Beleidsregels voor dempingen
Doel De notitie “Ontheffingenbeleid keur Wetterskip Fryslân” geeft inhoud aan de uitwerking van beleid en beleidsregels die toegepast worden bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen op grond van de keur van Wetterskip Fryslân. In deze notitie wordt nader aangegeven hoe het ontheffingenbeleid van Wetterskip Fryslân is ten aanzien van demping van water(en)gangen in polders en vrij afstromende gebieden in relatie tot berging.
1. Inleiding Regelmatig komen er bij het Wetterskip Fryslân verzoeken binnen tot demping van watergangen in polders en vrij afstromende gebieden. Hiermee wordt meestal het vergroten van de perceelsoppervlakte of de toegankelijkheid van de percelen beoogd. Dit geldt niet alleen voor agrariërs maar ook voor particulieren, die door het dempen van een sloot bijvoorbeeld meer tuin krijgen. Een ander argument dat vaak gebruikt wordt voor het dempen van sloten is het onderhoud. Voor het waterbeheer zijn deze dempingen ongunstig omdat met elke demping een stukje berging van het watersysteem verloren gaat. Vooral in extreme neerslagsituaties is de berging in een gebied erg belangrijk. Berging in de polder bepaald de noodzaak om af te malen vanuit de boezem. Met name de afgelopen jaren is in de praktijk gebleken dat, als de neerslagintensiteit hoger is dan de ontworpen afvoercapaciteit van een gebied in relatie tot de berging, er wateroverlast ontstaat. Daarnaast kan een te grote of te snelle afvoer naar de Boezem mede leiden tot een ongewenst hoge waterstand in de Boezem
2. Huidig beleid voor dempingen op basis van bergingscriterium Op 1 januari 2004 zijn de zes Friese waterschappen gefuseerd tot één all-in waterschap met als hoofdtaken waterkwantiteitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer. De volgende waterschappen hadden specifiek beleid met betrekking tot aanvragen voor dempingen. Waterschap Sevenwolden Wetterskip de Waadkant Wetterskip Marne-Middelsee Wetterskip Boarn en Klif De beleidsregels van deze waterschappen zijn gericht op het behoud van bergingscapaciteit. De bergingscapaciteit is dan uitgedrukt in een percentage, dat de verhouding aangeeft tussen het oppervlak van land en water(op normaal water normpeil) in een peilvak of watersysteem. Bij het verlenen van een ontheffing wordt de ontheffinghouder verplicht de demping te compenseren indien het bergend vermogen van het peilvak of watersysteem onder de norm zit. Als norm hanteerden de waterschappen van voor de fusie een percentage dat afhankelijk van het watersysteem is gelegen tussen de 1,5 en 2,5%. Als de aanwezige bergingscapaciteit meer bedraagt dan de voor dat watersysteem geldende norm worden dempingen toegestaan zonder dat compensatie wordt verlangd door het creëren van nieuw oppervlaktewater.
3. Evaluatie huidig beleid Het huidige beleid heeft een aantal tekortkomingen. Deze worden hieronder toegelicht.
3.1 Normen veranderen De huidige normen stammen uit de jaren zestig en zijn gebaseerd op een snelle afvoer van overtollig water; de mogelijkheden voor het vasthouden van water zijn zeer beperkt. De gehanteerde normen voor berging zijn daar mede debet aan. In de toekomst zal bij de normstelling meer aandacht gevraagd worden voor bergingscapaciteit in watersystemen. In dit kader zullen diverse onderzoeken worden gehouden. In dit verband kan de afwateringsstudie Friesland genoemd worden. Hoewel dit onderzoek in eerste instantie gericht is op het boezembeheer is ook ingegaan op de relatie met het polderbeheer. Dit onderzoek kan leiden tot nadere afspraken (normen) voor de inrichting en het beheer van de watersystemen in Friesland. Met de wetenschap, dat de huidige normering niet meer voldoet aan de uitgangspunten van het nieuwe waterbeheer is het toepassen van de huidige normen op slootdempingen niet langer gewenst. 3.2 Toepassing norm leidt tot vermindering bergingscapactieit In relatie tot het bovenstaande moet ook in beschouwing worden genomen, dat in het beheersgebied watersystemen voorkomen die ruim voldoen aan de geldende normen van 1,5% tot 2,5% (voor landbouwgebieden). Dit betekent overigens niet, dat in deze watersystemen geen problemen optreden. Lokaal kan de bergingscapaciteit onvoldoende zijn, bijvoorbeeld in een gebied met veel verharde oppervlakten. Het huidige beleid kan leiden tot het verminderen van de bestaande bergingscapaciteit. Met de wetenschap dat in de toekomst de nieuwe normering hogere eisen kan stellen aan de bergingscapaciteit kan het ongewijzigd voortzetten van het huidige beleid leiden tot een te kort aan berging; berging die nu verloren gaat, is niet of nauwelijks terug te winnen. Het blijven toepassen van het huidige beleid als toetsingkader voor dempingen is ook in dit opzicht niet wenselijk. 