaneen in een zogenaamde Generale Unie en het vormde een symbolische mijlpaal in de maatschappelijke en culturele relaties tussen Noord en Zuid. Omdat het verdrag werd ondertekend in de beroemde pacificatiezaal van het Gentse stadhuis, nam Gent het voortouw om dit heuglijke gebeuren samen met Nederland met een jaarlijkse lezing luister bij te zetten. De vzw Pacificatielezingen onder voorzitterschap van de Vlaming Lieven Decaluwe en ondervoorzitterschap van de Nederlander Igno Sutorius organiseert elk jaar weer indrukwekkende lezingen in een historisch kader om het maatschappelijk, cultureel en economisch belang van de NoordZuidrelaties de nodige aandacht te geven. Telkens weer slaagt de vereniging erin om spraakmakende sprekers voor een ruim publiek hun visie te laten uiteenzetten over de betekenis van de Noord-Zuidverhoudingen in de hedendaagse tijd. Ook dit jaar weer vond de lezing plaats voor een bomvolle Grote Kerk in Breda en de muzikale omlijsting met een strijkensemble opende het stijlvolle gebeuren. Dit jaar was het de beurt aan Peter Vandermeersch, vroeger hoofdredacteur van De Standaard en sinds vijf jaar hoofdredacteur van NRC Handelsblad, en dus uitstekend geplaatst om als ervaringsdeskundige een beklijvende analyse te maken van de hedendaagse relatie tussen Vlaanderen en Nederland. De titel van zijn lezing gaf al meteen de teneur aan van zijn betoog: Geen Nederlander ligt er wakker van, geen Vlaming kan ervan slapen en de ondertitel vatte zijn opvatting beknopt samen: Over de onzichtbare kloof tussen noord en zuid. Peter Vandermeersch is natuurlijk in de eerste plaats journalist en als journalist probeerde hij te observeren en te luisteren, toetste wat uitspraken op hun waarheidsgehalte, probeerde hier en daar wat cijfers te verzamelen en schetste van daaruit een merkwaardig caleidoscopisch beeld. Het beeld was enigszins zoals verwacht. We kennen ondertussen de clichés die over elkaar rouleren en het idee dat er na de oorspronkelijke ‘rancune en wrok’ over het debacle van 1830 vandaag weinig animo overblijft voor elkaar, is bekend. Maar van een journalist had ik toch een breder en vooral een minder eenzijdige schets verwacht. Het verhaal was mij te zeer een opeenhoping
Ludo Beheydt
De Pacificatielezing vond dit jaar plaats in de Grote Kerk of Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. © Ad Meskens / Wikimedia Commons [bron: https:// de.wikipedia.org/wiki/Onze-LieveVrouwekerk_%28Breda%29, CC-BY-SA-3.0, 2.5, 2.0, 1.0]
van citaten – de voorzitter had er 52 geteld! – en te weinig een diepgravende achtergrondanalyse. Er werden vooral veel pijnpunten opgesomd (Cultureel Verdrag, de IJzeren Rijn, de Hedwigepolder) en veel negatieve commentaren. Met cijfers werd aangetoond dat de wederzijdse belangstelling afneemt: de kranten schrijven minder over elkaar, we kijken niet meer naar elkaars televisie en we lezen elkaars auteurs nauwelijks. Jammer genoeg werd daar weinig positiefs tegenover gesteld. We kijken minder naar elkaars televisie, dat is waar, maar nog nooit zijn op de Vlaamse radio en televisie zo veel Nederlanders aan het woord gekomen. Vlaamse media werken vaak met Nederlandse correspondenten. Dat werd niet vermeld. Jammer. Het was symptomatisch voor de teneur in Vandermeersch’ betoog dat hij bijvoorbeeld over het taalgebruik van de Vlaamse schrijvers alleen Ten Braven citeert over Claus’ Verdriet van België, waarmee deze brave criticus “alleen al door het taalgebruik de grootste moeite had zich er doorheen te martelen”. Hij noemde de taal van Claus brabbelnederlands. Daartegenover kan ik meteen een groot aantal citaten van Nederlanders plaatsen die juist het magistrale van het taalgebruik in diezelfde roman in de verf zetten. Eentje om het te illustreren? Peeters schreef in Vrij Nederland over de taal van Het verdriet van België: “een bijzonder kleurrijk, aangenaam mengsel van Nederlands en Vlaams dat een genoegen is om te lezen” (26 maart 1983). Maar alweer, dat citeert Vandermeersch niet. Jammer. Ik was dus dit keer niet zo onder de indruk van de Pacificatielezing en ik dacht met nostalgie terug aan de schitterend geformuleerde, erudiete lezing met diepgang die Frits Van Oostrom vorig jaar gehouden had.
Ludo Beheydt is emeritus hoogleraar Civilisation néerlandaise en Linguistique néerlandaise aan de Université catholique de Louvain. Contact:
[email protected].
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 9
INTERVIEW
1 0 | Neerlandia 2015 - nr. 4
CULTUUR
Voor de zon hoef je hier niet te zijn Interview met Mieke Renders en Wim Vanseveren, nieuwe directeuren van de Brakke Grond en deBuren De culturele voorposten van Vlaanderen en Nederland hebben sinds september een nieuwe directeur. Neerlandia bracht twee nieuwe gezichten samen voor een interview over heden en verleden van deze twee Vlaams-Nederlandse bakens.
Het is niet iedere Vlaming gegeven met open vizier en brede lach de grote noorderbuur tegemoet te treden. Maar de kersverse directeuren Mieke Renders van de Brakke Grond en Wim Vanseveren van deBuren beginnen allebei te stralen als ik ze vraag naar de vroegste herinnering aan Nederland. “De televisie!”, zegt Renders enthousiast. “Ik ben een kind van de jaren tachtig, dus ik keek naar Kinderen voor Kinderen, de Grote Meneer Kaktus Show en De Film van Ome Willem. We zijn ook eens naar Center Parcs geweest, we aten toen beschuiten met muisjes. Heel exotisch was dat.” Vanseveren groeide op in de jaren zestig. “Er was nog niet zo veel televisie. Dus mijn eerste herinnering aan Nederland was een bezoek aan De Efteling. Behalve de Meli hadden we geen pretparken in België. Daar gingen we heen zonder dat er een snelweg was. Een andere belangrijke herinnering aan Nederland was mijn huwelijksreis naar de Wadden. Het regende en we hebben dus niets van het eiland gezien.”
“Als we meer op elkaar zouden lijken, was mijn rol overbodig” Helaas voor de twee Vlamingen vindt het gesprek niet plaats op de schoot van Langnek in Kaatsheuvel, noch tussen de schreeuwende Hollandse kinderen in een bungalowpark op een Waddeneiland. We zitten op neutraal terrein in Rotterdam: havenstad als Antwerpen, glimmende skyline als Brussel en tegenwoordig ook wel toevluchtsoord voor kunstenaars en muzikanten voor wie Amsterdam met zijn kleine woningen te duur is geworden.
“Ik ben als achttienjarige in Leiden antropologie gaan studeren. Dat was voor mij, braaf katholiek West-Vlaams meisje, een regelrechte cultuurshock”, vertelt Renders over haar latere ervaring met Nederland. “Iedereen had een mening en voerde discussie. Ik kreeg zelfs een keer een paper terug van een docent omdat hij niets van mijn taal kon maken.”
Pieter-Bas van Wiechen (tekst) Sofie Knijff (foto’s)
In de studententijd van Vanseveren was Nederland nog echt een gidsland: “De kwaliteit van het culturele leven lag veel hoger dan in Vlaanderen. Er konden ook veel dingen die bij ons in het wat gesloten katholieke Vlaanderen onmogelijk waren. Nederland heeft mij daardoor altijd bijzonder aangetrokken. Tijdens mijn eerste baan als directeur van het cultuurcentrum in Tielt bracht ik veel Nederlands kindertheater omdat daar in Vlaanderen weinig van was. Ook toen ik kindertelevisie voor de VRT ging maken, ben ik regelmatig met Nederland samen gaan werken. Het was de tijd vóór Studio 100. De duidelijke manier van werken heeft mij ook beïnvloed.” “Mij zijn in Leiden de schellen van de ogen gevallen”, vertelt Renders. “Ik ben er twee jaar gebleven, daarna ben in Duitsland verder gaan studeren en dat was weer heel anders, een beetje tussen Nederland en Vlaanderen in. Ik denk dat ik Nederland nu wel beter aankan, ik was niet assertief genoeg.”
Vlaams alleen is niet genoeg
De Brakke Grond en deBuren: ontstaan vanuit het idee dat Nederlanders en Vlaanderen op cultureel vlak wel iets meer van elkaar zouden mogen weten. Ondertussen zijn de twee huizen ook heel verschillend. “Allereerst zijn onze locaties anders”, verduidelijkt Renders. “Wij hebben een pand met twee multifunctionele theaterzalen in het centrum van Amsterdam en deBuren zit in Brussel en heeft
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 11
CULTUUR
geen echte theatermogelijkheden. De Brakke Grond is echt opgericht om Vlaamse kunst te promoten, maar dat is in de loop der jaren steeds meer gegroeid naar coproducties met Nederlanders en markante kunst uit Vlaanderen. Het is niet meer van deze tijd om iets zomaar neer te zetten omdat het Vlaams is.” DeBuren in Brussel is er nooit geweest om alleen Nederlandse cultuur te promoten. Het huis wil behalve een plek voor samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen ook een plek zijn voor de Nederlandstalige gemeenschap in Europa. “Het is wel zo dat alles wat wij doen, ook een Nederlandse component moet hebben”, legt Vanseveren uit. “Daar ben ik vrij strikt in.” De komst van een nieuwe directeur doet natuurlijk meteen de vraag opdoemen of er nog grote koerswijzigingen op het programma staan. “Ik bouw voort op de mooie en brede basis van mijn voorganger, maar ik ben een ander persoon”, begint Vanseveren braaf. “Maar ik denk dat het tijd is om meer de diepte in te gaan, terug naar de missie. DeBuren heeft de afgelopen vijf jaar zeventig procent meer activiteiten georganiseerd zonder dat er meer geld naartoe ging. Dat is knap. Maar eigenlijk leven we boven onze stand. Misschien moeten we iets minder doen, maar wel zorgen dat wat we doen meer effect heeft. Tweede punt: onze formats moeten innoveren. Een belangrijk Nederlands onderdeel in deBuren is het debat. Dat wil ik koesteren. Derde punt is de actualiteit, daar wil ik meer op ingaan.” Renders is zeer te spreken over de lange speelreeksen die voorganger Piet Menu met verschillende theatergezelschappen aanging. Toch wil ook zij een stap verder: “Ik zou graag zien dat die gezelschappen meer gaan doen aan de publiekswerking rond hun voorstellingen. Denk aan workshops of randprogrammering met een Nederlandse partner. Dat is meer werk, maar op deze manier komen zij iets verder en vinden wij nieuw publiek. Ook wil ik meer actief zijn buiten de Brakke Grond en het aantal Nederlandse partners uitbreiden.”
“Zelfs arthousefilms komen nauwelijks de grens over” De Brakke Grond opende zijn deuren in 1981, een tijd dat Vlaamse cultuur in Nederland nauwelijks zichtbaar was. DeBuren zag drieëntwintig jaar later het licht. Een tijd dat Vlaamse theaters nog volop Nederlandse groepen programmeerden. Tegenwoordig is de situatie bijna omgekeerd: Vlaamse gezelschappen spelen makkelijker in Nederland dan andersom. “Als dat echt zo is, hebben wij de taak zo’n
1 2 | Neerlandia 2015 - nr. 4
zaak tegen het licht te houden”, zegt Vanseveren. “Het heeft vaak ook te maken met de andere subsidiemechanismen. Het gebeurt ook in andere genres, zoals de film. Ik zag laatst Gluckauf, een goede Nederlandse film die ook veel kalveren gewonnen heeft. Toch is die in Vlaanderen maar een paar keer te zien en dat is vreemd, want het kost bijna niets zo’n film te vertonen. Ondertussen maakt Vlaanderen wel Zot van A, een remake van Alles is liefde en omgekeerd maken Nederlanders een eigen versie van Loft. Zelfs arthousefilms komen nauwelijks de grens over. Wij willen dus de verschillende spelers bij elkaar aan tafel brengen om eens te kijken hoe dat komt en wat we eraan kunnen doen. Het is toch vreemd dat we op dit moment meer weten van een Koreaanse filmer dan van een topproductie aan de andere kant van de grens.” Renders vult Vanseveren aan: “Ik wil iets soortgelijks doen met iedereen die bezig is met de circus performance art. Die is in Vlaanderen momenteel van een hoog niveau, maar hier nauwelijks te zien. De popmuziek is ook niet evident. Weinig Nederlandse bandjes spelen in Vlaanderen en ook andersom valt het tegen.”
Samen op culturele missie
“Ik heb de afgelopen jaren zowel in Nederland als in Vlaanderen in verschillende commissies over de toekomst van de publieke omroep gezeten”, vertelt Vanseveren gevraagd naar wat hij mee naar deBuren neemt uit zijn omroepverleden. “Veel van de problemen zijn dezelfde. Toch zijn de oplossingen vaak anders. Dat zie je op veel terreinen en dat is boeiend. Als we dezelfde systemen in cultuur en media hadden, was mijn rol sowieso overbodig en dan was er ook niks aan. Wij willen meer in het centrum staan als spelverdeler die de belangrijkste spelers op diverse gebieden bij elkaar brengt en kijkt wat we van elkaar kunnen leren.” Renders werkte de afgelopen jaren in de culturele diplomatie. En met haar overstap naar de Brakke Grond dringt zich de vraag op of Vlaanderen en Nederland niet samen op culturele missie zouden moeten gaan, zoals Rutte en zijn Vlaamse collega Bourgeois dat op handelsgebied doen. “Goed idee, maar het wordt denk ik toch lastig. Beide landen werken op een heel andere manier. Zo heeft Vlaanderen nog echt steunpunten voor artiesten, terwijl Nederland meer met fondsen werkt. Maar we hebben samen wel veel te vertellen. De Lage Landen vormen samen een taalgebied en hebben veel gemeen: van de oude meesters tot een van de creatiefste broedplaatsen die we nu zijn.” “Er is iets voor te zeggen. Ik heb als directeur van Toerisme Vlaanderen ook gezien hoe de twee ‘toeristenbureaus’ naar elkaar toegroeiden,” vult
CULTUUR
Vanseveren Renders aan. “Dat is ook logisch: Vlaanderen en Nederland blinken allebei uit in compacte steden met een rijk cultureel aanbod. Voor zongarantie hoef je er niet te zijn. Er zijn tijdens het BesteBurenjaar ook mooie voorbeelden van gezamenlijke projecten die zo de grens over zouden kunnen. Neem bijvoorbeeld de designtentoonstelling die Boijmans Van Beuningen samen maakte met het Designmuseum in Gent.” Een land waar een gezamenlijke culturele missie sowieso zin zou hebben, is natuurlijk Suriname. “Ja, dat is blijkbaar een topic”, reageert Vanseveren op de suggestie. “Er zijn meer mensen die het betreuren dat Suriname er niet bij zit. Maar in onze missie staat dat het over Vlaanderen en Nederland gaat en niet ook over Suriname, zoals bij de Taalunie, waar Suriname lid van is. Wil je dat veranderen, dan zou onze missie aangepast moeten worden.” Renders en Vanseveren benadrukken tijdens het gesprek steeds dat ze graag meer samen willen werken. Ze zien elkaar als een van de meest logische partners. “We kunnen elkaar ook mooi aanvullen”,
vertelt Renders. “Zo doet deBuren aan maatschappelijk debat en literatuur, dingen die wij niet vanzelfsprekend in huis hebben.” Vanseveren: “Onze voorgangers hadden een goede band met elkaar. Ik denk dat wij die nog verder gaan uitbouwen. Mieke en ik zijn elkaar in het verleden wel eens tegengekomen. Dus er ligt een basis. Samenwerken is de toekomst, zeker in dit tijdsgewricht van bezuinigingen. Sterke organisaties zullen organisaties zijn die veel samenwerken.”
Pieter-Bas van Wiechen (Leiden, 1975) is een Nederlandse journalist die België, Caribisch Nederland en Suriname tot zijn bijzondere
De bistro die de interviewer in zijn strijd tegen de clichés heeft uitgekozen, biedt een keur aan wijnen en Belgische bieren. Toch kwamen er deze namiddag slechts bruiswater en thee ter tafel. Heeft de ‘Ollandse zunigheid’ nu al toegeslagen? Nee. Het is arbeidsethos: “We hebben maar een uur”, excuseert Vanseveren zich bij het begin van het interview. “We moeten nog veel bespreken.” Als we klaar zijn, verschijnen er veelbetekenend allerhande stapels papier op tafel. Ik word geacht te vertrekken, maar het treffen van Renders en Vanseveren is duidelijk pas begonnen.
aandachtsgebied heeft. In 2008 en 2009 woonde en werkte hij in Brussel. Contact:
[email protected]. Sofie Knijff (Vilvoorde, 1972) is een Nederlands-Belgische fotografe die in Amsterdam woont. Onlangs publiceerde ze een bejubeld fotoboek over het dorp Assenois in de Belgische Ardennen. Contact: http://www.sofieknijff.nl/.
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 13
GOEDE BUREN
Schrijvende boer keilt brandboek in Antwerpse dokken Interview met Chris De Stoop over Dit is mijn hof Boekhandel Bijleveld in hartje Utrecht heeft de mooiste literaire etalage van Nederland. Vooraan staat Dit is mijn hof van Chris De Stoop. Het nieuwste boek van de Vlaming scoort in Vlaanderen én in Nederland. De Hedwigepolder is een belangrijke figurant. De auteur ontvangt honderden brieven, bijvoorbeeld ook uit Drenthe.
Frans Crols
In DWDD werd
Dit is mijn hof verkozen tot boek van de maand.
Islamitische Staat vernietigt het werelderfgoed van Palmyra. De haven van Antwerpen, in samenwerking met de groene ijveraars van Natuurpunt, vernietigt internationaal erfgoed in de polders langs de Schelde. Dit is mijn hof van Chris De Stoop verscheen op 1 september en op 15 oktober lag een zesde druk bij de boekhandel. Het lange getuigenis beschrijft persoonlijk en pregnant de aftakeling van de Wase polders, het eeuwenoude goud ten westen van de Schelde. Een schrijvende boer is apart, weet de waarheid niet van horen zeggen, want staat met de laarzen in de modder en de riek tussen de vaarzen en de gewassen. Chris De Stoop is boer in de Zaligempolder, journalist van het weekblad Knack en schrijver. De pezige vijftiger bezit het talent voor spraakmakende woorden die leiden tot kabaal en campagnes. Zijn eerste succes was Ze zijn zo lief meneer (1992), dat de Belgische koning, de politici, de lezers mobiliseerde tegen de vrouwenhandel. Die bestseller werd gevolgd door acht mooie, belangrijke, maar minder populaire teksten. Vandaag haalt Chris De Stoop met zijn tiende boek opnieuw de top van alle klassementen. Waarom? Zijn eigen analyse is: “Het boek is een katalysator. Het wordt gelezen vanwege de portrettering van de aftakeling van het boerenland en dat gaat op voor heel Europa, ook zeker in Nederland. Ik kreeg tot vandaag tweehonderd brieven uit Nederland, met veel steun. Mensen schrijven dat zij ondersteboven zijn van mijn schildering van de strijd tussen de boeren en de industrie plus, wat bijzonder is, de natuurbeweging, die ijvert voor maakbare ‘nieuwe natuur’. De opgeleukte naam van die hype is de nieuwe wildernis. In het bekende televisieprogramma DWDD werd Dit is mijn hof verkozen tot boek van de maand. Na zes weken rolde de zesde druk van de pers. Dit is mijn meest intense en belangrijke boek tot nu, omdat het handelt over het leven van mijn kapot getreiterde broer, mijn aftakelende moeder en mijzelf als kind, jongere en zoekende volwassene.”
1 4 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Trilogie
Dit is mijn hof is het tweede deel van een poldertrilogie. De eerste titel was De Bres en ging specifiek over de vernietiging van het polderdorp Doel voor de mogelijke aanleg van het Saeftinghedok. Het verscheen in 2000. “Dat boek leidde tot hoorzittingen in het parlement. Maar met de dioxinecrisis van die tijd zakte de reputatie van de landbouw bij het brede publiek tot een dieptepunt. Sindsdien is het imago van de boeren verbeterd”, getuigt Chris De Stoop. Over vijf à tien jaar wil hij zijn poldertrilogie afronden met een derde boek. Aan de memoires van zijn hoeve, akkers, vee en strijd werkte hij twee jaar en hij nam daarvoor onbetaald verlof. Vandaag tellen de Lage Landen de helft van het aantal boeren van twintig jaar geleden en die beroepsgroep voelt zich in de steek gelaten. Vlaanderen telt vandaag 25.000 boeren en Nederland 60.000. Chris De Stoop betreedt in zijn boeken de zone tussen non-fictie en fictie en noemt zijn genre verhalende non-fictie. Die aanpak is geïnspireerd door de pioniers van het Amerikaanse new journalism met Truman Capote, E.L. Doctorow en Hunter S. Thompson. Vooral Doctorow met Ragtime (1975) is zijn rolmodel. Ragtime is sociaal-politiek geaard en verhaalt de emancipatie van de zwarten door een mix van échte en verzonnen situaties. Chris De Stoop: “Maar ik hou me wel aan de feiten. Doctorow noemde het nieuwsoortige genre faction en was aanhanger van het verhalende, het narratieve. Het verhaal wordt verteld met veel dialogen, flashbacks, gemoedsgesteltenissen van personages. Dit tussengenre vind ik sterker dan de journalistiek waarin per definitie de feiten domineren. Geert Mak en Frank Westerman zijn voorbeelden voor mij, maar blijven meer beschouwend. Ik hoop in Nederland de verhalende non-fictie te stimuleren. De verhalende aanpak omsingelt de complexiteit van een sociale problematiek en ik kruip in de huid van mijn figuren.”
GOEDE BUREN
Publiceert De Stoop – en de vergelijking is van de verslaggever, niet van De Stoop – een De Hut van Oom Tom van de Wase polders? Chris De Stoop: “Ik schrijf om dingen te verbeteren, te veranderen, te activeren. Noem mij een mislukte maatschappelijk werker, ik begon mijn poldertrilogie om het verknoeien van de Wase polders te bestrijden. Dit is mijn hof heeft een bredere reikwijdte dan zijn voorganger De Bres [glimlacht], dat trouwens heruitgegeven wordt.”
Natuurfans
Nieuw in Dit is mijn hof is dat de schrijver naast een hard oordeel over de havenbazen van Antwerpen de beroepsmensen van de groene pressiegroep Natuurpunt op zijn pen prikt. Chris De Stoop: “In 2001 sloten Natuurpunt en de haven een pact met als beginsel: hier een schop voor de haven, daar een schop voor de natuur. De authentieke Wase polder werd vermalen door het duo haven en natuuractivisten. In 2001 werd een parlementair nooddecreet geschreven door de advocaten van de haven voor het Deurganckdok én de natuurcompensaties. Juristen, technocraten en hun groene medestanders veroordeelden toen 750 hectare van de beste landbouwgrond ter wereld tot ‘nieuwe natuur’. Over de hoofden van de burgers, de boeren, de basis van de groene beweging heen, want nooit was er enige inspraak. Het was een reidans van technocraten. [bitter] Wat Natuurpunt hier heeft uitgehaald, is greenwashing ten voordele van de havenbazen van Antwerpen, die op hun webstekken pronken met de leuze de duurzaamste haven van Europa, wat waanzin is.”
