Beleidsnota Glastuinbouw Inclusief teeltondersteunende kassen Provincie Noord-Brabant
Beleidsnota Glastuinbouw Inclusief teeltondersteunende kassen Provincie Noord-Brabant
Inhoud
Samenvatting
2
1
Inleiding
2
2
Belang en doel
4
Belang glastuinbouwsector in Noord-Brabant Belang natuur, landschap en ruimtelijke kwaliteit Doel
4 4 5
3
Ontwikkelen
8
4
Concentreren en saneren
14
5
Verduurzamen
16
Ecologische duurzaamheid Sociale duurzaamheid Economische duurzaamheid Integratie van duurzaamheidthema’s
16 27 28 29
Sturingsmogelijkheden en instrumenten
29
Dwingend sturen Gericht stimuleren Vrijblijvend stimuleren
30 32 34
Regie en communicatie
34
Regie Communicatie
34 35
Monitoring
35
Lijst van gebruikte afkortingen
37
Literatuurlijst
38
Bijlagen
35
2.1 2.2 2.3
5.1 5.2 5.3 5.4 6
6.1 6.2 6.3 7
7.1 7.2 8
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Verklaring van begrippen Overzicht van gebieden met mogelijke ruimte en behoefteraming Achtergrondinformatie ‘Plan van aanpak Duurzaamheidimpuls Landbouw’
Kaart Concentratiegebieden voor de Glastuinbouw (binnenzijde omslag)
41 44 50
4
Samenvatting In 1999 hebben wij de Beleidsnota Glastuinbouw vastgesteld. De uitgangspunten van deze nota zijn in het Streekplan uit 2002 opgenomen. Omdat bleek dat de ontwikkeling van de concentratiegebieden niet zo voorspoedig liep en de schaalvergroting in de glastuinbouw veel sneller is gegaan, dan verwacht was in 1999, is in 2004 op verzoek van de provinciale Stuurgroep Glastuinbouw besloten om de Beleidsnota Glastuinbouw (1999) te evalueren en eventueel te herijken. Dit heeft geleid tot een nieuwe nota glastuinbouw. De hoofddoelstelling van deze nota is: “Ruimte bieden aan een duurzame ontwikkeling van glastuinbouwconcentraties in die gebieden die daar geschikt voor zijn.” Hieruit zijn een aantal doelen af te leiden, waar we ambities voor hebben geformuleerd, alsmede de maatregelen waarmee we de ambities willen realiseren. Het eerste doel is ruimte bieden voor de ontwikkeling van glastuinbouw (ontwikkelen). Onze ambities hierbij zijn dat we planologische ruimte bieden tot 1500 ha in 2015 en 1800 ha in 2020. De maatregelen die we hiervoor willen treffen zijn dat we gemeenten gaan stimuleren om de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden ter hand te nemen. Tevens willen we initiatieven buiten de aangewezen concentratiegebieden onder voorwaarden toestaan. Bij teeltondersteunende kassen willen we extra ontwikkelingsmogelijkheden bieden door de maximaal toegestane maat te verruimen in een aantal nog nader aan te wijzen en te begrenzen gebieden binnen de Agrarische Hoofdstructuur-landbouw (AHS-landbouw). Het tweede doel is het bundelen van de glastuinbouw in concentratiegebieden en saneren van de glastuinbouwbedrijven uit kwetsbare gebieden (concentreren en saneren). Onze ambitie hierbij is dat 75% van het areaal glas is gelegen in concentratiegebieden in 2015. Dit willen we realiseren door enerzijds er voor te zorgen dat er genoeg concentratiegebieden zijn en dat ondernemers daar ook naar toe gaan. Daarom handhaven we het maximale areaal voor solitaire bedrijven. Hier is binnen de AHS-landbouw echter tijdelijk een uitzondering op. Zolang er nog te weinig ruimte in concentratiegebieden is, waar de ondernemer naar toe kan gaan, willen we per situatie bekijken wat de mogelijkheden zijn voor extra uitbreidingsruimte. Hiervoor zullen we maatwerk leveren, waarvoor wel een tegenprestatie zal worden verlangd. Dit maatwerk betreft echter een beperkt deel van de solitaire bedrijven, dat nu al 3 ha heeft. Anderzijds zetten we in op de saneringsregeling, die ondernemers de gelegenheid biedt om hun bedrijf in kwetsbare gebieden te beëindigen. De derde doelstelling is het verduurzamen van de ontwikkeling van de glastuinbouw (verduurzamen). Voor energie, water, licht, geluid, natuur en landschap, cultuurhistorie en aardkundige waarden hebben we ambities gesteld, omdat deze thema’s waarden vertegenwoordigen die we willen ontwikkelen dan wel herstellen. De maatregelen zijn divers, van het opstellen van energieen waterconcepten tot het contractueel opnemen in de koopovereenkomst. We willen ook een aantal pilotprojecten faciliteren. Hierbij streven we ernaar in te zetten op integrale oplossingen, niet alleen binnen de glastuinbouwsector zelf, maar ook door de synergie die kan ontstaan door samenwerking tussen verschillende landbouwsectoren te benutten. Voor het realiseren van onze ambities hebben we een aantal sturingsmogelijkheden en instrumenten tot onze beschikking, zoals de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro), bestuursovereenkomsten, de Tuinbouwontwikkelingsmaatschappij (TOM), saneringsregeling en stimuleringsregelingen. Hierbij willen we uitwerking geven aan de regierol die genoemd staat in de beleidsbrief “Ruimtelijk beleid glastuinbouw” van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2005). We zullen de uitvoering van deze beleidsnota monitoren en hierover jaarlijks rapporteren.
5
1 Aanleiding
Inleiding In 1999 is de Beleidsnota Glastuinbouw vastgesteld. De uitgangspunten van deze nota zijn in het Streekplan uit 2002 opgenomen. Omdat bleek dat de ontwikkeling van de concentratiegebieden niet zo voorspoedig liep en de schaalvergroting in de glastuinbouw veel sneller is gegaan, dan verwacht was in 1999, is in 2004 op verzoek van de provinciale Stuurgroep Glastuinbouw besloten om de Beleidsnota Glastuinbouw (1999) te evalueren en eventueel te herijken. Het doel van de evaluatie is: “Analyseren van de huidige situatie van de glastuinbouwsector in Noord-Brabant en de toekomstprognose voor de glastuinbouwsector en op basis hiervan komen tot aanbevelingen met betrekking tot de voortzetting of wijziging van het ruimtelijk beleid voor glastuinbouw”.
Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat herijking van het glastuinbouwbeleid gewenst is. Deze heeft geleid tot onderhavige nieuwe beleidsnota Glastuinbouw. Werkwijze
Om te komen tot een nieuwe beleidsnota is een aantal stappen gezet, die de basis vormen voor deze beleidsnota: 1 Bouwsteen 1 Inventarisatie van de glastuinbouw door HAS-Kennistransfer 2 Bouwsteen 2 Toekomstverwachtingen van de glastuinbouw door ETIN 3 Bouwsteen 3 Verslag workshop evaluatie en herijking glastuinbouw Voorstel voor nieuw glastuinbouwbeleid 4 Bouwsteen 4 5 Bouwsteen 5 Nota van Toelichting 6 Plan van aanpak ‘Duurzaamheidimpuls landbouw’ Bouwsteen 4 is gebaseerd op de rapporten van HAS-Kennistransfer en ETIN en op de resultaten van de workshop glastuinbouw, dus op de eerste drie bouwstenen. De voorstellen uit Bouwsteen 4 zijn verder uitgewerkt en het resultaat staat in de hier voorliggende Beleidsnota Glastuinbouw 2006. Bij de uitwerking van de voorstellen bleek dat er nog nieuwe keuzen gemaakt moesten worden. Ook waren er een aantal vragen uit onder andere de Statencommissie Ruimte en Milieu, de Provinciale Planologische Commissie en de Stuurgroep Glastuinbouw. Daarom is Bouwsteen 5: Nota van toelichting gemaakt, om de keuzen te onderbouwen en om in te kunnen gaan op de vragen. Het Plan van Aanpak Duurzaamheidsimpuls is gebruikt bij hoofdstuk 5 Verduurzamen.
Proces en draagvlak
De Beleidsnota Glastuinbouw uit 1999 is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de provinciale Stuurgroep Glastuinbouw. Over de inhoud van de nota hebben de diverse belangenpartijen in de Stuurgroep tijdens het proces overeenstemming bereikt. Nadat de nota in concept gereed was, zijn de gemeenten hierover geconsulteerd. Vervolgens is de nota aan Gedeputeerde Staten (GS) aangeboden ter vaststelling. Provinciale Staten (PS) hebben geen rol gespeeld bij de tot standkoming en vaststelling. Hoewel de Stuurgroep Glastuinbouw in 2004 heeft gevraagd om een evaluatie en herijking van de Beleidsnota Glastuinbouw is de daadwerkelijke uitvoering hiervan door de provincie ter hand genomen. De verantwoordelijkheid voor de tot standkoming van een aangepaste beleidsnota ligt dus ditmaal bij de provincie. Wij hechten er belang aan om alle belanghebbende partijen zoveel mogelijk te betrekken in het evaluatie/herijkingstraject. Daarom is er op verschillende momenten afstemming geweest met externe partijen zoals belangenorganisaties en gemeenten. De voortgang van de evaluatie/herijking en de inhoud van beleidsvoorstellen is regelmatig in de Stuurgroep Glastuinbouw aan de orde geweest. Vanwege de invoering van het duale stelsel zijn ook Provinciale Staten via de Statencommissie Ruimte en Milieu diverse malen in het proces betrokken, onder andere door deelname aan de workshop in oktober 2005. De nu voorliggende nieuwe Beleidsnota Glastuinbouw is een produkt van Gedeputeerde Staten (gehoord de Statencommissie Ruimte en Milieu) en niet van de Stuurgroep Glastuinbouw. Hoewel op hoofdlijnen de nota wordt onderschreven door de verschillende partijen in de Stuurgroep Glastuinbouw, betekent dit dat er op onderdelen verschillen van inzicht kunnen bestaan.
6
Looptijd nota en flexibiliteit
De looptijd van deze beleidsnota is in principe 10 jaar. We willen meer flexibiliteit in het beleid, omdat de dynamiek binnen de glastuinbouwsector zich niet exact laat voorspellen en we de komende jaren meer willen werken op basis van ontwikkelingsplanologie dan op basis van toelatingsplanologie. Daarom willen we deze nota regelmatig evalueren. Twee keer per jaar wordt een voortgangsnotitie over de glastuinbouw opgesteld, waarbij we één keer per jaar wat uitgebreider ingaan op de realisatie van in deze nota gestelde ambities. Als deze voortgangsnotitie aanleiding geeft om een uitgebreidere evaluatie uit te voeren, zullen we dat oppakken. Als maatschappelijke eisen veranderen of ontwikkelingen binnen de glastuinbouwsector toch via een andere koers verlopen, dan zullen we eventueel het beleid bijsturen. Als over 10 jaar het beleidskader nog steeds actueel en werkbaar is zullen we het continueren. Dus ook ten aanzien van de einddatum zullen we ons flexibel opstellen.
Kader
Het glastuinbouwbeleid zoals verwoord in deze nieuwe nota past grotendeels binnen het huidige Streekplanbeleid. De nieuwe beleidsnota glastuinbouw wijkt echter af van Streekplan als het gaat om ontwikkelen van nieuwe concentratiegebieden buiten de in het Streekplan aangewezen concentratiegebieden. Hiervoor zijn een aantal randvoorwaarden opgesteld, die staan beschreven in hoofdstuk 3. Indien dit aan de orde is, zullen we voor nieuwe concentratiegebieden een Streekplanafwijkingsprocedure opstarten. Dit geldt ook voor het tijdelijk maatwerk bieden aan bedrijven in de Agrarische Hoofdstructuur (AHS)-landbouw, die niet verder kunnen groeien dan 3 ha (zie hoofdstuk 4). Eind 2007/begin 2008 treedt de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (nWro) in werking. Het Streekplan is dan niet meer geldig en in plaats daarvan komt een provinciale Structuurvisie. In de Structuurvisie geven we voor de glastuinbouw de ruimtelijke kaders aan waarbinnen de glastuinbouw mogelijk is plus de gewenste ontwikkelingsrichtingen, zoals deze neergelegd zijn in deze beleidsnota. De zaken die wij willen laten doorwerken kunnen we opnemen in de Ruimtelijke verordening. Meer informatie hierover staat beschreven in hoofdstuk 6.1.
Terminologie
Deze nota geeft het provinciaal beleid weer voor de glastuinbouwsector en glastuinbouwbedrijven. Glastuinbouwbedrijven zijn volwaardige agrarische bedrijven,waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen en die in het bestemmingsplan over een bouwblok beschikken met de aanduiding glastuinbouw. Een kas is een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden ook beschouwd als een kas. Daarnaast bestaat er ook nog zogenaamde teeltondersteunende kassen. Deze kassen zijn teeltondersteunende voorzieningen voor een vollegronds tuinbouwbedrijf of boomkwekerij. Deze bedrijven hebben een agrarisch bouwblok zonder aanduiding als glastuinbouwbedrijf. Deze nota gaat zowel over positief bestemde glastuinbouwbedrijven als over teeltondersteunende kassen. Het grootste gedeelte gaat over positief bestemde glastuinbouwbedrijven. Indien het gaat over teeltondersteunende kassen wordt dat expliciet vermeld. In de nota wordt gesproken over concentratiegebieden. Dit zijn gebieden waar ruimte is voor meerdere glastuinbouwbedrijven. Binnen concentratiegebieden kan onderscheid gemaakt worden tussen mogelijke doorgroeigebieden en (project)vestigingsgebieden. In mogelijke doorgroeigebieden is een beperkt aantal glastuinbouwbedrijven aanwezig. Deze bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen op basis van een afgewogen ruimtelijk plan de mogelijkheid verdienen om verder te ontwikkelen tot een omvang boven 3 hectare (ha) netto glas. Nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf in een (mogelijk) doorgroeigebied is op beperkte schaal (enkele bedrijven) mogelijk wanneer sprake is van daadwerkelijke sanering van een bedrijf dat ten behoeve van een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit verplaatst dient te worden. Herschikking 1 van bouwblokken van bestaande glastuinbouwbedrijven in mogelijke doorgroeigebieden is in beginsel mogelijk. Vestigingsgebieden zijn gebieden waar een groter aantal bestaande glastuinbouwbedrijven aanwezig is en waar meer ruimte is, om bedrijven naar toe te verplaatsen. Als de inrichting van een gebied ingrijpend moet worden aangepast om de vestiging van (clusters van) glastuinbouwbedrijven mogelijk te maken, dan ligt een projectmatige aanpak voor de hand en spreekt men van een projectvestigingsgebied. Kunnen veel glastuinbouwbedrijven in een vestigingsgebied terecht zonder dat de inrichting ingrijpend hoeft te worden veranderd, dan is sprake van een gewoon vestigingsgebied.
