I Het Nederlands in Europa in het licht van de integratie van Nederland en Vlaanderen Rola.No Wrrlr,uvNs
De positie van het Nederlands in de Europese Unie lijkt te zijn bedreigd. Dat kan men althans uit heel wat alarmerende berichten opmaken. Niet alleen betrokken politici en journalisten melden ons dat. Ontwikkelingen zoals het ontbreken van het Nederlands in de automatische vertaalprogramma's Systranen Eurolang zijn tekenen aan de wand, ook het feit dat er in de nabije toekomst niet aan wordt gedacht daar verandering in te brengen is ronduit verontrustend. Daar zal echter door anderen op het colloquium van vandaag aandacht aan worden besteed, zodat mijn rol hier beperkt blijft tot die van inleider, aan wie ook werd gevraagd het probleem te behandelen hoe Belgi€ en Nederland, twee lidstaten van het eerste uur, ervoor kunnen zorgendat het Nederlands in het Verenigd Europa de rol blijft spelen waar het recht op heeft en vooral: hoe zij hun inspanningen op dat vlak zodanig kunnen coOrdineren, dat door die eendracht inderdaad (meer) macht ontstaat.
Ik zal niet proberen volledigheid te benaderen maar mij tot enkele punten beperken. Over de geschiedenis van een gezamenlijk optreden van beide staten kan ik kort zijn. Tot een stuk in de twintigste eeuw waren de meeste Belgische regeringen niet erg geinteresseerd in de ontplooiing van het Nederlands in Belgi€, laat staan dat ze bereid zouden zijn geweest voor de uitstraling van onze taal in het buitenland iets te doen. De eerste poging die wel als zodanig wordt geinterpreteerd was het afsluiten in 1946 van het Cultureel Accoord tussen Belgi0 en Nederland. Belangrijk dat het er kwam, dat wel, maar dan vooral omdat het een onbegrijpelijke lacune vulde. De inhoud was niet anders dan die van de culturele akkoorden die beide landen met andere staten hadden. Toch was het, voor diegenen die meer wilden, de noodzakelijke aanmoediging om verder te ijveren en het latere Taalunieverdrag zou vrijwel onmogelijk zijn geweest als het culturele akkoord niet de weg had geffend. Daarmee ben ik bij het belangrijkste wat onze beide regeringen ooit voor de ontplooiing van het Nederlands hebben gedaan. Wat van de Nederlandse Taalunie voor de positie van het Nederlands in de Europese Unie mag worden verwacht zalhaar Algemeen Secretaris u vanmiddag vertellen. Ik kan het dus verder over iets anders hebben.
Het is een waarheid als een koe, maar ze moet worden herhaald: je kunt voor het Nederlands alleen maar iets bereiken, als het ook in de bedoeling ligt iets te bereiken. Vooral aan het bestaan van die wil wordt nog wel eens getwijfeld en met 11
De toekamst van het Nederlands in de Europese Unie
name in Vlaanderen is er nogal wat achterdocht ten aanzien van de Nederlandse positie terzake. Toen mij gevraagd werd u toe te spreken, w,ls de verwachting dat ik het vooral over dit punt zou hebben.