Berekeningen van De Stoop monden uit in de volgende situatie: 3000 hectare in totaal wordt bestemd voor nieuwe natuur. In het begin individuele boerderijen, nu worden gehuchten onteigend als Rapenburg en Ouden Doel met rond 50 huizen. Chris De Stoop: “Dit gaat om meer dan grondroof, want hoe onterend is het niet om een boerderij van honderden jaren oud, na de doortocht van bulldozers, op één nacht per vrachtwagen naar het steenstort te zien wegvoeren.”
Chris De Stoop in de Hedwigepolder
Uit de Wase polders werden 3300 mensen verjaagd Het stokpaardje van Natuurpunt en consorten is creaties als De Nieuwe Wildernis van de Oostvaardersplassen in Midden-Nederland. Zegt De Stoop: “Het grote ethische verschil is dat die omgeving leeg was, geen honk van landbouw en boerderijen. Daar is nooit iemand voor verdreven, terwijl uit de Wase polders 3300 mensen werden verjaagd. Een eeuwenoude cultuur en natuur werden kapot geslagen, zonder discussie, door harde en ijdele politici en ingenieurs. Mijn hof, onze familiehoeve, staat letterlijk op de resten van de abdij van Zaligem. Dit landschap is historisch, de oude jaartallen staan trots gemetseld in de schuren, alles werd genoteerd in polderboeken, het was de frontlijn tussen de Spanjaarden van Farnese en het opstandige Antwerpen. Hier leven gemeenschappen en families met voorvaders die teruggaan tot in 1700. De verwoesting van de polders is moreel verwerpelijk omdat zij onherroepelijk is, de boerderijen gaan plat,
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 15
GOEDE BUREN
seerd. Als Natuurpunt kan praten en samenwerken met de industrie, waarom dan niet met de boeren van de Wase polders, die sinds generaties in en met die natuur leven? En dat Natuurpunt niet aankomt met het oude gezeur dat boeren alleen geïnteresseerd zijn in geld en opbrengsten. Dat miskent hun liefde en inzet voor het levende platteland.”
Partij Groen Chris De Stoop (rechts) samen met Guido Van Mieghem, een
de poldergrond wordt meters diep afgeschraapt en de gemeenschap komt nooit meer terug.”
boer die nu in de Doelpolder wordt onteigend voor ‘nieuwe natuur’
Dit is mijn hof is bij natuuractivisten niet onopgemerkt. Chris De Stoop hoort over spanningen tussen de leden en de leiding van Natuurpunt. De vereniging stelt honderden mensen tewerk en er is een oude scheidslijn, die nu verder uitdiept, tussen de stedelijke leden en de plattelandsleden. De eerste groep meent het prima, maar weet weinig over de interactie tussen natuur en landbouw. De stadsbewoners domineren de visie van Natuurpunt. Veel steedse natuurfans zweren bij de filosofie van Frans Vera, de hersenen achter de Oostvaarderplassen en hun populariteit, en dat zeker na de merkwaardige documentaire van 2013 met de spectaculaire beelden van de wilde paarden, de vogels, de vissen. Chris De Stoop: “Daar komt bij dat de tekenplanknatuur in de Wase polders vaak nep is. In nieuwe kreken werd op de bodem een laag propyleen gelegd, zoals elke voorstadbewoner dat doet in zijn tuinvijvertje van vier vierkante meter. De ornitholoog Jacques Van Impe wijst op het totale gebrek aan broedsucces, want wat de overheid doet, het aantal vogels tellen, is niet relevant. De kern is: hoeveel kuikens overleven er? En dat is minder dan werd voorgespiegeld. De rapporten van het beheerscomité bewijzen de magere resultaten.”
De tekenplanknatuur in de Wase polders is vaak nep
Frans Crols was hoofdredacteur en directeur van het financieeleconomische weekblad Trends. Hij is redacteur bij Doorbraak en Neerlandia.
Contact:
[email protected].
De linkse Brit Georges Monbiot bepleit de nieuwe natuur op drie voorwaarden: zij mag niet ten koste gaan van eeuwenoude cultuurlandschappen, niet ten koste van de vruchtbaarste grond en de bewoners moeten instemmen. In de Wase polders zijn die drie voorwaarden flagrant met voeten getreden. De Vlaamse bond van natuurmilitanten verdedigt het scheidingsmodel, de separatie tussen natuur en landbouw (cultuur), Chris De Stoop verdedigt het verwevingsmodel, natuur plus cultuur met zijn traditie van 1000 jaar aan de Schelde. Chris De Stoop: “Natuurpunt gaat zeer ver in zijn samenwerking met de industrie. De vereniging heeft een lokaal bij BASF en heeft lang samen met de kerncentrales ecoroutes georgani-
1 6 | Neerlandia 2015 - nr. 4
De partij Groen bracht ook meteen kritiek op het boek, wat straffe kost is. Voorzitter Meyrem Almaci is van Sint-Gillis-Waas, groeide dus op met de neus op de Wase polders en zou beter kunnen weten, aldus De Stoop: “Dat standpunt werd de wereld in gestuurd zonder mijn boek te lezen. Almaci zou toch de eerste moeten zijn om empathie te hebben voor het menselijk leed in deze streek. Ik ontmoet mensen die mij zeggen: ik ben bij Groen, maar neem afstand van het partijstandpunt.”
De machtspoltiek van de haven is arrogant, peperduur en waanzinnig En het havenbestuur en de boeren? Chris De Stoop: “Na mijn vorige polderboek, De Bres, werd ik ontboden, mag je stellen, door havenschepen Delwaide en zijn staf. Hij peroreerde over boerenromantiek, de ploeg, de akkers en betoonde parallel zijn sympathie voor de fakkels van de chemie, die je zag branden vanuit zijn kantoor. Een dovemansgesprek in het kwadraat was het. Met havenbaas Bruyninckx noch met de opvolger van Delwaide, schepen Van Peel, is er ooit contact geweest. Niemand is tegen hun geliefde haven, evenmin ik, maar de machtspolitiek van de haven is arrogant, peperduur en waanzinnig. De obsessie van Antwerpen voor containers is fout, de winst per container is volgens havenbons Fernand Huts 100 euro, maar gerekend wordt zonder de kosten van de gigantische haveninfrastructuur en de verkeersoverlast. De containerbehandeling levert weinig banen op. De grote rederij MCS verhuist haar containeroverslag naar het kakelverse Deurganckdok op de Linkeroever. Raar. Al die laadkisten moeten vervolgens weer naar de rechteroever, waar MCS tot nu woont, want de eindbestemming is voor het leeuwendeel Duitsland en Centraal-Europa. De baas van Katoennatie, Fernand Huts, heeft al meermaals gewezen op die situatie, en voegt er telkens aan toe dat de files rond Antwerpen steeds hardnekkiger worden. De economische journalisten doen hun werk niet. Telkens als er een grootste containerschip ter wereld opduikt in Vlissingen, om moeizaam naar de haven van Antwerpen geloodst te worden, worden de media opgetrommeld en volgt een verslag over de stunt zonder context, zonder vragen, zonder berekeningen.”
COLUMN
Seks! Seks! leek me als titel net iets pakkender dan de kop die ik hier oorspronkelijk in gedachten had: Gereformeerde poëzie in het Nederland van de 19e eeuw. Nederland was in die tijd niet bepaald het meest losbandige land ter wereld, maar ook in de gereformeerde hogedrukpan die het land toen vormde, moest de stoom af en toe worden afgeblazen. Op alle niveaus, dus ook op het hoogste. Binnen de universitaire wereld was theologie in die dagen om begrijpelijke redenen de belangrijkste faculteit, en van alle Nederlandse universiteiten was die van Leiden veruit de belangrijkste. De Leidse theologiefaculteit was als logisch gevolg hiervan de plek waar de grootste geesten van het land elkaar troffen en elkaar inspireerden tot grootse daden. Dat laatste beperkte zich niet tot de theologie. In het begin van de 19e eeuw kwam een generatie theologiestudenten in Leiden samen die in de ban was van de nieuwe tijd. Fans van de Engelse dichter-dandy Lord Byron waren ze, en bewonderaars van de grote Nederlandse alleskunner Willem Bilderdijk. Jongens waren ze, maar aardige jongens, met een speels brein en in een bevoorrechte positie. In de cafés van Leiden overtroefden ze elkaar tot diep in de rijkelijk met bier en wijn besprenkelde nacht met zelfgeschreven verhalen en gedichten. Vriendschap, romantiek en poëzie, daar draaide het om voor deze druistige jongeheren. Een hechte club vormden ze: Jacob van Lennep, Nicolaas Beets, François Haverschmidt, Aarnout Drost en al die andere knappe koppen die na hun studie de oppassendheid zelve moesten worden als dominee, maar zich in hun studententijd te buiten gingen aan alles wat het leven voor moois te bieden had. Gerrit van de Linde ging in 1825 theologie studeren in Leiden. Al gauw was hij bij zijn medestudenten populair en droeg hij vol elan zijn stukken voor, voornamelijk scabreuze teksten boordevol vlammende satire op de stijve Leidse professoren. Cabaret avant la lettre. Van zijn studie maakte hij minder werk. Hij kwam in de problemen toen een meisje zwanger van hem raakte en beviel van een zoon. Niet veel later lekte bovendien uit dat hij daarnaast nog een verhouding had met de vrouw van een professor. Tot overmaat van ramp bleek dat ook zij, nadat haar huwelijk met de professor jarenlang en ondanks verwoede pogingen onvruchtbaar was gebleven, in verwachting van Gerrit was geraakt. De bedrogen professor liet hem onmiddellijk van de universiteit verwijderen. Toen begonnen de problemen voor Gerrit pas goed. Zolang hij studeerde, had Van de Linde bij de Leidse middenstand op afbetaling drank, rijtuigen en mooie kleren kunnen
bestellen zoveel hij maar wilde. Na zijn studie zou hij immers tot de elite van het land gaan behoren. Zijn schuldeisers hadden nu opeens gegronde redenen om aan zijn gouden toekomst te twijfelen en werden lastig. Er zat voor Gerrit niets anders op dan te verdwijnen. Zonder enige kennis van de Engelse taal, zonder bagage en met een verwaarloosbaar geldbedrag op zak vluchtte hij naar Londen. Zijn studiegenoot en boezemvriend Jacob van Lennep steunde hem vanuit Leiden, zowel financieel als moreel. Aan hem schreef Van de Linde vanuit Engeland lange brieven om de eenzaamheid te verdrijven en de vriendschap in stand te houden. Uiteindelijk lukte het hem een nieuw bestaan op te bouwen, als eigenaar van een Londense kostschool. Zijn gedichten publiceerde hij sindsdien onder het pseudoniem De Schoolmeester. Naar Nederland is hij nooit meer teruggekeerd.
Bijeenkomst van studenten in de Studentensociëteit Minerva, op het Rapenburg in Leiden, studiejaar 1829-1830, met helemaal rechts Gerrit van de Linde met snuifdoos in de hand achter de man op de stoel (Willem Veder) – lithografie van Leendert Springer (1789-1871), naar een tekening van J. Fleuss [bron: Rijksmuseum, Amsterdam, objectnr. RP-P-OB-86.079, http:// hdl.handle.net/10934/RM0001. COLLECT.506324, CC0 1.0]
Voorgeslacht. Ruige borst en breede schouders, Leeuwenhart en aadlaars oog: Rijzig kroost van reuzenouders Vorstlijk zaad, in adel hoog: Vol van bouw en moed en kracht, Onvergeetbaar voorgeslacht. Nageslacht. Bleeke kindren, kranke moeders, Neven met een breukband aan, Scheele zusters, bochelbroeders, Vaders, die uit kuchen gaan, Ramlend vee, met kwik bevracht, Machtloos, mislijk nageslacht.
Rick de Leeuw is schrijver, dichter, zanger, presentator en muziekproducer.
Rick de Leeuw
Contact:
[email protected]
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 17
CULTURELE MOBILITEIT
Superdiversiteit en culturele mobiliteit in het Europese hoger onderwijs Een casestudy in cultuurgeschiedenis Ludo Beheydt
Angelo Riccaboni, rector van de Universiteit van Siena, Ludo Beheydt en Dzulkifli Razak, voorzitter van de International
Tot op heden hebben de succesvolle Europese mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs, zoals Erasmus en Tempus, zich hoofdzakelijk gericht op uitwisseling van studenten en docenten, en op de equivalentie van diploma’s en colleges. Maar de drastische wijziging in het maatschappelijke profiel van de Europese bevolking maakt een heroriëntering van de internationalisering dringend noodzakelijk. De superdiversiteit (Vertovec, 2007) die vandaag Europa kenmerkt, heeft de Europese bevolking in de afgelopen decennia veranderd in een bijzonder complexe
mengeling van bevolkingsgroepen, afkomstig uit heel diverse landen, met verschillende talen, religies en culturen. Die snelle ommekeer in het bevolkingsprofiel noopt tot een ommekeer in het mobiliteitsbeleid.
Association of Universities
Nu is mobiliteit nog te exclusief een aangelegenheid van een blanke middenklassepopulatie van studenten. Daardoor is het huidige mobiliteitsbeleid nog steeds veel te weinig inclusief. Het leidend model is dat van een samenwerking tussen natiestaten met een duidelijk herkenbare nationale cultuur. Daarbij is de diversifiërende invloed van de migratie op de Europese bevolking grotendeels verdonkeremaand. Vandaag is een totaal ander conceptueel denkpatroon nodig om internationalisering een nieuwe wending te geven. Een bruikbaar uitgangspunt daarbij is dat van de superdiversiteit zoals die is beschreven door Steven Vertovec, de vaststelling namelijk dat
1 8 | Neerlandia 2015 - nr. 4
toenemende migratie een dynamische interactie van kleine, verspreide, multi-etnische en sociaaleconomisch gestratificeerde groepen tot stand heeft gebracht. Voor deze populatie voldoen de traditionele mobiliteitsprogramma’s niet meer omdat die nog steeds gebaseerd zijn op de impliciete aanname van homogene nationale culturen, waarin amper plaats is voor culturele en talige heterogeniteit. Als mobiliteit in het hoger onderwijs een relevante ervaring beoogt voor alle studenten, zal moeten worden afgestapt van de rigide visie op culturen als stabiele, tijdloze en herkenbare entiteiten. Deze mythe van coherente culturen zal plaats moeten ruimen voor inzicht in het multiculturele en meertalige karakter van de huidige studentenpopulatie. Toch zou het voorbarig zijn om te geloven dat oudere ideeën over geworteldheid en authenticiteit nu van de baan zijn. Internationale colleges exclusief gaan enten op het geloof in culturele métissage (cultuurvermenging) of op een geglobaliseerde homogene monocultuur gaat voorbij aan de waarde van die unieke culturele caleidoscoop van nationale, regionale en lokale culturen die de EU nog steeds is. Een uniforme, geglobaliseerde cultuur nastreven doet afbreuk aan de rijke diversiteit die er nu heerst en kan zelfs bedreigend zijn voor de beoogde topkwaliteit van het Europese onderwijs. Anderzijds gaan exclusief op diversiteit gerichte colleges voorbij aan de continuïteit in culturen en aan de behoefte van studenten in mobiliteitsprogramma’s om vertrouwd te raken met de lokale cultuur. Om onder dit dilemma uit te komen, stelt Stephen Greenblatt voor om recht te doen aan de vitale dialectiek van culturele behoudsgezindheid en verandering, die hij beschouwt als een proces van culturele mobiliteit dat van alle tijden is. Deze fundamentele dialectiek ondergraaft zowel het geloof in culturele authenticiteit als het geloof in absoluut cultuurrelativisme. Als we in Europa de cultuurstudie een nieuwe oriëntatie willen geven, zal een erkenning van deze culturele mobiliteit het leidende beginsel moeten zijn. Greenblatt zet vervolgens vijf basisprincipes voorop die cultuurstudies op basis van culturele mobiliteit zullen moeten respecteren. Een toepassing van die vijf principes op een cultuurhistorische cursus Nederlandse kunst in de vroegmoderne tijd leidt tot een totaal nieuw soort cursus.
CULTURELE MOBILITEIT
Mobiliteitsstudie moet mobiliteit letterlijk nemen
Kijken naar de feitelijke mobiliteit van kunstenaars in de vroegmoderne tijd zal bijvoorbeeld aan het licht brengen dat door zijn Romereis in 1450 de Vlaamse primitief Rogier Van der Weijden grondig beïnvloed werd door de elegantie van Fra Beato Angelico, terwijl anderzijds zijn kunst ertoe geleid heeft dat de Italiaanse schilder Zanetti Bugatto in Vlaanderen de olieverftechniek kwam bestuderen. Zo heeft dubbele mobiliteit bevruchtende wederzijdse beïnvloeding veroorzaakt die het proces van verankering en verandering zichtbaar maakt.
Mobiliteitsstudie moet focussen op verborgen en openlijke beweging van mensen, objecten, teksten en ideeën
Aandacht voor de verspreiding van Italiaanse renaissancegravures en -prenten in de Nederlanden zal de overweldigende culturele invloed van de Italiaanse renaissance op de kunst in de Nederlanden in een totaal ander licht plaatsen. Zo toont het italianiserende werk van schilders als Cornelis van Haarlem aan, hoe onder invloed van de in de Nederlanden verspreide prenten van Raimondi imitatie, ontlening en assimilatie de dynamiek van de culturele mobiliteit sturen.
Mobiliteitsstudie moet de aandacht richten op culturele contactzones
Marcantonio Raimondi,
Kindermoord te Bethlehem
Vanaf de zestiende eeuw waren prentenhandels zoals die van de Vlaamse schilder Hieronymus Cock en kunstverzamelingen zoals die van Rubens in het Rubenshuis internationale ontmoetingsplaatsen, waar kunstliefhebbers, kunstenaars en humanisten het proces van culturele mobiliteit intensifieerden en waar patronen van overname, aanpassing, compromis en afwijzing de spanning tussen eigengereide volharding en trendgevoelige vernieuwing illustreren.
(ca.1509) – Raimondi’s prenten naar Rafaël zorgden voor culturele mobiliteit in de Nederlanden [Museum Boymans van Beuningen, bron: https://commons.wikimedia. org/wiki/File:Raimondi3.jpg]
Mobiliteitsstudie moet inzicht bieden in de spanning tussen individueel talent en structurele sturing
In de overgang van de vijftiende naar de zeventiende eeuw hebben de maatschappelijke eisen die de verschuiving in de smaak van de opdrachtgevers hebben veroorzaakt, een grondige culturele wijziging teweeggebracht in de iconografie en de stijl van de schilderkunst in de Nederlanden. Terwijl Van Eyck nog tegemoetkwam aan de hang naar luxe en praal van de Bourgondische hertogen, moesten 17e-eeuwse schilders marktgevoelig werk bezorgen, dat beantwoordde aan de smaak van de rijke bourgeois.
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 19
CULTURELE MOBILITEIT
Cornelis van Haarlem,
Kindermoord in Bethlehem (1590) – Italianiserende invloed op een Nederlands tafereel [Rijksmuseum Amsterdam, bron: https://www.rijksmuseum.nl/ nl/collectie/SK-A-128]
Ludo Beheydt is emeritus hoogleraar Civilisation néerlandaise en Linguistique
Mobiliteitsstudie moet de ervaring van geworteldheid en identiteit analyseren
Om culturele mobiliteit te begrijpen, volstaat het niet processen van beïnvloeding bloot te leggen. Minstens even belangrijk is het aan te tonen dat ondanks hybridisatie en overname de eigenheid van de kunst die verbonden is met een specifieke tijd en plaats, overeind blijft. Voor Europese studenten moet het bijvoorbeeld fascinerend zijn vast te stellen dat ondanks de herkenbare Italiaanse invloeden Rubens een heel eigen, onvervreemdbare Vlaamse identiteit gestalte gegeven heeft in zijn kunst. Die eigenheid karakteriseren is bijzonder belangrijk om bij een superdiverse studentenpopulatie het besef te ontwikkelen van het paradoxale hybride en dynamische karakter van elke artistieke culturele identiteit. Een cursus die inzoomt op culturele mobiliteit, zal een internationaal publiek van superdiverse studenten meer aanspreken dan traditionele cursussen, omdat hij appelleert aan de fundamentele rol van het andere en de andere in de dynamiek van culturele identiteiten in Europa.
néerlandaise aan de Université catholique de Louvain. Contact:
[email protected].
20 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Ludo Beheydt heeft de International Association of Universities/Palgrave Prize in Higher Education Policy Research 2014-15 gewonnen in een essaywedstrijd over het thema Internationalisation of Higher education: Moving beyond mobility. Deze internationale wedstrijd, die georganiseerd is in samenwerking met de uitgeverij Palgrave Macmillan Ltd en de International Association of Universities heeft tot doel onderzoek te promoten op het gebied van hogeronderwijsbeleid, door een uitzonderlijke bijdrage op het gebied van internationalisering te bekronen. Het artikel van Ludo Beheydt, Superdiversity and cultual mobility in European Higher Education: A Case Study in Cultural History, waarvan het bovenstaande artikel een korte samenvatting is, is geselecteerd als het winnende artikel. Beheydt heeft op het Gala Diner van de IAU Conference in Siena van 28 tot 30 oktober zijn prijs in ontvangst genomen. De redactie van Neerlandia en het ANV wensen Ludo Beheydt van harte proficiat.
COLUMN
Hoe actueel is de Tachtigjarige Oorlog? Veel van mijn studenten hebben een grote liefde voor hedendaagse literatuur. Over historische teksten zijn ze sceptisch. Is de literatuur van de renaissance en de gouden eeuw niet gewoon voltooid verleden tijd? Wat hebben oude boeken te maken met wat onze moderne samenleving bezighoudt? Zelf geloof ik dat historische afstand ons vaak juist interessante spiegels voorhoudt. Maar ik ben uiteraard partijdig. Ik nodig u dus graag uit eens zelf te oordelen, aan de hand van het volgende verhaal over Joris Hoefnagel uit Antwerpen.
Joris Hoefnagel, Patientia (1569), Leber 2916, Bibliothèque Municipale, Rouen, f. 17 – Foto uit de facsimileuitgave Patientia: 24 politieke
emblemata door Joris Hoefnaghel, 1569, uitgegeven door R. Van Roosbroeck (Antwerpen, 1935).
Joris was ongeveer 27 jaar oud toen hij voor de eerste keer het geweld en de vervolging in zijn geboortestad ontvluchtte. Het was 1569. De onrust in de toenmalige Nederlanden was al een paar jaar gaande. Eerst waren er kerken aangevallen door radicale protestanten. Uit angst voor anarchie stuurden de autoriteiten een krachtige militaire leider naar de regio om orde op zaken te stellen. Deze hertog van Alva probeerde de onrust met harde hand de kop in te drukken en de Nederlanden te pacificeren. Het werkte averechts: in het volgende jaar volgde een gewapende invasie van gevluchte opstandelingen. Er dreigde een totale burgeroorlog. De situatie werd zo gevaarlijk dat Joris besloot naar Londen te vertrekken. Voor de jonge vluchteling was het een traumatische ervaring. Joris voelde zich naar eigen zeggen diep somber en angstig. Hij klaagde dat hij mentaal geblokkeerd was door alle dramatische gebeurtenissen. Toch slaagde hij er na een poosje in zijn neerslachtigheid te overwinnen. Wat was het geheim van zijn herstel? Drie ingrediënten waren cruciaal. Volgens Joris had het allereerst te maken met het vrijmaken van zijn geest met kunst en literatuur. Joris was een getalenteerd tekenaar en zou uitgroeien tot een kunstenaar van Europees formaat. Hij was bovendien goed opgeleid en sprak verschillende talen. Maar in zijn Londense verblijf tekende en schreef hij niet alleen. Wat Joris hielp zijn depressie te overwinnen, was juist het gezelschap van een groep Nederlandse medeasielzoekers, die zijn culturele belangstelling deelde. De derde sleutel tot zijn herstel was een mentale houding die we nu misschien minder gemakkelijk kunnen begrijpen. Joris noemde het patientie, wat we ‘geduld’ of, beter nog, ‘lijdzaamheid’ zouden noemen. Lijden, was zijn visie, kun je niet vermijden, maar wel doorstaan. Deze patientie was oorspronkelijk een klassieke remedie, afkomstig van stoïcijnse filosofen, die in de crisistijd van de late 16e eeuw aan een nieuwe opmars waren begonnen. Maar de klassieke boodschap ging tegelijkertijd goed samen met het christelijke ideaal van overgave aan God.
