Beleidsregels Participatie
WERK, INKOMEN EN ZORG
Inhoudsopgave: 1. Inleiding 1.1 Doelen 2010 1.2 Visie 1.3 Algemene uitgangspunten
p. 2 p. 3 p. 6
2. Doelgroepen 2.1 Algemeen 2.2 Alleenstaande ouders 2.3 Nug’ ers 2.4 Jongeren 2.5 Ouderen
p. 7 p. 8 p. 8 p. 9 p. 9
3. Instrumenten 3.1 Persoonlijk Re-integratie Budget (PRB) 3.2 Leerbon 3.3 Loonkostensubsidies 3.4 Participatiebanen 3.5 Inburgering 3.6 Scholing 3.7 Werken met behoud van uitkering / stage 3.8 Kosten
p. 11 p. 12 p. 13 p. 15 p. 16 p. 17 p. 19 p. 19
Notitie
1. Inleiding In september 2009 heeft de gemeenteraad van Venlo de Participatieverordening vastgesteld. In deze verordening worden de benodigde artikelen vastgesteld vanuit de beleidsterreinen Reintegratie, Inburgering en Educatie. Door ook de verordeningen te verknopen hoopt Venlo een volgende stap te zetten naar een integraler beleid. De Participatieverordening is erg algemeen van aard. Specifieke producten / instrumenten worden niet beschreven. Het wordt aan B&W overgelaten hoe de wetten worden uitgevoerd binnen de kaders van de verordening. Deze invulling door B&W wordt in dit document beschreven. Vanuit de coaches bestaat ook de behoefte aan kaders met betrekking tot de in te zetten instrumenten en doelgroepen. Deze kaders bevorderen de gelijke behandeling van onze klanten. Binnen deze beleidsregels zijn onderwerpen beschreven op het gebied van re-integratie en inburgering. Voor wat betreft educatie in het kader van de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) is er geen behoefte aan beleidsregels vanwege de specifieke inkoopmethode. Het educatiebudget dient de gemeente vooralsnog te besteden bij Gilde Opleidingen. In het inkoopcontract wordt beschreven wat er wordt ingekocht en voor welke doelgroepen. Voor de WSW worden aparte beleidsregels vastgelegd. Deze zijn niet hierin opgenomen vanwege het specifieke karakter van de WSW. Dat zou verwarrend kunnen werken. Uiteraard dient er inhoudelijk wel zoveel mogelijk afgestemd te worden tussen deze beleidsregels en de beleidsregels WSW. De gestelde participatiedoelen voor 2010 en de visie op participatie zijn kaders voor de opgestelde beleidsregels.
1.1 Doelen 2010 Vanuit de stadsvisie Venlo 2020 en de programma’ s, zijn er voor WIZ een aantal doelen gesteld voor 2010. Deze vormen het kader van de beleidsregels. Vanuit de programma’ s wordt ingezet op: Verhogen van de (netto) arbeidsparticipatie Burgers beter in staat stellen om mee te doen aan de samenleving Verhogen van het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking Verbetering aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt Werven, binden en boeien van jongeren aan de regio Venlo WIZ heeft de volgende participatiedoelen gesteld in het ondernemingsplan 2010: Minimaal 30% van het totale aantal WWB- uitkeringsgerechtigden is minimaal één trede gestegen op de participatieladder: 600 mensen Of is volledig uitgestroomd naar werk:135 mensen WWB-uitstroom via UWV middelen: 200 mensen WWB-uitstroom via extra inzet gemeente:190 mensen NUG uitstroom via UWV middelen: 45 mensen NUG uitstroom via extra inzet gemeente: 50 mensen Uitstroom uit WW in preventiefase: 250 mensen 2
Notitie
Uitstroom uit WW in frictiefase: 1050 mensen Uitstroom re-integratiefase (3-12mnd): 880 mensen Uitstroom langdurig werklozen (>=12mnd): 200 mensen Vacaturevervulling via UWV middelen: 1200 mensen Vacaturevervulling via middelen derden: 300 mensen Alle jongeren van18 tot 27 jaar die zich bij het Werkplein melden, wordt binnen 3 maanden een sluitende aanpak, zoals werk, scholing of een combinatie daarvan aangeboden: 750 jongeren Minimaal 350 nieuwe inburgeringstrajecten Uitbreiding van het gebruik kinderopvang met minimaal 10%: 83 aanvragen Eind 2010 zijn er 100 analfabeten minder in Venlo die daardoor (beter) kunnen participeren in de samenleving 200 mensen verhogen hun participatieniveau door het volgen van een educatief traject (WEB) 50% van de schoolverlaters met een MBO diploma kiest ervoor om door te leren 60% van de schoolverlaters uit SO neemt deel aan verlengde schoolperiode of voorschakeltraject Iedereen die een VAVO-opleiding ( Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs) wil volgen kan die ook volgen ( in stand houden volledige VAVO) Bevorderen van de investeringen in de scholing van werkenden (trekkende schoorsteen) Investering in de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
1.2 Visie op participatie De gemeente Venlo wil zo veel mogelijk burgers in de arbeidsgeschikte leeftijd laten deelnemen aan reguliere betaalde arbeid. Zijn mensen (nog) niet in staat om te werken, dan ondersteunt de gemeente Venlo haar burgers op maat bij het participeren in de Nederlandse samenleving. Burgers ontvangen ondersteuning gericht op zo snel mogelijke terugkeer naar regulier werk of zij worden in staat gesteld om te participeren in gesubsidieerde arbeid, vrijwilligerswerk of andere vormen van maatschappelijke participatie. Bij het bevorderen van participatie in het kader van het Participatiebudget zet de gemeente Venlo in op de volgende twee items: Bevorderen van arbeidsparticipatie; Bevorderen van maatschappelijke participatie. Education first Zowel bij het bevorderen van arbeidsparticipatie als ook bij het bevorderen van maatschappelijke participatie speelt educatie een belangrijke rol. Arbeidsparticipatie komt binnen het bereik van (werkloos) werkzoekenden, indien zij zich dermate ontwikkelen/ontwikkeld hebben, dat het matchen van vacatures (vraag) met de mogelijkheden waarover zij beschikken (aanbod) gemakkelijker wordt. Educatie kan ook dienen als toegangspoort naar maatschappelijke participatie. Het perspectief op en de inhoud van bijvoorbeeld vrijwilligerswerk kan door educatie op een hoger peil worden gebracht. Dit heeft een positief effect op de kwaliteit van het vrijwilligerswerk, hetgeen de samenleving ten goede komt, maar ook de vrijwilligerswerker (nog) meer voldoening zal geven. Het beleid van