3.3 Wijze van toetsen kan leiden tot overschatting van de bergingscapaciteit in peilvak Het huidige beleid is veelal zo, dat op een zeer lokaal niveau wordt getoetst aan een norm. De lokale situatie kan echter een verkeerd beeld geven van de werkelijke bergingscapaciteit in het peilvak of het gehele watersysteem. De bergingscapaciteit van de beschouwde kavelsloot voldoet wellicht aan de norm terwijl het peilvak of het watersysteem onder de norm zit. Op grond van het huidige beleid zou het verzoek om demping toch gehonoreerd worden. Mogelijke problemen in het peilbeheer worden hierdoor versterkt. 3.4 Uniformering beleid Daarnaast moet worden opgemerkt dat het beleid van de zes waterschappen niet op alle punten eenduidig is. Dit kan betekenen dat aanvragen voor een ontheffing niet op een vergelijkbare wijze worden behandeld. Om redenen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het gewenst dat het beleid van de zes waterschappen wordt geüniformeerd tot eenduidig beleid voor het gehele beheersgebied van Wetterskip Fryslân. 3.5 Conclusie De hierboven geschetste toepassing van het huidige beleid heeft een aantal nadelen en dit is de reden dat herbezinning op dit beleid noodzakelijk is. Door de ontwikkelingen in het waterbeheer wordt de noodzaak tot aanpassing in dit beleid nog sterker gevoeld. In hoofdstuk 4 wordt hierop verder doorgegaan. 4 Nieuw beleid met betrekking tot dempingen 4.1 IWBP 2000-2004 Een van de maatregelen die voortvloeien uit het IWBP is het vergroten van de berging in watersystemen. In de gebiedsdeelplannen van het IWBP is het als volgt toegelicht. Als gevolg van de klimaat veranderingen (veranderingen in neerslaghoeveelheid en –patroon) zal het water in zowel de hoger gelegen
gebieden als de lager gelegen gebieden vaker tijdelijk hoog staan en neemt de kans op wateroverlast toe. Tevens neemt de aanvoer naar de Friese Boezem toe. Tegelijkertijd neemt –als gevolg van de zeespiegelrijzing- de afvoercapaciteit door de spuisluizen naar de Waddenzee af. Wanneer geen maatregelen worden getroffen zal dit in de toekomst leiden tot het vaker voorkomen van ongewenst hoge waterstanden in de boezem. Om de hiermee gepaard gaande economische schade te beperken zullen maatregelen genomen moeten worden. Deze maatregelen zullen een combinatie zijn van het beperken van de aanvoer naar de Friese Boezem vanuit de overige watersystemen, het vergroten van de afvoercapaciteit van de Friese Boezem en het uitbreiden van de bergingsmogelijkheden in en rondom de boezem en in de polders en vrij afstromende gebieden. De beschikbare berging in de watersystemen is de laatste decennia sterk teruggelopen. Het beslag op de beschikbare ruimte voor landbouw, stedelijke en industriële ontwikkeling heeft ertoe geleid dat veel ruimte , die voorheen voor berging van water beschikbaar was, verloren is gegaan. In de Friese Boezem is de “natuurlijke” berging teruggelopen door het inpolderen van boezemlanden (gronden die vrij voor de Friese boezem liggen en bij hoge waterstanden onder water staan). Een belangrijk beleidsdoel van Wetterskip Fryslân is uitbreiding van de bergingsmogelijkheden in de polders en vrij afstromende gebieden. Verdere verkleining is om deze reden niet gepast. Op basis van de keur van Wetterskip Fryslân is het dan ook verboden om middels demping van oppervlaktewater de berging van watersystemen te verkleinen. De keur is een stelsel van verbods- en gebodsbepalingen waarvan ontheffing kan worden verleend. Het inrichten van Friese watersystemen is primair gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast of het in ieder geval beperken van de gevolgen hiervan tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Werken ten gevolge van de keurontheffing mogen geen negatief effect hebben op de inrichting die voor deze functie nodig is. 4.2 Toetsingskader Bij het beoordelen van verzoeken tot slootdemping moet kunnen worden teruggegrepen op een toetsingskader. Uit het voorgaande is gebleken dat het huidige beleid niet meer voldoet als toetsingskader. Dit komt enerzijds door de “verouderde” normen en anderzijds door de wijze waarop deze normen worden toegepast. Bij de keuze voor een nieuw beleid moet met een aantal zaken rekening worden gehouden. Deze worden hieronder toegelicht. 