Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Richtlijnen / Beleidsregels WZV [1] C. Beleidsregels ex art. 3 WZV voor de AWBZ-instellingen
Inhoud 1.
Inleiding Beleidsregels AWBZ-instellingen
2.1. 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.1.4. 2.2. 2.2.1. 2.2.2.
Alle instellingen voor mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische 2. aandoeningen of beperkingen, met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of psychosociale problematiek Criteria Tijdige beschikbaarheid van capaciteit Standpunt zorgkantoor Financieel kader voor verklaring Exploitatieregime, ‘boter bij de vis’ Toelichting Tijdige beschikbaarheid van voldoende zorgaanbod Exploitatieregime, ‘boter bij vis’
Instellingen voor mensen met psychiatrische aandoeningen of beperkingen en voor mensen met 3. psychosociale problematiek Criteria 3.1. 3.1.1. Kortdurende zorg 3.1.2. Crisis 3.1.3. Kliniek voor intensieve behandeling (KIB) 3.1.4. Langdurig zorgafhankelijken 3.1.5. Woonwerkvoorzieningen voor autisten (WWA) 3.1.6. Mensen met een auditieve handicap 3.1.7. Dubbele diagnoseproblematiek 3.1.8. Forensisch psychiatrische patiënten 3.1.9 Langdurig zorgafhankelijken met intensieve zorg- en beveiligingsbehoefte Toelichting 3.2. 3.2.1. De cliënten 3.2.2. Cure en care in de GGZ 3.2.3. Wachtlijstaanpak 3.2.4. De zorgcircuits 3.2.4.1 Kinder- en jeugdpsychiatrie 3.2.4.2. GGZ voor asielzoekers 3.2.4.3. Raakvlak verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg 3.2.4.4. Raakvlak verslavingszorg en verzorging en verpleging 3.2.4.5. Bopz 3.2.4.6. Volwassenenzorg 3.2.4.7. Forensische psychiatrie voor volwassenen 3.2.4.8. Forensische psychiatrie voor jeugd Instellingen voor mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke aandoening of 4. beperking
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (1 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
4.1. Criteria 4.1.1. Omvang huishoudens bij wonen ex WZV 4.1.2. Afnemende schaalgrootte 4.1.3. Tijdgebonden planning 4.1.4. Prioriteit voorzieningen slechte functionele kwaliteit 4.1.5. Maximaal aanwezige grootschalige capaciteit 4.1.6. Verhouding woonvoorzieningen kleinschalig / grootschalig 4.1.7. Kinderen met handicap 4.1.8 Projecten voor dagbesteding 4.1.9. Dagbesteding maatschappelijk integreren 4.1.10. Kinderen met handicap naar gewone school 4.1.11. Doelgroep Licht verstandelijk gehandicapten (LVG) 4.1.12. Doelgroep Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapten (SGLVG) 4.1.13. Doelgroep Meervoudig complex gehandicapten (MCG) 4.1.14. Multifunctionele centra (MFC’s) 4.1.15. Logeerzorg 4.1.16. Crisisopvang Toelichting 4.2. 4.2.1. Algemeen 4.2.2.1. De cliënten 4.2.3. Zorgaanbieders 4.2.4. Huidige praktijk 4.2.5. Hoofdlijnen 4.2.6. Concretisering van beleid Instellingen voor mensen met somatische of psychogeriatrische aandoeningen of beperkingen en 5. voor mensen met psychosociale problematiek Criteria 5.1. 5.1.1. Tijdige beschikbaarheid van voldoende zorgaanbod 5.1.2. Spreiding 5.1.3. Schaalgrootte 5.1.4. Vormgeving 5.1.5. Klantgerichtheid 5.1.6. Cliëntperspectief in zorgvisie 5.1.7. Wonen en zorg Toelichting 5.2. 5.1.1. Algemeen 5.1.1.1. De cliënten 5.1.1.2. De zorgaanbieders 5.2.1. Specifiek 5.2.2.1. Tijdige beschikbaarheid van voldoende zorgaanbod 5.2.2.2. Spreiding 5.2.2.3. Schaalgrootte 5.2.2.4. Vormgeving 5.2.2.5. Klantgerichtheid 5.2.2.6. Wonen en zorg 6.
Overgangsregeling Bijlage 1: Bijlage bij de Beleidsregels AWBZ-instellingen
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (2 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Bijlage 2: Indeling in gezondheidsregio’s ex art. 3 WZV
Regeling van 9 april 2003, DWJZ/SWW-2370326, Stcrt. 2003, 74, houdende wijziging van de beleidsregels WZV als gevolg van de modernisering van de AWBZ, in werking met ingang van 1 april 2003
1. Inleiding Beleidsregel AWBZ-instellingen Op grond van artikel 3 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) stelt de minister van VWS beleidsregels op, die onder meer betrekking hebben op behoeftecriteria en op de samenhang zowel tussen ziekenhuisvoorzieningen onderling als tussen ziekenhuisvoorzieningen en andere voorzieningen. Zij dienen volgens de wet als handvat voor het ontwerpen van plannen door de provincie. Aangezien er in de meeste sectoren al jaren geen plannen meer worden vastgesteld, worden de beleidsregels tegenwoordig rechtstreeks gehanteerd als toetsingskader bij aanvragen om een WZV-verklaring. In de afgelopen jaren zijn de beleidsregels op verscheidene onderdelen gewijzigd. Twee voornemens voor de komende jaren: de modernisering van de AWBZ en het vervangen van aanbodsturing door vraagsturing, zijn aanleiding voor mij om de beleidsregels voor de AWBZ-instellingen opnieuw vast te stellen. Deze beperken zich tot de functie verblijf in combinatie met één of meer andere functies, niet alleen zijnde huishoudelijke verzorging. De beleidsregels zijn tot nu toe aanbodgericht ingedeeld in de vier categorieën van instellingen: ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen, instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg en instellingen voor gehandicapten. Per 1 april 2003 wordt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gemoderniseerd. De aanbodgestuurde instellingsgebonden benadering wordt vervangen door een functiegerichte vraaggestuurde benadering. Met de gemoderniseerde AWBZ kunnen instellingen bijvoorbeeld meerdere functies leveren aan meerdere doelgroepen. Dit maakt aanpassing van de WZV-beleidsregels noodzakelijk. Daarin moet het nieuwe begrippenkader worden verankerd. Bovendien moeten de beleidsregels bestaande en nieuwe aanbieders inzicht geven in wat er voor welke groep cliënten als het gaat om het leveren van verblijf aan eisen wordt gesteld. Het is immers zo dat een oudere niet een zelfde vormgeving van verblijf nodig heeft als een forensisch psychiatrisch patiënt. In deze beleidsregels is nog de richting geduid voor een door overheid en veld gezamenlijk gedragen visie op de beleidsontwikkeling voor de onderscheiden cliëntengroepen. Dat betekent dat niet alleen het verblijf aandacht krijgt, maar dat ook, met name in de toelichting, andere aspecten van het beleid worden belicht. De criteria spitsen zich toe op die initiatieven die een vergunning op grond van de WZV nodig hebben om geëxploiteerd te kunnen worden. Immers, voor die vormen van zorg (verblijf) heeft het College tarieven gezondheidszorg een vergunning nodig om tot de vaststelling van een tarief te kunnen overgaan. Aan deze beleidsregels worden bouwinitiatieven getoetst van instellingen die verblijf leveren in combinatie met één of meer zorgfuncties, niet zijnde alleen de functie huishoudelijke verzorging. Een en ander betekent dat de beleidsregels voor de categorieën verpleeg- en verzorgingshuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en instellingen voor gehandicapten, zijnde de instellingen die AWBZ-zorg leveren, moesten worden herzien, waarbij het onderscheid naar de genoemde categorieën van instellingen moest worden vervangen door een onderscheid naar vormen van zorg en categorieën van patiënten of cliënten. De modernisering van de AWBZ is nog in volle gang en zo zijn ook deze beleidsregels nog in ontwikkeling. Gestreefd wordt naar de situatie waarin er voor de Care één set beleidsregels zal zijn.
2. Alle instellingen voor mensen met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoeningen of beperkingen, met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of psychosociale problematiek 2.1.
Criteria
Tijdige beschikbaarheid van capaciteit Indien wordt gevraagd om een verklaring (WZV) of een toelating (AWBZ) of om uitbreiding van een 2.1.1. eerder verleende toelating voor de functie verblijf dient vast te komen staan dat er sprake is van vraag naar de http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (3 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
zorg waarvoor toestemming wordt gevraagd. 2.1.2. Het verzoek om een verklaring of toelating dan wel wijziging ervan dient tot dit doel vergezeld te gaan van een standpunt van het zorgkantoor. 2.1.3. De aanvraag voor een verklaring voor instandhouding van een instelling die zorg in combinatie met verblijf biedt, kan worden gehonoreerd indien daartoe het financieel kader toereikend is. Ook hier geldt dat het standpunt van het zorgkantoor moet zijn bijgevoegd, om vast te kunnen stellen op welke termijn / in welk jaar de vergunning kan worden verleend. Exploitatieregime, “boter bij de vis” 2.1.4. Voor het al dan niet tijdelijk wijzigen van de productiecapaciteit van instellingen is geen voorafgaande toestemming nodig, indien daarmee geen bouw in de zin van de WZV is gemoeid. 2.2.
Toelichting
Tijdige beschikbaarheid van voldoende zorgaanbod Vooralsnog betekent dit dat er een wachtlijst bestaat in de regio waarbinnen de aanbieder de zorg 2.2.1. wil gaan leveren of dat er sprake is van een geprognosticeerde vraag. Indien de omvang van de zorg zoals die in de aanvraag ligt besloten, niet de omvang van de wachtlijst overstijgt, kan de verklaring / toelating worden verleend. Het verzoek om een verklaring of toelating dan wel wijziging ervan dient tot dit doel vergezeld te gaan van een standpunt van het zorgkantoor. Dat geldt ook voor initiatieven die tot instandhouding strekken en waarvoor de opgebouwde trekkingsrechten ontoereikend zijn. Voor deze initiatieven geldt dat op individueel niveau hogere kosten kunnen worden gehonoreerd als macro de kosten het kader maar niet te buiten gaan. Exploitatieregime, “boter bij de vis” 2.2.2. De verzekeraars in de AWBZ hebben naast het contracteren van de zorg, een aantal belangrijke daaruit voortvloeiende functies. Ze hebben zicht op de wachtlijsten en zetten de financiële middelen regionaal in. In overleg met partijen in de regio geven zij inzicht in de behoefte aan capaciteit, met en zonder bouw ten behoeve van de functie verblijf. Voor de AWBZ-sector geldt dat uitbreiding van zorg zonder verblijf niet langer vooraf financieel wordt getoetst, maar dat partijen gebonden zijn aan een systeem van “boter bij de vis”. Dat wil zeggen dat alleen die zorg die daadwerkelijk (extra) is geleverd wordt betaald. Een en ander betekent dat de productieafspraken die aanbieders van zorg en verzekeraars overeenkomen richtinggevend zijn voor de omvang van de te leveren zorg, maar dat een lagere of hogere feitelijke productie van zorg uiteindelijk bepalend is voor het beslag op de collectieve middelen. Voor de initiatieven met verblijf geldt een vergelijkbaar systeem. Vanaf het moment dat het “boter bij de vis”principe is ingevoerd, is het aan regionale partijen toegestaan ook volume-initiatieven met verblijf extra, bovenop de reeds voorgenomen bouwprioriteiten zoals die waren vastgelegd op de bouwprioriteitenlijst inclusief de voorstellen uit de bestedingsplannen, aan de lijst toe te voegen / in te dienen bij de daartoe aangewezen instantie. Het “boter bij de vis”-principe betekent voor deze zorginstellingen dat al naar gelang de vraag op een bepaald moment hun instellingen meer of minder bezet zullen zijn. In dit verband moet vermeld worden dat (tijdelijke) wijzigingen in de productiecapaciteit, waaraan derhalve geen “bouw” in het kader van de WZV te pas komt, zonder meer rechtstreeks met de verzekeraar kunnen worden overeengekomen en kortgesloten met het College tarieven gezondheidszorg. Het College voor zorgverzekeringen heeft daarin niet langer een rol. Het College voor zorgverzekeringen heeft uiteraard wel een heel belangrijke functie, namelijk het verlenen van toelatingen aan al die aanbieders die AWBZ-zorg willen gaan leveren. Het College toetst of de aanbieder in staat is om de zorg te verlenen waarvoor hij een toelating wenst. Als het om het leveren van zorg alleen gaat, zal met name worden gekeken naar de aard en de omvang van het personeelsbestand. Vervolgens dienen deze “nieuwe” aanbieders productieafspraken te maken met de zorgkantoren om feitelijk zorg te kunnen gaan leveren, personeel te kunnen honoreren en budget daarvoor te ontvangen. Als het om zorg met verblijf gaat, is de vergunning in het kader van de WZV doorslaggevend.