3
Notitie
de gemeente Venlo is dan ook gericht op het vergroten van ontwikkelingsmogelijkheden van haar burgers. In de samenwerking tussen de gemeente Venlo en het UWVWERKbedrijf, hetgeen gestalte krijgt binnen het Werkplein Venlo, staat de ontwikkeling van mensen middels educatie en training centraal. In de visie van het UWV neemt het stimuleren van ontwikkelingskansen bij klanten een steeds prominentere rol in. Arbeidsparticipatie stelt mensen in staat om in hun eigen inkomen te voorzien, biedt mogelijkheden tot integratie en emancipatie en geeft burgers een gevoel van eigenwaarde. Een hoog niveau van arbeidsparticipatie maakt duurzame groei en ontwikkeling mogelijk, ook in een toekomst waarin de samenleving toenemend vergrijst. Betaald werk is in onze samenleving de meest effectieve en duurzame manier om armoede te bestrijden. Niet iedereen is in staat om op eigen kracht het doel van arbeidsparticipatie, betaald regulier en duurzaam werk, te verwezenlijken. Ook is het niet iedereen gegeven om betaalde arbeid voor een langere periode te behouden. Zij hebben hierbij extra ondersteuning nodig. Die ondersteuning biedt de gemeente Venlo door middel van het participatiebudget aan iedereen. Duurzame arbeidsparticipatie is leidend voor de dienstverlening. De gemeente Venlo zet, ter voorkoming van werkloosheid, middelen in, die zich richten op het mechanisme van de “ trekkende schoorsteen” . Deze middelen dragen ertoe bij, dat mensen zich kwalificeren, waardoor zij binnen de organisatie, waarin zij werkzaam zijn, kunnen doorgroeien naar een functie met een breder en langduriger arbeidsperspectief. Doordat personen in de betreffende organisatie doorgroeien, ontstaat er aan de onderkant ruimte voor instromers, die minder gekwalificeerde arbeid kunnen verrichten. De gemeente Venlo streeft er naar deze instromers zoveel mogelijk te laten bestaan uit personen uit haar uitkeringsbestand. Maatschappelijke participatie is een waarde op zich voor de gehele samenleving. Maatschappelijke participatie voorziet in een belangrijke behoefte, zowel voor degenen, die hierdoor geholpen worden als voor degenen die hun hulp aanbieden. Veel doelen worden op lokaal niveau gerealiseerd doordat mensen zich middels maatschappelijke participatie inzetten om deze doelen te realiseren. Niet voor iedereen is arbeidsparticipatie een reëel perspectief. Zij hebben baat bij een alternatief, dat gevonden kan worden in de vorm van maatschappelijke participatie. Ook hierbij speelt het participatiebudget een cruciale rol. Participatieladder De “ filosofie” , die de gemeente Venlo hanteert bij het inzetten van activiteiten en middelen op het gebied van participatie, is gebaseerd op de werking van de Participatieladder. Elke activiteit dan wel middel wordt ingezet om een persoon hoger op deze ladder te laten stijgen.
4
Notitie
De ladder geeft een duidelijk en eenduidig beeld van de mate van 'meedoen' in de samenleving, geredeneerd vanuit de kernfuncties van het Participatiebudget. De klant wordt geplaatst op een schaal van 1 tot 6: van een teruggetrokken bestaan tot betaald werk. De ladder kan daarnaast, door de bewegingen van klanten te meten, ook vragen beantwoorden over de effectiviteit van bepaalde instrumenten voor bepaalde doelgroepen.
5
Notitie
1.3 Algemene uitgangspunten beleid Social return De gemeente Venlo verstaat onder social return: Het aangaan van convenanten en het stellen van sociale bestekvoorwaarden bij aanbestedingen met als doel de werkgelegenheid te bevorderen en werkloos werkzoekenden en leerlingen van beroepsopleidingen aan een betaalde werkplek te helpen. Uitgangspunt is dan ook dat de gemeente Venlo in de uitvoering van haar inkoopbeleid criteria meeneemt in de standaard check in het kader van social return. Voor de afdeling Werk, Inkomen en Zorg betekent dit, dat het aantal mogelijkheden tot het bevorderen van de uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar de reguliere arbeidsmarkt, wordt vergroot. De bevordering tot uitstroom leidt op haar beurt weer tot een besparing op het I- deel WWB. In het najaar van 2010 zal de gemeente Venlo een onderzoek starten op welke manier en onder welke voorwaarden aan dit uitgangspunt vorm gegeven kan worden. Aan het College is geadviseerd om dit onderzoek te laten uitvoeren door het team Inkoop in samenwerking met de afdeling Werk, Inkomen en Zorg. Derde geldstromen De komende jaren zullen financieel moeilijk worden. Van belang is dat de gemeente Venlo haar basisprocessen in stand houdt en waar mogelijk versterkt. Daarnaast is het zaak veel te (blijven) doen met minder geld. Financiële degelijkheid is meer dan ooit noodzakelijk. De komende tijd is het zaak te blijven zoeken naar nieuwe manieren om hetzelfde of meer te doen voor minder en/of “ ander” geld en, zonder de rekening neer te leggen bij burgers of bedrijven, ruimte te scheppen voor nieuwe kansen of behoeften. Vanaf 2002 is de gemeente Venlo zich in toenemende mate gaan richten op het aanboren van zogenaamde derde geldstromen, in eerste instantie vanuit de opzet haar (financiële) middelen en mogelijkheden/dienstverlening te vergroten, doch later steeds meer uit puur financiële noodzaak. Wil de gemeente Venlo haar dienstverlening naar haar (uitkeringsgerechtigde) burgers toe voldoende op peil kunnen blijven houden, dan moeten er mogelijkheden gezocht blijven worden om voldoende financiële ruimte hiervoor te creëren. Het subsidieonderzoek gemeente Venlo (ERAC maart 2010) heeft uitgewezen, dat de gemeente Venlo reeds in vele gevallen de weg naar derde geldstromen heeft gevonden. Doch hetgeen op dit moment wordt gerealiseerd zal niet afdoende zijn in de nabije toekomst. Uitgangspunt bij de planning en voorbereiding van projecten en/of inkoop van dienstverlening is om waar nodig een (verplichte) subsidiescan naar additionele financiële mogelijkheden toe te passen.