1 Onder herschikking verstaan we het samenvoegen van bouwblokken en het eventueel leggen van nieuwe bouwblokken (waaronder bouwblok op afstand) ten behoeve van uitbreiding en/of verplaatsing van bestaande bedrijven in het doorgroeigebied, waarbij het aantal bouwblokken in totaliteit gelijk blijft.
7
Leeswijzer
Deze beleidsnota is als volgt opgezet: in hoofdstuk 2 wordt het belang van de glastuinbouwsector weergegeven, alsmede het belang voor natuur en ruimtelijke kwaliteit. Op basis hiervan is onze doelstelling afgeleid. In de hoofdstukken 3 tot en met 5 beschrijven we per doelstelling wat de stand van zaken is, wat onze ambitie is en hoe we onze ambitie denken te realiseren. Vervolgens staat in hoofdstuk 6 de sturingmogelijkheden en instrumenten beschreven, die we tot onze beschikking hebben. Hoofdstuk 7 gaat over regie en communicatie en hoofdstuk 8 over monitoring.
8
2
Belang en doel
2.1
Belang glastuinbouwsector in Noord-Brabant
Uit het rapport “Economische perspectieven Noord-Brabants platteland” (ETIN, 2005a) blijkt dat de glastuinbouw een sector is die oog heeft voor nieuwe technologische ontwikkelingen en deze ook al snel binnen het eigen productieproces weet toe te passen. De sector heeft dan ook de laatste tientallen jaren revolutionaire ontwikkelingen doorgemaakt. Of dat nu in het groeiproces van de producten zelf is, in het duurzaam omgaan met energie, of in de opslag- en transporttechnieken, telkens blijkt weer dat het absorptievermogen voor innovatie hoog is. Dit vermogen wordt mede ingegeven door het sterke kennisnetwerk binnen de tuinbouwsector alsmede door de hoge kosten voor energie en arbeid in vergelijking met Zuid-Europese landen zoals Spanje. De sector wordt complexer, grootschaliger, professioneler, kapitaalintensiever en verstevigt haar internationale positie. Zo ontstaan nieuwe ondernemingsmodellen ter vervanging van de meer traditionele familiebedrijven. Binnen deze ondernemingsmodellen worden productie, be- en verwerking, marketing en distributie vergaand geïntegreerd. Deze ontwikkelingen leiden er dan ook toe dat de glastuinbouw in staat is steeds meer toegevoegde waarde te realiseren. Die waarde is overigens nu al erg hoog vergeleken bij de overige bedrijfstakken binnen de primaire agrarische sector. De glastuinbouwsector in Noord-Brabant is van belang voor versteviging en verduurzaming van de plattelandseconomie. De sector genereert inkomen, bindt kennis aan zich en blijkt te kunnen omgaan met de gepropageerde integrale ketenvorming binnen het brede agrocluster. Ook biedt de sector specifieke werkgelegenheid: er manifesteert zich door de schaalvergroting een groeiende behoefte aan technisch, administratief en commercieel (kader)personeel (ETIN, 2005b). Interessant voor het verkrijgen van meer diversiteit op het platteland voor wat betreft de aard van werkgelegenheid. De verwachting is dat de werkgelegenheid in de glastuinbouw de komende decennia per hectare niet veel zal afnemen. Er zal sprake zijn van verdere productieverhoging en de productiviteit per manjaar zal door automatisering van werkzaamheden en verbetering van werkomstandigheden stijgen. Automatisering en robotisering zijn ook kansen voor het ontstaan van nieuwe economische dragers. Daar komt nog bij dat ruimtelijk gesproken Noord-Brabant een gunstige positie heeft voor glastuinbouwontwikkeling. Zo is er sprake van een goede geografische ligging ten opzichte van grote bevolkingsconcentraties, een gunstige ligging nabij de mainports Rotterdam en Antwerpen (voor afvoer van producten), de nabijheid van de Greenports Westland en Venlo (met concentraties van verschillende ketenpartijen) en tot slot: vooral in West-Brabant gunstige klimatologische omstandigheden (veel zonuren en gematigd klimaat).
2.2
Belang natuur, landschap en ruimtelijke kwaliteit
Het Brabantse platteland wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van diverse natuur- en landschapswaarden. In het Streekplan wordt als doel gesteld dat deze waarden behouden dan wel versterkt worden. Dit is niet alleen van belang voor planten en dieren die in deze natuur en in dit landschap leven. Ook voor de burgers van Brabant is een mooie omgeving belangrijk om te kunnen wonen, werken en recreëren. Wij beogen daarom een goede ruimtelijke kwaliteit van het Brabantse landelijk gebied. Wij stellen ons tot doel om beleid te ontwikkelen dat goede mogelijkheden schept voor behoud en ontwikkeling van (bestaande en nieuwe) natuur. Tevens streven wij een vitaal, prettig, beleefbaar en bruikbaar landschap na. Het is van belang om hierbij goed in te spelen op de wensen en krachten in de Brabantse samenleving.
9
2.3
Doel
Gezien het belang van de glastuinbouw voor de economie van Noord-Brabant willen wij de plattelandseconomie in Noord-Brabant versterken, door verdere ontwikkeling van de glastuinbouw in bepaalde gebieden mogelijk maken. Dit willen we doen doen door enerzijds het bieden van ruimtelijke mogelijkheden en anderzijds door het stimuleren van innovatie en technologische vernieuwing. Gezien het belang van natuur en landschap, willen we de ruimtelijke kwaliteit van Brabant versterken. Daarom willen we niet overal glastuinbouw ontwikkelen en de plekken die we wel geschikt vinden, dienen duurzaam ingericht te worden. Het hoofddoel van de Beleidsnota Glastuinbouw is dan ook: Ruimte bieden aan een duurzame ontwikkeling van glastuinbouwconcentraties in die gebieden die daar geschikt voor zijn.
Hieruit zijn de volgende doelen af te leiden: 1 Ruimte bieden voor de ontwikkeling van glastuinbouw (ontwikkelen) 2 Concentreren van de glastuinbouw in concentratiegebieden en saneren van de glastuinbouw uit kwetsbare gebieden (concentreren en saneren) 3 Verduurzamen van de ontwikkeling van de glastuinbouw (verduurzamen) In de hoofdstuk 3, 4 en 5 worden de drie doelstellingen nader uitgewerkt. Per doelstelling wordt aangegeven wat de stand van zaken is, welke ambitie we hebben en hoe we deze ambitie denken te realiseren.
10
3
Ontwikkelen Wat is de stand van zaken?
In 2003 lag er circa 1000 ha netto glas in de provincie Noord-Brabant (HAS-Kennistransfer, 2005). Uit recente gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) ( LEI/CBS, 2006) kan worden afgeleid dat het areaal glas in 2005 is gestegen tot circa 1050 ha netto glas. De geschatte mogelijke planologische ruimte in vestigings- en doorgroeigebieden is 675-725 ha (zie bijlage 2). Rekening houdend met planologische en juridische onzekerheden is het, gezien de ervaringen van de achterliggende jaren waarschijnlijk, dat uiteindelijk 30 tot 40% minder ruimte voor glas ontwikkeld kan worden. Wat is onze ambitie?
• We willen dat in de periode tot 2015 planologische ruimte beschikbaar komt voor de ontwikkeling van 500 ha glas, zodat het totaalareaal in deze periode kan groeien tot 1500 ha glas. In de periode tot 2020 dient er nog eens 300 ha planologische ruimte beschikbaar te komen zodat het totale areaal glas dan gegroeid kan zijn tot 1800 ha. In tabel 1 staan de reeds in het Streekplan 2002 aangewezen (project)vestigingsgebieden opgesomd waar planologische ruimte voor glas kan worden geboden, met daarbij de beschikbare ruimte en het gewenste jaar van realisatie. • Verstevigen van de samenhang van de activiteiten rondom het primaire productieproces in het tuinbouwcluster • Ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor teeltondersteunende kassen, waarbij doorgroei naar een (bestemd) glastuinbouwbedrijf buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw uitgesloten blijft. Tabel 1 2 Uitgebreidere informatie over de mogelijk beschikbare planologische ruimte in de op de Streekplankaart aangewezen concentratiegebieden en ruimtebehoefte voor ontwikkeling van glastuinbouw is te vinden in bijlage 2. De gebieden staan aangegeven op kaart 1 (binnenzijde omslag).
Het aantal hectaren mogelijk beschikbare planologische ruimte voor netto glas en (wenselijk) jaar van realisatie per projectvestiging en per bestaand vestigingsgebied 2 Projectvestiging
Aantal hectaren
Jaar van realisatie
West-Brabant
circa 250-300 ha
2010
Deurne
75 ha
Medio 2007
Vestigingsgebieden
Aantal hectaren
Jaar van realisatie
Etten-Leur
50-75 ha
2010
Steenbergen Westland
Onzeker vanwege tracé A4
onbekend
Breda-Prinsenbeek
8 ha
2007
Dongen/Loon op Zand
60 ha (glastuinbouw én boomteelt)
2012
Heusden-Drunen
30 ha
Medio 2010
Someren
35 ha
2007
Asten
?
?
(vestigings- en doorgroeigebieden)
Hoe gaan we het realiseren?
Gemeenten stimuleren om de planvorming voor de ontwikkeling van glastuinbouw in (project)vestigingsgebieden ter hand te nemen. Onze insteek is om kaderstellend en voor-
waardescheppend beleid te maken op hoofdlijnen, waarbij de gemeenten de planvorming voor glastuinbouw oppakken voor de locaties die genoemd zijn in tabel 1. Als hierbij onvoldoende voortgang wordt geboekt in de (project)vestigingsgebieden, kunnen wij de planvorming op ons nemen. De primaire verantwoordelijkheid in deze gebieden ligt echter bij de gemeenten. De gemeenten krijgen tot medio 2008 de tijd voor de benodigde planvorming voor de ontwikkeling van duurzame glastuinbouw. Op basis van de taakstelling bespreken wij met de betrokken gemeenten een planning voor de benodigde planvorming. Deze planvorming bestaat uit een aantal producten, die op bepaalde momenten geleverd worden. Dit wordt vastgelegd in een bestuursovereenkomst. Hierin staat tevens hoeveel solitair glas gesaneerd wordt, en waar bedrijven ingeperkt worden. Verder
11
wordt in de bestuursovereenkomst aangegeven welke stappen worden gezet als de planning en/of doelstellingen niet worden gehaald en welke instrumenten dan worden ingezet, waaronder bijvoorbeeld de instrumenten uit de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening. Initiatieven buiten de aangewezen concentratiegebieden onder voorwaarden toestaan. In de Beleidsnota glastuinbouw (1999) staan de volgende gebieden opgenomen:
• projectvestigingsgebieden • vestigingsgebieden • mogelijke doorgroeigebieden • overig gebied Omdat de ontwikkeling van de eerste drie soort gebieden achterblijft, willen we dat buiten de huidige concentratiegebieden (de eerste drie bolletjes) ook andere gebieden tot ontwikkeling kunnen komen. We willen zelf geen nieuwe vestigingsgebieden aanwijzen, maar we willen een aantal criteria meegeven, waar nieuwe gebieden aan moeten voldoen, om in aanmerking te komen voor de status vestigingsgebied. Een gebied kan namelijk alleen tot ontwikkeling komen, als er draagvlak in het gebied voor is. Wanneer regionale ondernemerskracht aanwezig is kan de ontwikkeling van (nieuwe) glastuinbouwclusters sterke impulsen krijgen. Door ruimte te bieden aan initiatieven kan aansluiting gevonden worden bij bijvoorbeeld mogelijkheden voor benutting van restwarmte en synergie met andere bedrijvigheid. In bepaalde gevallen zullen op deze wijze mogelijk ook bij solitaire bedrijven nieuwe clusters kunnen ontstaan. De nieuw te ontwikkelen gebieden hoeven niet aan te sluiten bij bestaande glastuinbouwgebieden of -locaties. Nieuwe gebieden moeten voldoen aan zowel locatiecriteria als aan inrichtingscriteria om in aanmerking te komen als (project-)vestigingsgebied voor glastuinbouw. De inrichtingscriteria staan beschreven in hoofdstuk 5. De locatiecriteria zijn als volgt: 1 Alleen in primair agrarisch gebied (Agrarische Hoofdstructuur (AHS)-landbouw) Het Streekplan (Provincie Noord-Brabant, 2002) stelt dat voor een duurzaam behoud van ecosystemen in het buitengebied de hydrologische en ecologische samenhang zo goed mogelijk moet worden hersteld. In de kwetsbare gebieden moet deze samenhang worden beschermd. Hier past een grootschalige ontwikkeling van glastuinbouw niet in. Glastuinbouw mag dus niet ontwikkeld worden in de kwetsbare gebieden. Dit zijn de categorieën in het Streekplan die vallen onder de Groene Hoofdstructuur (GHS) en de AHS-landschap. Tevens moeten hierbij de gebieden worden vermeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijn (ook wel Natura 2000gebieden genoemd). Bij Natura 2000gebieden moet tevens rekening gehouden met een zone rond de gebieden waar geen activiteiten plaats mogen vinden die nadelig zijn voor de natuurwaarden in die gebieden (externe werking). De breedte van de zone is afhankelijk van de ingreep en van de soort waarvoor het gebied aangewezen is. Daarnaast is de ontwikkeling van een nieuw glastuinbouwgebied binnen de landschapsecologische zones van plankaart 1 van het Streekplan en de zones landschapsontwikkeling, zoals aangeduid in de uitwerkingsplannen ongewenst. De landschappelijke geledingsfuncties van deze zones zijn niet te combineren met de ontwikkeling van glastuinbouw. 2 Alleen in gebieden waar geen toekomstige ontwikkeling van stedelijke functies en infrastructuur zal plaatsvinden. In het gebied dat binnen een periode van 10 jaar voor verstedelijking is aangewezen is het niet gewenst de uitbreiding van glastuinbouw te bevorderen. Dit betreft in ieder geval de in de uitwerkingsplannen van het Streekplan aangegeven “transformatie afweegbaar” gebieden met een programma voor verstedelijking voor de periode tot 2015. Iets soortgelijks geldt voor gebieden of delen van gebieden waar nieuw aan te leggen hoofdinfrastructuur is gepland. Wel kan de glastuinbouw aansluiten bij gebieden waar nieuwe hoofdinfrastructuur is gepland. Voor de gebieden die in de uitwerkingsplannen van het Streekplan aangegeven zijn als “transformatie afweegbaar”, waarvoor geen programma voor verstedelijking is, wordt de afweging voor een nieuw glastuinbouwgebied gemaakt op basis van de wenselijkheid van glastuinbouwontwikkeling op die plaats, gelet op de eventuele stedelijke invulling. 3 Alleen in gebieden die hydrologisch geschikt zijn. Dit houdt in dat er geen glastuinbouw ontwikkeld kan worden in de beschermde gebieden waterhuishouding (o.a. natte natuurparels met omringend attentiegebied) zoals opgenomen in de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2005a). Tevens kan er geen glastuinbouw ontwikkeld worden in grondwaterbeschermingsgebieden