4.3 Nieuw beleid Het beleid dat met het vaststellen van deze notitie zal worden gevoerd moet in eerste instantie gezien worden als beleid. Daarbij hechten wij eraan, dat dit beleid niet leidt tot onomkeerbare processen. In hoofdstuk 3 werd aangegeven dat er in het kader van de bestrijding van wateroverlast geen maatregelen moeten worden getroffen waar we later spijt van krijgen. Dit betekent dat het nieuwe beleid voor dempingen niet moet leiden tot een vermindering van de bergingscapaciteit. Dit hoeft echter niet uit te sluiten dat sloten gedempt worden. Met name in het landelijk gebied moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de individuele wens van agrariërs om de bedrijfsvoering op hun percelen te verbeteren. Het dempen van sloten moet mogelijk blijven om grotere aaneengesloten kavels te creëren of om de toegankelijkheid te verbeteren. Op grond van het bovenstaande komen wij tot de volgende beleidsregel. Voor alle (deel)watersystemen geldt ongeacht de waterhuishoudkundige functies, dat slootdempingen alleen zijn toegestaan, als het gedempte oppervlak volledig wordt
gecompenseerd. De compensatie dient plaats te vinden door het graven van nieuwe dan wel het verbreden van bestaande watergangen. Er wordt een uitzondering gemaakt voor wateren die een functie hebben zoals bermsloten, sloten met riooloverstorten of sloten die door middel van een aanlegvergunningstelsel (i.v.m. landschappelijke kwaliteiten) zijn beschermd. Hier wordt in principe geen toestemming verleend voor demping. In overleg met en toestemming van de gemeente, provincie of rijk kan anders worden bepaald. Met deze systematiek wordt aangesloten aan een belangrijk uitgangspunt zoals vastgesteld in de nota “Nadere uitwerking IWBP-beleid Berging Friese Boezem” namelijk dat demping alleen wordt toegestaan als de aanvrager zorgt voor eenzelfde oppervlakte aan berging ter compensatie. Uitzonderingen op de algemene regel dat dempingen volledig gecompenseerd moeten worden zijn denkbaar indien het niet mogen dempen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de aanvrager en er geen redelijke alternatieven mogelijk zijn.
5 Toepassing van het beleid Aan de uitvoering van dit beleid is een aantal nadere voorschriften verbonden. Dit zijn: • •
• •
•
• • •
Het te compenseren oppervlak bestaat uit de lengte van het te dempen slootgedeelte maal de breedte van de sloot op de waterlijn bij zomerpeil. Om afwenteling van een tekort aan bergingscapaciteit naar stroomafwaarts gelegen peilvakken te voorkomen dient de compensatie plaats te vinden in hetzelfde peilvak, waarin de te dempen sloot is gelegen. Tussen waterschap en aanvrager vindt overleg plaats betreffende de locatie van de compensatie. In de te verlenen vergunning worden nadere voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de te (ver)graven sloten. Compensatie dient bij voorkeur plaats te vinden in watergangen, die over de volledige breedte eigendom zijn van een eigenaar. Het door de aanvrager overleggen van een overeenkomst met de aangrenzende eigenaar voorkomt ook dat er problemen ontstaan bij het voldoen aan de onderhoudsplicht. Uitzondering op bovenstaande regel is de situatie waarin waterschap en aanvrager overeenstemming bereiken over compensatie van de bergingscapaciteit in een hoofdwatergang . Indien de bergingscapaciteit in een hoofdwatergang wordt gecompenseerd, wordt er naar gestreefd de oever natuurvriendelijk in te richten. Ingeval de oever natuurvriendelijk wordt ingericht moet dit binnen de compensatieruimte plaats vinden. Toetsen van de afwaterende functie van de te dempen watergang. Demping kan alleen plaatsvinden als de waterafvoer van het achterliggende gebied middels een nieuw te graven tracé gewaarborgd is. Compensatie van dempingen in grote peilvakken moet zo dicht mogelijk bij de de demping gerealiseerd worden. Exacte locatie altijd ter beoordeling van het waterschap. Vrijafstromende gebieden boven boezempeil: In de vrijafstromende gebieden is vasthouden van water minstens zo belangrijk als de bergingscapaciteit. In vrijafstromende gebieden kan het dempen van watergangen een bijdrage leveren aan het beter vasthouden van water. Zo moet in de vrijafstromende gebieden boven boezempeil een soepeler beleid gevoerd worden t.a.v. dempingen. Ter beoordeling aan de vergunningverlener moet er bij een aanvraag van demping in de vrijafstromende gebieden een toets plaats vinden of compensatie nodig is.
•
Uiteraard zal eerst getoetst moeten worden wat de afwaterende functie van de watergang is en daarna worden beoordeeld of de betreffende watergang een relevante bergingsfunctie heeft. Hierbij zal dan overleg zijn tussen rayonbeheerder, sectiehoofd peilbeheer en zonodig de medewerker watersyssteembeheer. Natuurgebieden: Met name in natuurgebieden vindt demping plaats om nuttig water vast te houden om hier voor de natuur gewenste grondwaterstand te kunnen creeeren. Ook hier geldt weer de regel wat de afwaterende functie van de watergang is. De vergunningverlener zal dit moeten beoordelen en zonodig overleg moeten hebben met rayonbeheerder etc.