Enkele dingen vooraf: zowel in Vlaanderen als in Nederland blijkt op dit moment heel wat belangstelling voor de eigen taal te bestaan. Hoe dat in Nederland zit kon ik enkele weken geleden zelf in Amsterdam ervaren naar aanleiding van de voorstelling van mijn boek over de Geschiedenis van het Nederlands. In een bericht van J.M. van der Horst in Ons Erfdeel (36 [1993], p.620) wordt aangegeven hoe ook voor andere boeken die zich met de taal als zodanig bezighouden bij een ruim publiek veel interesse bestaat..In Vlaanderen leidde een kranteartikel over de vraag welke variant van het Nederlands Koningin Paola beter zou moeten zien te beheersen tot een polemiek, die aantoont hoezeet de Vlamingen zich betrokken voelen bij wat men, niet in het minst in het buitenland, over onze taal denkt. Op grond van alleen al die twee voorbeelden kan men de hypothese formuleren datzowel Nederlanders als Vlamingen zich ten zeerste voor het Nederlands interesseren, maar daarbij niet altijd dezelfde aspecten vooropstellen. Ietwat schematisch voorgesteld kan die zo luiden, dat men in het Noorden vooral aandacht heeft voor interne aspecten van de taal: hoe wordt ze geschreven, uitgesproken, gebruikt, terwijl in het Zuiden vooral gedacht wordt aan welke rol onze taal kan spelen, welke functie zeheeft, wat haar prestige is. Dit komt min of meer overeen met wat in de vakliteratuur corpus en status wordt genoemd en ik kom daar later op terug. Vanzelfsprekend heeft een en ander te maken met de geschiedenis van onze taal in de twee politiek gescheiden delen van ons taalgebied. Het Nederlands was in Belgi0 zolangniet vanzelfsprekend (en ook op die term kom ik terug) dat men zich, of men nu wilde of niet, veel meer moest bekommeren om wat er met de taal gebeurde dan om het correcte gebruik ervan. In Nederland was dat niet het geval en ging de aandacht dus vooral naar het interne aspect. Ik geloof dat we er niet mee gebaat zijn te twisten over wiens standpunt het meest adequate is. Slechts een combinatie van beide kan eventueel tot de verhoopte resultaten leiden.
Dat niet iedereen dit inziet, bewijst het genoemde wantrouwen. Ik zou de korte, mij toegemeten tijd kunnen vullen met de jeremiades van vooral Vlamingen, over het ontoereikende 'taalbewustzijn' van de Nederlanders, maar dat zou weinig zoden aan de dijk zetten.Ik beperk me dus, bij wijze van inleiding, tot een enkele anekdote, die het wellicht belangrijkste aspect van het probleem belicht.
In zijn rubriek 'Tegenwoordig' in De Standaard yan 26 juni 1993 citeert Gaston Durnez de Noorse neerlandicus Kire Johannessen: 'Als een Nederlander verneemt dat ik in Oslo Nederlandse letteren doceer, zegthii: "Nou, dat vind ik niet zinvol". Ach, er heerst ginder een minachting voor de eigen taal en cultuur die ongehoord is.' Iedereen kent natuurlijk voorbeelden van Nederlanders die zich wel voor de internationale uitstraling van hun taal en cultuur interesseren, maar uitingen van het omgekeerde lijken vaker voor te komen, althans ze worden vaker geciteerd. Er pijnlijk door getroffen worden vooral buitenlanders, d.w.z. mensen die zich in den vreemde het Nederlands eigen hebben gemaakt. Het duidelijkst
t2
Het Nederlands in Europa in het licht van de integratie
komt dat allicht tot uiting in de door Ludo Beheydt geciteerde kernachtige zin van de Amerikaanse neerlandicus Bob Kirsner: 'Het Nederlands is te belangrijk om het aan de Nederlanders over te laten.' Dat zo'n instelling nefast kan zijn voor het probleem dat ons bezighoudt is duidelijk: laten we het zo bekijken: een Portugees die erop staat binnen de r,u Portugees te spreken maakt gebruik van zijn juridisch recht en men zal hem dat niet beletten. Indien die Portugees zelf beslist een andere taal te gebruiken zal niemand dat verhinderen en nog minder zal iemand hem verplichten Portugees te spreken. Hoe meer andere Portugezen dat voorbeeld zouden volgen, des te moeilijker zal het worden de rechten van het Portugees te verdedigen. Vervang nu 'Portugees' door 'Nederlands' en we zitten bij een van de kernpunten van het probleem.