12
(waterwingebieden, bijbehorende beschermingszones en de boringsvrije zone) zoals die in het Streekplan en de Provinciale Milieu Verordening zijn aangegeven (Provincie NoordBrabant, 2004). Verder houdt hydrologische geschiktheid in dat er geen glastuinbouw ontwikkeld kan worden in waterpotentie-, kwel-, overstromings- en begrensde waterbergingsgebieden. Gebieden die nu of in de toekomst (2050) nodig zijn om water te bergen bij hoog water zijn niet geschikt voor glastuinbouw. Tevens is het niet gewenst om zulke kapitaalintensieve functies in gebieden te leggen, waar de kans op overstroming bestaat. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 van kracht geworden (Europese Unie, 2000) en stelt onder andere dat voor gebieden die niet aan de gewenste goede toestand voldoen, de huidige toestand niet mag verslechteren. Omdat zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit in grote delen van Brabant op dit moment al niet voldoende is, betekent dit voor uitbreiding van de glastuinbouw concreet dat de aanvulling van de grondwatervoorraad met regenwater niet mag verslechteren. Daarnaast mag er geen verslechtering van de kwaliteit van het grondwater of oppervlaktewater optreden. Het is het raadzaam rekening te houden met de stroomgebiedsbeheersplannen die voor de KRW worden opgesteld. Dit kan onder andere betekenen dat er in 2009 beschermingsgebieden worden aangewezen rond grondwaterwinningen voor de voedings- en genotmiddelenindustrie. Dit betreft toepassingen, waarbij het gewonnen water deel uitmaakt van het voor menselijke consumptie bestemde eindproduct. 4 Alleen in gebieden waar geen te behouden cultuurhistorische of aardkundige waarden voorkomen. Het Streekplan geeft aan dat in historisch-landschappelijke vlakken met een hoge of zeer hoge waarde, vastgelegd op de Cultuurhistorische waardenkaart, in beginsel alleen ruimtelijke ingrepen toelaatbaar zijn, die gericht zijn op voortzetting of herstel van de historische functie, en die leiden tot behoud of herstel van de cultuurhistorische (landschaps)waarden. Glastuinbouw heeft in deze vlakken nooit een historische functie gehad en is derhalve in beginsel niet toegestaan. Het Streekplan geeft ook aan dat archeologische waarden in beginsel moeten worden beschermd op de plaats waar deze worden aangetroffen. Glastuinbouw is in de praktijk moeilijk te verenigen met behoud van archeologische en aardkundige waarden. Nieuwvestiging op bestaande archeologische monumenten en in aardkundig waardevolle gebieden is derhalve niet toegestaan. 5 Het moet gaan om een gebied van minimaal 50 hectaren. Een belangrijke doelstelling is concentratie van de glastuinbouw (zie hoofstuk 4). De ondergrens voor nieuw te ontwikkelen gebieden is minimaal 50 hectare netto glas, om versnipperde verglazing in het landschap tegen te gaan, en om gebruik te kunnen maken van de schaalvoordelen van gezamenlijke duurzame initiatieven. Voor gebieden die aansluiten bij een bestaand vestigingsgebied kan het bestaande areaal afgetrokken worden van de minimumeis. De initiatiefnemer dient de behoefte aan te tonen voor 50 hectare netto of meer. Bij een omvang van 50 ha netto nieuw glas is het verplicht om de geëigende milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. Voor de reeds op de Streekplankaart 2002 opgenomen vestigingsgebieden en mogelijke doorgroeigebieden gelden de onderstaande voorwaarden voor ontwikkeling die in het Streekplan zijn beschreven: • Door de gemeenten moet nader worden bepaald welke gedeelten van de vestigingsgebieden in aanmerking komen voor de bouw van clusters van nieuwe bedrijven of clusters van nieuwe en bestaande bedrijven, en tot welke omvang individuele bedrijven mogen groeien. Hierbij geldt dat de omvang van glastuinbouwbedrijven in de vestigingsgebieden in beginsel alleen mag worden beperkt, voor zover dat noodzakelijk is in verband met ter plaatse aanwezige waarden en belangen van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige, of milieuhygiënische aard. • Een mogelijk doorgroeigebied kan de status van doorgroeigebied krijgen op grond van een door de gemeente in overleg met belanghebbende partijen op te stellen duurzaam en strak begrensd bestemmings- en inrichtingsplan. In dit plan worden de mogelijkheden tot voortzetting of uitbreiding van de bestaande – positief bestemde – glastuinbouwbedrijven beschreven in relatie tot de in het gebied aanwezige waarden en belangen van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige, milieuhygiënische of recreatieve aard, alsmede de wijze waarop het gebied wordt ingericht en synergievoordelen kunnen worden behaald. In de partiële Streekplanherziening (december 2004) is hieraan toegevoegd: Nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf in een (mogelijk) doorgroeigebied
13
is op beperkte schaal (enkele bedrijven) mogelijk wanneer sprake is van daadwerkelijke sanering van een bedrijf dat ten behoeve van een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit verplaatst dient te worden. Herschikking van bouwblokken van bestaande glastuinbouwbedrijven in mogelijke doorgroeigebieden is in beginsel mogelijk. Geen harde areaalgrens hanteren. We willen geen harde areaalgrens hanteren, maar werken
met een areaal richtgetal. Dit biedt de mogelijkheid om flexibel in te kunnen springen op nieuwe ontwikkelingen. Op basis van de huidige ontwikkelingen gaan we uit van een areaal van circa 1800 ha in 2020 (exclusief ondersteunende kassen). Omdat ongecontroleerde groei van het areaal niet wenselijk is, evalueren we jaarlijks de toename van het glasareaal. Het stimuleren van innovatie en technologische vernieuwing. Door innovatie en techno-
logische vernieuwing werkt de glastuinbouwsector aan de verbetering van haar toekomstperspectief. Hierbij valt te denken aan de ontwikkeling van experimentele productieprocessen en aan verdere professionalisering van de sector door educatie en kennisoverdracht, experimenten met energiebesparende productiemethoden, mogelijkheden voor vervoersmanagement, etcetera. De dynamiek en innovatieve kracht van de sector is een belangrijke drijfveer voor de verdere (ruimtelijk-economische) ontwikkeling. Wij kunnen binnen het Actieprogramma Innovatie (Provincie Noord-Brabant, 2005e) en het Uitvoeringsprogramma Economisch Beleid (Provincie Noord-Brabant, 2006f) op projectmatige wijze innovatieve activiteiten cofinancieren. Dergelijke projecten moeten uiteraard wel voldoen aan bepaalde criteria, zoals in de subsidieregels is opgenomen. Verder kunnen we de innovatie en technologische vernieuwing ondersteunen en stimuleren door (uitvoerings-) organisaties als Agro en Co en Stuurgroep Landbouw Innovaties Noord-Brabant (LIB). Het ondersteunen en stimuleren van ketenconcepten. Het Greenport-model (Ministeries van VROM en LNV, 2004) kan een kapstok zijn voor de verdere ontwikkeling van de glastuinbouw in Noord-Brabant. De geografische werkingssfeer van de Greenports en de voorgestane integrale ketenaanpak zijn provinciegrensoverschrijdend. De ontwikkelingskansen voor de glastuinbouw in West-Brabant kunnen vergroot worden door aansluiting te zoeken bij Greenport Westland/Oostland. Voor de glastuinbouw in Zuid-Oost-Brabant kan aansluiting gezocht worden bij Greenport Venlo. Brabant kent daarnaast zelf een dicht netwerk aan primaire producenten binnen de Agro- en Foodsectoren. Ook de be- en verwerkende industrie is sterk vertegenwoordigd. Daarnaast is er nog de aanwezigheid van Brainport Eindhoven. Vanuit het bedrijfsleven is een visie gepresenteerd om deze specifieke kansen voor verdere economische ontwikkeling van de agro-sector te benutten. Brabant kan zich binnen het Greenport-model als Agro- en Foodport Zuid-Nederland profileren, en daarmee het model versterken en verbreden. Wij staan in beginsel positief tegenover de visie Agro- en Foodport Zuid-Nederland. Daarom zullen we inzetten op betrokkenheid van Brabant bij het opstellen en uitvoeren van de strategische agenda’s voor de twee Greenports en de verdere uitwerking van het concept Agro- en Foodport Zuid-Nederland. Verder kan Agro en Co een belangrijke rol spelen in het opzetten van ketensamenwerking. Maatwerk bieden bij teeltondersteunende kassen. Teeltondersteunende kassen zijn onder-
steunende voorzieningen, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een vollegronds tuinbouwbedrijf of boomkwekerij. Ze worden gebruikt om de bedrijfsvoering te optimaliseren. In teeltondersteunende kassen vindt de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productkwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of-verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik. In de teeltondersteunende kassen is in veel gevallen sprake van niet-grondgebonden (teelt)processen. Onder een kas verstaan we een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en die dient voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas. Omdat wandelkappen tijdelijke tunnels zijn, die elk jaar op een andere plaats staan, horen deze niet bij de teeltondersteunende kassen. Het beleid voor de wandelkappen zal worden verwoord in de nieuwe Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen, die in 2007 zal worden vastgesteld.
14
We handhaven het beleid, opgenomen in de Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen (2003), dat in de GHS geen teeltondersteunende kassen zijn toegestaan. Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen willen we dat hier beter gehandhaafd wordt. Met gemeenten willen we afspraken maken over de manier waarop zij dit gaan aanpakken. In de AHS-landschap staan we echter een verruiming van teeltondersteunende kassen toe op het bouwblok tot 5000 m2, waarbij de goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten vervalt. Bij de bouwvergunning die moet worden aangevraagd gelden de toetsingscriteria, die aan het einde van deze paragraaf beschreven staan. Op basis van de huidige Beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen (2003) is een oppervlakte van maximaal 5000 m2 ondersteunend glas per bouwblok mogelijk in de AHS-landbouw. Voor een aantal nog nader aan te wijzen en te begrenzen gebieden willen we door middel van maatwerk en onder een aantal voorwaarden groei tot maximaal 1,5 ha mogelijk maken. Omdat het om permanente voorzieningen gaat, die vaak niet grondgebonden zijn, zijn teeltondersteunende kassen alleen toegestaan op het bouwblok. Hieronder wordt verder ingegaan op het mogelijke maatwerk. In de tuinbouw is een tendens gaande, dat er op bedrijven met vollegrondsteelten (o.a. aardbei, sierteelt, boomteelt) steeds grotere oppervlakten teeltondersteunende kassen nodig zijn. Een oorzaak is dat de markt steeds strengere eisen stelt op het gebied van productkwaliteit en leveringszekerheid. Het gaat hier om bedrijven, die ook voor een substantieel deel van de totale bedrijfsvoering onbeschermde grondgebonden teelten toepassen. Voor deze bedrijven is het geen optie om naar een vestigingsgebied voor de glastuinbouw te gaan, omdat de grondprijs daar te hoog is. Vanwege de toename van eisen van marktpartijen en de sterke exportgerichtheid van de tuinbouwsector, willen we in een aantal gebieden de tuinbouwsector tegemoet komen. In een aantal nog te begrenzen gebieden binnen de AHS-landbouw, willen we een verruiming (boven de 5000 m2) van de teeltondersteunende kassen toestaan. Echter voorkomen moet worden dat deze agrarische bedrijven kunnen doorgroeien naar nieuwe glastuinbouwbedrijven. Daarom mag de verruiming alleen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden: • Alleen in door Gedeputeerde Staten aangewezen begrensde gebieden. • De teeltondersteunende kassen mogen groeien tot maximaal 1,5 ha per bouwblok. • De Stichting Advies-commissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) zal advies worden gevraagd of er sprake is van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf. Omschakeling naar glastuinbouw is alleen mogelijk in concentratiegebieden voor de glastuinbouw. Verder vinden we het van belang dat er een sluitende planologische regeling komt op grond waarvan omschakeling en verdere uitbreiding van glas nu en in de toekomst is uitgesloten. De reconstructie- en gebiedscommissies worden gevraagd om aan te geven in welke gebieden een verruiming wenselijk zou zijn, naast de gebieden waarvan de verruiming geregeld is in de reconstructieplannen. Op basis hiervan kunnen we Brabantbreed bekijken waar we de groei van teeltondersteunende kassen willen faciliteren en we zullen deze gebieden aanwijzen en begrenzen. Voor de begrenzing gelden de volgende criteria: • Het gebied is gelegen in de AHS-landbouw. • Het gebied is hydrologisch geschikt. Dit houdt in dat er geen kassen ontwikkeld kunnen worden in de waterwingebieden en de bijbehorende beschermingszones en in kwel-, overstromings- en waterbergingsgebieden (zie ook in deze paragraaf punt 3 op pagina 11 onder “hydrologisch geschikt”) • Het gebied is gelegen buiten historisch landschappelijk vlakken van hoge of zeer hoge waarden, die opgenomen staan op de Cultuurhistorische waardenkaart. Als een gebied aangewezen is dan dient een gemeente dit op te nemen in haar bestemmingsplan, waarbij aandacht dient te zijn voor: • Een duurzame inrichting van het gebied (o.a. water, verkeer, huisvesting etc.). • Landschappelijke inpassing van de teeltondersteunende kassen, uitgewerkt op gebiedsniveau.