3. Instellingen voor mensen met psychiatrische aandoeningen of beperkingen http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (4 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
en voor mensen met psychosociale problematiek 3.1.
Criteria
3.1.1. Kortdurende zorg De kortdurende zorg wordt in kleinschalige gedeconcentreerde regionale GGZ centra (RGC) aangeboden. Realisering van vervangende nieuwbouw of uitbreiding van capaciteit in het algemeen ziekenhuis (met of zonder PAAZ) heeft prioriteit. 3.1.2. Crisis De instellingen in de regio hebben inzicht in de vraag naar het aantal crisisplaatsen. Een goede doorstroming van cliënten van een crisisplaats naar een andere afdeling wordt door de aanbieders gewaarborgd. Crisisopvang is daarom kortdurend en beperkt zich tot enkele dagen. Binnen de regio worden hierover afspraken gemaakt. In de drie hofressorten met Forensisch Psychiatrische klinieken (FPK’en) heeft iedere FPK een aantal crisisplaatsen voor cliënten met een grote beveiligingsbehoefte. 3.1.3. Kliniek voor intensieve behandeling (KIB) Door de aard van de voorziening zijn op beperkte schaal in Nederland voorzieningen beschikbaar voor intensieve behandeling van onhandelbare patiënten. Er zijn vooralsnog drie KIB’en bij de volgende instellingen: Parnassia (Atlantis) te Den Haag, GGzE te Eindhoven en De Meren (Evertskliniek) te Amsterdam. Een KIB dient van zodanige omvang te zijn dat deze als zelfstandige voorziening binnen een instelling kan functioneren. 3.1.4. Langdurig zorgafhankelijken Elke regio heeft een aanbod van zorg voor mensen die zich in de maatschappij niet staande kunnen houden. Verder is deze zorg noodzakelijk om de maatschappij te beschermen tegen personen met gevaarlijk en agressief gedrag als gevolg van de psychische aandoening of een verslaving. De patiënten hebben langdurig een beschermende omgeving nodig voor intramurale en/of intensieve zorg. Deze zorg vindt plaats in een open/gesloten en/of besloten setting. 3.1.5. WWA De Woon/werkvoorzieningen voor autisten (WWA) richten zich op normaal intelligente autisten en bieden een verblijfsmilieu waarin wonen, werken en vrijetijdsbesteding volledig zijn geïntegreerd. De WWA hoeft niet in elke regio aanwezig te zijn omdat de doelgroep landelijk gezien beperkt is. Er dienen landelijk voldoende plaatsen beschikbaar te zijn. Een WWA beschikt over extra faciliteiten (meer en gespecialiseerd personeel en extra bouwkundige infrastructuur). Uitbreiding van het aantal voorzieningen dient van zodanige omvang te zijn dat deze als zelfstandige voorziening binnen een instelling kan functioneren. 3.1.6. Mensen met een auditieve handicap De doelgroep van mensen met een auditieve handicap is van beperkte omvang en vereist specialistisch deskundige zorg. Deze zorg wordt geleverd door één instelling per doelgroepcategorie. De volgende instellingen zijn beschikbaar om geestelijke gezondheidszorg te leveren aan mensen met een auditieve handicap: Curium te Oegstgeest voor kinderen en jeugdigen; Robert Fleury Stichting te Leidschendam-Voorburg voor de kortdurende zorg voor volwassenen; De Gelderse Roos te Wolfheze, voor ouderen (aansluitend aan andere voorzieningen voor ouderen met een auditieve handicap); GGZ ’s-Hertogenbosch te ’s-Hertogenbosch voor de langdurende zorg voor volwassenen; in de toekomst zal een afdeling voor verslaafden met een auditieve handicap worden gerealiseerd bij de Jellinek Kliniek te Amsterdam. Het nu beschikbare aanbod is afgestemd op de huidige vraag. Het is van belang dat zorgkantoren en aanbieders periodiek overleggen of uitbreiding/verkleining van dit specifieke aanbod wenselijk is. Dubbele diagnoseproblematiek 3.1.7.1 Dubbelgediagnosticeerden zijn verslaafden met ernstige psychiatrische problemen. Gezien de beperkte omvang http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (5 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
van de doelgroep is het wenselijk dat voor deze zorg vanuit doelmatigheidsoverwegingen aansluiting wordt gezocht bij een grotere instelling voor mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problematiek. Dit is noodzakelijk omdat daar de benodigde faciliteiten (onder andere besloten afdeling en de mogelijkheid tot separatie) aanwezig zijn. Een geformaliseerde samenwerkingsovereenkomst tussen de twee verschillende aanbieders is een vereiste. 3.1.8.
Forensisch psychiatrische patiënten De forensisch psychiatrische afdeling (FPA) is een gesloten afdeling bij een instelling die zorg 4 levert, waaronder verblijf, aan mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problemen. Een dergelijke afdeling bevindt zich op het terrein van een aanbieder met een langdurige verblijfsafdeling. Omwille van de doelmatige zorgketen bevinden de forensische psychiatrische poliklinieken en deeltijdbehandeling zich bij voorkeur alleen bij een FPK en een Tbs-inrichting. Op dit moment zijn in drie hofressorten Forensisch Psychiatrische Klinieken (FPK) aanwezig en 5 voorzien vooralsnog in een landelijke behoefte. Uitbreiding van het aantal voorzieningen geschiedt in overleg met het Ministerie van Justitie. Op dit moment zijn er drie FPK’en en één Forensische Verslavingskliniek (FVK), te weten FPK GGzE te Eindhoven, FPK Drenthe in Assen, FPK De Meren te Amsterdam en de FVK van Tactus in Apeldoorn en in Beneden Leeuwen. Naast de FVK kunnen er in de vijf hofressorten forensische verslavingsafdelingen (FVA) komen. 6
3.1.9. Langdurig zorgafhankelijken met intensieve zorg- en beveiligingsbehoefte De longstay is een voorziening voor langdurig zorgafhankelijken met een intensieve zorg- en sterke beveiligingsbehoefte. De cliënten hebben veelal een FPA-, of FPK- of KIB-verleden. De aanbieder heeft aantoonbare ervaring met hulp aan cliënten met een strafrechtelijke titel en beschikt over een FPA of FPK. Gezien de aard van de voorziening alsmede de omvang van de doelgroep zijn er vooralsnog twee voorzieningen aanwezig, te weten bij Altrecht te Den Dolder (20 plaatsen) en bij GGzE te Eindhoven (24 plaatsen). Uitbreiding van het aantal voorzieningen dient van zodanige omvang te zijn dat deze als zelfstandige voorziening binnen een instelling kan functioneren.
3.2.
Toelichting
3.2.1. De cliënten Per jaar krijgt één op de vier volwassen Nederlanders, zo’n drie miljoen mensen, last van een psychische stoornis [2] , zo blijkt uit recent grootschalig bevolkingsonderzoek. Eenderde van hen zoekt professionele hulp voor hun psychisch probleem: 800.000 mensen kloppen jaarlijks aan bij de eerste lijn (huisarts, algemeen maatschappelijk werk en eerstelijnspsycholoog). [3] 500.000 mensen gaan (vervolgens) naar de gespecialiseerde tweedelijns geestelijke gezondheidszorg . Voor negen op de tien GGZ-patiënten geldt dat zij na een kortere of langere behandeling weer goed zonder hulp van de GGZ kunnen. De GGZ is dus primair een cure-sector. Een relatief klein deel van de GGZ-patiënten, zo´n 70.000 mensen, heeft zeer langdurig of zelfs hun hele leven lang hulp nodig van de GGZ (care). Per jaar komen er ongeveer 1.600 nieuwe chronische cliënten bij. Voor enkele duizenden is zelfs zoveel hulp nodig dat zij langdurig in een instelling moeten verblijven. 3.2.2. Cure en care in de GGZ In hoofdlijnen bestaat de GGZ in de nabije toekomst uit een sterke eerste lijn, een op cure gerichte tweede lijn en die mogelijk wordt geïntegreerd met de somatische zorg en de gespecialiseerde GGZ-care. De zorgketen gaat er als volgt uitzien: Cure: diagnose door huisarts (of door eerstelijns- of tweedelijns GGZ via de huisarts), zorgtoewijzing verantwoordelijkheid van zorgkantoor, behandeling door huisarts, eerstelijns- of tweedelijns GGZ. Care: indicatiestelling door regionaal indicatieorgaan (RIO), indicatiebesluit in functionele termen, zorgtoewijzing verantwoordelijkheid zorgkantoor, zorgverlening door AWBZ-voorziening. Jeugdzorg: via Bureau Jeugdzorg wordt de toegang tot onder meer de jeugd-GGZ geregeld. Een traject van screening, diagnosestelling, indicatiestelling en zorgtoewijzing leidt zo nodig tot geïndiceerde zorg. Wanneer een cliënt zich in een crisissituatie bevindt, vindt de procedure achteraf plaats, na opname.