6
Notitie
2. Doelgroepen 2.1 Algemeen Over het algemeen gesproken kunnen burgers ingedeeld worden in 2 groepen: mensen die al dan niet kunnen participeren op de arbeidsmarkt en mensen die al dan niet willen participeren op de arbeidsmarkt. Voor diegenen die in meer of mindere mate kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, is het belangrijk om te focussen op de mogelijkheden van die personen. Voor de mensen waarvan blijkt dat ze echt niet kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, is het belangrijk dat ze toch op een of andere manier in de samenleving blijven participeren. Ze moeten erbij blijven horen. Bij de groep in meer of mindere mate wil deelnemen aan de arbeidsmarkt, zal het vooral gaan om de motivatie. De groep die wil en kan participeren op de arbeidsmarkt zal in veel gevallen ook de kortste afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Deze mensen zullen zoveel mogelijk ondersteund worden om terug te keren op de arbeidsmarkt of maatschappelijk zinvolle activiteiten te verrichten. Aan de andere kant zijn er mensen die weinig tot geen motivatie hebben om deel te nemen aan de maatschappij en/of arbeidsmarkt. Aangezien het onacceptabel is dat deze mensen niet meer aan de slag gaan zal er getracht worden om een passend aanbod te realiseren voor deze doelgroep.
In april 2009 heeft een ‘ Doelgroepenanalyse Participatiebudget’ plaatsgevonden. In deze analyse staan een aantal belangrijke conclusies die relevant zijn voor deze beleidsregels. De volgende conclusies zijn relevant: Het is belangrijk om niet het hele participatiebudget in te zetten voor de mensen die het meeste willen en vragen. Als de gemeente gehoor geeft aan al hun wensen kan het grootste deel van het budget hieraan opgaan en wordt deze groep te afhankelijk van de gemeente. Het is wenselijk om te investeren in hulp voor mensen op de laagste treden van de participatieladder. Het is gebleken dat deze mensen weinig activiteiten buitenshuis doen, maar wel nog dingen willen en ook positief in het leven staan. Ze hebben alleen hulp nodig om verder te komen. De middelen van het participatiebudget (en vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) kunnen ingezet worden voor deze groep mensen om ze uit hun geïsoleerde situatie te halen. Werkenden hebben weinig behoeften op het gebied van opleiding. Het gaat in veel gevallen om laagopgeleiden, vaak zonder startkwalificatie, waarvoor scholing juist erg belangrijk is. Extra inzet is nodig om ook deze groep tot educatie te bewegen. In de volgende paragrafen wordt beleid bepaald ten aanzien van een aantal specifieke doelgroepen.
7
Notitie
2.2 Nug’ ers Niet uitkeringsgerechtigden (nug’ ers) zijn personen zonder uitkering, die niet studeren en niet werken maar dat wel graag zouden willen, meer dan 12 uur per week. Nug’ ers behoren daarmee tot het zogenaamde ‘ onbenutte arbeidspotentieel’ . Om een investering in Nug’ ers rendabel te maken dient de Nug’ er minimaal 20 uur per week beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Om het algemeen belang te benadrukken dat de wetgever hecht aan de verhoging van de arbeidsparticipatie is deze taak van het college expliciet in de WWB vastgelegd (artikel 7 lid 1 onder a WWB). Ook de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) blijft aandacht vragen voor het onbenutte potentieel op de arbeidsmarkt omdat te voorzien valt dat we deze arbeidskrachten straks heel hard nodig zullen hebben om te voldoen aan de vervangings- en mogelijk ook de uitbreidingsvraag op de arbeidsmarkt. Ondanks de economische teruggang die nu fors is, zal de arbeidsmarkt weer aantrekken. Ook in de participatiedoelen en de programma’ s komt deze algemene visie terug. Er wordt namelijk onder andere ingezet op: verhogen van de arbeidsparticipatie burgers beter in staat stellen om mee te doen aan de samenleving verhogen van het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking. Deze doelen blijven niet beperkt tot uitkeringsgerechtigden, er zal ook ingezet moeten worden op niet-uitkeringsgerechtigden. Op termijn heeft werving van nug’ ers meer prioriteit in verband met de te verwachten krapte op de arbeidsmarkt. De prioriteit ligt dan bij Nug’ ers met een gezinsinkomen op minimumniveau, in het kader van de armoedebestrijding. De groep Nug’ ers is niet groot. Meestal is er geen sprake van een hoog partnerinkomen. Afhankelijk van de financiële zelfredzaamheid van de klant heeft de coach wel de mogelijkheid om een draagkrachtberekening te maken die aansluit bij de draagkrachtberekening in de bijzondere bijstand om een eigen bijdrage vast te stellen. Het is ook aan de coach om te beoordelen welke voorzieningen ingezet worden. Deze kent de situatie van de klant en kan een afweging maken van de kosten van het traject.