15
Bij de beoordeling van bouwaanvragen voor de ondersteunende kassen gelden de volgende toetsingscriteria: • Onderzoek naar de aanwezige waarden (o.a. archeologische, aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden) in het gebied en aangeven hoe hier mee wordt omgegaan. Dit kan betekenen dat binnen het gebied gelegen waarden uitgesloten worden van kasssenbebouwing. Zo kunnen er bijvoorbeeld op archeologische monumenten geen kassen worden gebouwd. • Uitgangspunt is dat hydrologisch neutraal wordt gebouwd en dat indien assimilatiebelichting wordt toegepast, de lichtafscherming gebeurt volgens het convenant dat afgesloten is tussen LTO-Nederland (Land- en Tuinbouw Organisatie) en de Stichting Natuur en Milieu (SNM) (zie pagina 23).
16
4 3 Nadere toelichting bij gehanteerde getallen en uitgangspunten zijn te vinden in de bijlage 2.
Concentreren en saneren Wat is de stand van zaken? 3
• Er lag in 2003 62% (circa 330 bedrijven) van het areaal glastuinbouw in concentratiegebieden (HAS-Kennistransfer, 2005) • Er liggen circa 150 bedrijven (circa 175 ha) in kwetsbare gebieden (GHS, AHS-Landschap) • Er liggen circa 250 bedrijven (circa 300 ha) solitair en verspreid in de AHS landbouw Wat is onze ambitie?
• In 2015 is 75% van het areaal glas gelegen in doorgroei- en vestigingsgebieden • Saneren en eventueel verplaatsen van 75 solitaire bedrijven uit kwetsbaar gebied • 10 solitaire bedrijven worden verplaatst uit de AHS-landbouw naar concentratiegebieden, waarna de oude locatie wordt gesaneerd. Hoe gaan we het realiseren?
Stimuleren van de ontwikkeling van concentratiegebieden (zie hoofdstuk 3), waar solitaire bedrijven naar toe verplaatst kunnen worden. Er moeten voldoende gebieden
ontwikkeld worden zodat de Brabantse glastuinbouwbedrijven op de Brabantse locaties terecht kunnen. Handhaven van het maximum areaal van 3 ha voor solitaire bedrijven in de AHS-landbouw en in de AHS-Landschap, mits dit in overeenstemming is met omgevingskwaliteit.
Omdat de concentratiegedachte één van de belangrijke pijlers van ons beleid is, dienen solitaire bedrijven, die willen groeien boven het areaal van 3 ha zich te verplaatsen naar concentratiegebieden. Indien we dit maximum areaal zouden verhogen is er voor deze bedrijven geen stimulans om naar een concentratiegebied te gaan. We zouden daarmee onze concentratiedoelstelling ondergraven. Binnen de AHS-Landschap mag ook worden uitgebreid tot 3 ha netto glas, mits dit in overeenstemming is met de omgevingskwaliteiten. Wanneer de omgevingskwaliteiten uitbreiding tot 3 ha niet toelaten, kunnen bedrijven in de AHS-Landschap in aanmerking komen voor de saneringsregeling voor glastuinbouw in kwetsbaar gebied. Leveren van tijdelijk maatwerk bij solitaire bedrijven in de AHS-landbouw die tegen de grens van 3 ha zitten en niet kunnen verplaatsen naar een concentratiegebied. We
zijn ons bewust dat een beperkt aantal solitaire bedrijven op korte termijn geen ontwikkelingsperspectief heeft, omdat deze bedrijven tegen de grens van 3 ha zitten. Ze kunnen op dit moment nog niet naar een concentratiegebied, omdat de ontwikkeling van concentratiegebieden achter blijft. Voor deze bedrijven willen we onderzoeken of we tijdelijk kunnen afwijken van het beleid, dat groei boven de 3 ha buiten concentratiegebieden niet toestaat. Hiervoor willen we maatwerk leveren in de AHS-landbouw. Omdat het om een beperkt deel van de bedrijven gaat, willen we geen generieke regeling maken, maar willen we per situatie op basis van een uitbreidingsvraag uitzoeken wat de mogelijkheden zijn. Hierbij denken we aan een onafhankelijke commissie, die de aanvragen beoordeelt. Bij het maatwerk wordt een tegenprestatie verlangd, zoals landschappelijke inpassing, samenwerking tussen landbouwsectoren (zie paragraaf 5.4) en/of storting van geld in een saneringsfonds. De manier waarop we het gaan aanpakken en de toetsingscriteria, die we daarbij willen gebruiken, worden nog verder uitgewerkt. Het leveren van maatwerk is slechts een tijdelijke oplossing, totdat er substantiële ruimte in de concentratiegebieden beschikbaar is. Handhaven van het beleid dat solitaire bedrijven in de GHS niet verder mogen uitbreiden. In de kwetsbare gebieden willen we de glastuinbouw afbouwen, omdat we vinden dat
die functie niet past in een kwetsbaar gebied. Hiervoor stellen we de saneringsregeling open (zie verderop). Saneren van glastuinbouwbedrijven uit kwetsbaar gebied. Van half september tot eind
oktober 2006 is de eerste tranche van de provinciale subsidie regeling ‘Sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden’ opengesteld. Deze regeling biedt ondernemers een vergoeding om hun bedrijf gelegen in kwetsbaar gebied te beëindigen, en eventueel te verplaatsen.
17
Naar verwachting kunnen in de eerste tranche 15 bedrijven worden gesaneerd. Deze bedrijven vertegenwoordigen een areaal van circa 15 ha netto glas. Koppelen sanering solitair glas en ontwikkeling glas in concentratiegebieden.
De mogelijkheden voor koppeling van sanering en ontwikkeling hebben we aan de hand van diverse initiatieven elders nader bestudeerd. Op basis hiervan concluderen we dat er op dit moment nog geen uitgewerkt systeem voor koppeling functioneel is. Daarom willen we eerst inzetten op de saneringsregeling voor kwetsbare gebieden. Over 2 jaar wordt deze regeling geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat met behulp van de saneringsregeling de concentratiedoelstelling niet kan worden gehaald dan willen we de mogelijkheden nader onderzoeken en discussie voeren over een koppeling tussen sanering solitair glas en ontwikkeling glas in concentratiegebieden. We denken dan aan een koppeling bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden. De nieuwe gebieden kunnen als opdracht mee krijgen dat er ook een aantal hectaren moet worden gesaneerd. Komt er echter binnen twee jaar een initiatief voor een nieuw gebied, dan bestaat de mogelijkheid voor deze opdracht, om hier al vast ervaring mee op te doen. Saneren van glastuinbouwbedrijven uit de AHS-landbouw. Voor de sanering van
solitaire bedrijven uit de AHS-landbouw zal de provincie geen middelen beschikbaar stellen. Ook het Rijk zal hiervoor geen budget reserveren. Daardoor zal er slechts in een beperkt aantal gevallen sprake zijn van sanering van deze groep glastuinbouwbedrijven. De ontwaarding van het bedrijf door het opgeven van de bestemming glastuinbouw is een belangrijke drempel waardoor ondernemers niet tot deze stap komen. Van de solitaire bedrijven in de AHS-landbouw is een klein gedeelte gelegen in of nabij stedelijk gebied. Door een dergelijke ligging is sanering/verplaatsing in sommige gevallen mogelijk, vanwege de rode functie die op de te saneren locatie kan worden ontwikkeld. Naar verwachting zal het slechts om een beperkt aantal van 10 bedrijven gaan. Het areaal wat hiermee gemoeid is zal circa 15 ha beslaan. Vestigen van biologische bedrijven in concentratiegebieden. We willen de biologische
glastuinbouw stimuleren door het bevorderen van (keten) samenwerking, kennisoverdracht en innovaties (Provincie Noord-Brabant, 2005b). Bij de totstandkoming van deze beleidsnota is nagedacht of er voor biologische glastuinbouw maatwerk geleverd zou moeten worden, waardoor ze op de eigen locatie zouden kunnen ontwikkelen (meer dan 3 ha) in plaats van in een concentratiegebied. De argumentatie daarvoor is dat bij biologische tuinders het biologisch evenwicht tussen plagen en bestrijders verstoord kan worden door gewassen en activiteiten in nabij gelegen kassen. Dit risico is aanwezig, maar we maken geen uitzondering voor biologische bedrijven, omdat dit evengoed geldt voor alle gangbare tuinders die gebruik maken van biologische gewasbeschermingsmethoden. De oplossingen voor het probleem moeten gezocht worden in technische maatregelen (gaas, gesloten kas) en goede onderlinge afspraken (een waarschuwingssysteem).
18
5
Verduurzamen Wij willen dat de glastuinbouw in onze provincie zich op duurzame wijze ontwikkelt. Een duurzame glastuinbouw draagt bij aan een verantwoord gebruik van vernieuwbare en niet-vernieuwbare bronnen, en voorkomt vervuiling en belasting van de (natuurlijke) omgeving. Tegelijkertijd draagt een duurzame glastuinbouw zorg voor economische vitaliteit, gezondheid, sociale zekerheid, leefbaarheid en persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden. Een duurzame glastuinbouw heeft daarmee aandacht voor evenwicht in ecologische, sociaal-maatschappelijke en economische duurzaamheid. Met de ‘Duurzaamheidimpuls Landbouw’ beogen we het proces van verduurzaming van de landbouw strategisch te stimuleren (zie bijlage 3). De basisfilosofie van de ‘Duurzaamheidimpuls Landbouw’ is dat het inzetten van een duurzaamheidimpuls gebeurt op natuurlijke investeringsmomenten van bedrijven, bijvoorbeeld tijdens renovatie, uitbreiding, nieuwvestiging of verplaatsing. Duurzaamheid is een gezamenlijk doel van overheid en bedrijfsleven, waarbij de sector primair verantwoordelijk is voor het behalen van de inspanningsverplichtingen. Wij zien het als een uitdaging om economische groei in de glastuinbouw samen te laten gaan met een gelijktijdige afname van de milieudruk en een verbetering van de leefbaarheid in het landelijk gebied. Om dit te bereiken willen we samen met onze partners zoeken naar duurzame innovaties. Onze ambitie is om glastuinbouwgebieden te ontwikkelen, die in maatschappelijk opzicht hun ‘licence to produce’ verdienen. Als provinciale overheid hebben we daarbij bijzondere aandacht voor de ecologische duurzaamheid, omdat dit thema waarden vertegenwoordigt die wij willen behouden dan wel herstellen. Voor de thema’s ‘sociaal-maatschappelijke duurzaamheid’ en ‘economische duurzaamheid’ hebben we geen specifieke ambities opgesteld, maar wij willen wel ruimte scheppen voor geïntegreerde initiatieven: initiatieven die naast een positief effect op de ecologische duurzaamheid, ook bijdragen aan verbeteringen op het terrein van economie en maatschappij.
5.1
Ecologische duurzaamheid
De ecologische duurzaamheid van de sector glastuinbouw is aan de hand van verschillende thema’s geïnventariseerd. Op grond van de resultaten hebben wij vervolgens ideeën aangereikt voor verdere verduurzaming van de sector. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn: • we ontwikkelen geen nieuw beleid, maar gaan uit van bestaand beleid; • waar nodig formuleren wij richtinggevende ambities, zodat reeds vastgestelde doelstellingen op tijd gehaald kunnen worden; • voor het inzetten van duurzaamheidsimpulsen maken we gebruik van de investeringsmomenten bij bedrijven; • de strategie moet gezamenlijk gedragen worden door de betrokken partijen (onder andere Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO)/tuindersverenigingen, overheden, kennisinstellingen, ketenpartijen); • de in te zetten maatregelen moeten ‘Raad van State-proof’ zijn en voldoen aan regelgeving van de Europese Unie (bijvoorbeeld staatssteun); • bij onderzoek naar financieringsmogelijkheden streven we zoveel mogelijk naar constructies van co-financiering. Waar mogelijk zoeken we aansluiting bij Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en beschikbare Europese middelen. In de Nota Glastuinbouw (1999) zijn geen concrete doelstellingen opgenomen op grond waarvan de duurzaamheid van de sector kan worden geëvalueerd. Om deze reden is er voor gekozen om de huidige duurzaamheid van de sector te evalueren met behulp van doelstellingen en indicatoren uit het vigerende rijksbeleid en afgesloten convenanten. Het blijkt dat maar voor een klein aantal thema’s goede monitoringsgegevens beschikbaar zijn. Om dit probleem in de toekomst te voorkomen, is het belangrijk dat bij het toepassen van innovaties aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop de effecten van deze innovaties gemonitoord zullen worden.
19
Energie
Wat is de stand van zaken?
Het thema energie staat bij de tuinbouwbedrijven volop onder de aandacht. De stijgende energieprijzen vormen een risico voor de rentabiliteit van de teelten. Er is tuinders dan ook veel aan gelegen minder afhankelijk te worden van de gasprijs. Deze situatie biedt uitgelezen kansen voor innovaties op het gebied van energie. De ontwikkelingen zijn al volop bezig: energie opslag in de bodem, de energieleverende kas, warmtekracht koppeling, etc. In het Convenant Glastuinbouw en Milieu (1997) hebben de overheid en het bedrijfsleven milieudoelstellingen geformuleerd waar de glastuinbouwsector in 2010 aan moet voldoen. Voor energie zijn de doelstellingen als volgt: Verbetering van de energie-efficiëntie met 65% ten opzichte van 1980 en verhoging van het aandeel duurzame energie4 tot 4% van het totale energieverbruik.