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (6 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
3.2.3. Wachtlijstaanpak Per 1 januari 2003 geldt voor de AWBZ-gefinancierde aanbieders dat zij volgens het “boter bij de vis”-principe die productie mogen maken die nodig is om de wachttijden terug te dringen tot een aanvaardbaar niveau, bijvoorbeeld door de partijen in het veld opgesteld. In de aangepaste CTG-beleidsregel GGZ (III-725, III-726, III727) die geldt per 1-1-2003 is een aantal voorwaarden opgenomen waaronder deze extra productie gemaakt mag worden. 3.2.4. De zorgcircuits In de geestelijke gezondheidszorg is de zorg geconcentreerd rond een aantal doelgroepen. Voor alle doelgroepen geldt dat er sprake kan zijn van gedwongen opnamen die zijn vastgelegd in civiel rechtelijke wetgeving (wet Bopz) of de strafrechtelijke wetgeving. De laatste doelgroep vergt een daarvoor noodzakelijke voorziening die zowel voor de cliënt en omgeving afdoende bescherming biedt. Hieronder volgt een beschrijving van de gewenste beleidsrichting voor deze groepen. 3.2.4.1. Kinder- en jeugdpsychiatrie Het vormen van een goede zorgketen in de kinder- en jeugdpsychiatrie in de eerste én tweede lijn is van groot belang. Daarnaast speelt het traject rond de Wet op de Jeugdzorg. Met de invoering van de Bureaus Jeugdzorg komen samenwerkingsafspraken met de kinder- en jeugdpsychiatrie tot stand. De logeeropvang is een voorziening die is ontstaan vanuit de vraag van de ouders. Deze zijn direct betrokken bij de oprichting van deze voorzieningen. De kinder- en jeugdpsychiatrie en de volwassenenpsychiatrie dienen goed op elkaar aan te sluiten. Jeugdigen die na het 18e levensjaar nog langdurende zorg vanuit de GGZ nodig hebben, dienen in principe over te gaan naar het circuit volwassenen. Aangezien bij kinderen de ontwikkeling naar volwassenheid verschillend is kan per geval worden afgeweken van deze leeftijdsgrens. MFC’en In Multifunctionele centra (MFC) worden licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen met psychiatrische stoornissen behandeld. MFC’s zijn een samenwerkingsverband tussen instellingen voor verstandelijk gehandicapten en kinder- en jeugdpsychiatrie. Ze zijn met name bedoeld om tijdens een kortdurende opname te komen tot een goede diagnostiek en het geven van handvatten aan verwijzers om te komen tot een behandeling die aansluit bij de problemen van de jeugdigen. 3.2.4.2. GGZ voor asielzoekers Er dient een voldoende kwantitatief en kwalitatief aanbod van geestelijke gezondheidszorg voor asielzoekers te zijn. De minister van Justitie is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Deze verantwoordelijkheid is gedelegeerd aan de centrale opvang asielzoekers (COA), die voor het uitvoeren van de ziektekostenregeling asielzoekers (ZRA) een zorgverzekeraar contracteert. De ziektekostenverzekeraar die op dit moment de ZRA uitvoert is VGZ. VGZ stelt zich op het standpunt dat de in te kopen zorgcapaciteit afhankelijk is van de gevraagde zorg. 3.2.4.3. Raakvlak verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg Veel verslaafden kampen naast hun verslaving met ernstige psychiatrische problemen (dubbele diagnose). Dit vraagt om een zorgaanbod dat door de verslavingszorg en de GGZ gezamenlijk is opgezet. Beide brengen expertise in voor een volledige indicatiestelling en behandeling. De voorzieningen voor verslaafden met psychiatrische stoornissen richten zich op de zwaarste cliënten binnen deze groep. Er is namelijk bij vrijwel elke verslaafde sprake van enige mate van psychische problemen. De behandeling dient geïntegreerd te zijn en te worden uitgevoerd door een behandelteam waarin expertise uit beide velden is samengebracht. Een deel van de cliënten zal na een intensieve indicatiestelling en een kort behandelprogramma kunnen worden doorverwezen naar een instelling voor de behandeling van de meest op de voorgrond staande problematiek. Voor een ander deel van deze doelgroep zal een geïntegreerde vervolgbehandeling nodig zijn. 3.2.4.4. Raakvlak verslavingszorg en verzorging en verpleging Daarnaast zal de sector de komende jaren een antwoord moeten vinden op de zorgvraag van een groeiende groep oudere verslaafden. Het gaat vooral om zeer langdurig heroïneverslaafden van middelbare leeftijd, met
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (7 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
een zodanig slechte fysieke conditie dat verzorging en verpleging nodig zijn. Waar bij de groep verslaafden met psychiatrische problemen een gezamenlijk aanbod vanuit de GGZ en verslavingszorg nodig is, zou de verslavingszorg voor deze groep met de instellingen voor mensen met somatische of psychogeriatrische aandoeningen of beperkingen kunnen komen tot samenwerking en het uitwisselen van expertise. Gelet op het bijzondere karakter van de doelgroep, zal vooralsnog de huisvesting van deze cliënten plaatsvinden binnen de verslavingszorg. Voor deze groep zal stabilisatie of zelfs palliatieve zorg het doel zijn, het gaat namelijk om chronisch verslaafde cliënten voor wie abstinentie onhaalbaar is. 3.2.4.5. Bopz Veel instellingen voor de behandeling van verslavingsproblematiek zouden patiënten moeten kunnen opnemen op grond van de Bopz. Dit is vooralsnog praktisch niet mogelijk vanwege het ontbreken van de mogelijkheid tot separatie, het niet hebben van een aparte ingang of vanwege onvoldoende psychiatrische expertise. Bij nieuwbouwinitiatieven en bij klinische capaciteitsuitbreiding zullen aanpassingen gerealiseerd moeten worden die Bopz-opnames mogelijk maken. 3.2.4.6. Volwassenenzorg Regionale GGZ centra De GGZ cure vormt samen met de somatisch curatieve zorg een keten van curatieve zorg waarin het regionale GGZ Centrum (RGC) bij uitstek past. Een RGC biedt kortdurende medisch specialistische zorg samen met of geïntegreerd in het algemeen ziekenhuis. RGC’en bieden de volgende functies: verblijf in combinatie met onder meer behandeling, verpleging, verzorging en begeleiding geënt op psychiatrische en/of psychosociale problematiek. RGC’en zijn bij nieuwbouw van het algemeen ziekenhuis bouwkundig geïntegreerd in het algemeen ziekenhuis. Bij bestaande situaties kan om logistieke redenen het RGC worden gesitueerd op het terrein van het algemeen ziekenhuis. Het is van belang dat wanneer het RGC niet gebouwelijk is te integreren in het algemeen ziekenhuis, er binnen het algemeen ziekenhuis een aantal bedden beschikbaar blijft voor de psychiatrische zorg. Hierdoor krijgt de ziekenhuispsychiatrie een nieuwe impuls. Langdurige zorg voor volwassenen De langdurige zorg behoort, als er sprake is van verblijf in combinatie met behandeling en/of (permanente) zorg en begeleiding, tot het takenpakket van een aanbieder. De langdurige zorg richt zich op cliënten vanaf 18 jaar met ernstige psychiatrische problematiek, die blijvend dan wel langdurig van aard is. Als gevolg hiervan hebben deze cliënten een aanhoudende, eventueel in tijd en intensiteit wisselende behoefte aan zorg op verschillende levensterreinen. De ernst van de stoornis maakt de cliënten zeer zorgafhankelijk en/of leidt tot zeer onaangepast gedrag. Verder zijn er de sterk geïnvalideerde, sociaal en psychisch kwetsbare cliënten. Een derde groep cliënten heeft vooral behoefte aan de veiligheid en beslotenheid die het verblijf van de aanbieder bieden. De zorgbehoefte is zeer heterogeen en varieert van zeer intensieve begeleiding, behandeling en bescherming (permanent of met tussenpozen), tot en met een minder intensieve ondersteuning en begeleiding, gericht op handhaving van de (rest)vermogens van de cliënt en de kwaliteit van zijn/haar leven. Om aan te kunnen sluiten bij deze diversiteit aan zorgbehoeften, is het essentieel dat er een flexibel, breed, gevarieerd en individueel aanbod wordt ontwikkeld. Kliniek voor intensieve behandeling (KIB) Deze intramurale voorziening is onderdeel van een instelling voor mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problemen waar behandeling wordt gegeven aan onhandelbare patiënten. De behandelduur is in principe maximaal 2 jaar. Daarnaast verlenen KIB'en consultatie, diagnostiek en advisering aan andere instellingen voor mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problemen. De KIB'en beschikken over extra faciliteiten (meer en gespecialiseerd personeel en bouwkundige infrastructuur). 3.2.4.7. Forensische psychiatrie voor volwassenen Het beleid voor de forensische psychiatrie voor volwassenen is erop gericht de in-, door- en uitstroom uit voorzieningen van personen met een psychiatrische stoornis die een delict hebben begaan, te verbeteren. Daarnaast wordt getracht het isolement van de forensisch psychiatrische instituten te verminderen, de longstay http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (8 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
functie te versterken, de behandeling van psychisch gestoorde gedetineerden op te zetten en de kwaliteit van de forensische zorg in ons land te verbeteren. Om dit te bereiken wordt de circuitvorming per hofressort tot 2006 door het Ministerie van Justitie en het Ministerie van VWS gestimuleerd. Voor de forensische psychiatrie voor volwassenen zijn de kabinetsstandpunten op het IBO “TBS Terecht” en het rapport “Veilig en Wel” richtinggevend. Forensisch psychiatrische afdeling (FPA) Algemeen uitgangspunt voor de oprichting van een FPA vormt het visiedocument FPA van maart 2000 opgesteld door GGZ Nederland. Wat betreft de situering van de FPA is het noodzakelijk dat de FPA deel uitmaakt van een groter geheel van voorzieningen van een instelling voor mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problemen. Een FPA vervult namelijk een scharnierfunctie tussen de Tbs-kliniek en de GGZ. De samenwerking met - en uitstroom naar een verblijfsvoorziening in de cluster/circuit voor langdurige GGZ-zorg moet gegarandeerd zijn. Aan deze voorwaarde kan worden voldaan door realisatie op de hoofdlocatie, dan wel daar waar langdurige zorg wordt geleverd waarbij alle functies aanwezig zijn. Longstay De doelgroep bestaat uit chronisch psychiatrische patiënten met een juridische maatregel (Bopz of Tbs met verpleging) bij wie de behandeling in tenminste twee verschillende behandelsettingen niet heeft geleid tot vermindering van het delictgevaar. Als gevolg daarvan ontbreekt het behandelperspectief en nog steeds bestaat een ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Deze verblijfsvoorziening heeft een gesloten karakter. Het verblijf is voor lange duur en vergt specialistische zorg en/of beveiliging (deskundigheid van personeel en infrastructurele voorzieningen). Forensisch Psychiatrische Kliniek De FPK is een voorziening voor forensische psychiatrie binnen een instelling voor mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problemen. De mate van beveiliging van deze kliniek is vergelijkbaar met die van een Tbs-kliniek. In deze voorziening vindt behandeling plaats aan forensisch psychiatrische patiënten. De polikliniek en een deeltijdbehandeling maken onderdeel uit van de FPK. Forensische verslavingszorg De bestaande mogelijkheden tot drangbehandeling zijn bestemd voor overlastgevende, criminele verslaafden. In de Intramurale Motivatiecentra (IMC’s) en de Forensische verslavingskliniek (FVK) kunnen verslaafden op justitiële titel worden opgenomen. De behandeling komt dan in plaats van detentie of in de laatste fase van detentie. De doelgroep van de FVK kenmerkt zich bovendien door psychiatrische problemen. Naast deze FVK bestaat nauwelijks een zorgaanbod voor criminele verslaafden met psychiatrische stoornissen. Dit is wel een groep die zorgt voor zeer veel overlast. In elk hofressort zou vanuit de verslavingszorg en de forensische psychiatrie gezamenlijk een forensische verslavingsafdeling opgericht moeten worden. Voordeel is dat veel instellingen voor mensen met psychiatrische aandoeningen en psychosociale problemen al ervaring hebben met forensische zorg en door betrokkenheid van deze instellingen wordt de psychiatrische deskundigheid wordt gewaarborgd. 3.2.4.8. Forensische psychiatrie voor jeugd Voor de forensische jeugdpsychiatrie geldt het beleidskader van 15 januari 2002 (kenmerk GVM/2249419). Het aanbod voor deze doelgroep is nog in ontwikkeling. De opbouw van voorzieningen is tot op heden op beperkte schaal (vier initiatieven) en op experimentele basis van de grond gekomen. Speerpunten van beleid voor de komende jaren zijn circuitvorming, deskundigheidsbevordering en verdere onderbouwing van de behoefte aan forensische jeugdpsychiatrie. Voor verdere ontwikkeling van voorzieningen wordt naar aanleiding van deze uitgangspunten gekozen voor een model in de vijf hofressorten, waarbij de forensische jeugdpsychiatrische expertise wordt opgebouwd vanuit de ambulante functies, zoals bijvoorbeeld poliklinische verrichtingen en consultatie van de kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen in de justitiële jeugdinrichtingen. In afwachting van de resultaten van lopend onderzoek en verdere onderbouwing van de behoefte aan forensische jeugdpsychiatrie door het landelijk platform forensische jeugdpsychiatrie, worden er voorlopig geen extra klinische voorzieningen gerealiseerd. Wel start een experiment van het Paedologisch Instituut te Duivendrecht voor 8 klinische plaatsen FPA-jeugd die zullen worden aangehaakt bij een jong-volwassenen afdeling van de FPK van De Meren te Amsterdam.