2.3 Alleenstaande ouders Voor uitkeringsgerechtigden jonger dan 65 jaar is het meewerken aan de arbeidsinschakeling in beginsel een aan het recht op uitkering verbonden plicht. Een uitzondering geldt voor de alleenstaande ouder die de zorg heeft voor een kind dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt (art. 9a WWB). Op verzoek ontheft het college deze alleenstaande ouder van de arbeidsverplichting voor een periode van maximaal zes jaar. Met deze regel worden de keuzemogelijkheden in de combinatie van arbeid en zorg benadrukt. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de periode van ontheffing wordt aangegrepen om de positie op de arbeidsmarkt te optimaliseren. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van 8
Notitie
voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. De gemeente zal zich inspannen om kinderopvang te realiseren. Voor alleenstaande ouders vallende onder de Wet Inkomensvoorziening Jongeren (WIJ) geldt bovenstaande niet.
2.4 Ouderen Een persoon van 58 jaar en ouder is nog lang niet afgeschreven. Wij willen deze personen, voor zover de situatie op de arbeidsmarkt (absorptievermogen) en de individuele situatie waarin de persoon zich bevindt dit toelaten, zoveel als mogelijk begeleiden naar de arbeidsmarkt. Hierbij wordt aangesloten bij de landelijke tendens van werken tot misschien wel boven de pensioengerechtigde leeftijd. Aan de hand van gesprekken met de coach wordt bepaald wat de klant wil en kan. Aan de hand daarvan wordt bepaald of er een traject richting werk / participatie wordt ingezet en hoe dat traject eruit ziet. Bij een gebrek aan motivatie of kansen kan er besloten worden geen actief traject in te zetten met de klant. Dit dient dan duidelijk gecommuniceerd te worden naar de klant toe.
De RWI heeft in 2008 onderzoek verricht naar de arbeidsmarktkansen van oudere uitkeringsgerechtigden en de effectiviteit van de re-integratietrajecten die voor deze doelgroep worden ingezet (45-plus en 55-plus in de SUWI-keten). Het onderzoek laat zien dat de kans op het vinden van een baan voor de groep 55+ klein is: slechts 30 procent stroomt uit naar werk.
2.5 Jongeren Het aanpakken van de jeugdwerkloosheid is zowel landelijk als binnen de gemeente Venlo een speerpunt van beleid. Jongeren die werkloos worden of zijn, worden zo snel mogelijk uitgenodigd door een coach van het Werkplein om te bekijken wat de mogelijkheden zijn om hen (terug) te leiden naar school / werk. Voor de periode 2009-2011 heeft de gemeente Venlo het voortouw in het bereiken van de doelen van het regionaal actieplan Jeugdwerkloosheid Noord en Midden Limburg. Hierin is het doel gesteld om de verwachte jeugdwerkloosheid met de helft terug te dringen. De gemeente Venlo streeft er daarom naar de jongere in beeld te hebben, vóór hij werkloos wordt. Dit is mogelijk door een integrale aanpak binnen het werkplein, goede communicatielijnen met de RMC-medewerkers (Regionaal Meld en Coördinatiepunt Vroegtijdig schoolverlaters) en de scholen in de regio Noord en Midden Limburg. De aanpak voor jongeren tot 27 jaar moet sluitend zijn: elke werkloze jongere tot 27 jaar volgt een werkleeraanbod. Aan elke werkloze jongere die zich meldt bij het Werkplein wordt een werkleeraanbod gedaan zoals omschreven in Paragraaf 2 van de Verordening werkleeraanbod WIJ. Dit ongeacht het inkomen(sniveau) / uitkeringsrecht dat de jongere heeft. Alle mogelijke instrumenten om een jongere terug te leiden naar scholing / werk zijn inzetbaar op basis van maatwerk. Het 9
Notitie
werkleeraanbod is qua duur / intensiteit variabel en wordt maximaal toegespitst op de individuele situatie van de jongere in overleg tussen de jongere en de coach. In art. 5 van de Verordening werkleeraanbod WIJ staan voorzieningen genoemd die het werkleeraanbod kunnen invullen. Bij alle mogelijke invullingen van het werkleeraanbod geldt dat het traject zoveel mogelijk wordt aangepast op de mogelijkheden van de arbeidsmarkt en de wensen van de jongere: Maatwerk staat voorop!
10
Notitie
3. Instrumenten Naast de inzet van reguliere re-integratie, inburgerings- en educatieve trajecten zijn er bepaalde trajecten die vallen onder een bepaald ‘ instrument’ . Voor de inzet van deze instrumenten wil de gemeente Venlo een kader schetsen vanuit beleidsmatig ookpunt. Hieronder zijn de beleidsmatige uitgangspunten beschreven voor de verschillende instrumenten. Het is niet de bedoeling dat deze kaders de coach beperken in het bieden van maatwerk aan de klant, ze geven slechts handvaten.
3.1 Persoonsgebonden Re-integratie Budget (PRB) Vraagsturing Het Persoonsgebonden Re-integratie Budget is een instrument waarmee mensen zelf hun reintegratie kunnen organiseren en financieren. Het is een benadering waarbij de gebruiker centraal staat. De achterliggende visie is dat er veel meer mogelijk is dan gedacht wordt en dat de basis voor succes gelegen is in een individuele, vraaggerichte benadering, waarin het perspectief van de cliënt voorop staat. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor het traject worden verschoven van de uitvoerende instellingen naar de cliënt. De regie voor de ontwikkeling en inkoop en uitvoering van re-integratietrajecten wordt zoveel mogelijk neergelegd bij de cliënt zelf. De coach neemt uiteindelijk de beslissing over de inzet van het PRB middels het accorderen van het PRB-plan. Een Persoonsgebonden Re-integratie Budget biedt de mogelijkheid aan cliënten om hun leven weer in eigen hand te nemen, na een periode die veelal wordt gekenmerkt door afhankelijkheid en passiviteit. Zelf werken aan re-integratie maakt deel uit van het proces van maatschappelijk herstel. Verder ontstaat er een toename van het zelfvertrouwen en van het geloof in eigen kunnen. Centraal staat dat de cliënt het initiatief, de vrijheid en de verantwoordelijkheid heeft om zijn traject naar eigen inzicht in te richten. Hiermee wordt optimaal aangesloten bij het perspectief op kansen en mogelijkheden van de cliënt zelf. Doelgroep PRB De doelgroep bestaat uit burgers van de gemeente Venlo die vallen onder de reintegratieplicht van de gemeente, te weten: uitkeringsgerechtigde werkzoekenden; niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (nuggers). waarvoor de coach het persoonsgebonden re-integratie budget een geschikt instrument acht. Doelen PRB Het na te streven hoofddoel is altijd economische zelfstandigheid middels betaald werk. Dit dient zoveel mogelijk nagestreefd te worden, waar nodig in subdoelen. Het PRB kan worden ingezet voor deze subdoelen. De coach stelt in samenspraak met de cliënt de diagnose en bepaalt met de cliënt het doel van het PRB. 11
Notitie
Het budget Het budget bedraagt maximaal € 5.000,00 inclusief BTW per traject. Daarbinnen mag maximaal € 1.000,00 inclusief BTW aan oriënterende activiteiten worden besteed. De duur van het traject is in principe 12 maanden. Deze duur is exclusief eventueel door de cliënt ingekochte nazorg van maximaal 6 maanden.