4 Een definitie van duurzame energie is opgenomen in bijlage 1.
De ‘energie-efficiëntie’ is een maat voor de productie per eenheid energie. Het geeft dus geen inzicht in de hoeveelheid (fossiele) energie die de glastuinbouw verbruikt. De einddoelstelling voor energie-efficiëntie is vertaald naar individuele bedrijfsnormen, die elk kalenderjaar strenger worden totdat de eindnorm in 2010 is bereikt. De individuele bedrijfsnormen hebben een wettelijk kader gekregen in het Besluit Glastuinbouw (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), 2002). Voor alle tuinders geldt een registratieplicht. Jaarlijks wordt door het Uitvoerings Orgaan Integrale Milieu Taakstelling (UO-IMT) op basis van de registraties geëvalueerd welk percentage bedrijven aan de jaardoelstelling voor verbetering van de energie-efficiëntie voldoet (tabel 2). Tabel 2
Percentage bedrijven dat de jaardoelstelling voor verbetering van de energie-efficiëntie haalt Resultaten 2005
Resultaten 2004
Resultaten 2003
Noord-Brabant
76 %
68 %
67 %
Nederland
74 %
67 %
66 %
Bron: UO-IMT; 2006
Op grond van tabel 2 kan worden geconcludeerd dat gemiddeld 75% van alle bedrijven aan de jaardoelstelling voor verbetering van de energie-efficiëntie voldoet, waarbij de Brabantse resultaten iets beter zijn dan de landelijke. Ook blijkt dat er tussen 2003 en 2005 een forse verbetering is opgetreden. Het tweede deel van de einddoelstelling in het convenant is het verhogen van het aandeel duurzame energie tot 4% in 2010. In 2004 bedroeg het aandeel duurzame energie landelijk nog geen 1% (LEI, 2005). Er zijn geen gegevens over de resultaten in Noord-Brabant over dit onderwerp. Gelet op de resultaten voor energie-efficiëntie verwachten wij dat de Brabantse resultaten voor het aandeel duurzame energie niet afwijken van het landelijke beeld. Op het gebied van de totale verbruikte hoeveelheid energie zijn er geen doelstellingen in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (1997) opgenomen. Wij formuleren geen ambities ten aanzien van de totale hoeveelheid verbruikte energie door de Brabantse glastuinbouwbedrijven, omdat dit op dit moment te ver voert. Tevens verwachten we dat de einddoelstelling voor energie-efficiëntie met de bestaande landelijke maatregelen wordt gehaald. In de verduurzaming van de glastuinbouw in Nederland nemen het streven naar een optimale energie- infrastructuur en de ambitie van ‘de energieneutrale kas’ een belangrijke plaats in. Het bedrijfsleven, Productschap Tuinbouw (PT) en het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zijn initiatiefnemers, trekkers en financiers van het “Programma Kas als Energiebron”. Doel is het bewerkstelligen van een energietransitie die leidt tot nieuwe kasconcepten waarin vrijwel energieneutraal geteeld kan worden. De ambitie is om dit in 2020 te realiseren. Het programma geeft ook nu al een impuls aan tal van oplossingen voor duurzaam energieverbruik in de glastuinbouw.
20
Wat is onze ambitie?
• Het behalen van de doelstelling voor duurzame energie (een aandeel van 4% in het totale energieverbruik) in Noord-Brabant in 2015. Om deze ambitie handen en voeten te geven vinden wij het wenselijk de landelijke doelstelling voor het aandeel van duurzame energie in het totale energieverbruik nader te concretiseren in twee verschillende inspanningsverplichtingen voor 2015: • een aandeel van 15% duurzame energie in nu nog lege (project)vestigingsgebieden; • een aandeel van 5% duurzame energie in doorgroei- en vestigingsgebieden, waar al glastuinbouwbedrijven aanwezig zijn. Toelichting: hoe meer nieuwvestiging van bedrijven mogelijk is, hoe meer potentiële mogelijkheden er zijn om in duurzame energie te investeren. Om deze reden is de inspanningsverplichting voor lege gebieden fors hoger dan die voor de overige concentratiegebieden. Hoe gaan we dit realiseren?
Ontsluiten en benutten van de beschikbare informatie, die bij de verschillende (markt)partijen aanwezig is. Wij willen de beschikbare informatie onstluiten die bij de
verschillende (markt)partijen aanwezig is, zodat andere partijen hier hun voordeel mee kunnen doen. Zo adviseren we initiatiefnemers en overheden om de “routeplanner verduurzaming energie op nieuwbouwlocaties in de glastuinbouw” (KEMA, 2006) te benutten. Dit is een handreiking voor initiatiefnemers en overheden bij het ontwikkelen van een duurzame energie infrastructuur voor nieuwbouwlocaties in de glastuinbouw in Nederland. Onderzoeken of we het gebruik van duurzame energie verplicht kunnen stellen.
We willen onderzoeken of we het gebruik van duurzame energie contractueel op kunnen nemen bij grondtransacties waarbij de overheid (Tuinbouw Ontwikkelings Maatschappij (TOM), provincie of gemeenten) de grondeigenaar is. Verder willen we bekijken of op grond van de Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) Glastuinbouw (Ministerie van VROM e.a., 2002) aanvullende eisen te stellen voor het gebruik van duurzame energie. De gemeenten zijn voor deze AMvB het bevoegde gezag. Ontwikkelen van een collectief energieconcept. Wij willen dat de initiatiefnemer bij de
ontwikkeling van een concentratiegebied onderzoek uitvoert naar de ontwikkeling en realisatie van een collectief energieconcept, dat uit kan groeien tot een gebiedseigen energiebedrijf. Om deze ontwikkeling te bevorderen willen we onevenredige risico’s voor de ondernemers wegnemen. Dit betekent: • wij zullen onderzoeken of we bij kunnen dragen aan onderzoek naar de mogelijkheden om collectief duurzame energie aan te wenden (bijvoorbeeld inkoop groene stroom, biogasinstallaties), of energie te besparen. Heel specifiek zullen we kijken of we haalbaarheidsstudies kunnen voorfinancieren, waarvan wij de kosten op ons nemen als het project niet door kan gaan; • wij zullen onderzoeken of we bij kunnen dragen aan realisatie van de infrastructuur, bijvoorbeeld door middel van voorfinanciering. Dit sluit aan bij ontwikkelingen in Californië (Limburg) en Bergerden (Gelderland). Faciliteren van pilotprojecten. Voor ondernemers die vernieuwende vormen van duurzaam
en zuinig energiegebruik gaan toepassen willen we pilotprojecten faciliteren. Hiervoor willen wij stimulerende maatregelen ontwikkelen die het gebruik van duurzame energie en innovatieve energiebesparingsmethoden bevorderen. In de pilots is onder andere aandacht voor: • warmte-koude opslag in de bodem; • de koppeling met vergisting in de intensieve veehouderij; • de opschaling van maatregelen en de verspreiding van opgedane kennis, bijvoorbeeld via een menukaart (ook dit is een soort van routeplanner voor toepassing van maatregelen). Stroomlijnen van vergunningenprocedures bij het toepassen van duurzame technieken (onder andere warmte-koude opslag, mestvergisting). Vergunningen
zijn vaak een knelpunt om nieuwe ontwikkelingen voor elkaar te krijgen. Er zijn verschillende vergunningverlenende instanties met verschillende procedures en soms tegengestelde eisen. We gaan in overleg met de verschillende partijen om tot een oplossing te komen.
21
Water
Wat is de stand van zaken? Waterkwaliteit
De waterkwaliteit wordt bepaald door een groot aantal factoren. Belangrijke zijn het biologische waterleven in het oppervlaktewater en fysisch/chemische verbindingen in het oppervlakte- en grondwater. Om de negatieve invloed van de glastuinbouw te beperken is er rijksbeleid ontwikkeld voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, stikstof en fosfor. In het Convenant Glastuinbouw en Milieu (Ministerie van LNV e.a., 1997) zijn de doelstellingen voor deze stoffen als volgt: • vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van het gemiddelde gebruik in het tijdvak 1984-1988: 72% voor de bloemisterij, en 88% voor de glasgroentesector • vermindering van de uitstoot van fosfaat en stikstof met 95% ten opzichte van 1980. De einddoelstellingen voor gewasbeschermingsmiddelen, stikstof en fosfor zijn in het Besluit Glastuinbouw vertaald naar individuele verbruiksnormen, die elk kalenderjaar strenger worden totdat de eindnormen in 2010 zijn bereikt. Opgemerkt moet worden dat het verbruik van stoffen op zich niets zegt over de emissie daarvan naar het oppervlakte- en grondwater. De mate van emissie is immers van vele (bedrijfs)factoren afhankelijk. Op dit moment is binnen de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu een wijziging in voorbereiding om de verbruiksdoelstellingen om te zetten naar emissiedoelstellingen. Voor alle tuinders geldt een wettelijke registratieplicht van het verbruik (Besluit Glastuinbouw). Jaarlijks wordt door het Uitvoerings Orgaan Integrale Milieu Taakstelling (UO-IMT) op basis van de registraties geëvalueerd welk percentage bedrijven aan de jaardoelstellingen voor vermindering van het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen, stikstof en fosfor voldoet (tabel 3). Tabel 3
Percentage bedrijven dat de jaardoelstellingen voor het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen, stikstof en fosfor haalt Resultaten 2005 Resultaten 2004 Resultaten 2003 gewasbeschermingsmiddelen Noord-Brabant
86 %
86 %
85 %
Nederland
83 %
83 %
83 %
Noord-Brabant
61 %
64 %
60 %
Nederland
68 %
70 %
69 %
Noord-Brabant
51 %
53 %
53 %
Nederland
57 %
53 %
55 %
stikstof
fosfor
Bron: UO-IMT; 2006
Uit tabel 3 blijkt dat het percentage bedrijven dat de jaardoelstelling voor het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen haalt, stabiel is. Geconcludeerd kan worden dat 86% van de Brabantse bedrijven aan de tussennorm voor gewasbeschermingsmiddelen voldoet en dat de Brabantse resultaten iets beter zijn dan de landelijke. Het aantal bedrijven dat aan de jaarlijkse norm voor stikstof en fosfaat voldoet, is stabiel. Geconcludeerd kan worden dat 61% respectievelijk 51% aan de tussennorm voor stikstofverbruik respectievelijk fosfaatverbruik voldoet en dat de Brabantse resultaten wat achterblijven bij de landelijke. Bij deze drie indicatoren is reeds opgemerkt dat het verbruik van de stoffen op zich geen één op één indicatie is voor de kwaliteit van het oppervlaktewater of het grondwater. Dit hangt ten eerste af van de omvang van de emissies en ten tweede van wat er vervolgens gebeurt met de stoffen: denk aan verspreiding, afbraak en neerslag. Duidelijk is wel dat de milieubelasting vanuit de biologische glastuinbouw voor wat betreft chemische gewasbeschermingsmiddelen lager is dan vanuit de gangbare glastuinbouw, omdat in de biologische glastuinbouw geen chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Een positief aspect van de glastuinbouw is dat ook veel gangbare bedrijven al werken met biologische gewasbeschermingsmethoden.
22
Voor wat betreft de belasting van het milieu met meststoffen, scoort de biologische tuinbouw niet vanzelfsprekend beter dan de gangbare tuinbouw: hier speelt het succes van recirculatie van reststromen een belangrijke rol. Positief is dat de sector als geheel zeer innovatief is voor wat betreft het ontwikkelen en toepassen van gesloten teeltsystemen. De waterkwaliteit wordt voor een groot gedeelte bepaald door de mate waarin afvalwaterstromen op het oppervlaktewater of in de bodem worden geloosd. In het Besluit Glastuinbouw (Ministerie van VROM e.a., 2002) is opgenomen dat bedrijven de afvalwaterstromen moeten recirculeren (hergebruiken). Dit beperkt de lozing van met name meststoffen al aanzienlijk. Pas wanneer het recirculatiewater ongeschikt is als gietwater (het Natriumgehalte wordt bijvoorbeeld te hoog), mag het worden geloosd. Waar riolering aanwezig is, moet op de riolering worden geloosd. De omvang van deze lozing wordt gemeten. Waterkwantiteit
In het Besluit Glastuinbouw is opgenomen dat een glastuinbouwbedrijf moet beschikken over een regenwaterbassin van ten minste 500 m3 per hectare glas. Deze maatregel is opgenomen om het verbruik van grondwater, oppervlaktewater en leidingwater te verminderen. Regenwater is in de praktijk ook meestal kwalitatief de beste keuze, omdat het Natriumgehalte laag is (Natrium bepaalt voor een groot deel het zoutgehalte van het water: als water te zout is, is er geen ruimte meer voor voedingsstoffen). Bovendien is regenwater goedkoop, zeker wanneer er plaats genoeg is voor een opvangbassin. In de Brabantse praktijk zien we dan ook dat er opvangsbassins worden gebruikt met een capaciteit die veel groter is dan 500 m3 per hectare glas. De Stichting Milieukeur (SMK) hanteert voor groenlabelkassen een minimale opvangvoorziening voor 1.000 tot 3.000 m3 per hectare glas, afhankelijk van het gewas. Het risico van grootschalige opvang van regenwater, is een hydrologisch effect voor de omgeving. Om dit hydrologische effect teniet te doen, moeten er infiltratievoorzieningen worden gerealiseerd. Een hydrologische watertoets is nodig om – zeker bij projectvestigingen – te bepalen welke infiltratievoorzieningen (capaciteit, locatie, etc.) in een gebied nodig zijn. Betrokkenen bij deze watertoets zijn de grond- en oppervlaktewaterbeheerders. In het waterhuishoudingsplan (Provincie Noord-Brabant, 2003a) zijn voor grondwaterwinningen de volgende algemene uitgangspunten geformuleerd: • Standstill op grondwaterwinningen, hetgeen betekent dat er geen nieuwe vergunningen worden verleend; • Het grondwater inzetten voor hoogwaardige toepassingen, zoals drinkwatervoorziening en de voedings- en genotmiddelenindustrie (productwater); • Hydrologisch standstill, het watersysteem wordt niet aangetast. Bij de nadere invulling van het beleid heeft als uitgangspunt centraal gestaan dat droogteschade aan natuurwaarden en landbouwgewassen ten gevolge van grondwaterwinningen moet worden voorkomen, dan wel worden geminimaliseerd. Daartoe zijn voor de verschillende onttrekkingscategorieën besparingsdoelstellingen opgenomen. Voor beregening (waaronder ook glastuinbouw valt) is het zwaartepunt van het beleid gericht op de uitvoering van stimuleringsprogramma’s in het kader van projecten zoals ‘Beregenen op Maat’ en ‘Waterconservering’. Het project ‘Beregenen op Maat’ richt zich met name op het efficiënt en effectief gebruik van grondwater voor beregening. Het project ‘waterconservering’ richt zich vooral op de vermindering van de behoefte aan beregening (bestaande onttrekkingen) door het water langer vast te houden. Wat is onze ambitie? Waterkwaliteit
Omdat het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen, stikstof en fosfor weinig zegt over de effecten daarvan op de waterkwaliteit, formuleren wij ambities op het gebied van de effecten: • Wij zoeken aansluiting bij de stroomgebiedsvisie, die in het kader van de Kaderrichtlijn Water (EU, 1996) wordt opgesteld. Deze visie geeft aan waar de waterkwaliteit dient te verbeteren. Deze mag in ieder geval niet verslechteren. • Bij eventuele vestiging van glastuinbouw in gebieden met ondiepe kwel dient ervoor gezorgd te worden dat kwelwater niet verontreinigd wordt met drainagewater vanuit grondteelten.
23
Waterkwantiteit
• Het watersysteem wordt, zowel binnen het glastuinbouwgebied als ook in de directe omgeving, niet aangetast (hydrologisch standstill). Dit houdt in dat de grondwaterstand en stromingsrichting in ieder geval gehandhaafd blijven, dat in de infiltratiegebieden minimaal dezelfde hoeveelheid water kan blijven infiltreren (hydrologisch neutraal bouwen) en dat water vastgehouden wordt in waterbergingsvoorzieningen. Hoe gaan we dit realiseren?