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (9 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
4. Instellingen voor mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke aandoening of beperking 4.1.
Criteria
Aanvragen ex WZV voor wonen 4.1.1. De omvang van huishoudens van mensen met een handicap is voor nieuwe initiatieven kleiner of gelijk aan 6 en gebaseerd op een leefwensenonderzoek. Bestaande huishoudens hebben bij voorkeur een groepsgrootte kleiner dan of gelijk aan 6, eveneens gebaseerd op een leefwensenonderzoek. 4.1.2. Projecten voor vervangende huisvesting dienen altijd in afnemende schaalgrootte te resulteren. Het vervangen van bestaande grootschalige woonvoorzieningen ten gunste van kleinschalige woonvoorzieningen heeft prioriteit ten opzichte van het vervangen van grootschalige voorzieningen door andere grootschalige voorzieningen. 4.1.3. In elke fase van de WZV dient een tijdgebonden planning aanwezig te zijn over de ontwikkelingen in het zorgaanbod in kleinschalige woonvoorzieningen vs. grootschalige woonvoorzieningen. 4.1.4.
Voorzieningen met slechte functionele kwaliteit worden prioritair aangepakt.
4.1.5. De maximaal aanwezige grootschalige capaciteit woonvoorzieningen verstandelijk gehandicapten is 1,8 promille van de bevolking in 2010, inclusief landelijke/bovenregionale capaciteit (zie bijlage). Voor regionale toepassing dienen de landelijke/bovenregionale voorzieningen apart toebedeeld te worden aan de regio’s en wordt de maximaal aanwezige, grootschalige capaciteit voor regionale plaatsen 1,5 promille. De overige capaciteit kan worden verdeeld over kleinschalige capaciteit en zelfstandig wonen, met vormgeving als zelfstandig wonen als eerste keus. De maximale capaciteit per locatie is 200. Voor nieuwe locaties grootschalige capaciteit is de maximale capaciteit 50 plaatsen. 4.1.6. Deze verhouding woonvoorzieningen kleinschalig / grootschalig dient bij iedere aanbieder van gehandicaptenzorg vergroot te worden. 4.1.7. Kinderen met een handicap wonen bij hun ouders. Hun ouders worden zodanig ondersteund dat de zorg voor deze kinderen thuis in het gezin gegeven kan worden. Daar waar dit onmogelijk is, komt een vervangende gezinsstructuur als eerste alternatief ter sprake. WZV bouw ten behoeve van kinderen wordt alleen gehonoreerd als ondersteund thuis wonen en een vervangende gezinsstructuur niet mogelijk is. Aanvragen ex WZV voor dagbesteding, onderwijs en werk 4.1.8. Projecten voor dagbesteding dienen altijd in toenemende maatschappelijke integratie te resulteren: vervangen van bestaande dagbestedingsruimten ten gunste van maatschappelijk geïntegreerde ruimten heeft prioriteit ten opzichte van het vervangen door specifieke ruimten. In elke fase van de WZV dient een tijdgebonden planning aanwezig te zijn over de ontwikkelingen in het zorgaanbod in maatschappelijk geïntegreerde en specifieke dagbestedingvoorzieningen. 4.1.9. De dagbesteding wordt maatschappelijk geïntegreerd vormgegeven. Hieronder wordt het volgende verstaan. Onroerende zaken of gedeelten daarvan, van waaruit diensten worden geleverd en/ of waarin (half) fabrikaten worden geproduceerd door mensen met een handicap ten behoeve van toeleveranciers, producenten en /of consumenten. Deze infrastructuur bevindt zich niet op een instellingsterrein en de functie van het desbetreffende gebouw is niet specifiek opgezet voor mensen met een handicap. 4.1.10. Kinderen met een handicap gaan naar een gewone school. De school wordt hierbij ondersteund met middelen uit de Wet Leerlinggebonden Financiering. WZV bouw ten behoeve van dagbesteding aan kinderen met een handicap wordt alleen gehonoreerd als ondersteund naar een gewone school gaan niet mogelijk is.
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (10 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Voor alle bovenstaande criteria gelden aanvullend de volgende twee punten: Daar waar in samenwerking met het zorgkantoor een plan is opgesteld over de hele regio of meerdere instellingen, dat bepaalt: hoeveel plaatsen grootschalige woonvoorzieningen en niet maatschappelijk geïntegreerde dagbesteding in de regio of voor bedoelde instellingen noodzakelijk zijn, hoe en wanneer dit doel gehaald zal worden kan op basis van dat plan op individueel instellingsniveau van de criteria afgeweken worden. In grote nieuwbouwwijken bestaat het probleem van geprognosticeerde behoefte: behoefte die ex WZV noodzakelijk is om de realisatie van woon- of dagbestedingvoorzieningen mogelijk te maken. Daar in deze wijken nog geen bevolking woont, dient voor WZV aanvragen in deze wijken afgegaan te worden op de prognose van de behoefte. De Minister keurt uiteindelijk deze prognose goed. De gehandicaptenzorg kent een aantal speciale doelgroepen. Hieronder volgen, in aanvulling op de criteria 4.1.1 tot en met 4.1.10., behoeftecriteria voor bouw voor verblijf en dagbesteding voor deze speciale groepen. Specifieke doelgroepen 4.1.11. Licht verstandelijk gehandicapten (LVG) Criterium 4.1.1 geeft aan dat de huishoudgrootte in de zorg niet groter dan 6 dient te zijn. De huishoudgrootte in LVG -zorg is op dit moment in het algemeen groter dan 6. Een gezamenlijk VWS / VGN onderzoek, waarvan de resultaten in mei 2003 bekend worden, zal inzicht bieden in de mogelijkheden de omvang tot 6 personen te beperken. Totdat een beslissing hierover genomen is, zal voor WZV-aanvragen een omvang van 8 personen gehanteerd worden. Voor achtervang geldt dat uitbreiding van de achtervangfunctie LVG alleen mogelijk is bij LVG instellingen. 4.1.12. Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapten ( SGLVG) Ten aanzien van de voorzieningen voor SGLVG wordt onderscheid gemaakt in SGLVG-behandelplaatsen, SGLVG-plus behandelplaatsen en SGLVG verblijfplaatsen. SGLVG behandelplaatsen Het beleid is gericht op handhaving (dus afbouw noch uitbreiding) van de klinische capaciteit van de behandelcentra. Het aantal klinische behandelplaatsen bedraagt 184. Met name door de uitbreiding van de SGLVG-plus behandelplaatsen (zie hieronder), ontstaat er 'lucht' binnen de capaciteit van de huidige SGLVG behandelplaatsen SGLVG-plus behandelplaatsen Ten aanzien van de forensische verstandelijk gehandicaptenzorg is in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 februari 2002, kenmerk DGB/ZVG-2248875, gekozen voor een capaciteitsuitbreiding vanuit de bestaande SGLVG behandelcentra (SGLVG-plus). De capaciteitsuitbreiding van klinische plaatsen SGLVG-plus bedraagt - conform het rapport Beleidskader Forensische Verstandelijk gehandicaptenzorg d.d. 21 februari 2001 van De Borg - maximaal 120. SGLVG verblijfplaatsen Het aantal SGLVG verblijfplaatsen is als gevolg van de hiervoor getroffen tijdelijke regeling SGLVG verblijfstoeslagen enorm toegenomen. Ten aanzien van de aan deze SGLVG verblijfsplaatsen gerelateerde bouw (bijv. vervangende nieuwbouw) geldt dat hiervoor niet de bouwkundige norm voor SGLVG verblijfsplaatsen, maar de bouwnorm voor reguliere plaatsen geldt. De bouwnorm voor SGLVG verblijfplaatsen geldt alleen voor cliënten die nu en in de toekomst uitstromen uit een SGLVG behandelcentrum en vanwege de blijvende restproblematiek aanspraak maken op een SGLVG verblijfplaats. Dit moet schriftelijk onderbouwd worden vanuit één van de 5 SGLVG behandelcentra. 4.1.13. Meervoudig complex gehandicapten (MCG) Voor verblijfscapaciteit van MCG gelden de criteria 4.1.1. tot en met 4.1.10.. Specifieke functies Naast de bijzondere doelgroepen kent de gehandicaptenzorg een aantal speciale zorgfuncties. Voor deze http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (11 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
zorgfuncties zijn in samenwerking met het CBZ en het veld behoeftenormen ontwikkeld, die op WZV aanvragen van toepassing zijn. 4.1.14. Multifunctionele centra (MFC’s) Het streven is dat er circa11 MFC’s met elk een capaciteit van 24 klinische plaatsen worden gerealiseerd. Bij brief d.d. 13 april 1999 (Tweede Kamer, 1998-1999, 25 424, nr. 8) is het standpunt aan de Tweede Kamer gezonden met daarin de aanpak voor verbetering van de zorg op het raakvlak psychiatrie/gehandicapten voor kinderen t/m 18 jaar. 4.1.15. Logeerzorg Logeerzorg is een deeltijdfunctie verblijf voor enkele dagen per week. Aan deze vorm van zorg wordt de voorkeur gegeven boven voltijdszorg voor 7 dagen per week. Voor logeerzorg gelden de criteria 4.1.1. tot en met 4.1.7. Er wordt geen behoeftenorm gehanteerd. 4.1.16. Crisisopvang Per WZV-regio dient een minimum van 1 plaats crisisopvang per 75 toegelaten plaatsen aanwezig te zijn. De maximumbehoefte wordt bepaald door het zorgkantoor.
4.2.
Toelichting
4.2.1. Algemeen Uitgangspunt in de gehandicaptenzorg is dat alle burgers, inclusief mensen met een zorgvraag, kunnen deelnemen aan de samenleving, waarbij zij zelf de regie over het eigen leven voeren. Centraal staan zeggenschap en de keuzevrijheid van de cliënt om die kwaliteit van zorg te verkrijgen, die voor die individuele cliënt voldoende is. Onder het motto ‘gewoon waar het kan, speciaal waar het moet’ moeten mensen met een beperking zoveel mogelijk van gewone voorzieningen gebruik kunnen maken. Deze ondersteuning komt in de eerste plaats uit de samenleving zelf. Soms zal aanvullende zorg nodig zijn, waarbij met name hulpmiddelenzorg voorwaardenscheppend kan zijn voor ‘normaal’ maatschappelijk functioneren. Zorg in een institutionele en beschermende setting kan geboden worden, waarbij de objectieve indicatiestelling de grens vormt. De cliënten 4.2.2.1. De primaire doelgroep bestaat uit mensen met een zwaardere lichamelijke en verstandelijke handicap, van 24uurs zorg afhankelijk. Het gaat om een groep van 104.000 mensen met een ernstige verstandelijke handicap (brancherapport 2001). Daarvan woont de helft thuis en de andere helft in een woonvoorziening. De totale capaciteit voor zorg met verblijf is ultimo 2000 53.699 plaatsen. (bron: Brancherapport 2001). Binnen de groep gehandicapten bestaan de zogenaamde bijzondere zorgvragers. Hierbij kan door de interactie tussen beperkingen en stoornissen de gebruikelijke zorgsystematiek niet adequaat inspelen op de problematiek. De groep lichamelijk gehandicapten bestond in 1998 uit 1.850.000 mensen met een matige of ernstige lichamelijke beperking. Hiervan wonen in 2000 3.060 cliënten in een woonvoorziening in de gehandicaptensector. Het aantal ADL clusterwoningen beliep 928 in 2000. Daarnaast verblijven nog ongeveer 1.000 personen met een lichamelijke handicap in verpleeghuizen. De groep auditief en/of communicatief gehandicapten bestaat uit mensen met een complexe problematiek. De intramurale capaciteit is circa 900 plaatsen, de semimurale capaciteit is circa 100 plaatsen. Het aantal visueel gehandicapten in Nederland wordt geschat op 736.000, waarvan 64.000 mensen een zeer ernstig visuele handicap en 192.000 mensen een ernstig tot zeer ernstige visuele handicap hebben. Er bestaan zes intramurale instellingen en vier semimurale voorzieningen voor visueel en verstandelijk (meervoudig) gehandicapten met een gezamenlijke capaciteit van 1111 plaatsen. 4.2.3. Zorgaanbieders Hiervoor staan van oorsprong vooral sectorale zorgaanbieders, die cliënten met intramurale indicatie residentiële zorg bieden (ex WZV) en aanbieders die cliënten met een semimurale indicatie semimuraal residentiële zorg bieden (ex TVWMD). Dit onderscheid is echter in de bouwregelgeving vrijwel verdwenen. Daarnaast zijn aanbieders van ambulante zorg en begeleiding bij de zorgvraagverduidelijking (o.a. maar niet alleen de SPD‘en) actief.