De vraag is dus: wat kunnen de verdedigers van het gebruik van kleinere talen en dus ook het Nederlands - doen, welk been hebben zij om op te staan? Voor hun theoretische gelijk ontbreken de valabele argumenten niet. Ze beginnen bij het juridische recht op gelijke behandeling op grond van Eu-teksten zelf en gaan tot de noodzaak de linguistische en culturele pluriformiteit binnen het verdragsgebied als een te waarderen en ook na te streven bron van rijkdom en welzijn te beschouwen. En alles wat daar tussenin ligt. Maar de stem van de praktische bezwaren klinkt vaak luider. En misschien nog zwaarder om tegen op te boksen is het feit dat de eu ondanks alles vooral een economisch geinteresseerde gemeenschap is, die in taal en cultuur slechts belang stelt in de mate dat economische interessen in het spel zijn. De Benelux, Denemarken, Spanje, Portugal en Griekenland samen stellen slechts 27,9Vo van het Bruto Binnenlands Produkt van de EU voor. Groot-Brittannid en lerland halen 17,4Vo, Itali0 l8,lVo, Frankrijk l9,3Vo en Duitsland 23,3Vo (cijfers van Van Meerhaghe in De Standaard van 20/9193). Alleen al op grond van dit laatste, plus het feit dat Duits de taal van het grootste aantal su-burgers is, zou die taal dus eigenlijk de belangrijkste moeten zijn. Waarom het desondanks niet zo is, daar zal collega Ammon straks een verhaal over houden. Het bovenstaande impliceert inderdaad niet dat de andere criteria, die meestal de status van een taal mee bepalen, onbelangrijk zouden zijn. tk noem onder meer: - het aantal moedertaalsprekers - het aantal landen waar de taal offici0le functies heeft - de mate waarin de taal in het buitenland als vreemde taal wordt aangeboden op verschillende onderwijsniveaus - waar en hoe vaak de taal als 'contacttaal' wordt gebruikt, dat wil zeggen als communicatiemiddel tussen Nederlands- en anderstaligen of tussen anderstaligen onderling. Ten aanzien van die punten scoort het Nederlands soms vrij aardig, soms veel minder goed. Strategisch komt het er dus op aan de waarde van onze voordelige punten extra te beklemtonen en na te gaan wat we ter verbetering van de andere 13
De toekomst van het Nederlands in de Europese Unie
kunnen ondememen. In dat verband is onder meer de vraag belangrijk hoe het komt dat de Vlamingen zich over het algemeen kennelijk meer dan de Nederlanders geroepen voelen het internationale prestige en gebruik van het Nederlands te verdedigen. Hoewel dat, zoals ik zei, historisch verklaarbaar is, biedt de geschiedenis alleen geen afdoende verklaring voor hedendaagse gedragingen en attitudes.
Vanaf de vroegste, vrij romantische strijd van de Vlaamse beweging voor de herwaardering en gelijkberechtiging van hun taal, was belangrijk dat het uitgangspunt van de leiders de taalpolitieke overweging en overtuiging was, dat de strijd voor de ontvoogding van het Nederlands in Belgie slechts kans op succes had indien op de steun van de Nederlanders, c.q. het Nederlands in Nederland kon worden gerekend. Daar het eerste niet bleek te slagen, bleef alleen het andere over, dat het voordeel had dat het gebruikt kon worden zonder de actieve steun van de sprekers ervan. Er werd dus met gedeeltelijk succes op gespeculeerd dat het overnemen van een bestaande standaard- en vooral cultuurtaal het prestige op zou leveren, dat 'le Flamand' niet had en dat toch bitternodig was om te slagen. Dat is de kern van het zogenaamde integrationisme, dat dus niet een streven was naar culturele integratie van Vlaanderen en Nederland, maar de annexatie van een taalvariant