En zodoende kon patientie troost en kracht geven in allerlei situaties. Hoefnagel werkte dat idee uit in een serie van 24 emblemen, zinnebeeldige tekeningen die hij voorzag van verklarende gedichten. Verschillende vormen van tegenslag komen aan bod: in de handel, in de liefde, op het slagveld of in de rechtspraak.
Arnoud Visser is hoogleraar vanwege het ANV-Tijmen Knecht-Fonds aan de Universiteit Utrecht. Hij houdt zich bezig met onderwijs en onderzoek op het gebied van de historische letterkunde, in het bijzonder de circulatie van
Maar het meest aangrijpend is misschien wel zijn embleem over de vluchteling, de Patientighe veriaechde, niet alleen omdat het door een vluchteling is gemaakt, maar ook omdat het onderwerp zo pijnlijk actueel is. Onder de tekening van een gezin dat het huis uit wordt gezet, horen we de stem van de getroffenen: “allendelijck veriaecht van Nederlant, alhier zijn wij ghaen schuijlen.” Het is een actueel thema, maar juist de historische afstand roept ook ongemakkelijke vragen op. Vindt u bijvoorbeeld stoïcijnse patientie, hoe integer ook gebracht, nog steeds moreel acceptabel?
kennis in en via de vroegmoderne letterkunde in Nederland en Vlaanderen. Contact:
[email protected].
Arnoud Visser
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 21
SCHILDERKUNST
Tussen Vlaanderen en Nederland
De fascinerende wereld van Roger Raveel Roger Raveel (15 juli 1921 – 30 januari 2013) en Nederland. Het is een interessant en omvangrijk hoofdstuk in het leven van de kunstenaar uit Machelen-aan-de-Leie, een landelijk dorp in Vlaanderen. Heel wat van zijn omvangrijke plastisch oeuvre heeft in enkele belangrijke Nederlandse musea een onderkomen gevonden. In België wordt de herinnering aan zijn uniek kunstenaarschap levendig gehouden in het Raveelmuseum en zijn recent gerenoveerde atelier, dat sinds kort in zijn geboortedorp voor het publiek toegankelijk is.
Carlos Alleene
De entree van Roger Raveel in de Nederlandse kunstwereld is indertijd vast en zeker niet onopgemerkt voorbijgegaan. In 1965 exposeert hij in de Amsterdamse Galerie Espace tekeningen en inmiddels bekende schilderijen als Blauwe schaduwzijde met man (1964), Kapstok, Kat, Breister, Dubbende man, Vader plus zijn legendarische drieluik Neerhof met levende duif (voor de Nederlanders: de hoenderhof). Een selectie uit zijn al omvangrijke werk. Groot is zijn reputatie in Nederland nog niet. Galerie Espace heeft een goede reputatie en wedt, na CoBrA en Heyboer, met Raveel duidelijk op een ander raspaard. De opening is gezellig en druk. Voor de liefhebbers is er een fraai drukwerkje met afbeeldingen van enkele werken, begeleid door gedichten van Hugo Claus, die samen met enkele Nederlandse collega’s aanwezig is. Reineke, de vrouw van de afwezige dichter Simon Vinkenoog, leest een tekst voor die haar echtgenoot heeft geschreven en eindigt met: “De kijker kan invullen, onderzoeken, de tegenstellingen oplossen en verbinden, de strijd leveren om zichzelf te vinden. Zijn plaats; hier, in de beste der werelden.” Of zoals Raveel op de achtergrond van een van zijn gouaches in blokletters schreef, en het voor het raam hing van een tentoonstelling in Gent:
Treed binnen. Ne restez pas arrêt devant la fenêtre mais entrez. (Blijf niet voor het raam stilstaan, maar kom binnen.) De kritiek is overwegend positief. Het Parool merkt op dat Raveel aandacht heeft voor de dagelijkse dingen van het leven. Een criticus van De Telegraaf schrijft dat hij geobsedeerd is door het vierkant: “Het vierkant vervult in zijn schilderijen en tekeningen een onmisbare functie. Hij beroept zich op Bilderdijk, die dichtte ‘Binnen het vierkant van een streng kwatrijn kan nog der wereld duister helder zijn.’ Raveel bewijst hiermee met andere, onbevan-
22 | Neerlandia 2015 - nr. 4
gen ogen de wereld te zien. Die beperking is tevens zijn kracht, want zijn kijk op de dingen is hoogst oorspronkelijk.” Over een zaak zijn nagenoeg alle critici het eens: Raveels eerste Amsterdamse tentoonstelling toont zonder meer dat hij een van de krachtigste representanten van een nieuwe Vlaamse kunst is. Een sterke persoonlijkheid die een volstrekt persoonlijk oeuvre durft te tonen. Blijft de vraag of de schilderkunst van Raveel in een recensie kan worden gevat? Ik denk het niet. Alleen al over bepaalde coloristische aspecten – de functie van het wit bijvoorbeeld – kan een uitvoerig essay worden geschreven. Midden jaren zestig wordt Raveel in de krant Vooruit als een typische oeuvreschilder getypeerd. Eerder al had hij in de jaren vijftig in de Cercle Artistique et Littéraire in Gent geëxposeerd.
Een ontmoeting met Hugo Claus
Er is geen enkele schilder in Vlaanderen die door middel van een normaal doorlopen evolutie, los van expressionisme, abstractie en CoBrA, zo’n authentieke visie heeft ontwikkeld als Raveel. Zijn houding tegenover de CoBrA-beweging is opmerkelijk. Hoewel hij al in zijn Gentse academietijd vertrouwd is met CoBrA, spreekt de vitaliteit ervan hem niet aan. Bovendien bepaalt CoBrA niet het artistieke klimaat in België. De toon wordt er gezet door Jeune Peinture Belge, een groep die op de Parijse abstractie is afgestemd. Raveel maakt er geen deel van uit, evenmin is hij een lyrisch abstract. Hij staat evenwel niet afkerig tegenover het werk van Karel Appel, Asger Jorn, Corneille, Pierre Alechinsky en anderen. Het enige waarmee hij zich niet kan verzoenen, is de filosofische achtergrond ervan. CoBrA is hem te wereldvreemd. Het is een kunst die leeft van fantasie en sterk uitgesproken emoties. Wat hem daarentegen wel fascineert, is de wereld van de moderne
SCHILDERKUNST
techniek, waar expressionisten en CoBrA-artiesten geen belangstelling voor hebben. Een andere kunstenaar die hem sterk aanspreekt, is Fernand Léger. Een Fransman die de moderne machine en arbeider op doek vastlegt. Omstreeks 1949 maakt Raveel ten huize van Frans Piens, een studiegenoot en vriend op de Gentse academie, via reproducties kennis met zijn werk. Léger wordt binnen de kortste keren een metgezel. Hij houdt van zijn coloriet, dat opvallend verschilt van dat van de Vlaamse expressionisten. Zijn kleurklank is uit het moderne leven gegroeid. Of zoals Léger het formuleert: “Qu’est-ce que la réalité en art plastique? Chaque époque a la sienne – chaque époque invente sa beauté – le réalisme est une valeur relative et non une valeur absolue.” Een visie waarmee hij het grotendeels eens is. Het object of het subject is voor hem niet langer een absolute waarde. Raveel wil in de eerste plaats meedelen wat hem boeit en ontroert om dat vervolgens in een eigen plastische taal sterk uit te drukken. Om die reden heeft hij het nauwelijks begrepen op een literaire, metafysische of sociaal kritische benadering van de dingen. Waar hij naar streeft, is een visualiseren van wat hij door zo’n scherp mogelijke perceptie van de omgeving heeft waargenomen. Was het niet Léger die ooit zei: “Je
fais de la peinture, pas de litérature descriptive.”?
Raveel aan het werk in zijn atelier. (foto: Tim Heirman)
Wellicht onder invloed van de groeiende belangstelling voor zijn plastisch oeuvre vraagt Elseviers Weekblad hem in 1967 voor de rubriek In gesprek met mezelf een stuk te schrijven. Op de cruciale vraag hoe hij het moderne leven in zijn kunst wilde betrekken en hij zijn inspiratie kon blijven zoeken in Machelen, een dorp ver van het drukke stadsleven, antwoordt hij: “Waar kan men beter het infiltreren van het moderne leven gewaar worden dan in een dorp op het platteland. In de stad wordt alles onmiddellijk geïntegreerd, ziet men niet zo scherp de isolerende en tevens contrasterende – bevreemdende werking van publiciteit, het benzinestation, het beton, de auto, enzovoort ... Aan de andere kant ben ik ervan overtuigd dat ook het gras, het koren en de koe nog moeten gezien worden.”
Een spiegel van Roger Raveel: doorbraak in Nederland
Na tentoonstellingen in Solothurn, Tokio, Rijsel, Genève en zijn deelname in 1968 aan Documenta IV in Kassel en de Biënnale van Venetië werkt de naam Raveel in Nederland als een magneet. Een overzichtstentoonstelling onder de kop
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 23
SCHILDERKUNST
Een spiegel van Roger Raveel in de Hallen van het Frans Halsmuseum in Haarlem zorgt in 1969 voor zijn definitieve doorbraak. De expositie, tot stand gekomen in het kader van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord, is na Haarlem achtereenvolgens te zien in Het Noordbrabants Museum (’s-Hertogenbosch), het Groninger Museum (Groningen) en De Zonnehof (Amersfoort). Volgens de Belgische inleider K.J. Geirlandt, lid van de Nationale Commissie van Advies voor de Plastische Kunsten bij het ministerie van Nederlandse Cultuur, houden de Nederlanders van zijn werk vanwege zijn actuele visie op mens en omgeving, plus de moderne helderheid van zijn kleuren. Een benadering die ook de Nederlandse kunstcriticus Hans Sizoo niet is ontgaan. Hij vraagt zich af waarom het zo lang heeft geduurd voor het internationale publiek kon kennismaken met Roger Raveel. Hiervoor bestaat volgens Sizoo maar één verklaring: de gebrekkige manier waarop Belgische kunst van overheidswege wordt begeleid.
Roger Raveel, Reinier Lucassen
Het Frans Halsmuseum in Haarlem is voor Raveel een gedroomde startplaats voor een tournee door Nederland. Van oudsher bestaan namelijk nauwe banden tussen Haarlem en Vlaanderen. Zo is Frans Hals naar alle waarschijnlijkheid in Antwerpen geboren. Bovendien is het dankzij de Gentse architect Lieven de Key dat Haarlem zo’n mooie Vleeshal bezit.
en Etienne Elias. Rechts: Zulma en Francesca, respectievelijk levensgezellinnen van Raveel en Lucassen (foto: Carlos Alleene)
Roger Raveel heeft in de aanloop van deze tentoonstelling geen detail over het hoofd gezien. Twee fel gekleurde palen, die hij op de autovrije markt voor het Halsmuseum heeft laten plaatsen, trekken fel
de aandacht. De bezoeker kan er zich in spiegelen. Sinds de retrospectieve in Haarlem blijft de belangstelling voor zijn werk in Nederland levendig. Er volgen regelmatig exposities in de galerieën Espace en Printshop in Amsterdam, en ook in steden als Enschede en Dordrecht. In 1974 is Raveel prominent aanwezig in Amsterdam met een grote overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum en exposities in Galerie Espace en bij Printshop Clement. Zijn werk is ten zeerste in trek en hij is beroemd. Zijn succes relativeert hij met de opmerking dat hij de goedkoopste schilder van de hele wereld is. De retrospectieve in het Stedelijk Museum is in alle opzichten een Raveelfestival. Het geschilderde environment dat hij anno 1966 samen met Lucassen, De Keyser en Elias voor de zonen van graaf Kerchove de Denterghem in de kelderruimten van diens kasteel in het Oost-Vlaamse Beervelde mocht maken, krijgt met dia’s uitvoerig aandacht. Op die manier krijgt de bezoeker een inzicht in de manier waarop Raveel het aantrekkelijke spel met echte en gesuggereerde ruimten realiseert. Of hoe hij door middel van spiegels en uitsnijdingen tot objecten komt waarin de beschouwer zelf – ruimtelijk, tegelijk gecompliceerd en ambivalent – wordt opgenomen. Raveel heeft een nieuwe taal bedacht waarmee hij aan de schilderkunst innovatieve en rijke mogelijkheden heeft gegeven. Het is de geboorte van de Nieuwe Visie. De belangrijkste kenmerken ervan zijn: een blijde sfeer, een verhelderende beeldvorming, het spelelement, de humor en de kleur als voornaamste uitdrukkingswapen. Voorts is er de wil om het schilderij te laten uitvloeien in de werkelijkheid, het doorbreken van bestaande esthetiserende categorieën, een beklemtonen van het zichtbare en een neiging tot objectiveren. De vroegste schilderijen in het Stedelijk Museum zijn uit begin jaren vijftig, de jongste uit 1974. Blikvanger is zijn ruiterstuk. Een omvangrijk schilderij van graaf Potocky op een steigerend paard. Het biedt de bezoekers de gelegenheid zich te laten fotograferen met hun hoofd in het lege gat van het gezicht van de ruiter. Onder de slogan Laat uw portret maken als een Davidruiter, Roger Raveel heeft dit voor u mogelijk gemaakt wordt wie dat wil voor één gulden gefotografeerd.
Een uitzonderlijk kunstenaar, volgens Rudi Fuchs
Als Rudi Fuchs gevraagd wordt om in mei 1987 in het dorp Acquoy, aan het riviertje de Linge, een expositie – met als thema Beelden en Banieren – in en rond Fort Asperen te organiseren, denkt hij naast
24 | Neerlandia 2015 - nr. 4
SCHILDERKUNST
Karel Appel, Erik Andriesse, Floor van Keulen en andere kunstenaars ook aan Raveel. Kunstenaars uit binnen- en buitenland wordt gevraagd een bijdrage te leveren die iets met een vlag te maken heeft. Fuchs en Raveel zijn voor elkaar lang geen onbekenden meer. Raveel: “Ik had in Nederland al vaak geëxposeerd en ruime media-aandacht gekregen. Edy de Wilde, conservator van het Stedelijk Museum Amsterdam, had enkele van mijn werken aangekocht. Zijn belangstelling voor wat ik deed, was zo groot dat Fuchs me in mijn atelier is komen opzoeken. Ik heb hem toen talloze tekeningen getoond. Daar was hij zo verrukt over dat hij me, na afloop van zijn bezoek, beloofde terug te keren. Dan zou hij werken selecteren voor een tentoonstelling in het Van Abbemuseum in Eindhoven.” Raveel maakt voor Fort Asperen Hemel en Aarde, een werk met een uitgesproken symboliek waar hij grondig over heeft nagedacht. Ook na Beelden en Banieren blijft Raveel een van Fuchs’ favoriete schilders. Hij is geëmotioneerd door zijn werk en vindt hem een uitzonderlijk kunstenaar. “Soms waren mijn schilderijen en tekeningen voor hem zo overweldigd dat hij niet alles kon uitleggen, dacht
ik. Hij is een pleitbezorger van mijn werk gebleven”, aldus Raveel. In 2004 wordt de meest fascinerende Belgische kunstenaar met de nodige egards in het Cobra Museum voor Moderne Kunst in Amstelveen verwelkomd. CoBrA en Raveel, het zijn zoals eerder al vermeld twee artistieke uitgangspunten die beduidend anders zijn. Nadien volgen nog tentoonstellingen in Roermond (2004), in het Vincent van Goghhuis (Zundert, 2009), Galerie Wansink (Maastricht, 2011) en het Museum voor Moderne Kunst (Arnhem, 2011). In tegenstelling tot CoBrA en andere kunststromingen wordt Raveel geïnspireerd door zijn dorp, zijn familie, zijn kat, de directe omgeving enzovoort. Dat wil absoluut niet zeggen dat hij een provinciale schilder is. Het tegendeel is waar. Raveel verbindt diverse motieven uit het dagelijkse leven met een specifieke, soms abstracte, vormentaal. Het minste wat je van hem kunt zeggen, is dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de vernieuwing van de kunst in België. Roger Raveel spiegelt ons een wonderlijke wereld voor die wordt beheerst door dagelijkse realiteit en abstracte ruimtelijkheid. Een universum dat hij creëerde in zijn rustige atelier aan de Hoevestraat in Machelen-aan-de-Leie, een dorp dat hij een universeel karakter heeft geschonken en waar de herinnering aan hem opvallend levendig wordt gehouden.
Het atelier van de kunstenaar, sinds kort gerenoveerd (foto: Tim Heirman)
Carlos Alleene is publicist en auteur van onder andere Een
verschrikkelijk mooi leven, een tweedelige Raveelbiografie,
Kasteelheren van Ooidonk, en Richard Minne: Kort en Goed, een theatermonoloog. Contact:
[email protected].
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 25
POLITIEK
Gemeentes besturen in Vlaanderen en Nederland Jan Hoekema
Raadhuis De Paauw, het gemeentehuis van Wassenaar
Jan Hoekema is bestuurslid van het ANV en burgemeester van Wassenaar. Hij schreef dit stuk met medewerking van Wilma Atsma, voorheen secretaris in Wassenaar, nu in Bloemendaal. Contact:
[email protected].
Een Nederlandse burgemeester en een Nederlandse gemeentesecretaris worden uitgenodigd om te spreken op het jaarlijkse congres van het Expertise Centrum Gemeentesecretarissen (ECG) in Antwerpen. De presentatie ging over gemeentelijke samenwerking door een ambtelijke fusie, in dit geval van Wassenaar, waar ik burgemeester mag zijn, en Voorschoten. Een concern, een staf voor twee onafhankelijke gemeentebesturen/gemeentes. Daarover, hoe interessant ook, gaat dit artikel niet. Voor Neerlandia leek het mij aardig enkele algemene impressies van de dag eind september weer te geven.
Al eerder benoemde ik de grote staatkundige verschillen tussen de Vlaamse politieke burgemeester en de Nederlandse kroonbenoemde (Binnenlands Bestuur, 15 augustus 2015). Daarnaast viel mij op hoe gejuridiseerd en gebaseerd op precies omschreven juridisch gecodificeerde mandaten het Vlaamse gemeentelijk apparaat functioneert. Een van de lezingen op het congres was zelfs geheel hieraan gewijd. Komt dat misschien omdat het veel meer politieke college van burgemeester en schepenen op die manier tegen zichzelf en risico’s van politieke grillen en willekeur wordt beschermd? De Vlaamse gemeenteambtenaren of de secretarissen hebben, zo lijkt het, een hele stevige ambtelijke en formele positie om raad en college als het ware op het juiste bureaucratische en juridische pad te houden. Met parttime wethouders en veelal ook een echte parttime burgemeester aan Vlaamse zijde, lijkt dat een verstandige borging van kwaliteit en continuïteit van het openbaar bestuur. Ik ben benieuwd hoe mijn (wetenschappelijke) tegenvoeters hiertegen aankijken.
26 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Een andere observatie is hoe weinig actueel over de grens de Nederlandse discussie over de overheveling van steeds meer taken, de laatste tijd ook met name op welzijnsgebied, is. De ‘eerste overheid’ is zowel hier als daar toepasselijk op gemeentes, maar in Nederland krijgt zij steeds meer urgentie als volume. De omvang van gemeentebegrotingen van goed vergelijkbare gemeentes als Wassenaar en Schilde is daarvan een indicatie, 56 versus 23 miljoen (waarbij wat betreft Schilde het OCMW, Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, is meegerekend). Ik zie als buitenstaander niet een met de drie decentralisaties (3D) vergelijkbare operatie in Vlaanderen ontstaan, hoewel uiteraard (jeugd)zorg, ouderenzorg, werk en welzijn tot de zorg van de lokale overheid en de private stichting behoren. Mogelijk heeft de omvang van de 3D-operatie in Nederland ook te maken met het overhevelen van provinciale (jeugdzorg)taken naar de gemeentes. Mijn indruk is dat in België het (regionale) middenbestuur minder sterk is dan het Nederlandse, hoezeer Nederlandse provincies zich de laatste jaren ook concentreren op kerntaken op het gebied van ruimtelijke ordening en groen. Ook hier houd ik mij aanbevolen voor deskundig commentaar. Last but not least: bestuurlijke schaalvergroting, herindeling, annexatie. Het ene woord klinkt beter dan het andere, maar de gedachte is, denk ik, helder. Waar in België voor het laatst een opschalingsronde plaatsvond in de jaren zeventig, is in Nederland de trend toch onmiskenbaar een andere, namelijk een gestaag afnemend aantal gemeentes. Weliswaar met veel minder vaart dan in de jaren negentig en met een lastiger draagvlak. Maar de 390 van nu met een aardige grootte gemiddeld zijn er honderden minder dan in pakweg 1970. Waarom stagneert dat proces in België of horen we er zelfs helemaal niets over? Ik vermoed omdat per saldo de taken voor gemeentes en hun rol niet wezenlijk zijn veranderd. Een puur cultuurpuntje: ik zie minder interactie in Nederland op congressen etc. tussen bestuurders en ambtenaren dan in België. In Nederland sneuvelen burgemeesters en ook secretarissen met een zekere regelmaat. In de sfeer van solidariteit en camaraderie lijkt dat over de grens veel minder het geval. Waar een dagje Antwerpen al niet toe kan leiden.
NEDERLANDS-VLAAMSE SAMENWERKING
Symposium Rotterdam: Nederland en Vlaanderen in de wereld van morgen
Samenwerking moet: we kunnen het niet meer alleen Wie van een grote afstand inzoomt op de minuscule maar welvarende Noordzeedelta en de gescheiden bedrijvigheden ziet van twee landstreken die weliswaar door taal en infrastructuur genoeg verbanden kennen, staat eigenlijk voor een raadsel. Buitenstaanders zien immers direct de enorme potenties van deze delta, maar ze worden volstrekt onvoldoende benut, aldus professor Egbert Jan Sol, directielid van TNO en deeltijds hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij sprak zijn hartenkreet uit op een symposium eind september in de Burgerzaal van het Rotterdamse stadhuis, waar zo’n honderdtwintig Vlaamse en Nederlandse beleidsmakers, geïnteresseerden en een enkele politicus zich bogen over economische en technologische samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen in de toekomst. Het symposium was georganiseerd door het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken en de Vlaamse vertegenwoordiging in Nederland met financiële steun van het ANV om deze samenwerking een flinke oppepper te geven. Sols opmerkingen hadden op de eerste plaats betrekking op de samenwerking tussen Eindhoven en Leuven, centra van hoogtechnologische vernieuwing in instituten als het Nederlandse Holst Centre en het Vlaamse IMEC, die een Silicon Valley in de dop vormen. De mogelijkheden van die samenwerking worden volgens hem beperkt door de grillige manier waarop de overheden deze activiteiten financieel ondersteunen. De toekomst is, aldus Sol, niet aan twee aparte landen, maar aan een topregio in Europa, mits de Vlaamse en de Nederlandse overheden dat beseffen. De Vlaams-Nederlandse delta zal dus meer ambitie moeten tonen. De door professor Jan van Hove aan het begin van het symposium gepresenteerde studie De economische vervlechting tussen Nederland en Vlaanderen bracht voor het eerst de nauwe economische vervlechting tussen Nederland en Vlaanderen gedetailleerd in kaart. Nederland en Vlaanderen blijken elkaars belangrijkste handelspartners te zijn. De exportcijfers naar andere landen in de Europese Unie en de rest van de wereld laten recordcijfers zien, maar gezien de uitdagingen op wereldeconomisch niveau is er genoeg reden voor zorg. De opkomende markten zijn in die cijfers zwak vertegenwoordigd en de exportproducten zelf zijn merendeels traditioneel van aard. Verovering van (nieuwe) markten zal een permanente opgave moeten zijn. Niets is zeker
op de wat langere termijn voor de groei van deze export. De Poolse stad Gdan ´sk bijvoorbeeld blijkt voor de zo belangrijke containerhandel een grote concurrent van Rotterdam en Antwerpen te worden. Die containerhandel is het domein van reders, waarop havenautoriteiten nu eenmaal geen vat hebben.