Uitvoeren van de watertoets. We willen dat de watertoets in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming wordt gestart. Het betreft een integrale toets op alle waterhuishoudkundige aspecten. Opzetten en uitvoeren van een langdurig hydrologisch onderzoek. De initatiefnemer
voert een hydrologische onderzoek uit voor, tijdens en na bouwprojecten in een concentratiegebied, om te volgen wat de effecten hiervan zijn op de omgeving. Hierbij wordt gebruik gemaakt van peilbuizen in en rondom het gebied, waarmee de grondwaterstandstand en de waterkwaliteit gemeten wordt. Tevens zal de infiltratievoorziening, waarmee het hemelwater van verhard oppervlak wordt teruggebracht in de bodem bemeten moeten worden. Negatieve effecten dienen zo vroeg mogelijk gereduceerd te worden. De monitoring dient een aantal jaren na de realisatie van het gebied door te gaan, om het behalen van de duurzaamheidsambitie te kunnen toetsen en te evalueren. Opzetten van een collectief waterconcept. We willen dat in de concentratiegebieden de
initiatiefnemer onderzoek uitvoert naar de mogelijkheden voor een collectief bedrijfswatersysteem, dat uit kan groeien tot een waterbedrijf (grote projecten). Het waterconcept bevat in ieder geval de volgende onderdelen: • Bepalen kostprijs bedrijfswatersysteem. We willen dat de werkelijke kostprijs (per m3) van het bedrijfswatersysteem (inname, transport, gebruik, lozen, zuiveren, terug in het systeem) bij aanvang van een project inzichtelijk wordt gemaakt. Dit om hergebruik en kringloopsluiting van water te stimuleren door bijv. een natuurlijke watermachine te ontwikkelen waarbij afvalwater wordt opgewerkt tot gietwater. • Opvangen van regenwater. Voor bepaling van de minimale opvangcapaciteit voor regenwater volgen wij de eisen van de Stichting Milieukeur (SMK) voor Groen Label Kas: de vereiste opvangcapaciteit is gewasafhankelijk en bedraagt momenteel minimaal 1.000 tot 3.000 m3 per ha glas. • Aansluiten op riolering. Nieuw te ontwikkelen gebieden moeten worden aangesloten op een rioolsysteem met voldoende capaciteit. Lozing van afvalwater op het oppervlaktewater is verboden. De waterschappen handhaven dit. Verder is aandacht voor onder andere hydrologisch neutraal bouwen, infiltratiesystemen, (giet)watervoorzieningen, creëren van voldoende ruimte voor waterberging, landschappelijke inpassing van waterberging, recreatief medegebruik van waterpartijen, inkoop drinkwater, afvalwaterzuivering, koude- en warmteopslagsysteem etc. De tuinders, het waterschap, het waterleidingbedrijf, bureau Grondwater van de Provincie en de gemeente spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het waterconcept. Licht
Wat is de stand van zaken?
LTONederland heeft op 5 oktober 2004 een convenant afgesloten met Stichting Natuur en Milieu (SNM). Daarin is afgesproken dat in 2008 alle bedrijven hun lichtemissie met 95% reduceren door de boven- en zijkanten van de kas af te schermen, tenzij uit onderzoek blijkt dat dit technisch en economisch onhaalbaar is. Op 2 november 2006 hebben LTO Glaskracht Nederland en SNM afspraken gemaakt over verdere invulling van het Plan van Aanpak lichtemissie. De Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu ondersteunt deze afspraken. De kern van de nieuwe afspraken, ingaande per 01-01-2008, is een verlenging van de donkerperiode van 4 naar 6 uur, en de eis dat in 2014 alle bedrijven een nagenoeg 100% scherm installeren. Daarnaast is een protocol voor afscherming in de na-nacht opgenomen dat “zoveel als mogelijk wordt benut, zonder dat technische complicaties optreden”. Dit betekent dat onder normale omstandigheden wordt gestreefd naar een afscherming van 85 procent. Op dit moment gelden de huidige regels uit de AMvB Glastuinbouw, die minder ver gaan (de periode van afscherming is korter en het percentage van afscherming in de donkerperiode is minder en er is geen proto-
24
col voor de na-nacht). Gemeenten zijn belast met preventieve en repressieve handhaving van deze AmvB. In hoeverre bedrijven uit Noord-Brabant aan de voorschriften voor lichtemissie voldoen, is niet bekend. Wat is onze ambitie?
• Op nieuwe bedrijfslocaties wordt direct rekening gehouden met de donkerperiodes en afschermingspercentages, zoals beschreven in de afspraken tussen SNM en LTO Glaskracht Nederland van 5 oktober 2004 en 2 november 2006. • Alle andere bedrijven voldoen in 2008 aan het convenant van 2004 en de aanvullende afspraken van 2006. Hoe gaan we dit realiseren?
Koppelen met uitgifte van grond. De ambitie van de lichtemissiereductie en overige bepalingen uit de afspraken tussen SNM en LTO Glaskracht Nederland in koopovereenkomsten van de TOM laten opnemen als kwalitatieve verplichting. Handhaven van het niet sluiten van de schermen. Wij zullen bij gemeenten aandringen op
handhaving van de lichtregels uit de AMvB Glastuinbouw. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt, zullen we een handhavingsproject opzetten. Ook de sector heeft hier een taak: het niet sluiten van de schermen geeft een slecht imago. Hierover kan de sector voorlichting geven, alsmede het geven van adviezen over andere belichtingsstrategieën. Geluid
Wat is de stand van zaken?
De realisatie van een glastuinbouwgebied gaat samen met een toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze bewegingen betreffen vrachtvervoer, woon-werkverkeer van werknemers en bezoek van privépersonen aan het gebied. Het hieraan gerelateerde wegverkeersgeluid kan aanleiding geven tot extra overlast in woongebieden die gelegen zijn aan de ontsluitingswegen van het glastuinbouwgebied. Wat is onze ambitie?
• Wij streven naar ontsluiting van te ontwikkelen glastuinbouwgebieden via wegen die niet door woongebieden voeren; • Wij willen dat bij de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden gestreefd wordt naar reductie van het aantal vrachtverkeersbewegingen. Hoe gaan we dit realiseren?
Beperken geluidshinder. Bij de planvorming voor te ontwikkelen glastuinbouwgebieden zullen
wij aandringen op het beperken van geluidshinder. Een optie is het vormen van gecombineerd vervoer en logistieke planning. De effecten van een toenemende mobiliteit maken deel uit van de MER-procedure die vooraf gaat aan ontwikkeling van glastuinbouwgebieden van 50 ha of meer. Lucht
Wat is de stand van zaken?
De slechte luchtkwaliteit vanwege de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide (NO2) levert niet alleen risico’s op voor de gezondheid van de Brabantse burgers, maar leidt ook tot belemmeringen in de economische en infrastructurele ontwikkeling van Noord-Brabant. Er ligt in dat verband een duidelijke relatie met de manier waarop de Europese luchtkwaliteitsregelgeving in ons land is geïmplementeerd. In Nederland is gekozen voor een koppeling van ruimtelijke plannen aan de nationale luchtkwaliteitsregelgeving; een en ander is nader uitgewerkt in het Besluit Luchtkwaliteit (Ministerie van VROM, 2005). Momenteel werkt het ministerie van VROM aan een herziening van de luchtkwaliteitsregelgeving. Deze nieuwe regelgeving moet enerzijds betere waarborgen gaan bieden dat ons land binnen een aanvaardbare termijn aan de Europese luchtkwaliteitseisen gaat voldoen. Anderzijds wordt de regelgeving zodanig opgezet dat onnodige belemmeringen voor nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk worden weggenomen. Dit laatste gebeurt door de introductie van het begrip ‘in betekenende mate bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit’ en door de wettelijke verankering van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Als de nieuwe regelgeving daadwerkelijk wordt ingevoerd, behoeven alleen nog maar projecten ‘in betekenende mate’ te worden getoetst aan luchtkwaliteitsnormen. Realisatie van deze plannen wordt mogelijk gemaakt via generieke en regionale/ lokale maatregelen ter sanering van de
25
slechte luchtkwaliteit (de zogenaamde gebiedsgerichte saldering). Hoogstwaarschijnlijk zal de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen nog in 2006 plaatsvinden. Noord-Brabant participeert pro-actief in het totstandkomingsproces voor het NSL via de voorbereiding van een provinciebreed en interbestuurlijk uitvoeringsprogramma ter verbetering van de Noordbrabantse luchtkwaliteit. De planning is erop gericht om nog voor het eind van 2006 interbestuurlijk commitment te bereiken over de aanpak op hoofdlijnen, vast te leggen in het bedoelde uitvoeringsprogramma. De nieuwe regelgeving zal in combinatie met het provinciebrede uitvoeringsprogramma een belangrijke randvoorwaarde gaan vormen voor de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwgebieden. Wat is onze ambitie?
• We willen dat bij de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden de luchtkwaliteit niet verslechtert, en dat de sanering van lokale luchtkwaliteitsknelpunten door de ontwikkeling van glastuinbouw niet wordt bemoeilijkt. Hoe gaan we dit realiseren?
Beperken verkeersbewegingen. We willen locaties ontwikkelen van voldoende omvang,
omdat deze mogelijkheden bieden voor flexibele logistiek. Deze moeten aansluiten op hoofdwegen naar de grote vervoerscorridors richting mainports, veilingen en afzetgebieden, om zo de toename van verkeersbewegingen zoveel mogelijk te beperken. Onderzoeken alternatieve vormen van vervoer. We willen onderzoeken of situeren langs
waterwegen een oplossing is, zodat vervoer met de boot (fastferry) mogelijk is. Indien dit sneller kan dan met een vrachtwagen heeft dit perspectief. Beperken uitstoot van NO2, CO2 en fijn stof. We willen dit doen door de toepassing van innovatieve, eco-efficiënte technologie voor de energie- en CO2-voorziening te bevorderen. Afval
Wat is de stand van zaken?
Op tuinbouwbedrijven komen verschillende afvalstromen vrij. Deze afvalstromen worden gescheiden naar organisch afval, plastic, substraatmateriaal, chemisch afval, (plat) glas, en overig bedrijfsafval (bindmateriaal, verpakkingsmaterialen, kantine-afval, kantoorafval, etc.). In het Besluit Glastuinbouw (AMvB, Ministerie van VROM, 2002) is opgenomen dat deze afvalstromen zo veel mogelijk gescheiden afgevoerd dienen te worden en waar mogelijk te worden hergebruikt. Wat is onze ambitie?
• In de concentratiegebieden wordt gebruik gemaakt van de laatste stand der techniek bij het inzamelen, afvoeren en/of hergebruiken van afvalstoffen. Hoe gaan we dit realiseren?
Inzameling, afvoer en hergebruik. In het ontwikkelingsplan voor het concentratiegebied is opgenomen op welke wijze afvalstoffen worden ingezameld, afgevoerd en/of hergebruikt. Stimulering (her)gebruik. Waar mogelijk stimuleren wij (her)gebruik van afvalstoffen.
Een voorbeeld is het produceren van energie en/of warmte door organisch restmateriaal te verwerken. Natuur en landschap
Wat is de stand van zaken?
Voor de landschappelijke inpassing van glastuinbouwbedrijven was tot op heden weinig aandacht. In een aantal gebieden waar nu wordt gewerkt aan (her)inrichting zijn er enkele concrete initiatieven. De mogelijkheden voor landschappelijke inpassing zijn in projectvestigingsgebieden ruimer dan in de bestaande gebieden. Toch wordt ook in vestigings- en doorgroeigebieden hier aandacht aan geschonken. In het vestigingsgebied de Vlasakkers in Someren bijvoorbeeld wordt via een gezamenlijk opgesteld herinrichtingsplan (gemeente en tuinders) een minimale groenzone van 7 meter gehanteerd om het gehele glastuinbouwgebied van ca. 100 ha glas en worden de overhoeken gebruikt voor groen en/of piekwaterberging. In doorgroeigebied Laarbeek wordt een beek verlegd en de zone daaromheen verbreed en ingericht.
26
Bij de projectvestiging Deurne wordt 15 tot 20% van het bruto projectoppervlak gebruikt voor de landschappelijke inrichting. Wat is onze ambitie?
• Nieuwe projectvestigingsgebieden worden landschappelijk ingepast. Dit willen we concreet invullen door in lege (project)vestigingsgebieden op 20% van het bruto projectoppervlak maatregelen te treffen die het gebied landschappelijk aantrekkelijker maken (inspanningsverplichting). • In doorgroeigebieden en vestigingsgebieden waar al glastuinbouw aanwezig is, worden op ten minste 10% van het bruto projectoppervlak maatregelen getroffen om het gebied landschappelijk aantrekkelijker te maken (inspanningsverplichting). Het percentage is hier lager, omdat deze gebieden al verder zijn ingericht dan in de lege gebieden. • Het te ontwikkelen glastuinbouwgebied mag geen nadelige invloed hebben op de omringende natuurwaarden en -gebieden. Hoe gaan we dit realiseren?
Onderzoeken landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar
de mogelijkheden voor een kwalitatief verantwoorde landschappelijke inpassing van het concentratiegebied. Hiervoor wordt een inventarisatie gemaakt van de aanwezige natuur- en landschappelijke waarden. Voor de landschappelijke inpassing kan aangesloten worden bij de landschappelijke identiteit en de landschapsecologische kwaliteiten in het (omringende) gebied. Ook kan gekozen worden voor een totaal nieuw landschap. Er dient wel gebiedseigen vegetatie te worden gebruikt. Binnen de landschappelijke zones kunnen ook gietwatervoorzieningen en waterbergingbassins worden gerealiseerd, door dit op een natuurlijke manier in te passen. Bij de landschappelijke inpassing dient rekening gehouden te worden met de invloed van de vegetatie op de ontwikkeling van nuttige biologische bestrijders, plagen en ziekten. Opstellen landschapsplan. De initiatiefnemer stelt een landschapsplan op voor het concen-
tratiegebied. In het bestemmingsplan wordt dit vastgelegd. Onderzoeken financieringsmogelijkheden voor de landschappelijke inpassing. We willen
kijken wat de mogelijkheden zijn voor de financiering van de landschappelijke inpassing. Cultuurhistorie
Wat is de stand van zaken?