(vrijwel zonder medewerking van de sprekers ervan voor interne (taal)politieke doeleinden). Integratie betekende dus het streven om de in Vlaanderen gebruikte taalvarieteiten zo vlug en zo dicht mogelijk in de buurt van het in Nederland gebruikelijke standaard-Nederl ands te brengen. Die integrationistische motivering is tot op vandaag blijven bestaan, maar er is toch ook veel veranderd. Bijzonder belangrijk is iets, dat gerust een paradox mag worden genoemd: naarmate de (taalpolitieke) situatie in Vlaanderen 'normaler' is geworden, is het aanleunen tegen Nederland minder nodig! Ik heb gezegd dat het gebruik van het 'Nederlandse' argument altijd gebeurd is zonder de medewerking, laat staan het enthousiasme van de gemiddelde Nederlander. Maar ook in Vlaanderen was de onderliggende motivering niet zozeer enthousiasme als wel (de perceptie van) noodzaak. Vanaf het ogenblik dat die 'noodtoestand' niet meer bestaat, of althans alom niet meer wordt eryaren, valt die onderliggende motivering weg. De taalsituatie in Vlaanderen is in zoverre normaal geworden dat de situatie van het Nederlands onbedreigd is geworden, zowel op het politieke vlak, doordat de taaleisen van de Vlaamse beweging gerealiseerd werden, als op het linguistische vlak, dat wil zeggen dat de situatie niet afwijkt van wat in een perifeer gebied
normaal is en verwacht kan worden. Op grond hiervan verliest het 'integratie'-argument meer en meer aan kracht en overtuigingswaarde. Om te verklaren wat de uitwerking van die evolutie kan zijn, keer ik terug naar wat ik in mijn inleiding heb gezegd over de belangstelling van Vlamingen en Nederlanders voor verschillende aspecten van hun taal. Wat een gemeenschap met zijn taal doet is gedeeltelijk een kwestie yat zgt. taalplanning en dat is des te meer het geval, indien we het hebben over de status en functie van die taal in het buitenland in het algemeen en in internationale instellingen in het bijzonder.
t4
Het Nederlands in Europa in het licht van de integratie
Taalplanning of language planning definieer ik hier als een (poging tot) ingrijpen in de ontwikkeling van een taal of van talen, zowel wat hun structuur of evolutie betreft als wat betreft hun relatie tot andere talen en sprekers van beide. Met een in 1969 door Kloss ingevoerde terminologische onderscheiding spreekt men van status planning en corpus planning. Dit laatste verwijst dus naar activiteiten als het invoeren van nieuwe termen, het wijzigen van bestaande, het hervormen van de spelling, de selectie van bepaalde taalvormen uit verschillende alternatieve mogelijkheden die in een geschreven of gesproken code bestaan enzovoort. Bij status planning daarentegen komt het aan op het belang of de positie van een bepaalde taal of taalvarieteit tegenover andere. Een van de nu vrij algemeen aanvaarde uitbreidingen van die definitie is dat status planning ook gebruikt wordt om het proces aan te duiden waarbij aan bepaalde taalvarieteiten bepaalde functies worden toebedeeld, bijvoorbeeld voertaal in het onderwijs, offici€le taal,taal gebruikt voor masEacommunicatie enzovoort. Een binnenlands voorbeeld van taalplanning is de invloed die de zgn. taaltuiniers in Nederland en BelgiE op de evolutie en het gebruik van het Nederlands hebben gehad, denkt u bijvoorbeeld maar aan de strijd tegen de germanismen in Nederland en de strijd tegen de gallicismen in Vlaanderen. Niet alleen regeringen komen dus als taalplanners in aanmerking, maar inderdaad iedereen die erin
slaagt, op welke manier dan ook, effectief in te grijpen. Het Taalunieverdrag tussen Nederland en Belgie (c.q. Vlaanderen), ondertekend in 1980, was ook een belangrijke daad van taalplanning. De ondertekena:us wilden ingrijpen in een bestaande situatie. In het Verdrag werden ettelijke doelstellingen ten aanzien van de evolutie van de Nederlandse taal (en de studie ervan) vastgelegd en er werden ook strategie€n bepaald voor de realisering van die doelstellingen. De Nederlandse Taalunie is dus een instrument van taalplanning en een vrij uniek instrument zelfs. Uniek om de eenvoudige reden dat nog nooit eerder twee landen besloten hadden om een deel van hun onvervreemdbare prerogatieven inzake taal- en cultuurpolitiek over te dragen aan een internationaal lichaam en dus afstand te