Paul van Velthoven
Onderzoeker Bart Kuiper van de Erasmus Universiteit schetste de uitdagingen voor de VlaamsNederlandse delta. Hij liet de grote vervoersstromen zien in de wereld. Daar horen Rotterdam en Antwerpen niet langer bij, maar wel Hamburg en uiteraard New York, Hong Kong en Singapore. Concrete mogelijkheden voor Vlaams-Nederlandse samenwerking die genoemd werden, zijn het scheppen van een gezamenlijke energiemarkt, het verder verbeteren van de infrastructuur, gezamenlijke kredietverlening, en ook het aanstellen van een hoge commissaris voor economische samenwerking. Wat er niet zou moeten komen, zijn nieuwe studies. Axel Buyse, de officiële Vlaamse vertegenwoordiger in Nederland, vindt dat men nu eens gewoon dingen moet gaan doen, want er is inmiddels genoeg gestudeerd.
Een aantal inleidingen die in Rotterdam gehouden werden kunnen teruggelezen worden op de website van de Vlaamse Vertegenwoordiging in Nederland: www.vlaanderen.be.
Barrières
Natuurlijk kwamen ook de culturele en psychologische barrières tussen beide landen aan bod. Het Fyra-drama werd in de wandelgangen als een van de meest sprekende voorbeelden van mislukte communicatie opgevoerd, veroorzaakt door de verschillende manier waarop Nederland en Vlaanderen onderhandelen. Ook minderwaardigheidsgevoelens steken de kop op wanneer Vlamingen en Nederlanders op samenwerking uit zijn. Het vertrouwen is soms helemaal zoek. Reden voor professor Jan Rood te wijzen op het grote belang elkaar veel beter te leren kennen alvorens er stappen gezet kunnen worden op de weg naar versterkte samenwerking. Die is des te urgenter nu de Lage Landen in de Europese Unie met haar 28 staten welhaast onbeduidende politieke spelers blijken te worden. Maar ook het volgende viel in de wandelgangen op te pikken. Als het bnp van de Benelux wordt bepaald, dan zijn we de vierde macht in de Europese Unie. Dat zou onze politici te denken moeten geven. Een nieuw Vlaams-Nederlands symposium is inmiddels in voorbereiding. Dat zal in het voorjaar in Vlaanderen plaatshebben.
Paul van Velthoven was o.a. Nederlands correspondent bij Le Monde en De Standaard. Hij is lid van de redactie van Neerlandia. Contact:
[email protected].
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 27
OUDNEDERLANDS
De Vikingerfenis in de Nederlandse taal Peter Alexander Kerkhof
Omstreeks het jaar 996 na Christus plunderde de Vikinghoofdman Olaf, zoon van Tryggvi, de Nederlandse en Vlaamse kust. Een Oudnoors lofdicht uit de elfde eeuw vertelt dat Olaf de Friezen en de Vlamingen in de pan hakte en een bloedbad aanrichtte op het Zeeuwse eiland Walcheren: De vriendenrijke koning gaf het donkerrode bloed van vele Friezen aan een roedel van wolven te drinken. De machtige vredestichter veranderde De bewoners van Walcheren in lijken. de krijgsheer gaf het vlees der Vlamingen aan de raven tot voer.
Als we de lofdichter mogen geloven, liep het deze keer slecht af met de vroegmiddeleeuwse bewoners van onze Noordzeekust. Toch moet de tocht van Olaf een van de laatste Deense invallen in onze streken zijn geweest. In de elfde eeuw hielden de rooftochten op. Hiermee kwam niet alleen een einde aan de Vikingstijd in Nederland en België, maar ook aan 150 jaar intensief taalcontact tussen het Oudnoors, de taal van de Vikingen, en het Oudnederlands.
Taalcontact
Of dat taalcontact sporen heeft nagelaten in de Nederlandse taal, is een omstreden kwestie. De leenwoorddeskundige Nicoline van der Sijs gaat ervan uit dat er nauwelijks Oudnoorse woorden het Nederlands zijn binnengekomen. Die mening wordt niet door iedereen gedeeld: meerdere wetenschappers denken dat er wel degelijk een bescheiden Vikingerfenis in het Nederlands verborgen zit. Historisch zou dat niet verwonderen, want de Vikingen waren niet alleen als plunderaars actief in onze streken. Van oudsher werd er via de Noordzee ook veel handel gedreven met Scandinavië. Ook kunnen in de negende eeuw Vikingen zich in het kustgebied hebben gevestigd. Van 841 tot 885 regeerden immers verschillende Vikinghoofdmannen met toestemming van de Frankische koning het gebied Nederlands
tussen Rijn en Schelde. Het is zeker mogelijk dat in deze periode een aantal Oudnoorse woorden, termen en namen in het Nederlands zijn overgenomen.
Oudnoorse stieren in Limburg
In totaal komen tien Nederlandse woorden in aanmerking om als Oudnoorse leenwoordenschat te worden aangemerkt. Van die tien woorden staat de Oudnoorse oorsprong slechts in één geval vast. Het betreft hier het Zuid-Limburgse woord duur, dat ‘stier’ betekent. Dat woord komt niet voor in de andere dialecten van het Nederlands en is ook onbekend in het Engels en het Duits; het kan alleen verbonden worden met het Oudnoorse woord Þjórr (spreek uit als thjòòr), dat eveneens ‘stier’ betekent. Het feit dat het woord alleen in Zuid-Limburg voorkomt en niet in de Nederlandse dialecten die dichter bij de zee liggen, zou dan met de aanwezigheid van een negende-eeuws Noormannenkamp in Elsloo samenhangen. Toch is het vreemd dat alleen in Limburg een Oudnoors woord zou zijn overgenomen. Men zou verwachten dat juist in de kuststreken de invloed van de Vikingen het sterkst is geweest.
Oudnoorse zeemanstermen
Gelukkig bevinden zich in de kustdialecten ook een aantal woorden waarvan men heeft gemeend dat ze van Scandinavische oorsprong zijn. Omdat het om zeemanstermen gaat, zijn sommige etymologen voorzichtig geweest om ze als leenwoorden aan te merken. De Scandinavische talen hebben immers ook veel zeemanstermen van het Nederlands geleend. Het gaat hier om de Nederlandse woorden wijk/wik ‘inham’, rak ‘zeilband’, gaaltje ‘bui’, reef ‘zeilstrook’ en schuit ‘schip’. Ze zouden zijn ontleend aan het Oudnoorse vík ‘inham’, rakki ‘zeilband’, gol ‘storm’, rif ‘zeilstrook’ en skúta ‘vaartuig’. Een belangrijke aanwijzing dat deze woorden van de Vikingen afkomstig zijn, is dat ze eveneens in het Engels voorkomen (wick ‘inham’, rack ‘zeilband’, reef ‘reef’ en gale ‘storm’). In het Engels zijn de woorden vooral in Noord-Engeland sterk vertegenwoordigd, Engels
Oudnoors
Noord-Hollands
wijk, wik
‘inham, zijvaart’
wick
<
vík
‘inham’
Algemeen NL
rak
‘zeilband’
rack
<
rakki
‘zeilband’
Zeeuws
gaaltje
‘bui’
gale
<
gol, gul
‘storm’
Algemeen NL
reef
‘strook van een zeil’
reef
<
rif
‘zeilstrook’
Algemeen NL
schuit
‘schuit’
shout
<
skúta
‘licht vaartuig’
28 | Neerlandia 2015 - nr. 4
OUDNEDERLANDS
Nederlands
Engels
Oudnoors
Zuid NL
vlaas, vles
‘waterplas’
flash
<
flask
‘waterplas’
Zeeuws
rijven
‘harken’
to rive
<
hrífa
‘harken’
Zeeuws
hitten
‘treffen’
to hit
<
hitta
‘vinden’
Zeeuws, Vlaams
bagge
‘mand’
bag
<
baggi
‘bundel, pak’
wat wijst op een ontlening aan het Oudnoors. Het woord schuit is daarentegen een geval apart: men vindt het woord in het middeleeuwse Engels als schowte en men zegt vaak dat het een leenwoord uit het Nederlands is. Toch is het zeer waarschijnlijk dat ook dit Engelse woord oorspronkelijk uit Scandinavië komt. We vinden het immers ook terug in het Oudierse scút en scúta ‘schip’ van de tiende eeuw; dat is lang voordat Nederlandse scheepstermen naar de buurtalen werden verspreid.
sen Gottem (Oost-Vlaanderen) en Gotem (BelgischLimburg) als Scandinavische nederzettingen uit de vroege middeleeuwen beschouwd. De namen zouden teruggaan op een Oudnoorse nederzettingsnaam Gautaheimr ‘nederzetting van de mensen uit Götland’, een mogelijkheid die zeker te overwegen is.
Olav Tryggvason wordt gekroond tot koning van
Eveneens in de Nederlandse kustdialecten komen we de woorden vlaas ‘waterplas’, rijven ‘harken’, hitten ‘treffen’ en bagge ‘zak’ tegen. Die woorden sluiten nauw aan bij het Engelse flash ‘waterplas’ (in plaatsnamen), to rive ‘splijten’, to hit ‘treffen’ en bag ‘zak’, waarvan algemeen wordt aangenomen dat ze aan het Oudnoors zijn ontleend. Hier geldt weer het argument dat voor de Nederlandse kustwoorden een Oudnoorse afkomst aannemelijk zou kunnen zijn, als dat ook voor het Engels het geval is. Samenvattend kunnen we zeggen dat deze negen woorden plus het stierwoord een goede kans maken om in de negende en tiende eeuw als Vikingleenwoorden het Oudnederlands te zijn binnengekomen.
Oudnoorse plaatsnamen
Aan de kust bevinden zich ook enkele plaatsnamen die de vroegere aanwezigheid van Noormannen in de Nederlanden kunnen weerspiegelen. Voor de Nederlandse plaats Assendelft (Noord-Holland) is dat erg aannemelijk. In de middeleeuwen komen we deze plaatsnaam tegen als Ascmannedelf. Het woord ascman verwijst in de middeleeuwen uitdrukkelijk naar de Noormannen. Zo schrijft in de elfde eeuw de Noord-Duitse monnik Adam van Bremen: pyratae quos illi wickingos appelant, nostri ascmanni ‘zeerovers, die zijzelf Vikingen noemen, noemen wij ascmanni’.
Voor de Zeeuwse plaats Oostburg is op basis van de oudste vindplaats Osborch aangenomen dat het een Scandinavische persoonsnaam Ose bevat. Deze interpretatie is niet dwingend, want de plaatsnaam kan net zo goed de windrichting oost bevatten. In België is vooral voor de plaatsnamen Brugge en Gentbrugge een Scandinavische oorsprong te overwegen. Het Oudnoorse woord bryggja ‘aanlegsteiger’ zou in vorm en betekenis goed aansluiten bij de vroegere functie van deze Vlaamse plaatsen. Ook heeft men wel de plaat-
Noorwegen, in 1860 geschilderd door Peter Nicolai Arbo (1831-1892) [bron: http://www.arild-hauge. com/arild-hauge/peter-nicolaiarbo-olav-tryggvason-konge.jpg]
Oudnoorse persoonsnamen
In Vlaanderen heeft de vroegere Vikingsaanwezigheid ook sporen nagelaten in de naamgeving. In de middeleeuwse oorkonden van de stad Brugge en omgeving vindt men meerdere persoonsnamen die ontegenzeggelijk een Scandinavische oorsprong hebben. Het betreft hier de namen Dorghers, Durghis, Dorolf en Dursten, die nauw aansluiten bij de Vikingnamen Þorgeir, Þorgisl, Þorolfr en Þorstein. Die namen bevatten de godennaam Þor, de dondergod van de heidense Vikingen. Het is zeer waarschijnlijk dat die namen door Vikingen geïntroduceerd zijn. We sluiten af met twee namen uit een twaalfde-eeuws diploma uit Snellegem, Ravn en Eiel. Een verbinding met de Scandinavische namen Hrafn en Egill is aantrekkelijk omdat de Nederlandse naamvormen verderop in hetzelfde diploma staan, namelijk Raven en Eggel.
Conclusie
Samenvattend kunnen we stellen dat divers taalmateriaal in verbinding kan worden gebracht met de Vikingen die in de negende en tiende eeuw aan de Noordzeekust verbleven. Het gaat hier om leenwoorden, plaatsnamen en persoonsnamen. Voor veel leenwoorden staat een Oudnoorse oorsprong niet vast, maar is in ieder geval wel een goede mogelijkheid. De getuigenis van de plaatsnamen en persoonsnamen lijkt daarentegen weer wat zekerder. Nu we hebben vastgesteld dat de Vikingen wel degelijk aan het Nederlands hebben bijgedragen, krijgt een laattiende-eeuwse runeninscriptie uit Senja (Noorwegen) een geheel nieuwe betekenis. Daar lezen we: “We reisden de mannen in Friesland tegemoet en hebben daar de kostbaarheden verdeeld.”
Peter Alexander Kerkhof is docent historische taalwetenschap aan de Universiteit Leiden. Contact:
[email protected].
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 29
DE NIEUWE VAN DALE
Ruud Hendrickx, de Vlaming bij Van Dale
‘Ik denk dat we zeker trots mogen zijn op dit boek’ Er is een nieuwe Van Dale uit. Dan is het toch een beetje feest voor alle Nederlandstaligen. Drie kloeke delen met een frisse opmaak en met afbeeldingen sieren de boekenkast. Ook nieuw is dat Belgisch-Nederlandse woorden en Nederlands-Nederlandse woorden gelabeld zijn. Tijd dus voor een gemoedelijk gesprek met de Vlaamse redacteur van Van Dale in Roosendaal.
Dick Wortel
Kan ik u feliciteren met de 15de druk? “Hij is mooi hé. Voor mij is het de eerste keer. Ik ben nu al jaren betrokken, maar het waren tot nu toe digitale updates. Het was nu voor de eerste keer dat boek.” Die vijftiende druk die nu uit is, noemt zich nog steeds Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Veel woorden hebben echter een label NederlandsNederlands en Belgisch-Nederlands. Wat zijn de criteria? “De bedoeling was om het woordenboek het ene woordenboek te laten zijn voor alle Nederlandsen die er zijn. Vroeger werd al het Belgische Nederlands gemarkeerd. Het werd geïnterpreteerd als een afwijking. Nu hebben wij gekeken naar: waar zitten de groeipolen van het Nederlands? Dat is een heel andere benadering. Je zit in verschillende landen met hun verschillende politieke systemen, verschillende eetculturen. Van daaruit groeit het Nederlands op een andere manier. We hebben er nu voor gekozen om het Nederlandse Nederlands, het Belgische Nederlands, het Surinaamse Nederlands én het Caribische Nederlands te beschouwen als volwaardige leveranciers van het Nederlands. Ik spreek niet graag over vier verschillende talen. Het zijn vier verschillende plekken in de wereld waar het Nederlands groeit. Wat we hebben gedaan, is aan de gebruiker het signaal geven: let op, bankkaart komt vooral in België voor, en pinpas is een woord dat vooral in Nederland voorkomt.”
Dimitri Verhulst (links) ontvangt het eerste exemplaar van Ruud Hendrickx (midden). Foto: Alain Gieben
Het Belgische Nederlands, komt dat in heel Vlaanderen voor, is dat iets wat van West-Vlaanderen tot Limburg voorkomt? Dialecten zijn nog heel erg sterk. Hoe maak je dat onderscheid? “De dikke Van Dale is nog altijd een woordenboek van het algemene Nederlands. Het is geen dialectwoordenboek. We hebben vooral gekeken naar: welke woorden, uitdrukkingen, constructies tref je aan in landelijke kranten, in landelijke tijdschriften, of in romans van Vlaamse auteurs? Dat betekent niet dat wij de rest hebben genegeerd. Het uitgangspunt is nog steeds dat je de literatuur van de laatste honderd jaar moet kunnen lezen. Daar zit Stijn Streuvels tussen, die af en toe een West-Vlaams woord gebruikt, zoals
3 0 | Neerlandia 2015 - nr. 4
bijvoorbeeld gezapig. Je moet die woorden wel in Van Dale kunnen vinden, als wij ze aantreffen in romans. Wij hebben wel een heleboel woorden geschrapt die gemarkeerd stonden als gewestelijk, zeg maar dialect in veel gevallen, en ook nog eens verouderd. Zo zijn er echt duizenden uit.” Maar het is moeilijk om consequent te zijn. “De beschrijving van de variatie op geografisch gebied hebben we willen differentiëren. Vroeger was het Belgische-Nederlands algemeen alleen maar Zuid-Nederlands. Dat deugde niet. Nu willen wij de verschillende variëteiten op dezelfde manier behandelen. Dat wil zeggen: is het algemeen, formeel of informeel, of is het spreektaal? Met informeel bedoelen we: je hoort het op de radio, maar het zit niet in een formeel zakelijk register, zoals afgeborsteld ‘afgelikt’ en poppemie ‘speelgoedpop’. Het zal eerder zitten op de informelere radiostations zoals hitradio’s, die een heel informele, vlotte taal spreken. Terwijl spreektaal, wat we in Vlaanderen tussentaal of Verkavelingsvlaams noemen, dat zijn dingen die de mensen wel vaak zeggen, maar niet schrijven, zoals schampavie ‘verdwenen’ en sacoche ‘handtas’. Behalve alweer in de dialogen in de romans van de Vlaamse auteurs. Wij hebben in Vlaanderen daar wel een goede kijk op. Waar zit dat precies? Wat wij ook wel afgesproken hebben, is om de beoordelingen van taaladvies.net, waarin een heleboel van die Belgische kwesties zitten, over te nemen. Die beoordelingen zijn tot stand gekomen op basis van het Taaladviesoverleg. De gebruiker is er niet bij gebaat, om in verschillende
DE NIEUWE VAN DALE
naslagwerken een verschillend oordeel te lezen. Wij hebben geprobeerd dat op elkaar af te stemmen.” Als u bezig bent met een woord waarvan u vindt, “ja, dat is typisch Belgisch Nederlands, dat zou in Van Dale moeten”, is er dan overleg met bijvoorbeeld Ton den Boon: “Vind jij dat ook?” Is het echt een keuze van de Vlaamse redacteur? “Wat er gebeurt, is: ik label het als Belgisch. Maar natuurlijk bekijken wij elkaars werk. Ton den Boon komt uit het Hoge Noorden en herkent die Belgische dingen meteen. Omgekeerd is het ook bij een woord als tokkiewijk ‘achterstandswijk’, dat hij heeft toegevoegd en waarvan ik dan zeg: dat kennen wij echt niet. Het gaat daarbij voornamelijk om woorden uit de informele sfeer, niet uit de zakelijke sfeer.” Maar wat doe je dan met woorden die in België net een andere betekenis hebben dan die die bekend is in Nederland? “Die zijn gelabeld op betekenisniveau. Als wij weten dat woorden een andere betekenis, connotatie, gevoelswaarde hebben, zoals namiddag of fysiotherapie, dan geven wij dat aan: dit woord wordt in Vlaanderen meestal in déze betekenis gebruikt, in Nederland meestal in díé betekenis.” Zijn er in vergelijking met vroeger Belgische woorden bijgekomen? “Ja, omdat ze vroeger door de mazen van het net zijn geglipt. Ik denk niet dat er daarom nu veel meer Belgische woorden zijn. Ze zijn nu in het woordenboek geraakt. Dat is een nuance. Ook al omdat natuurlijk sinds een jaar of twintig de Vlamingen zeiden: hou daar nu eens mee op om alles wat uit het Zuiden komt, als fout te benoemen. Het is niet per se fout. De Vlamingen zeggen: zo zeggen wij het, punt. Wat je ook ziet, is dat Vlaamse auteurs soms heel bewust regionaal gekleurde woorden gaan gebruiken ter wille van de couleur locale. Dan staat er wel bij: het is niet algemeen. En als je er dan van uitgaat dat je de literatuur moet kunnen lezen, dan neem je het op. Je moet er wel een label bij zetten, dat het niet algemeen is.” En eigenlijk ook het citaat waar het woord in voorkomt. Doet Van Dale nog iets met citaten en voorbeeldzinnen? “Wij hebben twee dingen: we hebben in de vijftiende editie goed gekeken naar de combinatiemogelijkheden van woorden. Dus dingen die vroeger in voorbeeldzinnen stonden, in de vorm van een zinnetje, zijn nu meer in een soort van lexicologische vorm gegoten. Die collocaties hebben we veel meer echt behandeld als collocaties en niet als voorbeeldzinnetjes. We hebben nog wel de citaten. Die vervullen meer de amusementsfunctie van het woordenboek, het zijn meer aforistische dingen. Citaten zijn niet
zozeer bedoeld om het gebruik van een woord te illustreren, hoewel sommige citaten uit de Vlaamse literatuur juist wel bedoeld zijn om dat te illustreren. Wij hebben nu ook afbeeldingen toegevoegd, bijvoorbeeld bij Dorische zuil, omdat je sommige dingen niet kunt uitleggen, hoe goed je als lexicograaf ook bent. De kantlijntekstjes gaan alleen maar over taalkundige termen die wij gebruiken. Het is niet iets waarin je kunt uitleggen hoe een windmolen werkt. Het gaat echt over: Wat is een telwoord? Wat is een overgankelijk werkwoord? Wat is een litotes? Het zijn termen uit de literatuur en de taalwetenschap. Het zijn vaktermen die worden uitgelegd.” Van Dale is ook online. De vijftiende druk is nu uit, maar online wordt het woordenboek toch bijgehouden. Het verschil tussen de gedrukte versie en de online versie zal dus steeds groter worden. Is dat geen nadeel? “Tja, is dat een nadeel? Het zal zeker worden aangevuld. Ik denk dat je je het in deze tijd niet kunt permitteren om alleen maar om de tien jaar met
Ruud Hendrickx, de Vlaamse hoofdredacteur van de vijftiende uitgave van de dikke Van Dale. foto: Joost Joossen
Tekening bij Dorische zuil in Van Dale
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 31
DE NIEUWE VAN DALE
iets naar buiten te komen. Zo werkt dat niet meer. Nu wordt Van Dale om de zes maanden bijgewerkt, misschien wordt dat zelfs wel vaker.”
Dick Wortel werkte van
Ook de gebruiker kan nu actief met Van Dale bezig zijn door de Wiki. “Het is de bedoeling dat een gebruiker nu ook woorden, uitdrukkingen en betekenissen kan signaleren die ontbreken. Die worden apart vermeld. Die komen niet in het woordenboek zelf terecht, behalve op termijn. Het zal best kunnen dat zoiets wel in het woordenboek terechtkomt als het een heel terechte opmerking of waardevolle aanvulling is. De eerste maanden zal het in het Wiki-gedeelte, het gebruikersgedeelte, blijven staan, zodat het voor de andere gebruikers duidelijk is: dit is geen gecontroleerde informatie, dit is niet Van Dale.”
1971 tot 2011 bij het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, vanaf 1992 als lexicologisch medewerker. Contact:
[email protected].