3.2 Leerbon Algemeen “ Stad van actieve mensen” is één van de programma’ s van de gemeente Venlo. De leerbon is een instrument om haar burgers te ondersteunen bij het participeren in de Nederlandse, cq. Venlose samenleving. Tevens draagt de leerbon bij aan de doelstelling om stijging op de participatieladder te verwezenlijken voor haar cliënten. Doel Bij het bevorderen van participatie in het kader van het Participatiebudget zet de gemeente Venlo in op de volgende twee items: Bevorderen van arbeidsparticipatie; Bevorderen van maatschappelijke participatie. De leerbon draagt bij aan, het op een laagdrempelige manier, burgers aan te zetten tot scholing. Doelgroep Afhankelijk van het doel van het type leerbon dat ontwikkeld wordt, bepaalt de gemeente Venlo de doelgroep aan wie de leerbon wordt uitgegeven. Er kunnen leerbonnen ontwikkeld worden voor het stimuleren van participatie in de wijk maar bijv. ook voor het omscholen van (hoger)opgeleiden. Inzet leerbon De leerbon kan ingezet worden voor kortdurende cursussen met een maximale duur van 9 maanden. De cursus wordt gegeven door de door de gemeente aangewezen onderwijsinstelling(en). Aanbod Het aanbod van de cursussen is afhankelijk van het gekozen doel. Er kunnen verschillende leerbonnen ontwikkeld worden voor verschillende doelgroepen en verschillende doelen. Het aanbod van de leerbon wordt door de gemeente bepaald. Verspreiding leerbon De leerbon wordt uitgegeven in opdracht van de gemeente. Samen met de partners wordt de wijze van verspreiding bepaald. Kosten
12
Notitie
De kosten van de in de leerbon genoemde cursussen worden door de gemeente vergoed tot een maximumbedrag van € 1.500,- per klant.
3.3 Loonkostensubsidies Opzet Deze beleidsregels zijn bedoeld als een handreiking voor coaches, die loonkostensubsidies willen inzetten ten behoeve van onze klanten, zijnde de uitkeringsgerechtigde als ook de werkgever. De coach zal in eerste instantie moeten onderzoeken of er andere mogelijkheden zijn om de klant te kunnen plaatsen bij de werkgever, denk daarbij aan stage en werken met behoud van uitkering. De bedoeling is absoluut niet het creëren van een keurslijf waarbinnen loonkosten mogen worden ingezet. Integendeel. Coaches moeten zoveel mogelijk hun handen vrij hebben tijdens hun onderhandelingen /contacten met werkgevers en klanten. Maatwerk leveren staat hierbij centraal. De coach kan van de onderstaande beleidsregels afwijken als de individuele situatie van de klant hierom vraagt. Grondslag Op de subsidies, zoals in dit document vernoemd, is de Algemene subsidieverordening Venlo van toepassing. Voorliggende voorzieningen Loonkostensubsidies worden ingezet in situaties, waarbij geen voorliggende voorzieningen voor handen zijn. Met name bij het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers ter voorkoming van gedwongen ontslag en aanpassingen van de werkplek t.b.v. personen die bij een reguliere werkgever worden geplaatst ter overbrugging van de wachtlijst Wsw geldt, dat eerst de (financiële) middelen moeten worden ingezet waarover het UWV WERKbedrijf in dezen beschikt. Ook voor het plaatsen van UWV klanten bij een werkgever beschikt het UWV over een voorziening: de proefplaatsing. Ook de Wet Vermindering Afdrachten (WVA) kan ingezet worden als voorliggende voorziening. Loonkostensubsidie gericht op arbeidsinschakeling Loonkostensubsidie kan aan een werkgever worden verstrekt indien hij binnen zijn bedrijf een uitkeringsgerechtigde werkervaring laat opdoen of in situaties, waarin de mogelijkheden op een reguliere werkplek door een subsidie kunnen worden gestimuleerd/vergroot (arbeidsovereenkomst). De hoogte en de duur van de loonkostensubsidie wordt bepaald door de coach in overleg met de werkgever. Als leidraad geldt, dat de duur van de subsidie maximaal 1 jaar bedraagt maar nooit langer dan de duur van de arbeidsovereenkomst. Indien er sprake is van een werkleerovereenkomst in het kader van een BBL opleiding, kan de duur van de subsidieperiode maximaal 2 jaar omvatten. De coach kan, indien de individuele klantsituatie hierom vraagt afwijken van deze leidraad. Tot het verstrekken van een loonkostensubsidie op basis van het aanbieden van een arbeidsovereenkomst, wordt overgegaan op het moment waarop de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk ingaat. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door de coach in overleg met de werkgever. De coach heeft hierbij onderhandelingsruimte tussen 0% en 100% van het wettelijk bruto – minimumloon. Hierbij kan de coach terugvallen op de expertise van de werkgeverscoach. Er kan hierbij gedacht worden aan een afbouwscenario zoals benoemd bij 13
Notitie