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (Provincie Noord-Brabant, 2005c) zijn de bestaande bovenlokale cultuurhistorische waarden aangegeven. De ontwikkeling van glastuinbouw kan er toe leiden dat het bodemarchief en de historische gelaagdheid van het landschap niet meer afleesbaar is. Het is sterk afhankelijk van de specifieke kenmerken van de aanwezige cultuurhistorische waarden of en hoe glastuinbouw verenigbaar is met behoud van deze waarden. De praktijk laat een wisselend beeld zien. Wat is onze ambitie?
• Daadwerkelijke archeologische waarden en cultuurhistorische (landschaps)waarden zoals aangeduid op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (bijv. historische bouwkunst, historische lijnen, historische groenstructuren en historische zichtrelaties), worden in beginsel behouden, hersteld danwel ingepast in het te ontwikkelen gebied en waar mogelijk gebruikt als inspiratiebron bij de inrichting van het gebied. Hoe gaan we dit realiseren?
In beeld brengen van archeologische waarden. De initiatiefnemer brengt de archeologische waarden in gebieden met (middel)hoge indicatieve archeologische waarden in een vroeg stadium in beeld door een inventariserend en waarderend archeologisch onderzoek conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Deze waarden betrekt de initatiefnemer bij de inrichtingsplannen. Waar behoud van daadwerkelijke archeologische waarden ter plekke niet mogelijk is, worden deze veiliggesteld door een archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving conform de KNA. In beeld brengen van cultuurhistorische waarden. De initiatiefnemer brengt de cultuurhistorische waarde in beeld in gebieden die op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart
27
zijn aangeduid als historische geografie van redelijk hoge waarde. Deze cultuurhistorische waarden betrekt de initiatiefnemer bij de inrichtingsplannen. Aardkundige waarden
Wat is de stand van zaken?
In het Streekplan (2002) zijn 40 aardkundig waardevolle gebieden van tenminste provinciale betekenis opgenomen. Wij hebben deze gebieden uitgewerkt in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2004b). Het Streekplan stelt dat binnen deze gebieden glastuinbouw niet verenigbaar is met de aardkundige waarden en dat buiten deze 40 gebieden ook aardkundige waarden kunnen voorkomen. Het gaat dan vaak om kleinere gebieden of om gebieden van regionaal belang. Voor deze gebieden geldt het uitgangspunt ‘behoud door ontwikkeling’. De ontwikkeling van glastuinbouw kan er toe leiden dat het reliëf, de bodemopbouw en het bodemarchief worden aangetast en dat de natuurlijke ontstaanswijze van het landschap niet meer afleesbaar is. Het is sterk de vraag of en hoe glastuinbouw verenigbaar is met behoud van deze (landschaps)waarden, dit is afhankelijk van de specifieke kenmerken van de aanwezige aardkundige waarden. Wat is onze ambitie?
• We willen dat bij de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden aardkundige waarden zo min mogelijk worden aangetast. Hoe gaan we dit realiseren?
Rekening houden met aardkundige waarden bij de ontwikkeling van glastuinbouwconcentratiegebieden buiten de 40 aardkundig waardevolle gebieden. De initiatiefnemer
inventariseert de aanwezige aardkundige waarden op gebiedsniveau. De aardkundige waarden uit de gebiedsinventarisatie(s) worden in beginsel behouden en ingepast in het te ontwikkelen gebied en waar mogelijk gebruikt als inspiratiebron bij de inrichting van het gebied.
5.2 Imago
Arbeidsomstandigheden (arbo)
Huisvesting voor zowel permanente als seizoensarbeiders
Verkeersveiligheid
Sociale duurzaamheid
De glastuinbouwsector in Nederland heeft te maken met kritische vragen vanuit de samenleving over de manier van produceren, haar verschijningsvorm, de inzet van grondstoffen, de emissies van (rest)stoffen en de inzet van arbeid. Het imago van de sector is niet vanzelfsprekend positief. De sector is er zelf verantwoordelijk voor om te werken aan de negatieve effecten die een gevolg zijn van de grootschalige productie onder glas. De inspanningen en resultaten die door de sector worden geboekt dienen nadrukkelijk met een open blik naar de samenleving te worden gecommuniceerd. De sectororganisaties dienen hierin het voortouw te nemen. Een ondernemer dient zorg te dragen voor een verantwoord personeelsbeleid, goede arbeidsomstandigheden en passende beloning. Door overheid en bedrijfsleven zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over de inzet van buitenlandse werknemers en er zijn reeds initiatieven ontplooid om op diverse manieren te voorzien in de behoefte aan piekarbeid. Daarnaast is regelgeving vanuit de Arbowetgeving en de CAO-glastuinbouw van toepassing. Benadrukt wordt dat naleving van deze sociale regelgeving van groot belang is voor de sector. Door het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) is in overleg met de provincie een regeling opgesteld voor de (tijdelijke) huisvesting van seizoensarbeiders (SRE, 2006). Deze regeling biedt de komende jaren een tijdelijke oplossing. Op dit moment is het niet wenselijk om aanvullend beleid te ontwikkelen. Lokaal kunnen wellicht in lijn met de SRE-nota maatwerkoplossingen worden geboden. Daarnaast is en blijft het de verantwoordelijkheid van gemeenten om zorg te dragen voor een voldoende kwalitatief aanbod van woningen. Gemeenten worden gestimuleerd om permanente oplossingen te bieden voor de huisvesting van seizoensarbeiders. De realisatie van een glastuinbouwgebied gaat samen met een toename van het aantal verkeersbewegingen, waaronder veel vrachtverkeer. Veel wegen in het buitengebied, waar nieuwe glastuinbouw naar verwachting gerealiseerd zal worden, zijn niet ingericht op de (veilige) afwikkeling van dergelijk vrachtverkeer. Zeker de routes van en naar de glastuinbouwgebieden waar ook (brom)fietsers gebruik van moeten maken, moeten veilig ingericht worden. Daarmee kan worden
28
bijgedragen aan het waarborgen van de verkeersveiligheid in en op de routes van/naar het glastuinbouwgebied. Bovendien kunnen verkeersveilige routes een stimulans zijn voor het gebruik van de (brom)fiets in het woon-werkverkeer.
5.3
Economische duurzaamheid
Werkgelegenheid
Uit het rapport Glastuinbouwontwikkeling in Noord-Brabant (ETIN, 2005b) blijkt dat de informatie over aantallen werkzame personen in de (Brabantse ) glastuinbouw beperkt en gedateerd is. Bij benadering kan worden gesteld dat in 2003 de directe werkgelegenheid in de sector 5.800 fte bedroeg. In personen gerekend ligt het aantal een stuk hoger, omdat relatief veel werk als seizoensarbeid of als jaarrond-arbeid voor minder dan een volle werkweek wordt uitgeoefend. Daarvan uitgaande kan worden gesteld dat circa 9000 personen, veelal seizoensgebonden, in de glastuinbouw werkzaam zijn. Daarnaast is er werkgelegenheid in afgeleide activiteiten als toelevering, bouw, handel, transport en verwerking (spin-off). Door de areaalgroei zal er sprake zijn van een toename van werkgelegenheid. De glastuinbouw kent een werkgelegenheidstructuur waarbij relatief veel “goedkope” arbeidskrachten zijn ingeschakeld. Indien dergelijke bevolkingsgroepen (ook scholieren en parttimers) in voldoende mate in de omgeving woonachtig zijn, dan is dat positief voor de ontwikkelingskansen van de glastuinbouw. Bij de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwgebieden kunnen kansen worden benut door aansluiting te zoeken bij lokale en regionale werkgelegenheidsprojecten.
Concurrentiekracht/
Een duurzame en vitale glastuinbouwsector in Noord-Brabant is een stevig onderdeel van Greenport Nederland, het sterke (glas)tuinbouwcluster opgebouwd rond de vijf in de Nota Ruimte benoemde Greenports. Brabant kent geen benoemde Greenport maar sluit voor wat betreft afzet en distributie aan bij Greenport Westland en Greenport Venlo. Omdat in NoordBrabant de glasgroentesector sterk vertegenwoordigd is, en de schaalvergroting in deze sector sterk in opmars is, is duidelijk dat voldoende fysieke ontwikkelingsruimte noodzakelijk is om in de toekomst concurrerend te blijven. Door de sterke toename van de energiekosten gedurende de laatste twee jaren en de tegenvallende prijsvorming van enkele glasgroentegewassen in de afgelopen jaren staat de rentabiliteit voor glasgroentebedrijven enigszins onder druk. Bij de landelijke overheid is door de sectororganisaties ondersteuning bepleit om de sterk gestegen energieprijzen de komende jaren het hoofd te kunnen bieden. De inzet zal vooral gericht moeten worden op energiebesparing en vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Ons beleid om toepassing van duurzame energie te bevorderen sluit hierbij aan.
Rentabiliteit
Bereikbaarheid
De bereikbaarheidskwaliteit (en daarmee economische aantrekkelijkheid) van een gebied wordt onder andere bepaald door de mix van beschikbare modaliteiten. Is bijvoorbeeld een gebied voor het woon-werkverkeer niet alleen per auto, maar ook per fiets of openbaar vervoer (veilig) bereikbaar? Of kan het vrachtvervoer niet alleen per vrachtauto, maar ook per trein of boot worden afgewikkeld? Waaraan is behoefte binnen een glastuinbouwgebied? In het Provinciaal Verkeers- en Vervoers Plan (PVVP) (Provincie Noord-Brabant, 2006e) is een gebiedsprofiel omschreven voor Intensieve agrarische bedrijvigheid. De glastuinbouwgebieden vallen hieronder. Vanwege locatiespecifieke aspecten wordt bij de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden de insteek van de gebiedsprofielen gehanteerd als basis voor de uitwerking van de bereikbaarheidskwaliteit van het betreffende gebied. Naast de mix van beschikbare modaliteiten is een goede aan- en afvoer van goederen, alsmede een goede bereikbaarheid voor personeel, van groot belang voor het functioneren van de bedrijven binnen een glastuinbouwgebied. Zeker bij de aan- en afvoer van versproducten zoals dat in de glastuinbouw aan de orde is, gaat het dan vooral om betrouwbare en acceptabele reistijden. Afwikkeling van het aan de glastuinbouw gerelateerde verkeer zal zo veel mogelijk over routes moeten plaats vinden die een dergelijke extra groei van het verkeer kunnen verwerken. De doorstroming van het verkeer en daarmee de betrouwbaarheid van de reistijden kan dan gewaarborgd blijven. Om dit te onderzoeken dient bij de ontwikkeling van een concentratiegebied een mobiliteitstoets plaats te vinden. Met deze toets worden de mobiliteitsconsequenties van het te ontwikkelen gebied in beeld gebracht. Zo kan onderzocht worden welke vervoerwijze een bijdrage kan leveren aan een duurzame ontwikkeling van het gebied.
29
Ondernemerschap
5.4
Een duurzaam tuinbouwbedrijf in economische zin wordt gekenmerkt door goed ondernemerschap. In een krappe markt, en in een veel eisende omgeving betekent goed ondernemerschap het bestaansrecht van bedrijven. Het succes van het bedrijf is immers afhankelijk van vraag en aanbod in de markt en hoe de ondernemer anticipeert op veranderingen daarin. Hetzelfde geldt voor de flexibiliteit ten opzichte van veranderende opvattingen op ecologisch of sociaal-maatschappelijk gebied. Bij iedere keuze moet de ondernemer rekening houden met het economische succes van zijn bedrijf, maar ook met het imago dat zijn bedrijf heeft in de samenleving. De glastuinbouw is één van de economische sectoren waar innovaties worden uitgevonden en worden toegepast. Een ondernemer blijft zijn ondernemerschap ontwikkelen, bijvoorbeeld door regelmatig deel te nemen aan scholingsactiviteiten over bedrijfstechnische innovaties en management. Ook werken ondernemers aan samenwerkingsverbanden binnen en buiten de keten om een aantal zaken effectiever te organiseren: denk bijvoorbeeld aan promotie, clustervorming en logistiek. Initiatiefnemers hiervoor zijn de ondernemers zelf, al dan niet in organisatieverband.
Integratie van duurzaamheidthema’s
De verschillende duurzaamheidthema’s die spelen in de glastuinbouw staan natuurlijk niet op zichzelf. Wij streven ernaar in te zetten op integrale oplossingen, niet alleen binnen de glastuinbouwsector zelf, maar ook door de synergie die voortkomt uit samenwerking tussen verschillende landbouwsectoren te benutten. Door aandacht voor de directe uitwisseling van reststromen en de daaraan gekoppelde bedrijfsstrategie, logistieke voordelen, efficiënt ruimtegebruik en landschapswaarden, willen wij de productieprocessen in de verschillende sectoren verder verduurzamen, en het proces van co-innovatie tussen sectoren aanjagen. Daarbij denken wij bijvoorbeeld aan onderlinge levering van warmte (bijvoorbeeld door de inzet van aquifers) en CO2, maar ook aan de (gezamenlijke) productie van electriciteit en onderlinge leverantie aan alle betrokken productie-eenheden. Op landelijk niveau werkt het Platform Agrologistiek aan het clusteren, verbinden en regisseren van dergelijke initiatieven. In de praktijk moeten we daar nog veel ervaring mee opdoen. Als provincie willen we bij de landelijke initiatieven aansluiten en de samenwerking tussen sectoren stimuleren in de vorm van pilotprojecten, onder de vlag van de Duurzaamheidimpuls Glastuinbouw. Aan de hand van de in de pilots opgedane ervaringen kunnen vergelijkbare initiatieven uit de markt worden getrokken. In de pilotprojecten kunnen kansen, knelpunten en mogelijke oplossingen nader worden uitgewerkt.
30
6
Sturingsmogelijkheden en instrumenten Er zijn drie sturingsmogelijkheden die we kunnen inzetten om onze doelstellingen ten aanzien van glastuinbouw te kunnen realiseren. 1 dwingend sturen 2 gericht stimuleren 3 vrijblijvend stimuleren In dit hoofdstuk geven we per sturingsmogelijkheid de instrumenten aan die we in kunnen of willen zetten.
6.1
Dwingend sturen
Bij dwingend sturen kan gedacht worden aan wettelijke sturingsinstrumenten of convenanten, bestuursovereenkomsten etc. Op landelijk niveau gaat het dan om het Besluit Glastuinbouw, dat gebaseerd is op de Wet Milieubeheer (Wm)(Ministerie van VROM, 1979) en de Wet Verontreiniging Oppervlakte Water (WVO)(Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1969), om het Convenant Glastuinbouw en Milieu (LTO-Nederland en SNM, 1997). Hierin zijn een aantal zaken geregeld op het gebied van de glastuinbouw. Hier wordt niet verder op in gegaan, omdat deze paragraaf specifiek bedoeld is voor de provinciale sturingsmogelijkheden. Nieuwe Wet op de ruimtelijke Ordening (nWro)
Wat houdt de nieuwe wet in?