Ik ben door mijn vragen heen. Wilt u zelf nog iets opmerken? “Wat ikzelf nog heel belangrijk vind in de nieuwe editie is dat wij er ook een heel goede vormgever op
los hebben gelaten. Hij had nog nooit een woordenboek gemaakt. Een van de eerste dingen die hij heeft gedaan, is: de haakjes eruit gooien. In plaats van dingen tussen haakjes te zetten, werkte hij met kleur. Die haakjes, dat waren vijf volle regels per pagina. Op een boek van bijna 5000 bladzijden komt er zo veel plaats vrij.” En ter afsluiting nog iets? “Het is een indrukwekkend geheel. Je staat er zelf niet bij stil, maar als je eraan zit te werken en je ziet dan tien jaar, daar is toch wel het een en ander veranderd aan dat mooie boek. Ik denk dat we zeker trots mogen zijn op dit boek, zoals het er nu staat. Ik denk dat we ernaartoe gaan dat Van Dale een database is, waar je verschillende producten uit kunt afleiden, op papier of op een scherm. Van Dale wordt een grote databank, waar je alle kanten mee uit kunt, waarin je kunt selecteren en verbanden leggen.”
Standaardtaal en taaleenheid in een steeds diverser wordende wereld Op 10 oktober 2015 vond in het Vlaams Parlement in Brussel het taalcongres Samenwerking in het Nederlands schept kansen plaats. Het was een nieuw initiatief met steun van de Nederlandse Taalunie, waarbij het middenveld het voortouw nam om het belang van het Nederlands voor een breed publiek van vertegenwoordigers uit het beleid, leden van de Interparlementaire Commissie en de media toe te lichten. Ook het ANV participeerde actief in dit congres. Het uitgangspunt van het congres werd in vier thema’s uitgewerkt, die elk specifieke kansen belichtten: Het Nederlands brengt ons bij elkaar, Nederlands onbegrensd digitaal, Laagdrempelig meertalig Europa en De meerwaarde van het Nederlands wereldwijd. Er waren lezingen van onder andere Jan Odijk (Utrecht), Luc Devoldere (Ons Erfdeel), Armand Héroguel (Rijsel), Karen Peeters (Stichting ^
NOB), Marketa Stefková (Bratislava) en Ludo Beheydt (Louvain-la-Neuve). Aan het einde van het congres werden bij elk thema beleidsaanbevelingen geformuleerd voor het Comité van Ministers. Dit artikel is de schriftelijke versie van de lezing die Peter Debrabandere hield onder het thema Het Nederlands brengt ons bij elkaar. Zijn lezing volgde op de uiteenzetting van Abdelkader Benali en die van Piet Van Avermaet (Gent).
Peter Debrabandere
We hebben begrepen dat er veel kansen zijn om het Nederlands, de Nederlandse standaardtaal als lingua franca te laten fungeren in een maatschappij die steeds diverser wordt. Maar makkelijk is dat niet omdat er omgevingen of situaties zijn waarin het gebruik van de standaardtaal niet de norm is, en die omgevingen en situaties zijn in Nederland en Vlaanderen bovendien niet dezelfde. Makkelijk is dat niet omdat in Vlaanderen tussentaal of Verkavelingsvlaams soms als stoorzender optreedt. Makkelijk is dat niet omdat er een evenwicht gevonden moet worden tussen de promotie van het Neder-
3 2 | Neerlandia 2015 - nr. 4
lands als vehikel van sociale inclusie en de waardering van de thuistaal, moedertaal of vrijetijdstaal van elk individu. Ons uitgangspunt zou kunnen zijn dat het Standaardnederlands zijn plaats heeft in onze maatschappij tussen andere variëteiten van het Nederlands en andere talen. Maar als we willen dat dat Standaardnederlands zijn plaats in de maatschappij behoudt en zelfs versterkt, als we willen dat het met de komst van zovele anderstaligen als lingua franca voor interculturele communicatie op het hoogste niveau, dus ook in het
STANDAARDSTAAL EN TAALEENHEID
onderwijs, kan blijven dienen, dan zullen de positie en de kwaliteit van die standaardtaal via het onderwijs en waarom niet ook via de media versterkt moeten worden. En wellicht geldt dat nog een stuk meer voor Vlaanderen dan voor Nederland, waar de standaardtaal als communicatiemiddel bij de sociale interactie in natuurlijke gesprekssituaties een steviger positie heeft. In Vlaanderen is de Nederlandse standaardtaal als spontaan gekozen communicatiemiddel in natuurlijke gesprekssituaties namelijk helemaal niet zo vanzelfsprekend. Afhankelijk van de regio nemen dialecten of tussentaal een vrij belangrijke positie in naast of boven de standaardtaal. De Vlaamse televisie wekt daarbij zelfs – volgens mij ten onrechte – de indruk dat de standaardtaal in Vlaanderen bijna nergens of bijna nooit als spontaan communicatiemiddel gebruikt wordt. In amusementsprogramma’s en fictie nemen dialect en tussentaal de afgelopen decennia namelijk een steeds prominenter plaats in. Ik vrees dat de televisie zo geen correct beeld geeft van de werkelijkheid. De drang om recht te doen aan taalvariatie moet toch niet tot uiting komen in de uitbeelding van een wereld zonder standaardtaal. Ik ben er helemaal niet op tegen dat het onderwijs de thuistaal, vrijetijdstaal of speelplaatstaal van de leerlingen erkent en respecteert, of het nu om een dialect, tussentaal of vreemde taal gaat. Maar over de oproepen van enkele taalkundigen om tussentaal een plaats te geven in het onderwijs, ben ik helemaal niet zo enthousiast. Als ik in de trein zit en naar mensen om me heen luister, als ik op de VRT of op VTM naar een amusementsprogramma luister, dan heb ik niet het gevoel dat het onderwijs extra aandacht moet schenken aan tussentaal of die tussentaal als communicatiemiddel moet gaan gebruiken. Die taal kennen de leerlingen immers al door dagelijkse oefening. De taak van het onderwijs is juist werk te maken van de verspreiding van de cultuurtaal van het land, en dat is de Nederlandse standaardtaal, ongeacht de thuistaal, of dat nu WestVlaams, tussentaal of Arabisch is. Dat betekent niet dat een docent in zijn lessen geen gebruik kan maken van de thuistaal of vrijetijdstaal van zijn leerlingen of studenten. Hij móét dat zelfs doen; ik doe dat óók, om te vergelijken, als didactisch hulpmiddel. Of omdat code-switching bepaalde efficiënte communicatieve functies heeft. Maar je moet daarom in je les, op het schoolplein of in de hal nog geen tussentaal spreken tegen je leerlingen of studenten. Ik pleit niet alleen voor een versterking van de standaardtaalbeheersing in Vlaanderen en Nederland, en voor een versterking van de positie van de
standaardtaal in onze maatschappij, maar ook voor versterking en bevestiging van de taaleenheid tussen Nederland en Vlaanderen. Die taaleenheid tussen Nederland en Vlaanderen verdient verdere en blijvende ondersteuning door de overheid en allerlei beleidsinstanties omdat die taaleenheid culturele, economische en sociale voordelen heeft. Een markt van 23 miljoen inwoners is voor wat de Lage Landen voortbrengen, interessanter dan alleen maar het eigen binnenland. Dat zovelen pleiten voor meer Engels omdat het kansen biedt in een geglobaliseerde wereld, maar tegelijk niet zien dat het Nederlands de taal van Vlaanderen én Nederland is, wat ook veel kansen creëert, is een vreemde paradox. En zo gebeurt het dat mijn vrouw als docente aan een Vlaamse hogeschool in het kader van een internationaal samenwerkingsproject een e-mail in het Nederlands stuurt naar een hogeschool in Amsterdam en antwoord krijgt in het Engels.
Peter Debrabandere tijdens zijn lezing op het taalcongres
Samenwerking in het Nederlands schept kansen. Foto: Louis De Troij
De taaleenheid moeten we koesteren, precies omdat ze niet vanzelfsprekend is, omdat ze niet vanzelf tot stand gekomen is, omdat ze niet het product is van een spontaan proces. De geschiedenis had namelijk makkelijk tot een andere situatie kunnen leiden. ‘Hollands’ en ‘Vlaams’ hadden gerust twee aparte talen kunnen worden, zoals Portugees en Galicisch. Maar dat is dus niet gebeurd omdat het Frans na 1795 alle maatschappelijke domeinen is gaan innemen die van belang zijn voor de ontwikkeling van een cultuurtaal: onderwijs, administratie, cultuur en gerecht. Het Nederlands werd zo in Vlaanderen naar de lagere echelons verbannen en verloor helemaal zijn rol van cultuurtaal. Zo werd de ontwikkeling van een eigen ‘Vlaamse’ cultuurtaal afgeblokt. Dat is de basis van de latere keuze van de Vlaamse intelligentsia om in de Belgische context eind 19de eeuw voor het Nederlands te kiezen als cultuurtaal van
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 33
STANDAARDSTAAL EN TAALEENHEID
voor de Vlaamse periferie. Dat is niet alleen in de lexicografie, maar ook in de taaladvisering doorgedrongen. Zowel taaladvies.net als de Taaltelefoon (en steeds vaker ook de taaladviezen van de VRT) splitst het Nederlands op in twee natiolecten: standaardtaal in België en standaardtaal in Nederland.
Vlaanderen. Later, vanaf de jaren dertig van de 20ste eeuw, wordt een hele machinerie uitgebouwd om het Nederlands van Nederland naar Vlaanderen te halen. Dat Nederlands wordt in allerlei boeken door leraren en hoogleraren voor Vlamingen beschreven en voorgeschreven. Aangezien Vlaamse intellectuelen in hun pogingen om Nederlands te spreken en te schrijven, voortdurend onbewust on-Nederlandse elementen in hun taal opnamen, moest die taal van on-Nederlandse elementen gezuiverd worden, van elementen dus die in het Nederlands van de Nederlanders niet voorkwamen. Dat decennialang volgehouden assimilatieproces heeft weliswaar niet tot een volledige overname van het Nederlandse Nederlands in Vlaanderen geleid. Maar het Nederlands van de Vlamingen is wel een stuk dichter bij dat van de Nederlanders gebracht. We moeten beseffen dat dóór dat assimilatieproces het Vlaamse Nederlands nu voldoende naar het Nederlandse Nederlands opgeschoven is om nu ook gewoon Nederlands te kúnnen en mógen heten. Vanaf de jaren tachtig komt het idee dat het Nederlands van Vlaanderen gelijkgeschakeld moet worden met het Nederlands van de Nederlanders, onder druk te staan. Langzamerhand gaan taaladviesinstanties en woordenboeken het Nederlandse Nederlands en het Belgische Nederlands als volwaardige varianten van het Nederlands zien.
Peter Debrabandere is docent Nederlands, Duits en copywriting aan de Katholieke Hogeschool VIVES, Brugge. Hij is hoofdredacteur van Neerlandia. Contact:
[email protected].
De sociolinguïstiek heeft ervoor gezorgd dat we vandaag niet meer van afwijkingen van de standaardtaal spreken, maar wel van varianten. Bovendien worden taalgebieden waar staatsgrenzen doorheen lopen, vandaag niet meer als monocentrisch gezien, maar als pluricentrisch. Voor het Nederlandse taalgebied betekent dat: bicentrisch. Volgens de oorspronkelijke visie (monocentrisme) fungeerde de Randstad als centrum voor zowel Nederland als Vlaanderen. Volgens de nu geldende visie (bicentrisme) is de Randstad het centrum voor de Nederlandse periferie, terwijl het gebied Antwerpen-Brussel-Leuven het centrum is
3 4 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Hier zijn we op een gevaarlijk punt aanbeland: 1. De voorstelling van het Nederlandse taalgebied als een bicentrisch taalgebied legitimeert de neiging van veel Vlamingen om genoegen te nemen met een oriëntatie op hun eigen Brabantse centrum (Antwerpen-Brussel-Leuven). 2. De voorstelling van het Nederlandse taalgebied als een bicentrisch taalgebied is een scheeftrekking van de werkelijkheid dat Nederland vandaag nog steeds invloed uitoefent op Vlaanderen. Als taalkundigen eerlijk zijn, moeten ze spreken van een asymmetrisch bicentrisch taalgebied. Dan functioneert Nederland met één centrum (de Randstad) en Vlaanderen met twee centra (Nederland of de Randstad, en Antwerpen-Brussel-Leuven). 3. De focus op Belgisch-Nederlands en NederlandsNederlands gaat met alle aandacht lopen. De woordenboeken en taaladvisering werken ook met de categorie standaardtaal in het hele taalgebied. De Taalunie en het onderwijs moeten meer aandacht vragen voor die categorie in plaats van Belgisch-Nederlands in de éérste plaats als standaardtaal te honoreren. Ik lees bij rondpunt op taaladvies.net: “vraag: Is rondpunt correct? – antwoord: Ja, rondpunt is standaardtaal in België. Standaardtaal in het hele taalgebied is rotonde.” Zo’n taaladvisering drijft een wig in de Nederlandse taaleenheid. In plaats van te kiezen voor het algemene rotonde, krijgen Vlamingen hier nu groen licht voor het rondpunt. Taaladvies zou in de eerste plaats het gemeenschappelijke Nederlands moeten aanbevelen. Ik pleit ervoor om die overdreven focus op het verschil tussen het Nederlandse Nederlands en het Belgische Nederlands te vervangen door een focus op al het Nederlands dat Nederlanders en Vlamingen gemeenschappelijk hebben. Dat betekent niet dat varianten afgewezen moeten worden. Maar ze moeten niet aanbevolen worden, want daar lijkt het in taaladvisering nu wel een beetje op. Ik besluit met een oproep aan de politiek, het onderwijs en de media om de positie en de kwaliteit van ons Standaardnederlands te bewaken en te versterken met respect voor andere taalvariëteiten, die óók hun nút en wáárde hebben. En met een oproep om de taaleenheid van Vlaanderen en Nederland te verstérken, zodat het Nederlands als lingua franca in onze steeds diverser wordende maatschappij nog een bloeiende toekomst in het verschiet heeft.
WOORDEN
Helder, duidelijk en klaar Een woord dat het al jaren goed doet, vooral in Nederland, is helder in de betekenis van ‘duidelijk’. Het heeft in deze betekenis allerlei grammaticale functies. Om te beginnen is er die van attributief bijvoeglijk naamwoord: Een helder rapport (Mariëlle Tweebeeke, Nieuwsuur, 5-11-2013)
Een helder standpunt (Halbe Zijlstra, Nieuwsuur, 14-11-2013)
Pearle: altijd heldere prijzen (NPO 1, Ster, 3-9-2014) Met het dorp hebben wij heldere afspraken gemaakt. (Staatssecretaris Klaas Dijkhoff, NPO 1, 6-10-2015)
Variaties op dit helder zijn o.a.: Glasheldere voorwaarden (Reclame Interpolis, 21-11- 2013) Een kristalhelder signaal (Rabo-directeur, Nieuwsuur, 18 -11-2013)
Daarnaast kan helder optreden als predicatief bijvoeglijk naamwoord: Ook de minister was er helder over. (Ex-bankier, Pauw &
Alex Wethlij
De populariteit van dit helder blijkt ook uit een mededeling van het Genootschap Onze Taal. Als antwoord op de vraag “Wat is juist: een heldere uitleg of een duidelijke uitleg?” oordeelt dit orgaan: “Het is allebei juist. Helder en duidelijk zijn synoniemen.” Dan komt het: “Toch vinden sommige mensen het gebruik van helder als synoniem van duidelijk irritant; in 1993 werd er voor het eerst over geklaagd in Onze Taal.” De reden zou wel eens kunnen zijn, vindt het Genootschap Onze Taal, dat politici en bestuurders het zo vaak in de mond lijken te nemen. Daardoor lijkt het wel bestuursjargon en dat wekt nu eenmaal zulke positieve associaties. Bovendien, aldus nog steeds Onze Taal, wordt helder door bestuurders vaak gebruikt in contexten die juist niet voor iedereen even doorzichtig zijn. Hoewel er op zichzelf geen bezwaar is tegen het gebruik van helder als synoniem van duidelijk, kan het toch, zo besluit Onze Taal, om ergernis bij sommige lezers te voorkomen, verstandig zijn helder niet te vaak te gebruiken.
Witteman, 21-11-2013)
In ons land is het helder dat dit gedachtegoed verwerpelijk is. (Minister Edith Schippers, Pauw, 16-9-2014)
Het is nu helder: Schotland blijft bij Groot-Brittannië. (WNL-nieuws, 19-9-2014)
Laten we helder zijn. (Fred Teven, Nieuwsuur, 12-1-2015) De wet moet helderder worden. (WNL-nieuws, 6-10-2015) Dames en heren, laat één ding vanmiddag glashelder zijn.
Inderdaad komen nogal wat van mijn voorbeelden uit de mond van Nederlandse politici, zijnde hier Halbe Zijlstra, Klaas Dijkhoff, Edith Schippers, Fred Teven, Mark Rutte en Henk Krol. Zij krijgen steun uit onverwachte hoek: Daar kan ik kort en helder over zijn. (Bart De Wever, VTM Telefacts, 12-11-2013)
(Premier Mark Rutte, tv Nederland 1, 18-7-2014)
Of als bepaling van gesteldheid: Ik ben blij dat ze dat nu helder maken. (Voorzitter Commissie Dodenherdenking, Nieuwsuur, 6-10-2014)
Dat wil ik even helder hebben. (Interview NPO Radio 4, 18-8-2015)
Ook als bijwoord kan helder de betekenis hebben van ‘duidelijk’ = ‘begrijpelijk’: Dat geeft dit rapport helder aan. (Halbe Zijlstra, Pauw & Witteman, 14-3-2013)
Laat ik dat nu even helder stellen. (Henk Krol, KRO Brandpunt, 19-10-2014)
En ook als deel van een substantief: Even voor de helderheid. (Henk Krol, Pauw, 17-10-2014) Er kwam maar geen helderheid. (Dominique Van der Heyden, Nieuwsuur, 4-3-2015)
Of van een werkwoord: Kunt u verhelderen wat hier gebeurt? (KRO-reporter, 7-1-2015)
Als we een beetje zoeken, komen we er echter achter dat het woord helder ook graag gebruikt wordt bij alles wat te maken heeft met communicatie, persoonlijkheidsvorming, bedrijfsvoering e.d. Zo is een veelgebruikt handboek voor schriftelijke communicatie nog altijd Helder rapporteren van Peter Nederhoed (eerste druk 1981, tiende druk 2011). Een hedendaagse tegenhanger, van Marty Brounstein, heet weliswaar Effectief communiceren voor Dummies, maar het krijgt op het Internet lof toegezwaaid onder het hoofd Helder communiceren, en wel als volgt: “Er wordt in helder [sic], eenvoudige taal beschreven hoe je met communicatie kunt omgaan.” Dus: “Zeer helder en toegankelijk boek”. En, niet te vergeten: “Heldere uitleg”. En dan is er nog Is dat helder, voorzitter? Effectief communiceren (2004) van Bas Hageman. Men hoeft trouwens niet lang te zoeken op het internet om voorbeelden te vinden van helder = duidelijk op de gebieden die ik zo-even genoemd heb, niet alleen voor Nederland (NL), maar ook voor België (BE). Voor NL noteerde ik bv.:
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 35
WOORDEN
De specialisten van CM geven je heldere informatie. (advertentie in Het Belang van Limburg, 13-10-2014)
Wordt het geen tijd voor heldere communicatie? (Eén, 25-3-2015, beeldscherm)
Heerlijk heldere TV (Eén, 25-3-2015, beeldscherm) Het verhaal van de N-VA is kristalhelder. (Geoffrey Hantson in Knack nr. 25, 18-24 juni 2014, p. 11)
De opmars van helder gaat niet alleen ten koste van het concurrerende duidelijk, maar knaagt ook aan de op zichzelf al zwakke positie van het verouderde klaar. Dat wil echter ook weer niet zeggen dat klaar uitgerangeerd is. Vooral in Vlaanderen wordt het nog wel eens gebruikt, bv.: De mensen hebben nog altijd geen klaar statuut. (Vakbondslid justitiepersoneel, Terzake, 29-11-2013)
Daar stopt evenwel de klare politieke lijn. (Walter Pauli, Knack 14, april 2014, p. 3)
De afvalfactuur. Een klare kijk op uw kosten (Limburg.net, Hasselt, 11-7-2014)
Klare taal bij de federale politie (Katrien Bollen, Één, 10-32015)
Heldergroen voor heldere communicatie (Communicatiebureau Heldergroen, www.heldergroen.nl) Alles wat wij doen, doen we met een heldere achterliggende gedachte. Dat is nu zo lekker helder aan ons. (www.zohelder.nl) Als coach kan ik je helpen om helder te krijgen wat er in jou leeft aan antwoorden op de vragen waar je mee zit. (www. helderenintens.nl) In drie heldere stappen gaat een organisatie aantoonbaar naar een rendabele en klimaatneutrale bedrijfsvoering. (
[email protected])
De voorbeelden in BE zijn doorgaans minder virtuoos, bv.: Boekhouding van SamuSocial is “niet helder”. (www.deredactie.be)
Een helder zicht op uw voorschottenfactuur (www.eneco.be) Een helder overzicht (newsmonkey.be) Waarom een helder concept werkt. (bakkersinfo.be) Een helder debat (www.knack.be)
Alex Wethlij is emeritus hoogleraar wetenschappelijk
Beide domeinen, NL en BE dus, verschaffen ons ook combinaties van helder met een ander adjectief/ bijwoord: Helder en Verder (bureau voor loopbaanbegeleiding en communicatie, NL), helder en respectvol communiceren (BE), helder en overtuigend communiceren (BE), Helder en intens (psychologisch adviesbureau, NL), krachtig en helder beslissen (NL/BE), onze tarieven: helder en scherp (BE).
rapporteren aan het Limburgs Universitair Centrum in Diepenbeek en is nu als gastmedewerker verbonden aan het Centrum voor toegepaste linguïstiek van
Kortom: het woord helder ‘duidelijk’ is niet weg te denken uit het Nederlands van nu. Dat is dan vooral het geval in Nederland, maar ik tref het, zoals al bleek, ook aan in Vlaanderen, bv., buiten het internet: Banken geven zelden helder zicht op de kosten van deze
de Universiteit Hasselt. Contact:
[email protected].
3 6 | Neerlandia 2015 - nr. 4
rekeningen. (Budget & Recht nr. 235, juli/augustus 2014, titelpagina)
Daarbij horen ook titels van boeken over communicatie e.d., soms met een kwinkslag: Jan Van Coillie, Klare taal: efficiënt leren schrijven (2006) Bernadette Timmermans, Klink klaar: Uitspraak- en intonatiegids (2008)
Nederlandse auteurs doen hier echter ook mee. Denken wij maar aan Hans de Groot met zijn Klare taal (2002, Van Dale Lexicografie) en Jenny van der Toorn-Schutte met Klare taal! (2011), Klare taal in de klas (2013) en Klare taal plus (2015). In Nederland keert trouwens de Nationale Jeugdraad nog altijd jaarlijks de Klare Taalprijs uit, die dit jaar werd gewonnen door Diederik Samson. Klare + taal is blijkbaar een combinatie die in Nederland nog enigszins en in Vlaanderen zelfs vrij stevig in de running is, als we mogen afgaan op Google: klare taal heldere taal duidelijke taal
NL NL NL
2 580 6 170 5 380
BE BE BE
1 880 319 1 290
Een nog duidelijker geval van clustervorming met klaar in Vlaanderen is, zo lijkt het, de combinatie klare kijk: klare kijk NL 590 BE 1 680 heldere kijk NL 1 610 BE 317 duidelijke kijk NL 120 BE 142 Van een klare kijk op taal getuigt echter niet de volgende passage uit Het Belang van Limburg van 15-6-2015: “Meerdere ooggetuigen waren zo klaar als een klontje over de omstandigheden waarin het ongeval gebeurde.” Dit klontje is zeker niet klaar, laat staan helder of duidelijk.