de loonkostensubsidie t.b.v. met werkloosheid bedreigde werknemers, dat verder in dit document aan de orde komt. De loonkostensubsidie wordt ingezet om uitkeringsonafhankelijkheid te waarborgen. Bij verstrekking van de loonkostensubsidie dient de werkgever vooraf de intentie af te geven voor de voortzetting van het contract na afloop van de subsidie voor minimaal 6 maanden. Aanvullende voorwaarde In het trajectplan tussen coach en de klant wordt vastgelegd dat er een loonkostensubsidie wordt ingezet voor de klant. De werkgever ontvangt een subsidiebeschikking van de gemeente waarin de verplichtingen staan opgenomen die afgesproken zijn in het onderhandelingstraject. De gemaakte afspraken, met de klant en de werkgever, worden door de coach gemonitoord. Loonkostensubsidie ter overbrugging van de wachtlijst Wsw Ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde, die een Wsw- indicatie heeft en geplaatst is op de wachtlijst, kan ter voorbereiding op SW- plaatsing en ter overbrugging van de periode tot plaatsing aan een werkgever een loonkostensubsidie worden verstrekt. De hoogte van de subsidie kan 0% tot 100% bedragen van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimum loon. De hoogte en de duur van de loonkostensubsidie wordt bepaald door de coach in overleg met de werkgever. Als leidraad geldt, dat de duur van de subsidie maximaal 1 jaar bedraagt maar nooit langer dan de duur van de arbeidsovereenkomst. De coach kan in die gevallen van deze leidraad afwijken, wanneer de individuele situatie van een klant hierom vraagt. Tot het verstrekken van een loonkostensubsidie op basis van het aanbieden van een arbeidsovereenkomst, wordt overgegaan op het moment waarop de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk ingaat. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door de coach in overleg met de werkgever. Bij de bepaling van de duur en de hoogte van deze subsidie (o.b.v. loonwaardebepaling) wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die wordt gehanteerd in het kader van begeleid werken ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening. Hierbij geldt ook, dat: a. Het college een vergoeding kan verstrekken voor de eenmalige kosten van noodzakelijke aanpassingen op de werkplek die persoon- gerelateerd zijn, voor zover er geen andere voorzieningen zijn op grond waarvan (gedeeltelijke) vergoeding van deze aanpassingen mogelijk is (Voorliggende voorzieningen) en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen. b. Hulpmiddelen kunnen aan de werkgever of de werknemer ook in bruikleen beschikbaar gesteld worden. Loonkostensubsidie t.b.v. met werkloosheid bedreigde werknemers Het participatiebudget maakt het mogelijk om re- integratievoorzieningen preventief in te zetten voor bijvoorbeeld werkenden, die met ontslag worden bedreigd, waardoor instroom in de bijstand wordt voorkomen. Gezien de gevolgen van de recessie, waar wij op dit moment mee te kampen hebben, is het college bereid, om loonkostensubsidies t.b.v. met werkloosheid bedreigde werknemers, werkzaam in het midden- en kleinbedrijf, in te zetten onder de volgende voorwaarden en condities: 1. Indien een bedrijf ten gevolge van de recessie te maken krijgt met een aantoonbare tijdelijke terugloop van de opdrachtportefeuille, waardoor er een personeelsoverschot dreigt, kan het college overgaan tot het verstrekken van loonkostensubsidies om te 14
Notitie
voorkomen dat het bedrijf over moet gaan tot het ontslaan van medewerkers; prioriteit ligt bij werknemers van 58 jaar en ouder 2. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt als volgt vastgesteld: ■maximaal 100% wettelijk minimum loon voor de eerste drie maanden; ■maximaal 80% voor de volgende 3 maanden; ■maximaal 60% voor de volgende 3 maanden; ■maximaal 40% voor de laatste 3 maanden. Bovenstaand worden de maximale hoogten beschreven. Afhankelijk van de situatie en mogelijkheden wordt in overleg met de werkgever door de werkgeverscoach uiteindelijk de hoogte van de loonkostensubsidie, met in achtneming van de maxima, vastgesteld. 3. De middels door loonkostensubsidie in stand gehouden tijdelijke overcapaciteit aan personeel wordt door de werkgever mede ingezet om uitkeringsgerechtigden op te leiden/ te kwalificeren binnen het bedrijf. De kwalificatie richt zich hierbij bij voorkeur op functies/posities binnen het bedrijf, die ten tijde van vóór de recessie, moeilijk vervulbaar waren. Overigens behoeft de kwalificatie niet beperkt te blijven tot het bedrijf, waarbinnen deze kwalificatie plaatsvindt. De kwalificatie kan zich ook richten op zogenaamde tekort beroepen in het algemeen; 4. De loonkostensubsidie wordt ingezet met de minimale intentie om degene, die met deze vorm van subsidie bij een werkgever blijft dan wel wordt geplaatst, aan het eind van de subsidieperiode te voorzien van een (voortzetting van de) reguliere arbeidsovereenkomst voor tenminste 12 maanden. De loonkostensubsidie wordt ingezet om uitkeringsonafhankelijkheid te waarborgen. Bij uitstroom door middel van het inzetten van een loonkostensubsidie dient altijd goed gekeken te worden naar het salarisniveau en de arbeidsvoorwaarden die de werkgever in het contract verwerkt heeft. Er dient zorg gedragen te worden voor een plaatsing die voldoet aan de eisen van het Arbeidsrecht en de CAO afspraken.