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (12 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
In de gehandicaptenzorg vinden veel fusies plaats, veelal onderbouwd met het argument van groter gevarieerder aanbod en doelmatigheid. Dit heeft als nadeel dat in diverse regio‘s de variatie in aanbieders sterk vermindert, waardoor de keuzevrijheid vermindert. Dit wordt door VWS als een ongewenste ontwikkeling beschouwd. 4.2.4. Huidige praktijk In de basis van de maatschappelijke omgang met gehandicapten liggen een aantal aannames over de manier waarop zij ondersteund worden en welke rol zij in de maatschappij hebben. Sinds ongeveer 5 jaar wordt zoveel mogelijk het individuele model met als basis de rechten en plichten van individuele burgers gehanteerd. Een tweetal verdere vernieuwingen heeft in de afgelopen 4 jaar veel in deze richting mogelijk gemaakt: de flexibilisering van de aanspraak AWBZ gehandicapten en de methodiek van de wachtlijstaanpak. Scheiding van wonen en zorg werd de afgelopen jaren belangrijker. Circa 24% van de cliënten die instellingszorg ontvangen woont momenteel zelfstandig; betalen zelf hun huur. De wachtlijstaanpak gehandicaptenzorg 20002002 onderstreepte de prioriteit van de zelfstandigheid: alleen daar waar tussen cliënt, instelling en zorgkantoor op basis van het indicatiebesluit overeenstemming bestaat dat de cliënt niet zonder verblijf in een instelling de zorg kan ontvangen is het mogelijk het verblijf te realiseren. Door de hierboven beschreven ontwikkelingen heeft zich de afgelopen 5 jaar een grotere diversiteit aan zorgvormen ontwikkeld. We vinden meer deeltijdzorg, ambulante zorg, zorg aan huis, meer specifieke zorg en zorg op alle leeftijden en leefvormen afgestemd, dagbesteding in vol- of deeltijd. Het is van groot belang deze trend voort te zetten. 4.2.5. Hoofdlijnen Kwaliteit Kwaliteit van zorg is ondersteunend aan kwaliteit van leven. De kwaliteit van zorg kan op diverse manieren verbeterd worden: benchmark procedures, verhoging van de professionele kwaliteit, standaarden en certificeringen. Essentieel is daarbij vooral een stevige juridische positie van de cliënt. Cliënten wensen meer zeggenschap en keuzevrijheid in het beslissen over de vorm van leven die zij kiezen. Vormen van zorg en begeleiding moeten nog meer worden afgestemd op wat het individu in zijn of haar leven wenst. Leefwensenonderzoeken en -gesprekken dienen hiertoe structureler en frequenter uitgevoerd en ingezet te worden, waarbij de kwaliteitscyclus pas compleet is met regelmatige zorgevaluatie. Toegang tot maatschappij Toegang gaat over de collectieve toegankelijkheid van openbaar vervoer, de toegankelijkheid van openbare gebouwen, onderwijs en werkplekken, internet en dergelijke, maar óók over de voldoende beschikbaarheid van het aanbod van zorg en woonvoorzieningen. Op individueel niveau zal de toegankelijkheid van de maatschappij verbeteren bij verbetering van de inkomenspositie. 4.2.6. Concretisering van het beleid Zorg en begeleiding: Het zorgarrangement van iedere cliënt wordt gebaseerd op een zorgvuldig uitgevoerd leefwensengesprek in de fase van de zorgbemiddeling. Hierbij komen zorgvorm (m.b.t. wonen, onderwijs, werk en dagbesteding) en woonvorm aan de orde, die in de cliëntverklaring zijn vastgelegd. Uitgangspunten voor zorgbemiddeling zijn zoals eerder geformuleerd kwaliteit, zeggenschap, variatie in aanbod, keuzemogelijkheid. Deze uitgangspunten definiëren de behoefte en daarmee de capaciteit. Belangrijk wordt het meer gestructureerd invoeren van de instrumenten leefwensenonderzoek en cliëntverklaring. Het helpt de cliënt te verhelderen waar zijn of haar prioriteiten liggen, waar, met wie en hoe de klant wil leven en met welke (vorm en intensiteit van) ondersteuning of zorg op alle levensgebieden. In het zorgtoewijzingsproces wordt de transparantie en zeggenschap vergroot door de inzet van dit onderzoek. Tegelijkertijd wordt een cyclisch kwaliteitsproces bij iedere cliënt ingezet door zorgevaluatie-gesprekken en periodieke hertoetsing van zorg en indicatie. Bijzondere zorgvragen Een cliënt die kampt met een speciale zorgvraag mag van diens zorgkantoor verwachten dat deze een antwoord op de zorgvraag vindt, waar nodig in samenwerking met een expertisecentrum, met AWBZ-zorg aanbieders uit andere sectoren of met hulpmiddelenzorg. In de beleidsbrief van 4 december 2000 is een verbetertraject geschetst ten behoeve van de zorgverlening aan
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (13 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
mensen met bijzondere zorgvragen. Daarvoor zijn inmiddels de centra voor consultatie en expertise (cce´s) opgericht ter ondersteuning van de zorgverlening rond vastgelopen zorgsituaties bij bijzondere zorgvragers. Onderwijs In het onderwijs vinden analoge ontwikkelingen plaats: onderwijs op maat voor kinderen met een handicap. Elk kind heeft leerrecht en kan in principe onderwijs volgen. Er wordt gestreefd naar het volgen van onderwijs in een reguliere setting. Verwacht wordt dat 1 augustus 2003 de regeling Leerlinggebonden Financiering van kracht zal worden. In principe krijgen alle kinderen, ongeacht niveau, leerrecht en daarmee de mogelijkheid om onderwijs te volgen. Ouders kunnen kiezen tussen speciaal en regulier onderwijs. Voor de zorg kan een beroep gedaan worden op zorg in natura en PGB. Dagbesteding en werk Het deelnemen aan de samenleving door de gehandicapte en een zinvolle bijdrage leveren aan de kwaliteit van bestaan van de gehandicapte wordt, als het om dagbesteding gaat, het beste gerealiseerd door betaalde arbeid. Dit uitgangspunt geldt in ieder geval ook voor mensen met een lichte of matige handicap (reguliere arbeid al dan niet met middelen op grond van de Wet REA en arbeid in de sociale werkvoorziening of via begeleid werken op basis van de WSW of de REA). De AWBZ-gefinancierde dagbesteding in een dagverblijf komt pas aan de orde, als is komen vast te staan, dat iemand door zijn handicap niet in aanmerking komt voor een plaats in een sociale werkvoorziening. Wel is een combinatie van gedeeltelijk werken in een sociale werkvoorziening en gedeeltelijke dagbesteding op een dagverblijf mogelijk. Realisatie van dagbesteding en werk van iedere cliënt worden gebaseerd op een zorgvuldig uitgevoerd leefwensenonderzoek, waarvan een werkwensen-gesprek deel uitmaakt en vastgelegd in een dagbestedingplan. Wonen Instellingen in de gehandicaptenzorg worden gestimuleerd om de toegelaten capaciteit van grote terreinen in kleinschalige capaciteit in de wijk en zelfstandig wonen om te zetten. Beleidsinhoudelijk is een vlotte omzetting van de bestaande infrastructuur gewenst. Deze ontwikkeling wordt geremd doordat het huidige gebouwenbestand met bestaande boekwaarden niet op korte termijn afgeschreven kan worden zonder kapitaalvernietiging. Desondanks zijn er situaties denkbaar waarin het gewenst en mogelijk is gebouwen sneller dan de geplande afschrijvingstermijn te vervangen. Innovatieve oplossingen dienaangaande worden gestimuleerd. Voorts wordt de ontwikkeling tot wonen in de wijk geremd door zeer beperkte beschikbaarheid van woningen en grond. Hierdoor wordt de optie van omgekeerde integratie een steeds aantrekkelijkere voor zorgaanbieder, omdat dit tenminste de krapte op de grondmarkt kan verlichten. Dit moet resulteren in situaties waarbij op oorspronkelijke instellingsterreinen reguliere wijkvorming plaatsvindt. “Gewoon waar mogelijk” geldt ook voor groepsgrootte, in feite huishoudgrootte: huishoudens in de Nederlandse samenleving omvatten slechts zelden meer dan 6 personen. Voor gehandicapten dient hun leefwens als uitgangspunt genomen te worden. Hierin dient ook de omvang van het huishouden ter sprake te komen. De omvang van huishoudens van mensen met een handicap is voor bestaande voorzieningen bij voorkeur kleiner gelijk 6 en gebaseerd op het leefwensenonderzoek. In nieuwe voorzieningen zijn groepen kleiner gelijk 6 personen groot. Kleinschalige woonvormen (ministeriële regeling met kenmerk DGB/ZVG 2288315 d.d. 4 juni 2002) bestaan uit groepen kleiner of gelijk aan 6 personen in zelfstandige woningen, in clusters van maximaal 12 personen per postcode, buiten het oorspronkelijke instellingsterrein. Wanneer cliënten kiezen voor zelfstandig wonen of daar waar het wonen door instellingen kleinschalig aangeboden wordt, vallen wooninitiatieven buiten de WZV. Kleinschalige woningen kunnen door instellingen flexibel en snel gerealiseerd worden. Voor het grootschalig wonen blijft vergunningsplicht ex WZV bestaan. Bij het bepalen van de spreidingsnormen voor grootschalige woonvoorzieningen gehandicaptenzorg zijn o.a. gegevens uit de uitvoeringstoets Behoeftenormering van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen d.d. 27 mei 2000 gebruikt. VWS stelt alleen nog voor grootschalige woonvoorzieningen een norm vast. Ter bepaling van deze norm is uitgegaan van het aantal mensen met indicatie voor woontype 1 en 2, plus MCG’ers, SGLVG’ers en forensisch geïndiceerden. Er wordt van uitgegaan dat deze mensen een grootschalige http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (14 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
woonvoorziening nodig zouden hebben. Dit leidt tot een promillage van 1,5 van de bevolking voor plaatsen in grootschalige woonvoorzieningen (ca. 25000). Momenteel bestaan er naar schatting ca 32000 plaatsen in grootschalige woonvoorzieningen. Op dit moment loopt een inventarisatie naar de hoeveelheid kleinschalige voorzieningen. Doelstelling is om uiterlijk in 2010 het aantal grootschalige plaatsen tot 25000 teruggebracht te hebben. Een omzetting van 1.000 grootschalige plaatsen per jaar is mogelijk. De maximumnorm voor 200 cliënten per locatie uit de vorige set beleidsregels blijft gehandhaafd, daar zij garandeert dat ook voorzieningen als specifieke therapie- en dagbestedingvoorzieningen exploiteerbaar blijven. Nieuwe grootschalige locaties mogen niet groter zijn dan 50 cliënten. Deze norm betreft alle categorieën gehandicapten. De aangegeven criteria dienen hetzij door een individuele instelling nageleefd te worden hetzij in een groter verband met meerdere instellingen of de gehele regio in samenwerking met het zorgkantoor. Hierbij is het mogelijk om bijvoorbeeld bij een afnemende grootschalige capaciteit een bepaalde instelling geheel te sluiten waarbij de overblijvende grootschalige capaciteit zich concentreert bij een andere instelling. In alle fases van de WZV dient een tijdgebonden planning aanwezig te zijn over de ontwikkelingen in het zorgaanbod in kleinschalige woonvoorzieningen vs. grootschalige woonvoorzieningen. Deze verhouding kleinschalig / grootschalig dient mettertijd op regionaal en/of op instellingsniveau vergroot te worden. Hetzelfde geldt voor de verhouding maatschappelijk geïntegreerde dagbesteding / niet maatschappelijk geïntegreerde dagbesteding. De zorginfrastructuur (centrale bureau‘s, steunpunten) dient zo flexibel mogelijk vormgegeven te worden: waar geen huur mogelijk is wordt koop gemotiveerd. Kinderen groeien in het algemeen op in het gezin waarin ze geboren worden. Dit geldt ook voor gehandicapte kinderen. Uitgangspunt is dat de benodigde zorg aan het gehandicapte kind binnen de gezinssituatie geleverd wordt, zodanig dat ouders en verzorgenden adequaat ondersteund worden. Daarenboven geldt de leidraad van zeggenschap en keuzevrijheid ook voor hen. Met name bij kinderen met hun hogere ontwikkelingssnelheid dan volwassenen is het goed uitvoeren van de kwaliteitscyclus van groot belang. Het up-to-date houden van de hulpmiddelenzorg dient daarbij te worden meegenomen.