ANV-NIEUWS
ANV
Anouchka van Miltenburg en Jan Peumans aanwezig bij slotlezing Noord en Zuid onder Willem I Op zondag 27 september 2015 was dan de laatste lezing in bovengenoemde reeks. De spreker Tom Verschaffel schetste in Lotsverbonden ontrouw: De wankelmoedige verhouding tussen Noord en Zuid, 1585-1815 de voorgeschiedenis van het Verenigd Koninkrijk. Daarmee was een eind gekomen aan een vierjarig project van de Werkgroep VKN en het ANV met als resultaat acht uitgaven, die een erg weidse blik op de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bieden. Elk deel roert een specifiek thema aan en bevat een audio-opname van de publiekslezing. De parlementsvoorzitters Anouchka van Miltenburg en Jan Peumans waren naar de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent gekomen om als eersten de complete reeks in ontvangst te nemen uit handen van Rik Vosters en Janneke Weijermars, redacteuren van de reeks.
V.l.n.r.: Wim van Gelder, Janneke Weijermars, Jan Peumans, Anouchka van Miltenburg, Rik Vosters Foto: Jo de Rammelaere
Documentaire Een oranje eedaflegging in Brussel in première Op 21 september 2015, precies 200 jaar na de eedaflegging van koning Willem I op 21 september 1805, werd de eedaflegging in het stadhuis van Sint-Niklaas met een plechtigheid herdacht. Lezingen waren er van Luc François met De grondwet van 1815 en Carolien Drieënhuizen met De kunsthistorische betekenis van het schilderij ‘De eedaflegging van Willem I in Brussel’. (In Neerlandia 2015/2 staat een artikel van Piet Van Bouchaute over dit schilderij van Joseph Denis Odevaere.) In het publiek waren meerdere jongeren, meegebracht door Lotte Grotholt en Nick van Elsen, voor de uitvoering van hun composities Amour Sacré en 1830, waarmee zij de ANV Concertprijs hadden gewonnen. Het ANV organiseerde in samenwerking met het Prinses Christina Concours een compositiewedstrijd voor het thema 200 jaar Verenigd Koninkrijk der Nederlanden met als prijs uitvoering van de composities in Nederland en Vlaanderen. Trio Burlesco kreeg die eer. En daarna werd het donker en gingen
Groepsfoto na de première met o.a. Nelly Maes, burgemeester Lieven Dehandschutter, de sprekers Luc François en Carolien Drieënhuizen, en de producenten Hedwige Daenens en Frieda Brugmans.
alle ogen naar het grote scherm voor de vertoning van de documentaire film Een oranje eedaflegging in Brussel. De documentaire is een initiatief van de Waas-Zeeuwse
Werkgroep Willem I, waarin ook het ANV zitting heeft. Een oranje eedaflegging in Brussel is op dvd beschikbaar en voor 10 euro te bestellen bij het ANV.
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 37
ANV-NIEUWS
Jan Terlouw geeft geschiedenisles bij presentatie stripboek over Willem I
Studenten op excursie bij het ANV
Een van de opgaven die het ANV zichzelf had gesteld voor de viering van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, was het bereiken van jongeren. Er werd voor gekozen om het verhaal van koning Willem I als vorst der Nederlanden in een stripboek te laten vertellen. De Stichting Eureducation met als doelstelling Jongeren in Europa deelgenoot maken van elkaars cultuur en geschiedenis had al stripboeken uitgegeven als De strijd om New York, V-bommen op Antwerpen en Michiel de Ruyter en leek ons daarom de juiste partner voor dit nieuwe project. Het eerste contact werd gelegd in 2012 en in 2014 sloot het Nationaal Archief in Den Haag aan. Aldaar was op 11 september 2015 de presentatie van de strip Willem I: Koning van Nederland en België. Jan Terlouw, schrijver van de kinderboeken Oorlogswinter en Koning van Katoren en pleitbezorger van een nauwe samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen, werd uitgenodigd om bij de presentatie een verhaal aan het kinderpubliek te vertellen. De jeugd hing aan zijn lippen. Een boeiende geschiedenisles over de Republiek der Verenigde Nederlanden, koning Willem I en de liefde die
De Studentenvereniging Internationale Betrekkingen uit Amsterdam is erg actief met het organiseren van lezingen, debatten, symposia enz. Regelmatig worden bezoeken georganiseerd aan ministeries, ambassades en ngo’s (niet-gouvernementele organisaties). Ook het ANV werd interessant genoeg bevonden om nader kennis mee te maken. Met nostalgie dachten wij terug aan de bezoeken in het verleden van het diplomatenklasje van Buitenlandse Zaken. Op 20 oktober 2015 was het ANV voor deze ‘excursie’ te gast in het huis van de Vlaamse Vertegenwoordiging in Den Haag. Na een kennismaking met het ANV gaf Axel Buyse, afgevaardigde van de Vlaamse Regering, een uitleg over de staatsstructuur van België en ging hij dieper in op de dossiers IJzeren Rijn en Hedwigepolder.
Jan Terlouw geeft geschiedenisles.
Jan Terlouw voor Vlaanderen koestert. Het stripboek is bij het ANV verkrijgbaar voor 6,95 euro.
Eerste ANV Debutantenprijs voor Jaap Robben De prijs voor het beste Nederlandstalige literaire debuut bestaat al sinds 1995 en werd nu voor de eerste maal onder ANV-vlag uitgereikt. Het bijzondere aan de prijs is dat het zowel een vakjury- als een publieksprijs is. De jury, bestaande uit Casper Markesteijn (voorzitter), Kees Snoek, Kathy Mathys, Fabian Stolk en Arjan Peeters, nomineerde de titels Birk van Jaap Robben, We zullen niet te pletter slaan van Nina Polak en De Consequenties van Niña Weijers. Hierna is het aan de lezers om de winnaar van de prijs te kiezen. De uitgeverijen stelden hiervoor de drie boeken beschikbaar in een pakket voor de prijs van slechts 25 euro. Herman De Graef nam het initiatief voor een ANV-leesclub waarin de drie titels besproken werden. In het Energiehuis in Dordrecht werd op 20 september 2015 de winnaar bekendgemaakt. Daartoe werd de spanning flink opgevoerd met een speciaal programma waaraan Joke van Leeuwen, Abdelkader Benali en Oscar Kocken meewerkten. De prijs van 7500 euro ging naar Jaap Robben voor Birk.
3 8 | Neerlandia 2015 - nr. 4
VISSER-NEERLANDIAPRIJS
Een geschifte goochelaar weigert zijn comateuze dochter los te laten An De Gruyter wint Visser-Neerlandiaprijs Scenario Ze is nog maar 22 jaar en kan zich nu al laureate van de Visser-Neerlandiaprijs noemen. De jury noemde haar inzending Magique Mécanique “een overdonderend visueel ensemble met sprookjesachtige scenes”. Wat heeft An de Gruyter daar nog aan toe te voegen? Waar gaat Magique Mécanique over? Magique Mécanique gaat over de goochelaar en uitvinder Bor, die met zijn tienerdochter Juul meereist met een circus. Juul wil weg uit het circus, maar komt in een coma terecht, waarna Bor een marionet van haar maakt en met haar optreedt. De andere bewoners van het circus hebben elk hun eigen mening over het optreden, waardoor er veel meer met Juul gebeurt dan er zou mogen gebeuren. Het hele verhaal is een metafoor voor de vader-dochterrelatie. Is dit je eerste scenario? Het is mijn eerste langspeelfilmscenario. Hoe lang heb je aan Magique Mécanique gewerkt? Twee jaar, waarvan één jaar behoorlijk intensief. Het duurde even voor ik mijn eigen personages kende; daar ben ik een paar keer op vastgelopen. Daarna ging het erg vlot. Het scenario zelf heb ik uitgeschreven op drie maanden. Heb je begeleiding gehad en van wie? Magique Mécanique was mijn afstudeerwerk en ik werd begeleid door de Nederlandse schrijver WillemJan Otten. Ik heb veel aan zijn begeleiding gehad. De gesprekken met Willem-Jan waren erg motiverend. Welk traject ga je verder volgen met het scenario? Een scenario is natuurlijk een werkdocument en ik zou heel graag hebben dat het verfilmd wordt.
Ik ben momenteel aan het uitzoeken in hoeverre dat mogelijk is, in hoeverre er interesse is. Het is en blijft de bedoeling om papier in beeld om te zetten en om uit het scenario een langspeelfilm te laten voortvloeien.
Jenny Bleijenberg
Zijn er al producenten geweest die belangstelling voor het scenario hebben getoond? Na de bekendmaking van de uitslag van de wedstrijd hebben meerdere filmmakers het scenario gevraagd. Momenteel ben ik met een producent in gesprek, maar dat is in zo’n prematuur stadium dat ik daarover nog niks kan zeggen. Heb je al een idee voor een nieuw scenario? Ja en nee: ik heb een schrift vol ideeën, maar er is nog geen enkel idee waar ik zelf volledig van overtuigd ben. Wat ga je met het prijzengeld doen? Tijd kopen om aan eigen projecten te kunnen werken.
Het ANV organiseerde voor de vierde maal een wedstrijd voor scenarioschrijvers en werkte hiervoor samen met het Netwerk Scenarioschrijvers en het Scenaristengilde. Er waren 34 inzendingen, waaruit de jury, bestaande uit Ruud van Gessel (voorzitter), Rik D’hiet en Dana Linssen, Magique Mécanique van An De Gruyter als winnaar koos. De prijs, bestaande uit een oorkonde en een bedrag van 10.000 euro, werd uitgereikt op 17 september 2015 op Film by the Sea. Voor de prijs waren ook genomineerd: Jan Van Dyck met Mijn leven als eskimo, Paul Govaerts met Koning der Belgen en Lies Van Grieken met De Leeuwen. Over deze alle uit Vlaanderen afkomstige deelnemers werd het prijzenbedrag van 5.000 euro verdeeld.
An De Gruyter komt uit Oostende en volgde in Brussel de opleiding Audiovisuele kunsten aan het Rits met afstu-
Op de uitreiking werden fragmenten vertoond van Rokjesdag, het winnende scenario 2013 van Eveline Hagenbeek, dat wordt verfilmd door Johan Nijenhuis. Nijenhuis regisseerde o.a. Verliefd op Ibiza en Toscaanse bruiloft, films die tot de Nederlandse filmhits van de afgelopen jaren behoren.
deerrichting Schrijven. Contact:
[email protected]. Jenny Bleijenberg is stafmedewerkster van het ANV. Contact:
[email protected].
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 39
ANV-NIEUWS
Frank Judo is de nieuwe secretaris van het ANV
Jong talent in de voetsporen van Anton van Wilderode Internationale poëziewedstrijd 2016 van start Er zijn veel genootschappen in Nederland en Vlaanderen die zich inzetten om de nalatenschap van overleden schrijvers te koesteren en blijvend bekend te maken. Voor de in 1998 overleden Vlaamse schrijver Anton van Wilderode (pseudoniem voor Cyriel Coupé) bestaat die behoefte ook. Zo is er de jaarlijkse herdenking bij zijn graf en een website waarop je iedere dag een nieuw gedicht kunt lezen en je kunt luisteren naar werk dat door de schrijver/ dichter zelf wordt voorgedragen. Bijzonder is, dat nog voor de dood van Anton van Wilderode en dus met zijn medeweten, de plannen zijn gesmeed voor een literair initiatief waarin zijn zorg voor de jeugd en interesse van diezelfde jeugd voor poëzie samenkomen. Er kwam een jaarlijkse internationale poëziewedstrijd, die inmiddels een respons kent van tussen de 700 en 1000 inzendingen van deelnemers tussen de 9 en 25 jaar. De ANV-regio Oost- en ZeeuwsVlaanderen is betrokken bij de organisatie. Op initiatief van het ANV en met steun van de afdeling Hulst van de Orde van den Prince werd in 2014 de bundel Jong talent in de voetsporen van Anton van Wilderode uitgegeven met alle winnende gedichten 1998-2013. Deze bundel is digitaal beschikbaar en is gratis verkrijgbaar bij het ANV.
Gedichten voor de editie van 2016 kunnen tot 1 mei 2016 worden ingestuurd.
Sinds 23 oktober 2015 is Frank Judo secretaris van het ANV. Frank Judo trad al in juni 2014 toe tot het bestuur, maar heeft de band met de vereniging dus nog wat steviger aangehaald. Losjes zat die band met het ANV trouwens niet. Eerder was Frank Judo redacteur van Neerlandia en had hij zitting in de commissie Visser-Neerlandiaprijzen. Frank Judo is advocaat in Brussel en hij is verbonden aan de Hoge Raad voor de Justitie. Verder is hij ook nog historicus en publiceerde hij met Stijn van de Perre De prijs van de scheiding en recent Belg en Bataaf: De wording van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
Een van de winnende gedichten van 2015:
Die kleine zomerse zon Ik droom al dagenlang van dat ene minuscule berichtje of die ene verlegen versregel die me als de mooiste muziek in de oren zou klinken. Die vier liefelijke lettergrepen. Die vier weelderige woorden. Soms denk ik bij mijzelf: Heb je mijn berichtje wel ontvangen? Is je belkrediet niet op? Die kleine gele tekstballon die zal schitteren net zoals de zomerse zon. Waarin staat met zwarte sierlijke letters: Ik ook van jou
Cato Verstraete Tweede jaar middelbaar onderwijs Sint-Jozef-Klein-Seminarie - Sint-Niklaas
Frank Judo Foto: Koen Broos
VERSCHIJNT 5 X PER JAAR: FEBRUARI, APRIL, JUNI, SEPTEMBER, NOVEMBER
Zin in cultuur? Neem dan een abonnement op Kunsttijdschrift Vlaanderen Het tweemaandelijkse algemene cultuurtijdschrift is met al 64 jaargangen op de teller een vaste waarde in het tijdschriftenlandschap. De rijk geïllustreerde themanummers gaan in 2016 in op: JUNI 2015 AFGIFTEKANTOOR
GENT X - P2A9294
- BELGIË € 10 -
EUROPESE UNIE
€ 14
VERSCHIJNT 5 X
KUNSTTIJDSCHRIFT
AFGIFTEKANTOOR
PER JAAR: FEBRUARI,
2015
APRIL, JUNI, SEPTEMBER
- BELGIË € 10 -
EUROPESE UNIE
€ 14
VERSCHIJNT 5 X
PER JAAR: FEBRUARI,
APRIL, JUNI, SEPTEMBER
EN NOVEMBER
• Simply present. Bert Danckaert (februari) • BE.tekenen (april) • Nieuwe nostalgie (juni) • Vlaamse boekenwereld op de kaart (september) • Kunst en wetenschap (november)
EN NOVEMBER
VLAANDEREN
JAARGANG 64, SEPTEMBER
GENT X - P2A9294
JAARGANG 64,
AFGIFTEKANTOO R GENT X - P2A9294
DE PERRE - JUNI 2015
VLAANDEREN
als bijen de honing
van het zichtbare
in de korven van
BAN VAN DE
het onzichtbare.’
R. M. Rilke
Vraag gerust via de website een kennismakingsnummer aan.
VERSCHIJNT 5 X
PER JAAR: FEBRUARI,
APRIL, JUNI, SEPTEMBER
. - APRIL 2015
BAL. ESTHETICA
spiegelbeelde ssay door Gerolf Van de Perre
355
€ 14
VAN HET VOETBAL.
354
- SEPTEMBER 2015
de bal In de ban van het voetbal Esthetica van
355
40 | Neerlandia 2015 - nr. 4
Volgend num mer: Beeldessay Ger olf Van de Perr e Muziektheate r vandaag
354
WWW.KUNSTTIJDSCHRIFTVLAANDEREN.BE
EN NOVEMBER
EATER VANDAAG
NR. 355 - IN DE
‘We verzamelen
EUROPESE UNIE
VLAANDEREN NR. 353 - MUZIEKTH
GEROLF VAN
Mis deze unieke publicaties niet en neem nu een jaarabonnement voor € 32 (in België), € 40 (EU-landen) of € 46 (buiten Europa).
- BELGIË € 10 -
KUNSTTIJDSCHRIFT
DESSAY DOOR
NR. 354 - SPIEGELBEEL
KUNSTTIJDSCHRIFT
Volgend num mer: In de ban van de bal Esthetica van het voetbal
APRIL 2015
353
WAT STAAT ER NOG MEER OP STAPEL: WWW.ANV.NL/AGENDA
advertentie
JAARGANG 64,
ANV-NIEUWS
De provincies in de verdrukking? Dat het provinciale bestuursniveau het niet bepaald onder de markt heeft, is niet onbekend. Sinds Klaartje Peters in 2008 haar enigszins iconoclastische boekje Het opgeblazen bestuur schreef, lijkt er alleen nog over provincies te kunnen worden gesproken in een sfeer van gewichtigdoenerij, verkwisting en imagocampagnes. Ook in Vlaanderen wordt dit discours gretig overgenomen, vaak met verwijzing naar het inspirerende voorbeeld uit Nederland. Bij nader toezien blijkt het Nederlandse voorbeeld in Vlaanderen echter niet zo goed bekend te zijn en wordt in Vlaanderen wel eens verwezen naar oplossingen die in Nederland al geruime tijd tot de categorie van de ‘slechte goede ideeën’ worden gerekend. Ook op dit terrein blijken Vlaanderen en Nederland elkaar dus niet zo goed te kennen, zodat het een excellent idee was van de landenafdeling Vlaanderen om op 5 september ll. een colloquium te wijden aan het bestuursniveau dat volgens de uitnodiging “ooit het gemeenschappelijk bestuurskader van de Lage Landen” was. Het historische perspectief kwam ook naar voren in de eerste uiteenzetting. Emeritus hoogleraar Hugo de Schepper illustreerde in zijn voordracht over de 17 provinciën hoe het getal zeventien eigenlijk niet als een exact-wiskundig concept moest worden beschouwd, maar wel als een door de
kerkvaders geïnspireerd symbool voor “een gezellige kleine groep”. Ook de voortdurende verwarring tussen de termen België, Nederland(en) en Vlaanderen om onze streken aan te duiden, werd door De Schepper in zijn historische context geplaatst. Nadat Jean-Pierre Rondas enkele bedenkingen had gemaakt bij een inmiddels enigszins vergeten politiek stormpje over mogelijke omdopen van de provincie Antwerpen tot Midden-Brabant, presenteerde de Gentse professor Tony Valcke zijn onderzoek over het mesoniveau in de bestuursorganisatie van onze landen. Hij deed dat duidelijk vanuit een vergelijkend perspectief, wat het mogelijk maakte ogenschijnlijk dramatische politieke en bestuurskundige overwegingen in hun context te plaatsen, en dus ook te relativeren. Raymond van Loock, directeur van de Vereniging van Vlaamse Provincies, ging vervolgens dieper in op de vergelijking tussen Nederland en Vlaanderen ten aanzien van het provinciale bestuursniveau. Volgens hem is niet zozeer de bestuursstructuur, dan wel de bestuurscultuur bepalend voor het verschil tussen beide landen als het over de provincies gaat. Hij vestigde ook de aandacht op de verhouding tussen de provincies en de andere vormen van lokaal bestuur, zoals de gemeente of allerhande vormen van intermediair bestuur, die in Vlaanderen welig tieren.
Nogal wat aanwezigen keken dan ook uit naar de stem uit het Noorden, in de persoon van Hub Hennekens, voormalig Staatsraad en emeritus hoogleraar van de universiteit Nijmegen. Hij wees op een aantal eigenaardigheden van de Nederlandse provincies, zoals de provinciale bundeling van lokale partijen en het sterke privaatrechtelijke optreden van de provincies, met name door participatie in nutsbedrijven. Tevens bepleitte hij een nieuwe visie op de verhouding tussen autonomie en medebewind, waarbij meer aandacht besteed dient te worden aan die laatste bestuursvorm. Zo bekeken hoeven de diverse bestuurslagen elkaar ook niet als concurrenten te beschouwen, maar kunnen zij steeds opnieuw een gepast evenwicht vinden in die moeilijke oefening die multi-level governance wordt genoemd. Als laatste spreker kwam Lodewijk de Witte, gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, aan het woord. Hij herinnerde aan het naar Europese normen jammerlijk lage aandeel van de Vlaamse lokale en provinciale besturen in de overheidsbesteding en kon niet nalaten even te ironiseren over de beweging die erin bestaat provinciale instanties te vervangen door centrale instanties, die dan wel op provinciaal niveau worden georganiseerd. Ook wees hij op het belang van goed werkende provincies voor kleinere gemeenten. Het is onmiskenbaar de verdienste van de landenafdeling Vlaanderen om als eerste het initiatief te hebben genomen om over dit thema een grensoverschrijdend maatschappelijk debat uit te lokken. Of een verder uit elkaar groeien van de bestuursorganisatie in Vlaanderen en Nederland bevorderlijk is voor samenwerking op andere terreinen, kan redelijkerwijze betwijfeld worden. Minstens verdient het aanbeveling samen na te denken over de uitdagingen die onze tijd voor het lokale en het intermediaire bestuur heeft. De discussie die op 5 september in Antwerpen is gevoerd, biedt hiervoor een mooie aanzet, die een vervolg verdient.
Frank Judo
De zeventien provinciën, Carte Generale des
17 Provinces des Pais Bas, Daniel de la Feuille, 1706 [bron: http://www.edward-wells.nl/catalogus/products_ pictures/large_3/2324.jpg]
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 41
KRONIEK
Kroniek
Tentoonstelling Op de vlucht! Museum Huis Doorn, 12 december 2015 – 28 augustus 2016 Wereldwijd zijn er circa zestig miljoen mensen op de vlucht. De toestroom van vluchtelingen naar Europa is groter dan ooit en er is een nijpend tekort aan opvangplaatsen. Met zo’n tekort wordt Nederland honderd jaar geleden ook geconfronteerd. Op 28 juli 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Nederland blijft tijdens de gehele oorlog neutraal, maar in het buurland België woedt een heftige strijd. Op doortocht naar Parijs valt Duitsland op 4 augustus 1914 België binnen. Vele Belgen slaan op de vlucht. In de tentoonstelling Op de vlucht wordt – aan hand van vijf thema’s – het huidige vluchtelingenvraagstuk gespiegeld aan de situatie van honderd jaar geleden. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen toen en nu? Kan de geschiedenis ons iets leren? 1 Bedreigd In het najaar ontvluchten Belgische burgers het oorlogsgeweld in eigen land. Oorlogen zijn nog altijd de belangrijkste reden waarom mensen vluchten. Maar er zijn nog legio andere redenen waarom mensen op de vlucht slaan, zoals natuurrampen of het risico te worden vervolgd vanwege ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of seksuele geaardheid. 2 Vlucht In de eerste maanden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog komen er circa 1 miljoen Belgische vluchtelingen naar Nederland, dat in 1914 een inwoneraantal kent van 6,3 miljoen. De Belgen komen met de trein, paard en wagen, de hondenkar, te fiets of te voet en leggen kleine afstanden af. De huidige vluchtelingen komen niet uit een buurland, maar uit verre streken. In overvolle, vaak gammele boten wagen ze de oversteek naar Spanje, Italië of Griekenland. Vervolgens reizen zij te voet, per trein of verstopt in vrachtwagens van grens naar grens. De meesten hebben niet meer bij zich dan een rugtas met wat kleding, hun diploma’s en een mobiele telefoon.