3.4 Participatiebanen Participatiebanen zijn bedoeld voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en een bijstandsuitkering. De participatie bestaat uit maatschappelijk zinvolle activiteiten in de ruimste zin van het woord. Denk dan bijv. aan additioneel werk in buurten, zorg, welzijn, sport en openbare ruimte. De Participatiebanen dienen primair een persoonlijk doel: de werknemer wordt in de gelegenheid gesteld om werkzaamheden te verrichten die de afstand tot de arbeidsmarkt kan verkleinen. De klant krijgt een dienstverband bij een detacheringsorganisatie, die de klant uitplaatst op de arbeidsmarkt. De participatiebaan duurt maximaal 3 jaar, en is dus een tijdelijk instrument. Doelgroep: In aanmerking voor een Participatiebaan komen werkzoekenden met een WWB uitkering die: Bereid zijn om te werken aan persoonlijke groei Bereid zijn tot het volgen van noodzakelijk geachte cursussen/opleidingen tijdens de participatiebaan In staat zijn tot het verrichten van regelmatige arbeid (onder begeleiding) voor minimaal 20 uur per week maar bij voorkeur voor 32 uur per week. In staat zijn om werkgerelateerde afspraken na te komen In voldoende mate de Nederlandse taal beheersen
15
Notitie
Eisen gesteld aan een Participatiebaan: Bestaat uit maatschappelijke zinvolle activiteiten die additioneel van aard zijn. Additioneel houdt in dat het speciaal gecreëerde activiteiten zijn of een reeds bestaande functie die door de werknemer alleen onder begeleiding kan worden uitgevoerd. Kent een functieprofiel met een duidelijke taakomschrijving Vereist een vaste begeleider op de werkvloer waarop de werknemer kan terugvallen Vereist dat vooraf met de inlener goede afspraken worden gemaakt over de begeleiding op de werkvloer en monitoring van de voortgang van de leerdoelen van de werknemer Er wordt zo nodig ruimte gecreëerd voor de scholing van de werknemer Met de participatiebaan streven we ernaar dat de klant volledig uitstroomt uit de bijstand.
Voor elke klant wordt een persoonlijk plan opgesteld met zijn/haar doelen. Na elk half jaar (of vaker indien nodig) vindt er een evaluatie plaats tussen de coach, werknemer en inlener van dit plan en de groei van de klant. Het contract wordt in eerste instantie afgesloten voor 3 maanden, daarna kan er nog een verlenging van een jaar worden afgesproken met een tweede verlenging van 21 maanden. Per jaar wordt, budgetafhankelijk, het aantal participatiebanen vastgesteld. Mensen die door het starten in een Participatiebaan in een armoedeval terechtkomen kunnen volgens de beleidsregels Incentives hiervoor gecompenseerd worden.
3.5 Inburgering Algemeen De uitvoering van de Wet Inburgering (WI) past als onderdeel binnen het participatieprogramma “ stad van actieve mensen” van de gemeente Venlo. Inburgering is één van de instrumenten om burgers van de gemeente Venlo te ondersteunen bij deelname aan de Nederlandse, cq. Venlose samenleving. Deze beleidsregels met betrekking tot de uitvoering van de Wet Inburgering bevatten een nadere uitwerking van de kaders gesteld in o.a. de Participatieverordening gemeente Venlo 2009, het doel is om te komen tot een uniforme werkwijze voor inburgeraars in de gemeente Venlo. Doelgroepen De Wet Inburgering (WI) kent 2 hoofdgroepen inburgeraars: inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen. Voor de groep inburgeringsplichtigen heeft de gemeente het vaststellingsstelsel gekozen. Het vaststellingsstelsel houdt in dat de gemeente een inburgeringstraject kan opleggen aan een verplichte inburgeraar indien zij dat nodig acht in het belang van de cliënt. Ontheffing / vrijstelling Conform de bestemde artikelen uit de Wet Inburgering kan de verplichte inburgeraar geheel of gedeeltelijk ontheven/vrijgesteld worden van de inburgeringsplicht. 16
Notitie
Indien een inburgeringsplichtige ontheffing van de inburgeringsplicht op medische en/of psychische grond(en) aanvraagt, dient hij zichzelf te melden bij een door de gemeente aangewezen keuringsarts. De eigen bijdrage voor de klant van deze keuring worden door de gemeente vastgesteld. Indien door de aangewezen keuringsarts het advies is afgegeven om een ontheffing op medische grond(en) te verlenen, worden de kosten van de medische keuring door het college vergoed. Aanbod Toolkit Intake Wet Inburgering (Tiwi) Voorafgaand aan het inburgeringstraject legt de inburgeraar een Tiwi-toets af om zijn beginniveau en zijn trajectsoort te bepalen. Om de onafhankelijkheid van de Tiwi-toets te waarborgen, kan de instelling die de Tiwi-toets afneemt, niet dezelfde instelling zijn waar de inburgeraar zijn inburgeringstraject volgt. Voorziening gericht op inburgingsdiploma De inburgeraar wordt afhankelijk van zijn beginniveau en uitstroomdoel een inburgeringsvoorziening aangeboden. Het traject wordt verzorgd door een door de gemeente aangewezen aanbieder. Voorziening na het voldoen van de inburgeringsplicht Na het behalen van het inburgeringsdiploma kan de inburgeraar een vervolgvoorziening worden aangeboden. Deze voorziening is gericht op het behalen van het inburgeringsdiploma op A2-niveau, het staatsexamen 1 of 2 of een taalkennisvoorziening. Persoonsgebonden InburgeringsBudget (PIB) Indien het reguliere inburgeringsaanbod niet passend is voor de inburgeraar, kan hij gebruik maken van een PIB om zijn eigen traject in te kopen bij een andere aanbieder. Voorwaarden zijn dat de aanbieder in het bezit is van een keurmerk inburgering en dat het bij voorkeur een duaal traject betreft. Zie voor de uitvoering de uitvoeringsnotitie PIB, d.d. 19-10-2009. Gecombineerde voorziening Conform de artikelen vastgelegd in de Participatieverordening gemeente Venlo 2009 Eigen bijdrage Conform collegebesluit, d.d. 20-04-2010 wordt de vrijwillige inburgeraar geen eigen bijdrage opgelegd. Kostenvergoeding Zie de beleidsregels over kostenvergoeding. Premie Een inburgeringsbehoeftige ontvangt een beloning van € 300,- indien hij volledig is geslaagd voor het eerste inburgeringsexamen. Boete Boetebesluit inburgering Handelen conform Participatieverordening gemeente Venlo 2009.