5. Instellingen voor mensen met somatische of psychogeriatrische aandoeningen of beperkingen en voor mensen met psychosociale problematiek 5.1.
Criteria
Tijdige beschikbaarheid van voldoende zorgaanbod 5.1.1. Initiatieven die specifiek bedoeld zijn om kortdurende zorg te verlenen in crisissituaties dan wel ter ondersteuning van de mantelzorger komen met voorrang boven de meer reguliere aanvragen voor honorering in aanmerking, mits aan de overige vereisten wordt voldaan. Uiteraard geldt ook hier dat het zorgkantoor zijn standpunt als mede dat van de regionale partijen ten aanzien van het initiatief bekendmaakt. Spreiding 5.1.2. Initiatieven die bijdragen aan het realiseren van zorgaanbod waar dat voordien nog niet het geval was en waaraan behoefte bestaat gelet op de vraag / wachtlijst, worden geprefereerd boven initiatieven in dezelfde regio die uitgaan van meer capaciteit op dezelfde plek. Schaalgrootte 5.1.3. Initiatiefnemers dienen in de aanvraag om een verklaring aan te geven welke capaciteit wordt gevraagd. Een aanvraag om een verklaring voor het realiseren van verblijf omvat niet meer dan 150 bedden op één locatie. Een aanvraag die zonder deugdelijke motivering uitgaat van meer dan het genoemde aantal bedden zal worden geweigerd. Tevens moet gemotiveerd worden vermeld op basis van welke afweging voor de gevraagde omvang is gekozen. Daarnaast dienen zij aan te tonen dat de exploitatie van de capaciteit van de zorg met verblijf die wordt gevraagd reëel is. De initiatiefnemers dienen zich in de opstelling van de plannen daartoe te houden aan/ te richten op de kostenkengetallen en de prestatie-eisen zoals die door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen worden vastgesteld. http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (15 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Ook op dit punt dient de initiatiefnemer de aanvraag vergezeld te doen gaan van het standpunt van het zorgkantoor alsmede van dat van de regionale partijen. Vormgeving 5.1.4. Een aanvraag om een verklaring voor het leveren van zorg met verblijf bevat eveneens een redengeving ten aanzien van de gekozen opzet voor de huisvesting. Kleinschalig en passend binnen de wijk waar de voorkeur naar uitgaat is daarbij richtsnoer. Klantgerichtheid 5.1.5. In het kader van de aanvragen om een verklaring voor zorg met verblijf is het noodzakelijk dat de initiatiefnemer aangeeft dat hij zich heeft vergewist van het standpunt ten aanzien van het initiatief van de bewoners (als het gaat om een bestaande instelling) of de toekomstige cliënten (via de verzekeraars te bevragen). 5.1.6. Initiatiefnemers dienen in de zorgvisie die onderdeel uit dient te maken van een aanvraag om een verklaring aandacht te besteden aan het cliëntperspectief. Onderwerpen als bejegening, respect voor de persoonlijke levenssfeer van de bewoners, dagindeling en dergelijke krijgen daarin een plek. Met name ook ten aanzien van dit onderdeel van de aanvraag dient een cliëntenraad te adviseren. Wonen en zorg 5.1.7. Bij de beoordeling van aanvragen om een verklaring geldt dat in het algemeen de voorkeur uitgaat naar verdergaande uitbreiding van de zorg thuis. Indien echter kan worden aangetoond dat er vraag bestaat naar het realiseren van zorg mét verblijf dan dient die zorg zo breed mogelijk te kunnen worden verleend, zo kleinschalig mogelijk te worden vormgegeven zowel bouwkundig als inhoudelijk en dan dient de verblijfsfunctie bovendien te voldoen aan de daaraan nader te stellen eisen.
5.2.
Toelichting
5.1.1 Algemeen 5.2.1.1 De cliënten De aard van de zorg die instellingen op het terrein van de verpleging en verzorging van oudsher leveren, brengt met zich mee dat het zwaartepunt in hun cliëntenbestand ligt bij de ouderen en hoogbejaarden. Zowel in het Besluit zorgaanspraken AWBZ als in de praktijk wordt in grote lijnen het onderscheid gehanteerd tussen patiënten met somatische aandoeningen of beperkingen (waaronder reactiverings- dan wel revalidatiepatiënten) en patiënten met psychogeriatrische aandoeningen of beperkingen, terwijl combinaties veelvuldig voorkomen. Door de vergrijzing zal het aantal oudere zorgbehoevenden fors toenemen. Het aantal dementerenden binnen deze groep stijgt bijvoorbeeld van 175.000 nu naar 207.000 in 2010. Daarnaast vragen sommige verzekerden om specifieke zorg of zorg in een specifieke (verblijfs)omgeving. Regionale partijen gezamenlijk dienen er voor zorg te dragen dat ook aan die specifieke vraag tegemoet kan worden gekomen. Hiertoe kan het nodig zijn dat er in grotere regionale verbanden gezocht wordt naar passende oplossingen. 5.2.1.2. De zorgaanbieders De zorg die in het Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt omschreven wordt in deze sector door tal van aanbieders geboden. Van oudsher bieden de thuiszorginstellingen met name verzorging, verpleging, activerende en ondersteunende begeleiding, terwijl de verzorgingshuizen de functies verzorging, verpleging en ondersteunende begeleiding bieden, vaak met verblijf. De verpleeghuizen bieden alle functies, dus ook behandeling, zowel met als zonder verblijf. Tot nu toe worden de aanspraken met verblijf geboden in de volgende typen voorzieningen: verpleeghuis, verpleeghuisdependance, verpleegunit en verzorgingshuis (al dan niet met een bijzondere functie). De aanspraken zonder verblijf (“thuiszorg”, extramurale verzorgings- en verpleeghuiszorg, dagbehandeling, dagverzorging, dagopvang en tijdelijk verblijf in een intramurale instelling of een logeerhuis) worden geboden in zowel de thuissituatie als in speciaal voor dat doel gebouwde ruimten: in de (eigen of gehuurde) woning, in
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (16 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
woonzorg-complexen, in levensloopbestendige woningen, in serviceflats, in aanleunwoningen en in kleinschalige woonvormen voor dementerenden én in dagbehandelingcentra, op dagbehandelingafdelingen, dagopvangvoorzieningen. In deze situaties is er altijd sprake van zelfstandig wonen met een op maat gesneden zorgarrangement als antwoord op de geïndiceerde zorgvraag. Een deel van de functies wordt in het verzorgingshuis, als “kop op” het reguliere aansprakenpakket door andere aanbieders geleverd (denk onder andere aan activerende begeleiding en behandeling: vanuit het verpleeghuis levert bijvoorbeeld de activiteitenbegeleiding groepsverzorging voor licht dementerenden of de verpleeghuisarts levert zijn zorg aan daarvoor geïndiceerden die verblijft in een andere instelling). Overigens betekent dit niet altijd dat die zorg echt in het verzorgingshuis wordt geleverd. Vaak wordt die zorg ook “gehaald” bij die andere aanbieder. Het is niet uitgesloten dat er in het kader van de gemoderniseerde AWBZ nieuwe aanbieders zullen worden toegelaten die slechts een deel van de aanspraken gaan leveren (bijvoorbeeld alleen huishoudelijke verzorging, of een combinatie van verpleging en behandeling). Deze aanbieders kunnen door verzekerden worden gevraagd een deel van hun hulpvraag te lenigen als daarin niet kan worden voorzien door de instelling bij wie ze verblijven, op het moment dat het nieuwe bekostigingssysteem is ingevoerd of zoveel eerder dat dit financieel te realiseren is. Door de functionele omschrijving van de aanspraken, zoals die met ingang van 1 april 2003 zullen luiden, worden patiënten beter in staat gesteld een op maat gesneden pakket aan zorg van eventueel diverse leveranciers te krijgen. Tegelijkertijd worden de aanbieders van de zorg meer mogelijkheden geboden om die zorg rondom de patiënt te organiseren. Een groot aantal instellingen is door fusie of samenwerken in toenemende mate in staat om de klok rond het hele scala aan functies te bieden in al zijn verschijningsvormen en nadere specificaties. Voor de instellingen die wel verblijf, verzorging, verpleging en ondersteunende begeleiding, maar niet activerende begeleiding en behandeling bieden (de verzorginghuizen) is voorts de relatie met de huisartsen belangrijk, aangezien die zorgdragen voor de medische basiszorg voor de bewoners. Indien de bewoners ook geïndiceerd zijn voor behandeling, dan kunnen zij die op basis van de AWBZ van een daartoe toegelaten instelling afnemen. Voor het bieden van de functies met uitzondering van verblijf onderhouden de aanbieders van de zorg vaak nauwe samenwerkingsrelaties met instanties die het verblijf thuis (zelfstandig wonen) van een verzekerde mede mogelijk maken. Daarbij valt onder andere te denken aan woningcorporaties, aan gemeentelijke welzijnsorganisaties, aan aanbieders van diverse voorzieningen als maaltijden, alarmering, vervoer, aan mantelzorgers en hun locale organisaties. Samenwerking en afstemming vinden ook met andere zorgsectoren plaats. Zoals bijvoorbeeld met de curatieve sector. Zo zijn op tal van plaatsen projecten voor CVA-zorg opgezet, waarin met name ziekenhuizen en verpleeghuizen nauw samenwerken om de patiënt zo snel mogelijk te revalideren. In de toekomst zullen meer eenvoudige curatieve ingrepen en de daarbijbehorende zorg plaatsvinden in instellingen van onder andere V&Vzorgaanbieders. Deze vorm van samenwerking kent al langer een variant van verpleeghuis”bedden” in ziekenhuizen ten behoeve van uitbehandelde ziekenhuispatiënten. Dit neemt niet weg dat nog niet overal een goede samenwerking bereikt is en dat nog veel ziekenhuizen te maken hebben met “verkeerde bedpatiënten”. Uiteraard dient ook in die regio’s waar op dit moment nog geen samenwerking is gerealiseerd aan deze onwenselijke situatie een einde te komen. Daarnaast wordt in de sector V&V alles op alles gezet om de capaciteit van alle functies dermate te vergroten dat wachtlijstproblemen tot het verleden gaan behoren. De samenwerking met de sector geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang richt zich met name op ouderen met een depressie, op de geronto-psychiatrische patiënten, op oudere dak- en thuislozen en op oudere verslaafden. Met de gehandicaptensector richt de relatie zich vooral op jongeren met niet-aangeboren hersenletsel en op oudere zintuiglijk, verstandelijk of lichamelijk gehandicapten.