42 | Neerlandia 2015 - nr. 4
3 Noodopvang en registratie In 1914 vinden de Belgische vluchtelingen onderdak bij particulieren en worden ondergebracht in bedrijfspanden en openbare gebouwen. Van overheidswege wordt in september 1914 een centrale commissie opgericht die zich bezighoudt met de registratie, de huisvesting en de verspreiding van vluchtelingen over Nederland. De armlastigen worden ondergebracht in bewaakte opvangkampen (vluchtoorden). Tegenwoordig worden asielzoekers in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken opgevangen door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Tijdens hun asielprocedure verblijven ze in een asielzoekerscentrum. 4 Dagelijks leven De vluchtoorden zijn complete dorpen. Naast de slaap- en eetbarakken beschikt ieder vluchtoord over een eigen ziekenhuis, postkantoor en kerk. Om de orde te handhaven, moeten de bewoners zich aan een strak schema houden met vaste etenstijden en corveediensten. Overdag wordt er gewerkt in verschillende ateliers en werkplaatsen. Muziek-, toneel- en sportverenigingen zorgen voor de nodige ontspanning. De asielzoekerscentra van tegenwoordig komen in vele varianten voor. Sommige huizen in vakantieparken, voormalige kazernes of gevangenissen. Kamers in een asielzoekerscentrum worden gedeeld door meerdere personen of gezinnen. De bewoners nemen deel aan een Nederlandse taalcursus, maatschappijoriëntatie, computerlessen, sportactiviteiten en handenarbeid. De vluchtelingen organiseren hun eigen huishouden; zij doen boodschappen en koken zelf. Voor leerplichtige asielzoekers is er bij ieder AZC een school. 5 Welkom!? In augustus 1914 worden de Belgische vluchtelingen aanvankelijk met open armen ontvangen. Mede door de schaarste
Belgische vluchtelingen zijn te voet onderweg naar Nederland (Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven/fotograaf onbekend)
wordt echter duidelijk dat de Nederlandse gastvrijheid ook grenzen heeft. Zowel in de politiek als in de samenleving is anno 2015 een tweedeling zichtbaar als reactie op de komst van vluchtelingen: welkom versus niet welkom. Door verschillende landen in Zuidoost-Europa worden prikkeldraadversperringen gebouwd om nieuwe vluchtelingen tegen te houden. Die barrières roepen herinneringen op aan de Dodendraad, de prikkeldraadafzetting die in 1915 door de Duitsers werd aangebracht langs de gehele Nederlands-Belgische grens. Museum Huis Doorn, Langbroekerweg 10, 3941 MT Doorn
Cornelis van der Bas Conservator Huis Doorn
Lezersactie
De normale toegangsprijs voor het Paviljoen bedraagt 6 euro. Op vertoon van dit nummer van Neerlandia krijgen de bezoekers 3 euro (50%) korting. De korting is niet geldig in combinatie met andere kortingen of tarieven.
Contact:
[email protected]
KRONIEK
Leesbevordering Er is een Stichting Lezen in Nederland en een Stichting Lezen in Vlaanderen. Het zijn twee organisaties die onafhankelijk van elkaar bestaan. Ze werken ook samen, bijvoorbeeld voor de tweejaarlijkse scriptieprijs op het gebied van leesbevordering. In Nederland wordt jaarlijks een maand lang Nederland leest georganiseerd, niet door de Stichting Lezen, maar door de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse boek (CPNB). Scholen en bibliotheken organiseren activiteiten, er is een schrijfwedstrijd en via bibliotheken wordt een gratis boek uitgedeeld. Nederlanders lezen dus
een maand lang hetzelfde boek. De tiende editie was in november. Als gratis boek was gekozen voor een bundel met veertig verhalen van Nederlandse en Vlaamse schrijvers, samengesteld door A.L. Snijders.
Vlamingen, dat komt in de richting, maar is wat aan de lange kant. Dan wellicht beter dit: Iedereen leest. Dat is kort, krachtig en duidelijk. In Vlaanderen leest iedereen, in Nederland leest iedereen.
Het zou het onderzoeken waard zijn of de campagne Nederland leest ook met en ook in Vlaanderen kan worden gehouden. Als het ooit zover komt, dan dekt de naam Nederland leest natuurlijk niet meer de lading. Wat zou kunnen: Nederland en Vlaanderen lezen, maar dat is niet echt een pakkende titel. Hetzelfde boek voor Nederlanders en
Maar helaas, die naam is niet meer vrij. Want sinds kort heet de Stichting Lezen in Vlaanderen Iedereen Leest. Met die naam wil deze leesbevorderingsorganisatie haar toekomstige opdracht nog meer kracht bijzetten: “méér mensen goesting doen krijgen in lezen”. Een mooie missie, maar verwarrend is het wel.
Beeld van Willem van Oranje onthuld in Parijs In de rue de Lille in Parijs (VIIe arrondissement) is in het 18e-eeuwse Hôtel Turgot de Fondation Custodia gevestigd. (Custodia is Latijn voor ‘bewaking’). Deze fundatie heeft als taken: het beheer van de collectie Frits Lugt, het daarmee samenhangend wetenschappelijk onderzoek, het uitgeven van publicaties en de organisatie van tentoonstellingen. Frits Lugt was een Nederlandse kunstverzamelaar en grondlegger van het Institut Néerlandais. In de tuin van de Fondation Custodia werd op 26 september 2015 een beeld van Willem van Oranje onthuld van de Nederlandse beeldhouwer Jet Schepp. Opdrachtgever was de Willem de Eerste Herinneringsstichting. De stichting is in 1999 opgericht als laatste wilsbeschikking van de Hagenaar Edgar Nordlohne, die gefascineerd was door de figuur van Willem van Oranje. De Groningse emeritus hoogleraar Coen Tamse is de huidige voorzitter van de stichting. We kennen de stichting vooral van het drie meter hoge standbeeld van Willem van Oranje achter het Koninklijk Museum van Schone Kunsten in Antwerpen, waar de Vader des Vaderlands staat naast Marnix van Sint-Aldegonde, de vermoedelijke auteur van het Wilhelmus. Rond de beelden staan zeventien zuilen die symbool staan voor de Zeventien Provinciën. De Willem de Eerste Herinneringsstichting is ook initiatiefnemer van de koninklijke beeldengalerij van Willem van Oranje tot Willem-Alexander, die sinds kort te zien is in de Raad van State in Den Haag. In een interview met
de Volkskrant van 19 november 2015 zegt Coen Tamse: “De actualiteit van Willem schuilt niet in een platitude als Vader des Vaderlands. Dat is 19e-eeuws. Het gaat om de waarden waarvoor hij stond: vrijheid en verdraagzaamheid. Die zijn, in deze tijden met IS, relevanter dan ooit.” Liberté & Tolé-
Op 26 september 2015 werd dit beeld van Willem van Oranje onthuld in de tuin van de Fondation Custodia in Parijs. Fondation Custodia, Collection Frits Lugt, Paris / foto Phil Event
rance staat ook op de sokkel van de in brons gegoten beeltenis in de tuin van Parijs.
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 43
KRONIEK
Vlaanderen en Nederland zijn één van hart Toppolitici maken een foto Doe ons ook eens een cliché. In Nederland is een staande ovatie meer regel dan uitzondering. Vlamingen zijn hierin terughoudender. Iets moet wel heel erg goed zijn, wil de Vlaming tijdens het applaus gaan staan. Het overkwam Mark Rutte. Mark Rutte: onze vriendschap is groeiende Het Vlaams Parlement wil regeringsleiders uitnodigen om in het parlement te komen spreken. Nederland mocht de spits afbijten. Dat gebeurde op 15 oktober 2015. De Nederlandse minister-president maakte er geen plichtmatig ceremonieel gebeuren van. Integendeel. De handelsmissie die Mark Rutte samen met zijn collega Geert Bourgeois kort daarvoor naar Atlanta had gemaakt, moet ongetwijfeld een klik hebben gegeven tussen de twee. Mark Rutte bracht een positieve en inhoudelijk goede speech, en hij sprak als historicus over de gemeenschappelijke periodes uit de geschiedenis. Zijn enthousiasme en humor waren aanstekelijk, waardoor het ‘typisch Nederlands’ gezellig werd in De Schelp. Hij werd ervoor beloond met een staande ovatie. Mark Rutte volgt de Vlaamse en Belgische politiek op de voet en kijkt daarvoor regelmatig naar de Vlaamse televisie. Er zijn verschillen tussen Nederland en Vlaanderen, maar het uitvergroten ervan doet onrecht aan de goede onderlinge relatie. Er zijn veel voorbeelden waaruit deze goede relatie blijkt. Samen gastland op de Frankfurter Buchmesse in 2016, het verdrag voor de nieuwe zeesluis in Terneuzen, de gezamenlijke handelsmissies, de samenwerking van de havens van Antwerpen en Rotterdam. Mark Rutte beveelt aan om de infrastructurele netwerken naar het gezamenlijke achterland nog beter op elkaar te laten aansluiten. Rutte noemde ook de vervlechting van belangrijke economische factoren en de kruisbestuiving die niet beperkt blijft tot bedrijven die over de grens actief zijn. Aandacht schonk hij ook aan de duizenden mensen in de regio’s die dagelijks de grens overgaan voor hun
Op 15 oktober 2015 bezoekt Mark Rutte, ministerpresident van Nederland, het Vlaams Parlement. Op de foto: Vlaams minister-president Geert Bourgeois houdt de repliek. © Julia M. Free
44 | Neerlandia 2015 - nr. 4
werk. De Nederlandse minister-president gaf toe dat daarbij nog veel problemen bestaan. Er moet gewerkt worden aan automatische diploma-erkenning, afstemming van onderwijsprogramma’s in het beroepsonderwijs, samenwerking tussen uitzendbureaus en andere arbeidsbemiddelaars. De premier noemde ook het belang van de samenwerking in het kader van Europa. Mark Rutte sprak van een vriendschap die groeiende is, die de verwachting wekt dat de gezamenlijke toekomst nog veel goeds gaat brengen. Geert Bourgeois: we moeten elkaar beter leren kennen Niet lang na het optreden van Mark Rutte in het Vlaams Parlement werd de Vlaamse minister-president Geert Bourgeois op 20 oktober 2015 uitgebreid geïnterviewd door Diana Matroos voor de Nederlandse nieuwszender BNR. Bourgeois zette uiteen waarom de Vlaams-Nederlandse handelsmissies zo belangrijk zijn. Op de
eerste plaats leren Nederlandse en Vlaamse bedrijven elkaar kennen. Wereldwijd is er een bikkelharde economische concurrentie. Daarom is het belangrijk om sectoren te kiezen waar je elkaars ‘conculega’ kunt zijn in plaats van elkaars concurrent. Zo kunnen Nederland en Vlaanderen elkaar versterken en clusters vormen. De opgedane contacten moeten uiteindelijk resulteren in contracten. Nederland en Vlaanderen zijn een stipje op de wereldbol, maar vormen wel de toegangspoort tot de Europese Unie. Een wens van Geert Bourgeois is dat kranten gaan samenwerken. Dat zou heel goed kunnen op het vlak van Europees en buitenlands beleid. Ook een gezamenlijke boekenbijlage is een optie, zodat Nederland en Vlaanderen beter op de hoogte zijn van elkaars boekenmarkten en auteurs. Het Benelux-parlement heeft voor Nederland en Vlaanderen een meerwaarde omdat het gemakkelijker is daar het voortouw te nemen dan in de Europese Unie. Bourgeois noemde het een gebrek aan diepgang dat kwaliteitskranten schreven dat hij tijdens de handelsmissie in de schaduw stond van zijn collega Mark Rutte. De missie is in partnerschap en gelijkwaardigheid volbracht.
KRONIEK
Anouchka van Miltenburg (links) en Jan Peumans (rechts) spreken op 27 december 2015 het publiek toe in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent.
Het gerucht dat Vlaanderen de toestroom van Nederlandse studenten zat is, ontkende hij. Wel herinnerde hij aan het herenakkoord dat in het verleden in dit kader is gesloten om het Nederlands onderwijs in het buitenland niet te laten verdwijnen. Tijdens de laatste handelsmissie vroegen ouders, leraren en kinderen om niet te bezuinigen op de Nederlandse lessen in het buitenland. Het gaat vaak om kinderen die na vier jaar weer terugkeren naar het land van oorsprong. En zelfs als dat niet het geval is, blijft het Nederlands als thuistaal belangrijk. Bourgeois vindt het verder belangrijk dat Nederlanders en Vlamingen elkaar goed leren kennen. Als voorbeeld noemde hij dat veel Nederlanders niet op de hoogte zijn van de staatsstructuur in België en de autonomie van Vlaanderen. Anouchka van Miltenburg: België en Nederland zijn als twee magneten Ook de voorzitter van de Tweede Kamer maakte een foto van de Vlaams-Nederlandse betrekkingen. Ze was samen met haar collega Jan Peumans te gast bij de slotlezing van het project 200 jaar Verenigd Koninkrijk der Nederlanden op 27 september 2015 in Gent. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn België en Nederland intensiever met elkaar gaan samenwerken. In Benelux-verband, in de E.E.G en nu in Europese Unie. Nederland en België zijn het niet altijd met elkaar eens. In 2013 liet de Tweede Kamer zich kritisch uit over de
Benelux en er is verschil in visie over de toekomst van de Europese Unie, waarover België traditioneel veel federaler denkt dan Nederland. Maar Nederland en België hebben veel gemeen. Beide landen hechten grote waarde aan een vrije, open en tolerante samenleving en maken zich sterk voor fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting, onafhankelijke rechtspraak en het gelijkheidsbeginsel. Anouchka van Miltenburg verwees ook naar de praktische zaken die Nederland en België delen. Nederlanders gaan in België naar de tandarts en dokter, Belgen bekleden topposities in het Nederlandse medialandschap. Voor veel Nederlanders ligt Antwerpen dichtbij en in de wachtrijen bij de Efteling hoor je regelmatig de Vlaamse tongval. “Kortom, België en Nederland zijn als twee magneten. Liggen ze verkeerd, dan duwen ze elkaar weg, maar draai je ze goed, dan houden zij elkaar stevig vast.” Jan Peumans: Vlaanderen en Nederland zijn één van hart De voorzitter van het Vlaams Parlement Jan Peumans is geboren in Maastricht, als zoon van een Belgische vader en Nederlandse moeder. Hij kent Maastricht dan ook goed. In het weekend komen veel Belgen er winkelen en doordeweeks zijn er veel Belgische studenten te vinden. Dit jaar studeren meer dan 1000 Belgische studenten aan de Universiteit Maastricht, waar de Belg Luc Soete rector magnificus is. Jan Peumans vond zijn eerste baan in Sittard. Hij weet dus uit ervaring dat het niet moei-
lijk is voor Nederlanders en Vlamingen om samen te werken. Een hoogtepunt in de structurele samenwerking is de tweejaarlijkse topontmoeting van beide ministerspresidenten. Tijdens de Oesterpartij, een jaarlijkse overlegdag in Middelburg, staan vooral synergieën tussen de havens van Rotterdam, Antwerpen en Gent op de agenda. Jan Peumans onthulde de nieuwe koers voor het cultureel verdrag. In plaats van veel gewicht te geven aan de Commissie die het verdrag moest honoreren, zullen de middelen voortaan besteed worden om Vlaanderen en Nederland gezamenlijk te presenteren aan anderen, voor de eerste maal op de Buchmesse 2016. De voorzitter noemde ook sport als voorbeeld en verwees naar het Europese kampioenschap volleybal voor vrouwen, dat in 2015 in Nederland en België plaatsvond. De vele projecten die in het kader van het jaar van BesteBuren worden georganiseerd, ontspruiten niet aan het brein van denktanks of ministerieel opgelegde quota, maar zij zijn het gevolg van een gemeenschappelijke volksaard. Tot slot herdacht Jan Peumans Thé Lau. Voor het campagnelied voor de Kom op tegen Kanker kwam heel Vlaanderen op natuurlijke wijze uit bij de Nederlandse zanger. “Zijn teksten kwamen uit het diepst van zijn Nederlandse hart. Zijn muziek trof ons midden in onze Vlaamse harten. We waren één in ontroering, maar de verklaring is simpel: Vlaanderen en Nederland zijn één van hart.”
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 45
KRONIEK
Nieuwe Nederlandse ambassadeur in België Maryem van den Heuvel is Henne Schuwer opgevolgd als de Nederlandse ambassadeur in België. Maryem van den Heuvel volgde aan de Universiteit van Nijmegen de studies Midden-Oosten, Arabisch en Filosofie. Na een korte periode werkzaam geweest te zijn in het bedrijfsleven in Caïro, volgde ze de opleiding diplomatieke dienst, waarna een carrière volgde bij het ministerie van Buitenlandse zaken in diverse functies bij o.a. de Nederlandse ambassade in Parijs en de Europese Commissie. “De nieuwe Ambassadeur zal zich inzetten voor het voortzetten en het versterken van de goede betrekkingen tussen België en Nederland. Ze beschouwt het als een voorrecht de belangen van Nederland en Nederlanders in België te mogen behartigen.” berichtte de ambassade op haar Facebookpagina.
Maryem van den Heuvel als gast bij het ANV in Gent Foto: Jo van Roeselaere
Spoorverbinding België-Nederland Gelukkig rijdt er weer ieder uur een trein tussen Amsterdam en Brussel. En het gaat prima. Hij doet er wat langer over om in Brussel te raken omdat hij extra stops heeft, namelijk in Antwerpen-Berchem en Brussel-Nationaal-Luchthaven. In BrusselNationaal-Luchthaven is een goede aanslui-
ting geregeld voor de trein naar Gent. Slecht geregeld is dat de stoptrein RoosendaalAntwerpen en ook Antwerpen-Roosendaal vlak na de Benelux-trein vertrekt. De laatste treinen vertrekken vroeg. Er zijn plannen om de Benelux-trein over het hsl-spoor over Breda te laten rijden. Dat heeft tot gevolg
dat Den Haag, Dordrecht en Roosendaal geschrapt worden uit de route en dat er geen aansluiting meer is vanuit Zeeland. De Nederlandse en Vlaamse reizigersverenigingen eisen nu dat de intercity uit Antwerpen, die Essen als eindstation heeft, wordt doorgetrokken naar Roosendaal.
Nu verkrijgbaar bij het ANV: een dvd over de eedaflegging van Willem I
“Deze dvd vormt dan een uitstekende introductie op de beginperiode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden” - Els Witte.
46 | Neerlandia 2015 - nr. 4
advertentie
Op 21 september 1815 legde Willem I in Brussel de eed af voor het koningschap van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Joseph Denis Odevaere maakte een groots schilderij van die eedaflegging. Het schilderij staat centraal in een documentaire, die Stuiter Media over de beginperiode van Willem I als koning maakte. De documentaire is als dvd verkrijgbaar bij het ANV voor 10 euro.
RECENSIES
Recensies
Het Nederlands in gevaar? “Aan allen wie het Nederlands ter harte gaat”: Cor van Bree richt zich in achttien hoofdstukken op een breed publiek. Een greep uit de onderwerpen: spelling, natuurlijk. Van Bree legt goed uit en relativeert prettig: er wordt namelijk helemaal niet zo veel aan de spelling ‘geknutseld’. En een vooruitstrevend standpunt: “Iemand kan, in woordkeus en grammatica, een prachtige tekst maken en toch voortdurend tegen de spelling zondigen, wat betreft taalgebruik wordt de tekst er niet minder prachtig om … spelfouten zijn geen taalfouten.” In hoofdstuk 15 beweert hij zelfs dat taalfouten niet bestaan. Een verademing in een tijd dat lachen om spelfouten voor sommigen een dagtaak lijkt. Bijna alle ‘Nederlandse’ woorden zijn leenwoorden, verduidelijkt Van Bree in een mooi hoofdstuk over ontlening. Soms is lenen overbodig: waarom kids gebruiken als je ook kinderen hebt? De invloed van andere culturen zie je in woorden als yoga (Oudindisch) en ombudsman (Zweeds). Veel nieuwe woorden komen uit het Engels, maar vaak is er ook een vertaalde vorm: touchscreen heet ook aanraakscherm. Hoofdstuk 8 Waar komen onze woorden vandaan? is wat opsommerig, maar bevat een prachtig overzicht van taalfamilies. Volgens Van Bree organiseert de etymologie woordreünies, want “ze brengt woorden uit verschillende talen met elkaar in verband”. Mooi. In Etymologie als cultuurgeschiedenis beschrijft hij dat weduwe en bruid er eerder waren dan weduwnaar en bruidegom. Kennelijk is de vrouw alleen belangrijk op het moment dat ze haar man huwt en haar man verliest, merkte een docente hierover ooit verbitterd op. Bij andere persoonsnamen is het namelijk andersom: lerares komt van leraar. Als je populairwetenschappelijk schrijft, moet je uitkijken met sommige onderwerpen: naamvalsystemen en klankwetveranderingen bijvoorbeeld. Voor taalkundigen is de ablaut in het Proto-Indo-Europees begrijpelijk én interessant, voor een breed publiek minder. Van Bree haalt vaak andere talen aan: bij een uitleg over perfectieve en imperfectieve werkwoorden betrekt hij bijvoorbeeld het Pools. Van Bree is er zich van bewust dat hij niet te gedetailleerd kan uitweiden, maar kiest er vervolgens voor iets tóch kort te noemen. Riskant: het komt al snel over als Harry Mulischachtig kennis etaleren. Doodzonde, vooral omdat Van Bree bij uitstek niet zo iemand is, maar juist bekendstaat om zijn grote kennis én bescheidenheid.
Drie hoofdstukken hebben dezelfde titel, maar een andere invalshoek. Het openingshoofdstuk Het Nederlands in gevaar? (1) gaat over de rol van het Engels. Van Bree is hier wat ongenuanceerd: zo zou Engels als voertaal op de universiteit niet zo’n probleem zijn bij de bètavakken, want daarin spelen vooral formules en grafieken een belangrijke rol. Hij geeft wel toe dat ook bij deze vakken het gewone woord belangrijk blijft. Van Bree besluit hier met een lijst actiepunten. Ook vallen zinnen op als “als zwakkere taal verdient het Nederlands bescherming!” (met uitroepteken). Bij zo’n begin denk je gelijk aan een opiniërend taalboek, terwijl de meeste hoofdstukken informatief zijn. In het voorwoord kondigt Van Bree wel netjes aan dat je ieder hoofdstuk los van de andere kunt lezen en dat er soms wat overlap is.
Vivien Waszink
De inhoud is interessant en divers, maar het boek is onsamenhangend opgezet. Een thematische opzet was beter geweest, bijvoorbeeld in de thema’s taalgeschiedenis, taalvariatie en taalkritiek. De hoofdstukopbouw is vaak rommelig: soms is er een conclusie, vaak ontbreekt die. Soms is er een slot, waarvan de inhoud per hoofdstuk verschilt. Af en toe zijn er kaders met extra uitleg, maar niet stelselmatig: ze duiken vrij plotseling op en variëren in lengte. Soms gebruikt Van Bree een – vrij schoolse – puntsgewijze uitwerking, voorafgegaan door formuleringen als “Zie de hieronder staande redenen”. Van Bree heeft geprobeerd niet te geleerd en ingewikkeld te schrijven: dat is gelukt, maar de stijl is grillig: “Het volgende citaat … moge een en ander nog eens verduidelijken” is erg formeel, en “maar ja, ik ben taalkundige maar ik ben daarnaast ook maar ‘een gewoon mens’ (gelukkig maar)” juist niet. Van Bree vertelt veel anekdotes: sympathiek dat hij toegeeft dat hij zelf soms ook spelfouten maakt, een dt-fout zelfs, maar ergernissen over telefoneren in de trein en scrabble spelen op een houten bord plaatsen hem onbedoeld in een bepaald hokje, terwijl Van Bree juist moderne taalopvattingen heeft. Het Nederlands in gevaar? had er met een betere (eind)redactie en een evenwichtiger opbouw anders uitgezien. De titel doet denken aan een boek van een taalactivist, terwijl het eerder een bundeling onderzoeken is. “Het laatste hoofdstuk over de avonturen van een dialectonderzoeker kan als een toegift worden beschouwd”, besluit Van Bree. Een andere titel had al geholpen: The Very Best of Cor van Bree bijvoorbeeld. Of, als dat te Engels is, De Dikke Van Bree.
Cor van Bree, Het Nederlands in gevaar? en andere prangende taalkwesties, Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv, Houten – Antwerpen, 2014, ISBN 978 90 00 32221 3, 352 pp. Prijs: € 21,45.