17
Notitie
3.6 Scholing Uitgangspunt bij het aanbieden van een participatie-voorziening conform art. 6 van de Participatieverordening Venlo is dat de groei van de belanghebbende op de participatieladder voorop staat. Als het vinden van passende arbeid niet lukt, komt scholing of een andere participatievoorziening aan de orde. Bij de beoordeling van de scholing staat arbeidsrelevantie voorop. Scholing moet immers de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Wanneer belanghebbende (nog) niet in staat is om arbeid te verrichten dient de scholing bij te dragen aan een hoger participatieniveau in de maatschappij. Werkend leren staat voorop, waar mogelijk met baangarantie. Scholing In deze beleidsregel wordt verstaan onder scholing: het systematisch verwerven van arbeidsmarkt / participatie- relevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening, het behoud of het verkrijgen van een taak, functie of (zelfstandig) beroep onder begeleiding van daartoe aangestelde docenten. Het betreft een kwalificerende scholing voor zowel het uitoefenen als het verkrijgen van een (deel)kwalificatie voor taak, functie of beroep. Aanbod Het college kan aan een belanghebbende behorende tot de doelgroep van art. 1 Participatieverordening Venlo scholing aanbieden; indien de opleiding of scholing bestaat uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden volgens een vooraf vastgesteld programma, waarbij de verworven kennis en vaardigheden worden getoetst. Indien belanghebbende gemotiveerd is om de scholing te volgen. Indien de cliënt de capaciteiten heeft om de scholing af te ronden binnen de gestelde periode. Via het UWV WERKbedrijf en het leerwerkloket kan eventueel een toets afgelegd worden; De scholing is in ieder geval noodzakelijk indien aannemelijk is dat een belanghebbende niet zonder opleiding of scholing een voor hem passende taak, beroep of functie kan uitoefenen op de arbeidsmarkt of in de maatschappij en dat de voorgestelde scholing of educatie daartoe een adequaat middel is; De noodzakelijke scholing leidt, bij voorkeur, op tot een algemeen erkend diploma op startkwalificatieniveau. Een startkwalificatie is volgens de overheid het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een havo of vwo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau 2. Bij een hogere opleidingswens bepaalt de coach de noodzakelijkheid van de scholing in relatie tot de duurzame arbeidsinschakeling van de klant. Bij arbeidsmarktgerichte scholing dient de scholing arbeidsmarktrelevant te zijn. Duur Scholing of educatie duurt in principe maximaal één jaar. In afwijking daarvan kan het college, gelet op alle omstandigheden, een langere duur voor scholing of educatie toestaan. In elk geval bij het volgen van een BBL opleiding door de klant. Dan is een scholingsduur van twee jaar mogelijk. Vergoeding van kosten Het college vergoedt de kosten van noodzakelijke scholing of educatie die door het college is ingezet ten behoeve van belanghebbende, mits er geen sprake is van een voorliggende voorziening. Hieronder vallen ook de kosten voor intake, begeleiding, reizen, leermiddelen en 18
Notitie
examen. In de beleidsregels Kostenvergoeding Venlo is nader uitgewerkt hoe deze kosten vergoed worden. Door het aanvragen van een teruggave in het kader van de Wet Vermindering Afdrachten kan de werkgever gedeeltelijk tegemoet komen aan kosten die de werknemer maakt voor zijn scholing.
3.7
Werken met behoud van uitkering / Stage
Wanneer inzetten? Wanneer er op voorhand nog geen zekerheid is over de passendheid van een klant op een bepaalde werkplek of als oriëntatie van de klant op een bepaald soort werk. Voor wie? Voor mensen met een WWB of WIJ uitkering kan dit instrument worden ingezet. Voorwaarden: Inzet gebeurt op basis van maatwerk; de coach maakt een inschatting of het instrument noodzakelijk is om de klant richting arbeid te begeleiden. De coach dient zich wel te verzekeren van de afdekking van de risico’ s die de klant loopt op de werkplek; is de klant verzekerd tegen ongevallen? Een periode van 3 maanden is gebruikelijk, hiervan kan worden afgeweken. Als vervolg op de inzet met behoud van uitkering / stageperiode dient de werkgever de intentie te hebben om de klant een dienstverband aan te bieden. Het aantal uren dat de klant werkzaamheden verricht met behoud van uitkering / stage wordt in onderling overleg bepaald tussen de coach, de klant en de werkgever.
3.8 Kosten Doelgroep Klanten die een door de gemeente opgelegde activiteit volgen die hun maatschappelijke participatie of arbeidsinschakeling bevordert. Reiskosten Reiskosten voor het volgen van een participatietraject van door de gemeente Venlo opgelegde activiteiten, worden in principe vergoed bij een reisafstand vanaf 10 km. In uitzonderlijke gevallen kunnen de reiskosten bij minder dan 10 km vergoed worden (Bijv. indien er aantoonbare medische noodzaak aanwezig is, vastgesteld door een verklaring van een onafhankelijke keuringsinstantie). Dit ter beoordeling van de coach. Bij voorkeur maakt de klant gebruik van het openbaar vervoer. De werkelijke kosten van het openbaar vervoer om van A naar B te komen worden vergoed (zie ook www.9292ov.nl voor de kosten). Wanneer reizen per openbaar vervoer niet mogelijk is, kunnen de kosten van het gebruik van een auto (of ander motorvoertuig) vergoed worden met € 0,19 per km. Overige kosten Alle andere kosten die noodzakelijk zijn om de klant zijn participatietraject te laten volgen kunnen eveneens vergoed worden. Denk daarbij aan een fiets, cursusmateriaal, niet op
19
Notitie
andere wijze vergoede kinderopvang (tussenschoolse opvang) of een laptop. De coach bepaalt welke kosten noodzakelijk zijn. Hierbij wordt altijd gekeken of er sprake is van voorliggende voorzieningen om in deze kosten te voorzien. Fiets In het geval er een fiets verstrekt wordt, is dit een tweedehands fiets met een waarde van maximaal € 150,00.
20