5.2.1. Specifiek 5.2.2.1. Tijdige beschikbaarheid van voldoende zorgaanbod Wachtlijsten en lange wachttijden voor verzekerde zorg zijn niet acceptabel. Om in die ongewenste situatie verandering te brengen, vergt een enorme inspanning van alle partijen. De te verrichten inspanning richt zich met name op die aanbieders van zorg met verblijf die verzorging, begeleiding, verpleging en behandeling bieden. Met name in dat deelsegment van de sector moet voor uitbreiding van capaciteit worden gezorgd om een adequate doorstroming van cliënten / patiënten en daardoor een betere instroom van nieuwe cliënten / patiënten in de andere regionen van de sector te kunnen waarborgen. Daarbij gaat de aandacht nadrukkelijk uit naar de capaciteit voor dementerenden. http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (17 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Daarnaast is het zaak om de variëteit in het aanbod, de keuzemogelijkheden voor de klanten te vergroten, overeenkomstig de vraag van de cliënt. Daarvoor is meer inzicht nodig in de woon-, zorg- en welzijnswensen van verzekerden. Op systematischer wijze moet aandacht worden geschonken aan het cliëntperspectief. Er zullen ruimere mogelijkheden moeten worden gecreëerd om in een veilige omgeving, zelfstandig en waarschijnlijk ook kleinschalig te verblijven, aangevuld met een passend zorgarrangement. In aanvulling op het uitbreiden van het areaal aan mogelijkheden van zelfstandig wonen met zorg, dat heel vaak mogelijk wordt gemaakt door personen in de directe omgeving van de zorgvrager, de zogenaamde mantelzorgers, dient het aanbod aan kortdurende verblijfsmogelijkheden (logeerfunctie) drastisch te worden vergroot. Alleen door de mantelzorger bij tijd en wijle van zijn zorgtaak te ontheffen door inzet van meer professionele zorg van andere aard, inhoud en omvang dan gebruikelijk (respijtzorg) kan worden bevorderd dat cliënten echt langer zelfstandig blijven. Respijtzorg kan zich in allerlei gedaanten voordoen, van tijdelijk extra zorg aan huis van de verzekerde tot en met tijdelijke opname (logeren) in een zorginstelling. 5.2.2.2. Spreiding Voldoende regionale capaciteit wil nog niet zeggen dat die capaciteit zich daar bevindt waar die zich zou moeten bevinden. De zorg dient daar te worden genoten waar de verzekerde dat wenst. Dat betekent zoveel mogelijk in de eigen (koop- of huur-)woning of zo dicht mogelijk daarbij, in de wijk. Ook als de zorg alleen binnen de muren van een zorginstelling kan worden verkregen, dan kiest de verzekerde voor een voorziening met verblijf dicht bij diens oude woning / in zijn vertrouwde (sociale) omgeving / buurt. Dat biedt de mogelijkheid om sociale netwerken in tact te laten en nog zoveel mogelijk deel uit te maken van de maatschappij. Zorgvoorzieningen dienen dan ook bij voorkeur zo goed mogelijk geïntegreerd in de normale woonomgeving te worden gesitueerd. 5.2.2.3. Schaalgrootte De omvang van de instellingen is afgenomen. Leken de eerste verpleeghuizen nog op ziekenhuizen (lange rechte gangen, grote kamers, grote hoeveelheden bedden), langzamerhand zijn de organisaties zich gaan herbezinnen op dit “uiterlijk”. Met name het feit dat patiënten langdurig in deze voorzieningen verblijven heeft een impuls gegeven aan ruimere aandacht voor de interne architectuur. Maar ook de schaalgrootte of locatieomvang heeft wijziging ondergaan. In eerste aanleg werd een aantal van over de 200 en in enkele gevallen over de 300 bedden op één plek als normaal en uitermate doelmatig en kosteneffectief beschouwd. In de beleidsregels ex artikel 3 WZV zoals die tot nu toe golden, is bepaald dat de capaciteit van deze instellingen per locatie bij voorkeur ligt tussen de 90 en 210 bedden, waarbij 150 bedden als optimum werd beschouwd. Thans wordt geen uitspraak meer gedaan over de gewenste minimumomvang, maar wordt wel een maximum locatieomvang bepaald. Die wordt bepaald op 150 bedden. Het streven naar zelfstandigheid en kleinschaligheid van zorg (clustering van wonen of clustering van “verblijf” als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken AWBZ) verhoudt zich slecht met grootschalige voorzieningen, ook al zou daar kleinschalig zorg worden verleend. Een aantal overwegingen ligt hieraan ten grondslag. Iedere (potentiële) aanbieder van zorg in combinatie met verblijf zal zich bovendien goed oriënteren op de markt. Met name de regionale vraag van cliënten en de inschatting van mogelijke afzet van zorg is hiervoor richtinggevend. Bovendien speelt de omvang van de organisatie een belangrijke rol in de keuze van een capaciteitsomvang. Ervan uitgaande dat de regionale situatie maatgevend is voor de “capaciteitsontwikkeling” in de regio en per instelling, ligt het niet langer voor de hand van overheidswege daaraan grenzen te stellen. Aanbieders zullen contact leggen met het zorgkantoor om in onderling overleg te bezien of er aan de bouwplannen behoefte bestaat, en of aan die behoefte tegemoet wordt gekomen indien het initiatief wordt uitgevoerd. Veelal zal dat voor (nieuwe) instellingen in de sector betekenen dat zij ruimte moeten kunnen bieden aan alle verzekerden die geïndiceerd worden voor zorg met verblijf. Ook het bieden van verblijf aan cliënten die niet van oudsher door de instelling werden geholpen, behoort als gevolg van de modernisering van de AWBZ tot de mogelijkheden. Vooralsnog betekent dat wel dat er onder één dak verschillende maatstaven zullen moeten worden gehanteerd, maar dat doet aan het principe niets af. 5.2.2.4. Vormgeving Bij de vormgeving van instellingen die tevens verblijf bieden, staat altijd voorop dat die toegankelijk moeten zijn voor iedereen en dat het gebouw zich leent voor het type zorg dat er wordt verleend.
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (18 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Daarvoor geldt in eerste instantie het Bouwbesluit zoals dat recent op 1 januari 2003 in werking is getreden. Daarnaast worden uiteraard de bouwmaatstaven V&V zoals die door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen zijn opgesteld, gehanteerd. Aanbieders van V&V-zorg zullen zich voorts oriënteren op de locale wensen en ideeën ten aanzien van de vormgeving van de zorg. Uiteraard kan voor de feitelijke invulling geen blauwdruk worden gegeven, daarvoor zijn lokale situaties te verschillend. Het is niet meer dan logisch dan uit te gaan van een aantal simpele stelregels: aanbieders dienen de ruimte te krijgen om het verblijf die vorm te geven die cliënten wensen, die bovendien past in de rest van de gebouwde omgeving, dat qua capaciteit past bij de omvang van de regionale / locale vraag (het adherentiegebied) (garantie productieafspraak), dat te exploiteren is (het personeel moet er zijn, de kosten moeten worden gedekt door de baten, etc). 5.2.2.5. Klantgerichtheid Aanbieders van verpleging en verzorging en/of behandeling al dan niet met daaraan gekoppeld verblijf dienen zich klantgericht op te stellen. Ook zij moeten actief invulling geven aan de begrippen zeggenschap en keuzevrijheid van verzekerden / cliënten. Door zich klantgericht op te stellen, door cliënten te respecteren, door ze te betrekken bij de ontwikkeling van het beleid van een instelling in al zijn aspecten, door ze een stem te geven in het dagelijks reilen en zeilen van de instelling, kan een aanbieder er voor zorgen dat cliënten zich gehoord voelen. Iedere cliënt zal het in hoge mate op prijs stellen om zelf te kunnen bijdragen aan het verbeteren van de levensomstandigheden. Onderwerpen die in dit verband kunnen worden vermeld zijn: de tijdstippen waarop cliënten hun zorg ontvangen komen in overleg met hen tot stand, het ritme van de cliënt in zijn dagelijks doen en laten is uitgangspunt voor de zorgverlening, meerkeuzemenu’s verdienen de voorkeur. Zoveel als mogelijk wordt de kamer van de bewoner als diens woning beschouwd, waar de betreffende cliënt de grootst mogelijke zelfstandigheid dient te genieten. Deze opsomming is verre van limitatief. Het zijn voorbeelden van aangelegenheden die regelmatig de afgelopen jaren naar boven zijn gekomen. Zeker is dat ze bijdragen aan het gevoel van eigenwaarde en de verruiming van de keuzemogelijkheden van degenen die van zorg afhankelijk zijn. In de toekomst zal het gezamenlijk gesprek tussen (nog niet) cliënten, verzekeraars en aanbieders leiden tot een uitbreiding van deze lijst. 5.2.2.6. Wonen en zorg Tegelijkertijd met het invoeren van vraagsturing in de zorg is het van belang te stimuleren dat er een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van wonen en zorg beschikbaar is om een passend antwoord te kunnen bieden op de vraag. Mensen kiezen steeds vaker voor zelfstandig wonen met zorg op maat, in hun eigen woning of in een woonzorgcomplex. Hoofdlijn van beleid van VWS en VROM is daarom de totstandkoming van een breed aanbod aan combinaties van wonen, zorg en dienstverlening in situaties van zelfstandig wonen te bevorderen en te versnellen. Gestimuleerd en ondersteund wordt dat er bij nieuw aanbod zo veel mogelijk sprake is van arrangementen van zelfstandig wonen met zorg op maat. Ook bij het bepalen van de keuze voor vervangende nieuwbouw en / of verbouw van bestaande instellingen waar zorg met verblijf wordt geboden, moet de voorkeur worden gegeven aan arrangementen van zelfstandig wonen met zorg op maat, tenzij blijkt dat een gedeconcentreerde wijze van zorgverlening (zorg zonder verblijf) in de lokale situatie niet haalbaar is. Daarbij komt dat er altijd een groep mensen zal zijn voor wie zorg mét verblijf het beste antwoord op hun specifieke zorgvraag is. De omvang van deze groep zal sterk worden bepaald door de mogelijkheden en de kwaliteit van wonen en zorg op maat die in de thuissituatie kan worden geboden. De komende jaren zal meer duidelijkheid ontstaan over waar de grenzen liggen en vooral ook: waar de mensen zelf daarin hun grenzen trekken. Deze weg past ook nadrukkelijk in een vraaggerichte benadering. De instellingen die toegelaten zijn tot het leveren van verzorging, begeleiding, verpleging, behandeling en verblijf (i.e. de verpleeghuizen) zijn op grond van de meldingsregeling veelal in staat om zelfstandig te besluiten tot renovatie en die te bekostigen uit de middelen die zij hebben opgebouwd als trekkingsrecht onder de Wet tarieven gezondheidszorg. Grootscheepse renovatie en vervangende nieuwbouw zijn veelal vergunningplichtig met inbreng van het opgebouwde “trekkingrecht”. Voor de instellingen die verzorging, begeleiding, verpleging en verblijf bieden (i.e. de verzorgingshuizen) is geen meldingregeling van kracht. Voor de instandhouding van deze instellingen is een kader beschikbaar gesteld. Als uitgangspunt geldt nog steeds dat bij renovaties een externe prikkel moet bestaan om tot het scheiden van wonen en zorg over te gaan. Welke initiatieven, met welke investeringen voor honorering in aanmerking komen, wordt door de regionale partijen onder leiding van het zorgkantoor, vastgesteld en door het ministerie vastgelegd op de bouwprioriteitenlijst. Voor de jaren 2003 – 2004 is de lijst recent opgesteld. Voor de jaren 2005 en 2006 zal
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (19 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
deze vóór de zomer worden vastgesteld. Voor een goede zorg in de eigen woonomgeving is een goede zorginfrastructuur in de wijk nodig. De bekostiging daarvan zal in de tarieven worden verwerkt. Van zorginstellingen wordt verwacht dat zij, in samenwerking met corporaties, zoveel mogelijk nieuw aanbod tot stand brengen en bestaand aanbod ombouwen tot zelfstandige woningen waar zorg en dienstverlening op maat geboden wordt, afgestemd op de vraag. Van zorgkantoren en zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij een regisserende rol hierin spelen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken en stimuleren.
6. Overgangsregeling Op het moment van inwerkingtreden van deze nieuwe beleidsregels ex artikel 3 van de WZV op 1 april 2003 zijn tal van plannen ontwikkeld om te voorzien in capaciteitsuitbreiding en voor het renoveren van bestaande zorginstellingen. Voor zover die planontwikkeling al een vervolg heeft gehad door de plaatsing van het voorgenomen project op de bouwprioriteitenlijst voor de periode 2002 - 2006 moet worden bepaald of zo’n initiatief doorgang kan vinden. A. Initiatieven die in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen zijn ingediend, die zijn geplaatst op de bouwprioriteitenlijst 2002 – 2006, en die in het bezit zijn van een onherroepelijk geworden verklaring, worden afgehandeld als ingediend, tenzij de initiatiefnemer in overleg met het zorgkantoor en de overige regionale partijen besluit tot een andere, meer in lijn met dit beleidskader liggende invulling.