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 47
RECENSIES
Heilzame confrontatie met de gouden eeuw Ludo Beheydt Université catholique de Louvain
Junko Aono, Confronting the Golden Age: Imitation and Innovation in Dutch Genre Painting 1680-1750, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2015, ISBN 978 90 8964 568 5, 230 pp. Prijs: € 99,-.
Soms vergt het de ogen van een buitenstaander om de eigenheid van een cultuur te herkennen en te erkennen. Dat geldt heel expliciet voor de Nederlandse kunst van de gouden eeuw. Nederlandse kunsthistorici waren niet zo happig om de identiteit van de Nederlandse kunst te erkennen. Eddy de Jongh bijvoorbeeld proclameerde nogal apodictisch dat er niet zoiets is als Dutch art van de zeventiende eeuw. Gelukkig is er ook een buitenwacht van buitenlandse experts als Simon Schama, Svetlana Alpers en Christopher Brown, die, ondanks de ontkenning van nukkige Nederlandse collega’s, met subtiele deskundigheid het heel aparte karakter van de Nederlandse kunst blootleggen en – vooral – laten zien. In dit rijtje schaart zich nu ook de Japanse kunsthistorica Junko Aono met haar boek Confronting the Golden Age over de navolging van de Leidse fijnschilders in de late zeventiende en de vroege achttiende eeuw. Dit boek is om twee redenen bijzonder interessant. In de eerste plaats biedt het een te lang uitgebleven herwaardering van de Nederlandse kunst van de 18e eeuw en in de tweede plaats toont het empirisch aan hoe identiteit in de kunst een dynamisch proces is van een vruchtbare dialectiek tussen behoud en verandering. Confronting the Golden Age gaat over navolging en vernieuwing in de Nederlandse genrekunst in de periode 1680-1750. Genrekunst is die zeer Nederlandse specialiteit van voorstellingen uit het dagelijkse leven die in de 17e eeuw zeer snel opgeld deed. Vooral de Leidse fijnschilders Gerard Dou, Frans van Mieris en Gerard Terborch hebben de genreschilderkunst tot een enigmatische perfectie verheven. Op kleine paneeltjes kregen we uiterst nauwkeurige binnenhuistaferelen van lezende of musicerende dames, van bedrijvige keukenmeiden, van drinkende herberg- of bordeelgasten. Deze genrevoor-
stellingen blinken uit door een bijzonder verfijnde techniek, een perfecte weergave van materialen en een emailachtige gladheid van het schilderoppervlak. Het is vooral Gerard Dou die hierin de aanzet gegeven heeft en Junko Aono toont aan dat zijn werk een onvoorstelbare impact gehad heeft op de schilderkunst van de late 17e en de vroege 18e eeuw. Bepaalde motieven, thema’s, composities die Dou zo succesrijk introduceerde, werden eindeloos herhaald tot ze, als een bijna vaste formule, de Nederlandse kunst een opvallende identiteit verleenden. Door het reproduceren van de gouden eeuw werd de Nederlandse identiteit van de kunst onmiskenbaar gecontinueerd. En dat proces documenteert Aono onweerlegbaar nauwgezet. Wat zij hier voor de genrekunst doet, zou mijns inziens ook moeiteloos voor de landschapskunst en de stillevenkunst herhaald kunnen worden. De 18e eeuw wordt nog te vaak beschouwd als een eeuw van neergang, waarin het Franse classicisme en de rococo de Hollandse eigenheid in het gedrang brachten. Maar Aono laat zien hoe in de classicistische navolging het veelgevraagde genrestuk de onbehouwen personages idealiseerde tot sierlijke maagden en elegante jongelingen. Op die manier werd met behoud van identiteit het genrestuk toch vernieuwd. Die 18e-eeuwse tijdsgebonden imitaties en emulaties belandden jammer genoeg veel te vaak in de depots van de musea, zodat het vertekende beeld van neergang en vreemde overwoekering kon ontstaan. Aono’s overvloedig geïllustreerde en gedocumenteerde boek overtuigt de lezer van de vergeten en verwaarloosde kwaliteit van het genrestuk, ook na de gouden eeuw. Vooral echter toont het aan hoe in een permanent proces van navolging en vernieuwing van populaire onderwerpen, composities en technieken een artistieke identiteit wordt gecreëerd.
Beter een goede buur dan een verre vriend Marinel Gerritsen Emeritus hoogleraar Interculturele Communicatie Radboud Universiteit Nijmegen
Nederland-België: Met die buren heb je geen vrienden nodig is een uitgebreide en geactualiseerde editie van België-Nederland: Verschil moet er zijn, dat in 2005 verscheen van de hand van dezelfde auteur, Paul Wouters. Hij woonde toen in Nederland en bekeek de verschillen tussen België en Nederland door de bril van een Belg. Inmiddels is Paul Wouters na dertig jaar teruggekeerd naar België en merkt hij dat Belgen hem ervaren als ‘nen Hollander’. Overigens schetst hij zichzelf in het laatste hoofdstuk als een Belg: “Ik ben een barbaar [MG, zijn aanduiding voor Belg in dit hoofdstuk] in ’t diepst van mijn gedachten” (blz. 215). Uit een aantal andere opmerkingen blijkt eveneens dat Wouters nog steeds een Vlaming in hart en nieren
48 | Neerlandia 2015 - nr. 4
is: “In tegenstelling met wat je normaal zou kunnen verwachten, blazen mensen onder aan de ladder vaak het hoogst van de toren” (blz. 17) en “Specialisten zeggen wat kinderen zouden moeten lezen, de elite bepaalt het aspiratieniveau. En zo hoort het ook, zou ik zeggen, als het gaat om goed smaak” (blz. 34). Nederland-België is voor Wouters de terugwedstrijd van zijn boek België-Nederland van een decennium geleden. De acht hoofdstukken uit het boek van 2005 zijn geactualiseerd en uitgebreid. Veel van het goede uit het vorige boek is gebleven, bijvoorbeeld de grafiek die de verschillende historische ontwikkelingen van Vlaanderen, Wallonië en Nederland weergeeft (blz. 92) en die
RECENSIES
mooi illustreert hoe het komt dat Vlaanderen en Nederland qua cultuur zo van elkaar verschillen. Drie nieuwe hoofdstukken zijn toegevoegd. Een nieuw hoofdstuk is gewijd aan de grensincidenten in het Belgische BaarleHertog en het Nederlandse Baarle-Nassau. Op basis van onder andere interviews met de burgemeesters van deze plaatsen wordt beschreven tot welke organisatorische en financiële problemen en – gelukkig ook – humoristische incidenten, de gedwongen samenwerking tussen deze gemeentes leidt. Het tweede nieuwe hoofdstuk geeft op basis van een interview met een jurist die zowel in België als in Nederland werkt, een overzicht van de verschillen en overeenkomsten in rechtsstelsel tussen beide landen. Hoewel beide rechtsstelsels gebaseerd zijn op de Code Napoléon, is het huidige Belgische rechtsstelsel veel ingewikkelder dan het Nederlandse. Het laatste nieuwe hoofdstuk gaat over samenwerken tussen Belgen en Nederlanders en met name over het verschil in leiding geven. Op basis van zijn ervaringen met interculturele trainingen voor Belgen en Nederlanders en op basis van eigen onderzoek tijdens deze trainingen zet Wouters uiteen in welke opzichten Belgen en Nederlanders van elkaar verschillen. Hij geeft op blz. 188-190 een mooie checklist van verschillen waar Nederlandse managers die met Belgen moeten werken, en Belgische managers die met Nederlanders moeten werken, op verdacht moeten zijn. Mocht de lezer geen tijd hebben het hele boek te lezen, dan adviseer ik toch in elk geval dit laatste hoofdstuk te lezen. Kennis is immers macht. Jammer is wel dat Wouters weinig handreikingen geeft hoe met de verschillen om te gaan en hoe uit de verschillen in Belgisch-Nederlandse samenwerking synergie gehaald kan worden. In de inleiding van het boek waarschuwt de auteur de lezer dat het niet zijn bedoeling is geweest een wetenschappelijke traktaat te schrijven, dat hij niet streeft naar volledigheid en objectiviteit en evenmin een rechtlijnig verhaal heeft willen schrijven: “Ik beeld mij in dat de lezer ’s avonds voor het slapengaan deze bladzijden tot zich neemt, bij het licht van een schemerlamp. Zo’n boekje, dat onder die omstandigheden genietbaar is, heb ik willen maken” (p. 10). Met zo’n stellingname neemt hij de recensent natuurlijk al behoorlijk wat wind uit de zeilen. Ik moet bekennen dat ik het boek niet in de geschetste omstandigheden heb gelezen, maar overdag, achter
mijn bureau met papier en pen bij de hand om aantekeningen te maken. Het moge de auteur troosten dat zijn boek ook onder die omstandigheden genietbaar is, zelfs voor een geboren en getogen Nederlander. Het leest als een trein en staat vol met leuke anekdotes en interessante waarnemingen. De lijn van het boek is inderdaad onduidelijk, maar dat deert de Nederlander met zijn lagecontextcultuur waarschijnlijk meer dan de Belg met zijn hoge context. Paul Wouters is erudiet en dat blijkt uit de passages waarin hij ideeën en theorieën van personen als de Toqueville, Freud, Nietzsche, Rusell, Van Milete, Aristoteles, Camus, Durkheim op de een of andere manier in verband brengt met Nederland of België. Ook blijkt zijn eruditie uit zijn interpretaties, bijvoorbeeld hoe cultuurverschillen tussen België en Nederland in de kunst tot uitdrukking komen (blz. 27-29) of dat heteroseksuele mannen in de exploratiefase beter in Nederland een vrouw kunnen zoeken, maar uiteindelijk waarschijnlijk beter af zijn met een Belgische vrouw (blz. 16), al rieken deze interpretaties soms naar hineininterpretieren. Hoewel de auteur geen theoretisch traktaat heeft willen schrijven, schuwt hij theorieën niet. Zo wordt aandacht besteed aan de theorie over cultuurverschillen van Geert Hofstede. Helaas gaat hij wel uit van een verouderd model, de waarde indulgence-restraint wordt bijvoorbeeld niet besproken. Ook theorieën over verschillen in waarden van anderen komen niet aan de orde. Dat is jammer, want het had de lezer makkelijker gemaakt om greep te krijgen aan de vloed van informatie die over hem heen wordt gestort. Zo zou het verhaal van de Belgische politiebeambte die de vergunning toch meteen afgeeft, al is er officieel een wachttijd van vijf dagen, helderder worden als dat in het licht werd gezien van het verschil tussen België en Nederland op de waarde universalisme versus particularisme (Fons Trompenaars). De Nederlander is meer universalistisch (“Je handelt naar de letter van de wet”) en de Belg is meer particularistisch (“Je handelt in de geest van de wet”). Kortom Nederland-België is een prettig te lezen boek, waarin de auteur veel van zichzelf blootgeeft. Lezers die het boek onder de door Paul Wouters gewenste omstandigheden lezen, zullen met name heerlijk slapen op de erudiete uitweidingen.
Paul Wouters, NederlandBelgië: Met die buren heb je geen vrienden nodig, Lemniscaat, Rotterdam, 2015, ISBN 978 90 477 0685 4, paperback, 224 pp. Prijs: € 16,50.
Een zeer onbeschaafd woordenboek Neerlandia is een net tijdschrift. Vieze woorden worden niet door de redactie getolereerd. De recensent die voor zo’n tijdschrift een woordenboek vol met vieze woorden moet bespreken, staat voor een grote uitdaging. Met enig schaamrood moet de recensent echter bekennen, dat hij zo’n woordenboek met ple-
Dick Wortel
zier heeft bekeken, al zou hij dat natuurlijk nooit in de redactievergadering toegeven. Vieze woorden zijn altijd een probleem geweest voor lexicografen. Matthias de Vries, die het Woordenboek der Nederlandsche Taal initieerde, moest niets van
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 49
RECENSIES
obscene woorden in zijn woordenboek hebben. Hij wilde slechts de schoonheid en de rijkdom van de Nederlandse woordenschat beschrijven. Daar hoorde de ruwe taal van het volk niet bij. De generatie redacteuren na De Vries veranderde dat standpunt. Obscene woorden mochten wel worden opgenomen, als dat wetenschappelijk verantwoord was en als het woord van het label obsc. was voorzien. Redacteur G.J. Boekenoogen legde in het begin van de vorige eeuw zelfs een verzameling aan van erotische woorden. Zijn Lexicon Eroticum, zorgvuldig opgeborgen in een van een stevig slot voorziene metalen kast, mocht alleen door oudere assistenten worden geraadpleegd, totdat WNT-redacteur Hans Heestermans de collectie van Boekenoogen in 1977 uitgaf in zijn Erotisch Woordenboek. In de WNT-delen van, laten we zeggen, na 1970 werden woorden uit de rafelranden van de taal gewoon, zonder een stigmatiserend label, opgenomen. Het Erotisch Woordenboek van Hans Heestermans verscheen in een periode, de revolutionaire jaren zeventig en tachtig, waarin veel van dit soort woordenboekjes verschenen, die bestemd waren voor het brede publiek. In 1972 verscheen het Bargoens Woordenboek van Enno Endt, twee jaar later al met een tweede druk. Het Nationaal Scheldwoordenboek door Kristiaan Laps verscheen in 1984, in 1989 Luilebol, het Nederlands Scheldwoordenboek van Heestermans, in 1988 een Homo-erotisch Woordenboek, om er maar enkele te noemen. Dat kan het gevolg zijn van de tijdgeest van die jaren, waarin de emancipatie van de ‘arbeidersklasse’ werd nagestreefd, waarbij ook hun woordenschat de belangstelling kreeg van allerlei woordenboekenmakers. De woordenboekjes lagen ook goed in de markt, gezien het aantal herdrukken, wat natuurlijk een prettige bijkomstigheid was.
Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar, Woordenboek van het Algemeen Onbeschaafd Nederlands. Unieboek/Het Spectrum, Houten/Antwerpen, 2015, ISBN 978 90 00 31185 9, 350 pp. Prijs: € 16,99.
Natuurlijk waren er al woordenboekjes en woordenlijstjes, zoals het in 1906 verschenen De Boeventaal, een “zakwoordenboekje van het Bargoensch of De taal van de jongens van de vlakte”, onder redactie van W.L.H. Köster Henke en in 1937 De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis, beide nog door Ewoud Sanders in 1999 met een inleiding uitgegeven. Deze woordenboekjes waren eigenlijk niet samengesteld voor het brede publiek, maar voor politiemannen, want, zo schreef Köster Henke in de inleiding, “het (is) wenschelijk, dat (…) de politie, maar ook de justitie- en gevangenis-ambtenaren moeite doen om die taal te leeren verstaan”. Ewoud Sanders verzorgde in 2002 een uitgave van Boeven-jargon door Henry Roskam, een nooit gepubliceerde woordenlijst uit 1947. In 2007 publiceerden Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar hun Woordenboek van platte taal. Het Woordenboek van het Algemeen Onbeschaafd Nederlands is een sterk uitgebreide en volledig herziene uitgave daarvan. Dit woordenboek bevat “woorden en uitdrukkingen die je vrijwel dagelijks hoort, leest of misschien
50 | Neerlandia 2015 - nr. 4
zelf zegt, maar die je niet altijd kunt gebruiken” (blz. 7). In de inleiding verantwoorden de samenstellers hun keuzes en de wijze waarop het woordenboek tot stand is gekomen. De inleiding had wel wat bondiger gemogen. Het bevat een technische uiteenzetting van de structuur van de lemma’s die mij niet besteed lijkt aan de jeugdige doelgroep die zo’n woordenboek ter hand neemt. Het leek mij dat het lexicografische exposé alleen bedoeld is om het woordenboek een wetenschappelijke uitstraling te verlenen. Alleen de lijst van redactionele afkortingen en tekens is van belang, want het gebruikte systeem is nogal ingewikkeld met zijn rondjes, vierkantjes en wybertjes. Tussen de lemma’s door vindt de lezer in kaders extra informatie over allerlei erotische begrippen. Inderdaad: de lezer. Het is geen woordenboek om iets in op te zoeken, maar om in te lezen, al of niet met rooie oortjes.
Kruyskampprijs 2015 Op zaterdag 26 september reikte de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de Kruyskampprijs 2015 uit aan Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar voor hun Woordenboek van het Algemeen Onbeschaafd Nederlands. In het juryrapport stond onder meer: “Met die grondige lexicografische aanpak zet het Woordenboek van het Algemeen Onbeschaafd Nederlands een nieuwe standaard in de beschrijving van de informele woordenschat. Het kan beslist een voorbeeldfunctie hebben voor toekomstige inventarisaties van andere lexicale subdomeinen. Dat blijkt eens te meer uit de inleiding, waarin de auteurs hun lexicografische keuzes op een toegankelijke manier verantwoorden en met treffende voorbeelden illustreren.
Pyter Wagenaar en Heidi Aalbrecht krijgen de Kruyskampprijs 2015. Foto: Harry Otto
SIGNALEMENTEN
Signalementen Rechts is waar de duim links staat: 33 tinten taal ontdekken. Vandekerckhove weet met zijn spontane stukjes de lezer via een pakkende intro of anekdote bij het nekvel te pakken en laat hem dan niet meer los, omdat de taalkundig verantwoorde uitleg die dan volgt, zo bedrieglijk simpel geformuleerd is dat iedereen ervan kan genieten en er zijn voordeel mee doet. Op die manier weet de auteur heel wat misverstanden over taal, donkere hoeken van de taalkunde, interessante verbanden te verhelderen zonder betweterig of schoolfrikkerig over te komen. En dat is op zichzelf al een hele verdienste.
Een beetje jammer van de titel, want het boek van José Vandekerckhove is echt wel de moeite. Maar de titel geeft niet de minste aanwijzing waar het boek over zou kunnen gaan. En dat is toch wel belangrijk voor een titel. Je moet op zijn minst het eerste van zijn badinerende stukjes over taal gelezen te hebben om erachter te komen wat de bedoeling is van de titel. Ook de ondertitel, met zijn impliciete verwijzing naar de erotische thriller Vijftig tinten grijs van E.L. James is niet meteen verhelderend. Het gaat hier namelijk om korte stukjes over allerlei leuke of verrassende kantjes van de taal waar we ongemerkt aan voorbijgaan of waar we attent op moeten worden gemaakt om ze te zien. Het zijn verbazend leesbare stukjes, die toch heel veel informatie bevatten en leek en student het genoegen van de taal laten
De auteur gaat geen enkel probleem uit de weg en daardoor biedt zijn boek een staalkaart van de domeinen van de taalkunde. Het recept van zijn boek is in feite vrij simpel. Elk van de drieëndertig stukjes leest als een column, maar de impliciete didactische strekking maakt de stukjes bijzonder bruikbaar voor taallessen, zowel in het hoger middelbaar onderwijs als in hogescholen. Vooral ook omdat de auteur de moeite neemt om aan het eind van elk stukje een plus toe te voegen, waarin hij een bondige samenvatting geeft van het behandelde taalaspect, maar dan zó dat die synthese door het voorafgaande achtergrondverhaal echt gaat leven. Bovendien zet hij dan nog eens de nieuw voorgekomen termen op een rijtje. Zo luidt de synthese na het hilarische verhaal over taalvariatie, onder de sprekende titel Pompelmoes hebben we niet : “Het Neder-
lands kent heel wat variëteiten. Er zijn dialecten, regiolecten, sociolecten, groepstalen en noem maar op. Het Standaardnederlands is net als de andere variëteiten, zelf ook een variëteit. Geografische variatie is duidelijk merkbaar tussen Nederland en België (bijvoorbeeld pinpas en bankkaart, grapefruit en pompelmoes).” Het lijstje begrippen dat bij dit stukje gememoreerd wordt is: “Belgisch-Nederlands, Nederlands-Nederlands, Standaardnederlands, taalvariatie, taalvariëteit”. Veel didactischer kan het niet. Het interessante is dat zo veel aspecten zo beknopt behandeld worden. Heikele kwesties als spelling, Engels in het Nederlands en taalvariatie krijgen evengoed hun beslag als lastige brekebenen, zoals aanwijzende woorden, lange zinnen, meervouden of tekststructuur. En natuurlijk mogen intrigerende aspecten als taalhumor, impliciete communicatie, naamgeving, het mentale lexicon of de eindeloosheid van de woordenschat niet ontbreken. Ik heb van het boek genoten en ik vind dat het in handbereik van elke leraar Nederlands zou mogen liggen. Het kan een bijzonder rijke inspiratiebron zijn om de lessen Nederlands op te fleuren en interessant te maken. (LB) José Vandekerckhove, Rechts is waar de duim links staat: 33 tinten taal, Pelckmans, Kalmthout, 2015, ISBN 978 90 289 8373 1, 83 pp. Prijs: € 12,50.
Lexicon van stijlfiguren Dit woordenboek is een handig naslagwerk voor wie de definitie en voorbeelden wil vinden van stijlfiguren, zoals alliteratie, anaclasis, antithese, chiasme, epitheton, eufemisme, gradatie, hendiadys, hypallage, hyperbool, ironie, litotes, metafoor, metonymie, oxymoron, parale(i)psis, paranomasia, perifrase,
pleonasme, synecdoche, tautologie, zeugma. Maar je vindt er niet alleen de stijlfiguren in alfabetische volgorde, ook de grammatische figuren, zoals aferesis, apocope, assimilatie, dissimilatie, elisie, enclise, epenthesis, haplologie, metanalyse, metathesis, paragoge, proclise, prothesis, syncope, Ook syntactische figuren komen aan de beurt (onderschikking of hypotaxis, nevenschikking of parataxis). We vinden er de soorten rijm (schrikkelrijm, gekruist rijm, eindrijm, binnenrijm, oogrijm). Als fonische figuur wordt de diftongering vermeld, maar niet de monoftongering. Ook
een stijlfout als passivitis ontsnapt niet aan de aandacht. We zouden negatieve kritiek kunnen uitbrengen, want de titel klopt niet, m.a.w. de vlag dekt de lading niet. Maar laten we positief zijn, je vindt in dit boek veel meer dan de auteurs beloven. (FD) Paul Claes & Eric Hulsens, Groot retorisch woordenboek. Lexicon van stijlfiguren, Van Tilt, Nijmegen, 2015, ISBN 978 94 6004 199 0, 158 pp. Prijs: € 22,50.
Neerlandia 2015 - nr. 4 | 51
NOSTRIFICATIE Wie gaf er soep aan wie toen die opeens daar op de stoep, want weggevlucht van waar die dacht te horen? Wie raakten er voorgoed ontwricht? Wie deed zijn deuren dicht? Waar wurmen massa’s zich langs ketens, waar wordt bourgondisch, taaltje, zuinig en lawaai eens door elkaar gegooid vermooid tot boor, aai, lading, uiting, schuw en zaaltje? Wie is het snelst met zijn oudjaar, zijn gangen, bollen, flappen? Wie kwamen uitgedosten halen van een halte, omdat de bus niet reed? Wie deed wie na, hoe kusten zij elkanders wangen? Waar zitten hier en daar de billen, hoe snel gaat lopen, waar in de trein zit wie te bellen over liefde, die aan weerszijden heus niet meevalt nee, dat weet nu heel de treincoupé? Hoevelen staan er waar in brons gegoten, de kop gedragen in een schaal van kraag? En hoeveel decibellen kunnen torens nog verduren, blote putti en het stil vertoon van de moluren? Wie praat tegen de wind in, woont in een fermetje, plakt aan zijn geboortegrond? Wie schiet er door? Wie leidt het meeste om en wie wil alles recht, zegt: heb ik al gezegd en zegt het weer? Hoe traag gaat varen op kanalen? Waar reiken de rivieren over grenzen? Wat bloeit er op de doden? Hoe ogen waar de broden? Hoe zijn ze zo geworden? Vul hier niets in. Schuif aan. Zie hoe versierd het voedsel op de borden.
Joke van Leeuwen
DichterDerNederlanden2015