doen van hun eigen rechten. In een taalgebied dat meer dan een Iand bestrijkt is dat de enige (maar nog nooit toegepaste) manier om op eenzo efficient mogelijke wijze aan taalplanning en taalpolitiek te doen. Gaat men nahoe dat gebeurde,danziet men dat de'Noordnederlandse' voorkeur voor corpus planning het in het eerste decennium van het Taaluniebestaan duidelijk heeft gehaald: het publiceren van de AN,s, de resultaten van het overleg in verband met terminologie of de uitvoerige bemoeienissen met een nieuwe spellingwijziging zijn daar overtuigende voorbeelden van. Van Vlaamse kant werd de ondertekening van het Taalunieverdrag als de ultieme consecratie van het eerder geciteerde integratiestreven beschouwd. Deze, door de geschiedenis van eeuwen Vlaamse emancipatiestrijd ingegeven ambitie bestond echter nauwelijks aan de Nederlandse kant. Waar het voor ons op aankomt is Nederlandstaligen aan beide kanten van de rijksgrens ervan te overtuigen, dat de belangstelling voor de eigen taal niet beperkt kan en mag blijven tot ofwel de grammaticale aspecten ofwel de positie van de taal in binnenlandse instellingen. Het verleden van de Vlamingen
l5
De toekomst van het Nederlands in de Europese Unie
- dat zagen we net - maar ook dat van de Nederlanders is niet onbelangrijk. Bijzonder verhelderend bijvoorbeeld kan de vraag zijn waarom het Nederlands, ondanks de imposante Nederlandse koloniale veroveringen in het verleden, geen internationale taal is geworden. In de lTde eeuw waren ermeer Engelsen die Nederlands kenden dan andersom. Waarom speelt vandaag Nederlands in Indonesie niet de rol die Engels in India, Frans in Algerije of Portugees in Angola speelt? Hoewel er voor alle voormalige Nederlandse koloniale bezittingen ad hoc-redenen kunnen worden gegeven die zeer pertinent zijn, blijft het een feit dat die niet alles kunnen verklaren en dat er kennelijk onder Nederlanders altijd al een bepaalde denkstroming heeft geheerst die ervoor zorgtdat zij desnoods verkiezen zelfeen andere taal te leren en te gebruiken dan het gebruik van het Nederlands bij anderen te verzekeren of te bevorderen. Dat de Nederlanders 'in de eerste plaats uit [waren] op winst vergaren, en niet op het verspreiden van hun cultuur' verklaart veel, maar niet alles. Engelsen, Fransen, Spanjaarden, Portugezen enzovoort hebben door de eeuwen getoond hoe je het ene kunt doen zonder het andere te laten. Het is daarom interessant dat het onder meer met diezelfde volkeren is, dat we nu weer te maken krijgen, maar dan binnen de r,u. Zou een hedendaagse uiting van het net genoemde fenomeen kunnen zijn dat de belangrijke plaats die enkele Nederlandse multinationals op de wereldmarkt innemen kennelijk nauwelijks invloed heeft op de (bescheiden) rol van het Nederlands in de internationale economische communicatie? Zullen wij blijvend aan andere talen de voorrang geven en ons welwillend terugtrekken? Sommigen hebben het niet alleen al overwogen, maar zelfs al uitgesproken. speelt daarbij een ro1
Toch geloof ik dat de overgrote meerderheid dat niet wil! Misschien zou men zich, zoals Hugo Brandt Corstius onlangs schreef, nog kunnen verzoenen met het Engels als overkoepelende taal boven alle andere. Maar als die rol niet tot Engels beperkt blijft zullen de andere talen - ook het Nederlands - op hun rechten blijven staan. Of we die rechten ook zullen behouden is een andere vraag en het antwoord daarop heeft alles te maken met wat ik in mijn inleiding de vanzelfsprekendheid van een taal heb genoemd (een mooie woordspeling eigenlijk, maar dat is toeval). De mate waarin met het Nederlands rekening zal worden gehouden houdt direct verband met de bekendheid en het prestige van de taal in het buitenland. Op het internationale podium hebben die talen succes waarvan het gebruik als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Wie enige ervaring heeft met de promotie van het onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten (de zgn. Neerlandistiek extra muros), weet dat het Nederlands in de meeste gevallen dit stadium van vanzelfsprekendheid nog niet heeft bereikt. Het citaat van de Noor LangvikJohannessen uit mijn inleiding toont hoe zelfs velen hier zich erover verbazen dat in het buitenland Nederlands wordt geleerd en onderwezen. Hoe zouden we dan van buitenlanders kunnen verwachten dat zij het vanzelfsprekend vinden? Toch is dat de enige uitweg. Het Actieplan 1994 van de Nederlandse Taalunie vermeldt onder meer: 'Getracht wordt het Nederlands als universitair hoofdvak te laten aanbieden in alle lidstaten van de B.c.' Prima natuurlijk, maar is het niet 16
Het Nederlands in Europa in het licht van de integratie
vreemd dat we dat in 1994 nog moeten proberen? Bestaat er een andere Eu-taal die die ambitie niet al lang gerealiseerd heeft? Vergeleken met de positie van de Scandinavische talen zowel in Europese als ook in Amerikaanse universiteiten staat het Nederlands aldaar op een laag pitje! Toch is die positie van het Scandinavisch niet meer dan vanzelfsprekend. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat Nederlands vanzelfsprekender wordt? Wij zullen allicht nooit met de Alliance Frangaise, de British Council of het Goethe Institat kunnen concurreren, maar wij moeten wel een politiek ontwerpen die de aanwezigheid van onze cultuur buitengaats vanzelfsprekend, en het aanleren van onze taal in zowel het universitair als het middelbaar onderwijs in de hele wereld aantrekkelijk maakt. Een zeer agressieve promotie van de Nederlandse taal en cultuur in binnen- en buitenland bleef ook in de Taalunie tot nog toe grotendeels in de koelkast, maar daar lijkt nu verandering in te gaan komen. Het voorstellen Yan 'Flandern und die Niederlande als Schwerpunkt' op de Frankfurter Buchmesse is een veelbelovend begin, maar ook niet meer dan dat. Het zal natuurlijk wel veel meer kosten... Ik vrees dat velen in de Lage Landen het belang van de culturele uitstraling van het Nederlands schromelijk onderschatten. Waar in het buitenland beseft men voldoende dat er in het Nederlands een belangrijke literatuur bestaat en altijd bestaan heeft? Dat men dat in Duitsland bijvoorbeeld de laatste jaren heeft ontdekt is uiterst belangrijk, maar tegelijk is het alarmerend te zien hoe verrast zelfs belangrijke en veelbelezen critici over hun eigen ontdekking bleken te zijn! Ik vat dit samen met een ander citaat uit het 'Actieplan 1994' van de Taalunie: 'Het Nederlands in Europa als bestuurs- en cultuurtaal'. Het Nederlands is op dit moment een Europese bestuurstaal, maar nog lang geen algemeen aanvaarde Europese cultuurtaal. Om het eerste te blijven zalbet er erin moeten slagen het tweede te worden!
Ik wil besluiten: Nederlandse cultuuruitingen worden in het buitenland vaak erg geapprecieerd. Een rapport van een Nederlandse onderzoekscommissie over de 'Internationale culturele betrekkingen' (de zgn. Commissie Gevers) geeft daar indrukwekkende voorbeelden van. Opvallend is echter dat die buitenlandse belangstelling vooral ligt op het terrein yan de beeldende kunsten, muziek, dans en theater. Cultuuruitingen die met de letteren of anderszins direct met de taal te maken hebben zijn bijzonder weinig gevraagd. En 'gevraagd' is het juiste woord, want uit het rapport blijkt ook dat de genoemde culturele manifestaties in de overgrote meerderheid van de gevallen plaatsvinden op initiatief van de buitenlanders zelf .Dat wordt dus wel als 'vanzelfsprekend' ervaren. Het komt erop aan ervoor te zorgen, dat wij ten aanzien van onze taal gelijkaardige mechanismen en attitudes aankweken. Pas indien wij daarin slagen zal de middelgrote Europese taal die het Nederlands is met kans op succes de plaats in kunnen nemen waar het, ook in de eu, recht op heeft. En vanzelfsprekend kan dat slechts indien de Nederlandstaligen dat zelf ook inderdaad willen!
17