Voor zover het om volume-initiatieven gaat zijn de voorwaarden hiervoor dat de exploitatie op hetzelfde tijdstip start als aangegeven op de bouwprioriteitenlijst en dat het eerdere initiatief wordt ingetrokken. Voor zover het om instandhoudinginitiatieven gaat geldt bovendien als derde voorwaarde dat het initiatief nooit hogere investeringskosten mag hebben dan die in de gereserveerde middelen voor de exploitatie zijn verwerkt en dat die kosten lager zijn op het moment dat van een lagere capaciteit wordt uitgegaan. B. Initiatieven: die in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen zijn ingediend, die zijn geplaatst op de bouwprioriteitenlijst 2002 – 2006, die zullen worden gerealiseerd in 2003 en 2004, en die tot ontwikkeling zijn gebracht onder de vigeur van de beleidsregels ex artikel 3 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen zoals die golden tot de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels, worden afgehandeld als ingediend, tenzij de initiatiefnemer in overleg met het zorgkantoor en de overige regionale partijen besluit tot een andere, meer in lijn met dit beleidskader liggende invulling. Voor zover het om volume-initiatieven gaat zijn de voorwaarden hiervoor dat de exploitatie op hetzelfde tijdstip start als aangegeven op de bouwprioriteitenlijst en dat het eerdere initiatief wordt ingetrokken. Voor zover het om instandhoudinginitiatieven gaat geldt bovendien als derde voorwaarde dat het initiatief nooit hogere investeringskosten mag hebben dan die in de gereserveerde middelen voor de exploitatie zijn verwerkt en dat die kosten lager zijn op het moment dat van een lagere capaciteit wordt uitgegaan. C. Initiatieven: die in het kader van de Wet ziekenhuisvoorzieningen zijn ontwikkeld, die zijn geplaatst op de bouwprioriteitenlijst 2002 – 2006, die al hebben verzocht om een verklaring als bedoeld in de Wet ziekenhuisvoorzieningen, die zullen worden gerealiseerd in 2005 of 2006 en die niet in overeenstemming zijn met deze beleidsregels moeten in overeenstemming met deze regels worden gebracht. De reservering op de bouwprioriteitenlijst blijft in tact tot op het moment dat de initiatiefnemer in overleg met het zorgkantoor en de overige regionale partijen besluit geen gewijzigde invulling te willen geven aan het initiatief. In ongewijzigde zin komen dergelijke initiatieven niet in aanmerking voor een verklaring. http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (20 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
BIJLAGE 1 Bijlage bij de beleidsregels AWBZ-instellingen
Inst
Bovenregionale / landelijke instellingen:
gehandicaptenvoorzieningen
Soort
Stichting
plaats(en)
instelling
De Bruggen De Bruggen AZZ De Eik Saltho De Opbouw De Opbouw De Opbouw De Opbouw De Reeve De Schorsmolen Dreei Jeugdzorg Leger des Heils Meilust OC Maasstad Hoogland zorggroep s Heeren Loo / kwadrant s Heeren Loo / kwadrant s Heeren Loo / kwadrant St. Anna Pluryn OCB Tjallinga Hiem Saltho
Den Haag Leiden Middelburg Oldenzaal Boxtel OZC Maartensdijk Uithoorn Epe Kampen Breda Hoogeveen/Zwolle Winschoten Amsterdam Nijkerk Rotterdam Voorst Ermelo Dordrecht Soest Simpelveld Oosterbeek Best Leeuwarden Oisterwijk
Cunera Cunera Veerse Singel De Eik De la Salle Alkmaar/Velsen OPL Amstelmonde Woldyne De Reeve De Schorsmolen Reg. Zorgcentrum Driever's dale Jeugdhuis Middelveld Meilust OA Maasstad De Beele Groot Emaus Auriga (van Arkel) Van Arkel Gastenhof St. Jan Pieter Heije OCB Tjallinga Hiem De Hondsberg
SGLVG-beh SGLVG-beh SGLVG-beh SGLVG-beh SGLVG-beh
Hoeve Boschoord Eefdese tehuizen Hooge Burch De Wendel Altrecht
Boschoord Eefde Zwammerdam Oostrum Den Dolder
Hoeve Boschoord Eefdese tehuizen Hooge Burch Nieuw Spraeland de Wier
LG:
('grote' woonvormen)
LG LG LG LG
Het Dorp Nw Unicum Amstelrade Rijnlands Voorzieningen centrum
LVG: 736LVG 738LVG 748LVG 696LVG 750LVG 6016LVG 5370LVG 5370LVG 771LVG 806LVG 795LVG 5878LVG 5211LVG 727LVG 774LVG 5480LVG 776LVG 772LVG 724LVG 724LVG 789LVG 775LVG 186LVG 5213LVG 755Observat SGLVG: 691 810 808 797 6021
1218 162 5274 257
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (21 van 24)28-1-2005 12:51:04
Arnhem Zandvoort Amstelveen Katwijk
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
VISUEEL 510 1038 1529 1037 732
ZG-visueel ZG-visueel ZG-visueel ZG-visueel ZG-visueel
Centrum Bartimeus Loo Erf Regionaal Centrum Visio Theofaan Visio
Zeist Apeldoorn Haren Grave Huizen
Centrum Bartimeus
De Wylerberg Effatha Instituut voor Doven Kon. Inst. Voor Doven HD Guyot Martinus van Beek Reg. Centrum Z-W Nederland St. Marie
Groesbeek/Nijmegen Voorburg St. Michielsgestel Haren Nijmegen Rotterdam Eindhoven
Blauwe Kamer De Brink De Weerklank De Wingerd Vereniging Bartimeushage Visio Visio Visio Zonhove
Breda Vries Amsterdam Vught Doorn Haren Hoogeveen Huizen Son en Breugel
Bronlaak Ita Wegman Stichting/Salvia Michaelshoeve Olmen Es Orion Overkempe Raphaelstichting Raphaelstichting Raphaelstichting St. Christophorus St. Zonnehuizen Veldh. Stenia
Oploo Driebergen Brummen Appelscha Rotterdam Olst Middenbeemster Tuitjenhorn Schoorl Bosch en Duin Driebergen/Zeist
Bronlaak Ita Wegman Stichting Michaelshoeve Olmen Es Orion Overkempe Breidablick Midgard Scorlewald St. Christophorus St. Zonneh. Veldh.
Centrale vereniging J.G.G. De Sprank Siloah De Schutse Adullam
Amersfoort Zwolle Goes Kesteren Ede
Sinaï centrum
AUDITIEF 515 1040 1043 1048 1047 5926 1049
ZG-auditief ZG-auditief ZG-auditief ZG-auditief ZG-auditief ZG-auditief ZG-auditief MCG:
751 1206 809 799 722 687 812 732 757
MCG MCG MCG MCG MCG MCG MCG MCG MCG
De Brink De Wingerd Ver. Bartimeushage Heukelom Huis te Echten Elisabeth Kalishuis Zonhove
Antroposofisch: 784 719 5196 5194 5189 1308 5829 1408 730 718 726
Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Antropos Confess:
1020Confess 5168Confess 5209Confess 5152Confess 5702Confess
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (22 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
Toelichting bij Regeling Beleidsregels AWBZ-instellingen Op grond van artikel 3 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) stelt de minister van VWS beleidsregels op,
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (23 van 24)28-1-2005 12:51:04
Tekst Richtlijnen/Beleidsregels ex artikel 3 WZV
die onder meer betrekking hebben op behoeftecriteria en op de samenhang zowel tussen ziekenhuisvoorzieningen onderling als tussen ziekenhuisvoorzieningen en andere voorzieningen. Zij dienen volgens de wet als handvat voor het ontwerpen van plannen door de provincie. Aangezien er in de meeste sectoren al jaren geen plannen meer worden vastgesteld, worden de beleidsregels tegenwoordig rechtstreeks gehanteerd als toetsingskader bij aanvragen om een WZV-verklaring. De beleidsregels zijn tot nu toe ingedeeld in vijf categorieën van instellingen: ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen, instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg, inrichtingen voor geestelijk gehandicapten en “overige”, waaronder inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten en de instelling “Ons Dorp”. Per 1 april 2003 wordt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gemoderniseerd. De aanbodgestuurde instellingsgebonden benadering wordt vervangen door een functiegerichte vraaggestuurde benadering. Met de gemoderniseerde AWBZ kunnen instellingen bijvoorbeeld meerdere functies leveren aan meerdere doelgroepen. Dit maakt aanpassing van de WZV- beleidsregels voor de betrokken categorieën van instellingen noodzakelijk. Daarin moet het nieuwe begrippenkader worden verankerd. Bovendien moeten de beleidsregels bestaande en nieuwe aanbieders inzicht geven in welke eisen er worden gesteld aan het leveren van verblijf aan verschillende doelgroepen. Immers, voor een oudere patiënt die verblijf en verzorging nodig heeft, worden er andere eisen aan het verblijf gesteld dan aan het verblijf voor een forensisch psychiatrisch patiënt. De beleidsregels bevatten bovendien een beschrijving van een door overheid en veld gezamenlijk gedragen richting van de beleidsontwikkeling voor de onderscheiden cliëntengroepen. Dat betekent dat niet alleen het verblijf aandacht krijgt, maar dat ook, met name in de toelichting, andere aspecten van het beleid worden belicht. De criteria spitsen zich toe op die initiatieven die een verklaring en vergunning op grond van de WZV nodig hebben om geëxploiteerd te kunnen worden. Immers, voor die vormen van zorg (verblijf) heeft het College tarieven gezondheidszorg een WZV vergunning nodig om tot de vaststelling van een tarief te kunnen overgaan. Aan deze beleidsregels worden bouwinitiatieven getoetst van instellingen die verblijf leveren in combinatie met één of meer van de zorgfuncties, omschreven in de artikelen 4 tot en met 8 van het besluit zorgaanspraken AWBZ. Een en ander betekent dat de beleidsregels voor de categorieën verpleeg- en verzorgingshuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en instellingen voor gehandicapten, geheel moesten worden herzien. Hierbij is het onderscheid naar de genoemde categorieën van instellingen vervangen door een onderscheid naar vormen van zorg en categorieën van patiënten of cliënten.
[1] De onderdelen 3, 4, 5 en 6 van de oude beleidsregels zijn vervangen door een nieuwe tekst. De nieuwe beleidsregels voor de AWBZ-sectoren zijn ontleend aan de Regeling van 9 april 2003, nr. DWJZ/SWW-2370326, Stcrt. 2003, 74, als uitvloeisel van de modernisering van de AWBZ. Overgenomen is de nummering van de nieuwe beleidsregels. De inleiding onder 1 komt vrijwel overeen met de toelichting. [2] Jaarlijks krijgt 24% van de volwassen Nederlanders een psychische stoornis. Bekijken we het hele leven dan heeft 41% van de Nederlanders tussen 18-65 jaar ooit een psychische stoornis gehad. De meest voorkomende stoornissen zijn de angststoornis (19%), depressie (19%), alcoholproblematiek (17%) en drugsproblematiek (3%) (Nemesis). [3] De tweedelijns GGZ omvat o.a. regionale GGZ-voorzieningen (veelal fusies van RIAGG, algemene psychiatrische ziekenhuizen, regionale instellingen voor beschermd wonen en psychiatrische afdelingen van algemene somatische ziekenhuizen), de instellingen voor de verslavingszorg (veelal ontstaan uit fusies van consultatiebureaus voor alcohol en drugs en verslavingsklinieken), de jeugd-GGZ, de forensische psychiatrie en vrijgevestigd psychiaters, psychologen en pedagogen.
http://www.bouwcollege.nl/beleidsregelsawbz.htm (24 van 24)28-1-2005 12:51:04