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening biedt meer ruimte voor ontwikkeling en zal naar verwachting begin 2008 in werking treden. Doelstelling is een vereenvoudiging van het besluitvormingsproces in de ruimtelijke ordening. De nWro leidt tot een nieuwe positie van de verschillende overheden tot elkaar, waarbij de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden duidelijk worden ontvlochten. Tevens biedt de nWro een nieuw instrumentarium voor de ruimtelijke ordening, in het bijzonder op provinciaal niveau. Met de nWro wordt een duidelijke scheiding aangebracht tussen enerzijds het ruimtelijk beleid en anderzijds de (juridische) uitvoering van beleid. In het huidige systeem zijn beleid en uitvoering nog sterk met elkaar vervlochten zoals bijvoorbeeld het Streekplan, dat ook zijn inhoudelijke doorwerking heeft naar het gemeentelijke niveau. De nWro onderscheidt enerzijds de structuurvisie als beleidsdocument waarin het ruimtelijke ontwikkelingsbeeld en de wijze waarop de wettelijke bevoegdheden worden aangewend om dat beleid te realiseren worden beschreven (geen directe externe doorwerking). Daarnaast biedt de nWro de mogelijkheid tot een provinciale verordening waarin algemeen verbindende voorschriften zijn opgenomen (wel directe externe doorwerking). Het Streekplan verdwijnt als planfiguur. De visie en het beleid uit het Streekplan kunnen worden opgenomen in de provinciale structuurvisie. Daarnaast dient deze structuurvisie in hoofdlijnen aan te geven op welke wijze het voorgenomen beleid uitgevoerd zal gaan worden, dus welke juridische, financiële of andere instrumenten ingezet zullen worden. De wijze waarop zo’n structuurvisie wordt ingevuld is uiteraard afhankelijk van de bestuurlijke keuze van de provincie. In de nWro komt het bestemmingsplan weer centraal te staan. De provincie (en ook het rijk) krijgt de mogelijkheid om ter uitvoering van haar ruimtelijke visie zelf bestemmingsplannen (onder de naam: inpassingsplan) op te stellen. De zelfstandige projectprocedure op grond van de huidige artikel 19 procedure verdwijnt. Daarvoor in de plaats komt de mogelijkheid om door middel van een projectbesluit al een start te maken met activiteiten die strijdig zijn met het vigerende bestemmingsplan. De provincie krijgt hiertoe ook de bevoegdheid via een provinciale projectprocedure. De provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen en de beoordeling van bedenkingen vervallen. Hiermee komt het accent veel meer te liggen op de bestuurlijk overleg bij de voorbereiding van gemeentelijke beleidsvorming. Wel krijgt de provincie – naast de hiervoor genoemde RO-verordening en het inpassingsplan – de mogelijkheid om pro-actief een aanwijzing te geven omtrent de inhoud van geldende bestemmingsplannen. Als uiterste middel kan de provincie een zogenoemde reactieve aanwijzing geven om de inwerkingtreding van een recent vastgesteld bestemmingsplan te blokkeren. Voorts krijgt de provincie ook de beschikking over
31
diverse grondbeleidsinstrumenten, zoals het exploitatieplan en het voorkeursrecht. Toepassing van de nieuwe instrumenten vereist op grond van de Wro dat er sprake is van een provinciaal belang. Het provinciaal belang
Om te weten welke beleidsrol wij wensen te spelen ten aanzien van de glastuinbouw, dienen we te onderbouwen wat het provinciaal belang hiervan is. Gezien de huidige economische betekenis en verdere potentie, het bovenregionale karakter van de herstructurerings- en ontwikkelingsproblematiek plus de consequenties voor milieu, natuur en landschap kan glastuinbouw als provinciaal belang worden gekenmerkt. In het kader van de nota Ruimte (Ministerie van VROM e.a., 2004) heeft de Minister van LNV provincies verzocht ten aanzien van het glastuinbouwbeleid meer regie te gaan voeren. Sturingsmogelijkheden
Als begin 2008 de nWro in werking treedt, dan dienen we een provinciale Structuurvisie op te stellen. In deze Structuurvisie geven we voor de glastuinbouw de ruimtelijke kaders aan waarbinnen ontwikkeling van de glastuinbouw mogelijk is, alsmede de gewenste ontwikkelingsrichtingen. Deze zaken staan al in deze beleidsnota beschreven. De punten waar we een directe doorwerking voor willen hebben, nemen we op in de ruimtelijke verordening. Hier geven we bijvoorbeeld aan dat glastuinbouwbedrijven buiten de concentratiegebieden niet groter mogen worden dan 3 ha netto glas. Verder biedt de nieuwe wet ook nieuwe mogelijkheden. We kunnen bijvoorbeeld zelf een inpassingsplan voor een projectlocatie voor glastuinbouw maken. Het provinciaal belang om dit instrument te hanteren zou gelegen kunnen zijn in de omstandigheid dat een gemeente de planning en/of doelstellingen niet haalt, die afgesproken is in de bestuursovereenkomst met de betreffende gemeente (zie hoofstuk 3). Milieuwetgeving
Voor de Wet milieubeheer (Wm) (Ministerie van VROM, 1979) en de Wet Verontreiniging Oppervlakte water (WVO) (Ministerie van V&W, 1969) vallen glastuinbouwbedrijven onder het Besluit Glastuinbouw (Ministerie van VROM e.a., 2002). Dit is een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) voor deze twee wetten. Het bevoegde gezag zijn de gemeenten en de waterschappen. Omdat de meeste bedrijven onder deze AmvB vallen, zijn er geen mogelijkheden om via de milieuvergunning aanvullende eisen op te nemen. Bedrijven die niet onder het Besluit Glastuinbouw vallen, zijn vergunningsplichtig voor zowel de Wm, als de WVO. Voor zover het gelijkheidsbeginsel dit toelaat, kunnen aan deze bedrijven specifieke eisen worden opgelegd. Het betreft een beperkt aantal bedrijven. In de Provinciale Milieuverordening (Provincie Noord-Brabant, 2004a) zijn geen specifieke regels voor glastuinbouwbedrijven opgenomen. Wel zijn algemene regels opgenomen waar het bedrijfsleven aan moet voldoen. Het betreft afvalinzameling, afvalwaterlozing, regels en vergunningen voor activiteiten in kwetsbare gebieden (grondwaterbeschermingsgebieden, stiltegebieden), regels voor (water)bodemsanering, etc.
Verwerving van
We willen graag als uitgangspunt hanteren dat de benodigde gronden op vrijwillige basis verworven worden. Indien dit niet lukt , kan worden overwogen om het instrument van onteigening in te zetten. Dit is echter op grond van de Onteigeningswet (Ministerie van BZ, 1851) een uiterste middel. Bij de beoordeling van onteigening spelen in het bijzonder urgentie en noodzaak een belangrijke rol. Een grondeigenaar kan worden onteigend ter uitvoering van een vastgesteld bestemmingsplan c.q. een bouwplan. Er is als regel geen noodzaak aanwezig voor onteigening in geval de grondeigenaar zelf bereid en in staat is de gewenste functie te realiseren in de vorm zoals de gemeente die voor ogen staat.
gronden
In 2007 wordt de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) van kracht. Deze komt in plaats van de Landinrichtingswet (Ministerie van LNV,1985) en gedeeltelijk in de plaats van de Reconstructiewet Concentratiegebieden (Ministeries van LNV enVROM, 2002). In de Wilg is geregeld dat er voor een te herinrichten gebied een inrichtingsplan wordt opgesteld. Het inrichtingsplan wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In het inrichtingsplan kan herverkaveling worden voorgesteld, waarbij het instrument onteigening ingezet kan worden, zoals dit ook mogelijk is onder de Landinrichtingswet.
32
Bij het aanleggen van wegen of bij woningbouw kan het instrument voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Ministeries van VROM en Justitie, 1996) worden gebruikt. Thans is dit instrument niet toepasbaar voor de realisering van agrarische functies. Om dit instrument ook van toepassing te laten zijn op de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden is het nodig dat het rijk de wet aanpast. We zullen bij het Rijk (VROM en LNV) aanpassing van de Wet voorkeursrecht bepleiten om deze ook van toepassing te laten zijn voor de ontwikkeling van glastuinbouwgebieden. Bestuursovereenkomst
6.2
Om de ontwikkeling van concentratiegebieden te bevorderen gaan we met gemeenten afspraken maken over het het moment waarop de gemeenten een concentratiegebied dienen te realiseren. Hierbij hoort een planning met een aantal producten, die op bepaalde momenten geleverd worden. Verder wordt in de bestuursovereenkomst aangegeven welke stappen worden gezet als de planning en/of doelstellingen niet worden gehaald en welke instrumenten dan worden ingezet, waaronder bijvoorbeeld de instrumenten uit de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening.
Gericht stimuleren
Saneringsregeling
Voor de sanering van glastuinbouwbedrijven uit kwetsbaar gebied ( GHS-landbouw/AHSlandschap) hebben we een subsidieregeling in het leven geroepen. Sanering houdt in: bedrijfsbeëindiging, sloop opstallen, grond schoon achterlaten, glastuinbouwbestemming wegnemen en milieu- en andere vergunningen intrekken. Van half september tot eind oktober 2006 is de eerste tranche van deze saneringsregeling opengesteld, waarvoor een bedrag van 4,5 miljoen euro ter beschikking staat. Voor dit bedrag kunnen naar schatting tussen de 10 en 20 bedrijven worden gesaneerd. Hiervan zal naar verwachting 2/3 hun bedrijf definitief beëindigen en 1/3 hun bedrijf verplaatsen. De subsidiebedragen zijn afhankelijk van de omvang van het bedrijf en van de leeftijd van de glasopstanden. Een bijzonder aspect van de provinciale subsidieregeling is dat de kosten worden gedragen door de ontwikkeling van ruimte voor ruimtewoningen door de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Hierbij komt het in essentie erop neer dat de bestemmingwinsten die worden gemaakt bij de ontwikkeling van ruimte voor ruimtekavels worden gebruikt voor de subsidieregeling. Dit gebeurt onder de noemer “ruimte voor ruimte verbreed”.
Tuinbouw
De Tuinbouw Ontwikkelings Maatschappij (TOM) is in 2002 opgericht door de provincie en ZLTO. Beide zijn voor 49,75 % aandeelhouder. De doelstelling van de TOM is bij de oprichting als volgt omschreven: “De TOM gaat zich bezighouden met het ontwikkelen van duurzame glastuinbouwlocaties en met de uitvoering van de sanering van kassen in kwetsbare gebieden ten aanzien van natuur en landschap. De ontwikkelingsactiviteiten dienen minimaal kostendekkend te geschieden, terwijl de kosten voor de sanering van kassen via de Ruimte voor Ruimte-aanpak worden gefinancierd.” In de praktijk is er door het uitblijven van de saneringsregeling door de TOM vooral activiteit ontplooid op het gebied van duurzame ontwikkeling van locaties. In de afgelopen jaren zijn vooruitlopend op het opstellen van de saneringsregeling vanwege hoge urgentie enkele glastuinbouwbedrijven in kwetsbaar gebied aangekocht en gesaneerd. Deze ervaringen hebben er toe geleid dat bij het opstellen van de saneringsregeling nu voor een opzet is gekozen waarbij bedrijven niet langer worden aangekocht, maar een subsidie ontvangen voor het waardeverlies bij saneren. Bij de uitvoering van deze subsidieregeling zal de TOM geen uitvoerende rol spelen. De TOM kan wel een ondersteunende en sturende rol spelen wanneer een te saneren bedrijf wil verplaatsen naar een duurzame locatie elders in Brabant. Omdat de komende tijd nadrukkelijk zal worden ingezet op verduurzaming van de sector is het van belang de rol van de TOM op dit gebied nog eens te bevestigen.
Ontwikkelings Maatschappij (TOM)
Stimuleringsregelingen
Wij hebben verschillende mogelijkheid om glastuinbouwprojecten te ondersteunen. Zo kunnen wij bijvoorbeeld binnen het Actieprogramma Innovatie (Provincie Noord-Brabant, 2005e) en het Uitvoeringsprogramma Economisch Beleid (Provincie Noord-Brabant, 2006f) op projectmatige wijze innovatieve activiteiten cofinancieren. Dergelijke projecten moeten uiteraard wel voldoen aan bepaalde criteria, zoals in de subsidieregels opgenomen. We willen samen met de betrokken partijen uitzoeken welke bestaande subsidiemogelijkheden er zijn en op zoek gaan naar mogelijkheden voor een eventuele nieuwe stimuleringsregeling.
33
Deze stimuleringsregeling zou gericht moeten zijn op een duurzame ontwikkelingen van de glastuinbouwgebieden. Onderdeel hiervan kan zijn dat we uit willen zoeken of wij als provincie ook garant kunnen stellen voor het opzetten van de infrastructuur, die nodig is voor bijvoorbeeld een collectieve duurzame energie- of watervoorziening. Het opzetten van een provinciale stimuleringsregeling zal – indien gewenst – plaatsvinden in het kader van de ‘Duurzaamheidimpuls Landbouw’. Informatie hierover is opgenomen in bijlage 3. Pilotprojecten
We willen één of meerdere pilotprojecten opzetten waarin verschillende duurzaamheidthema’s (waar mogelijk integraal) worden gerealiseerd. Deze pilotprojecten hebben een aanjaagfunctie om zo snel mogelijk de realisatie van onze ambities in gang te zetten, de behaalde resultaten op te schalen en zoveel mogelijk vergelijkbare initiatieven uit de markt te trekken.De pilotprojecten zullen daartoe worden ontwikkeld in samenhang met een pakket van ondersteunende maatregelen, zoals bijvoorbeeld een stimuleringsregeling en de Menukaart Duurzame Glastuinbouw (§ 6.3) Ook voor de opzet van pilotprojecten baseren we ons verder op de uitgangspunten behorende bij de ‘Duurzaamheidimpuls Landbouw’.
Agro & Co
Agro en Co is opgericht door ZLTO en provincie, De financiers zijn genoemde partijen aangevuld met de Rabobank. Agro & Co zet zich in voor bevordering en cofinanciering van vernieuwende economische activiteiten die van belang zijn voor de dynamiek en duurzaamheid van het Brabantse platteland. Agro & Co bestaat uit een ontwikkel-/adviespoot in de vorm van de Stichting Agro & Co en een participatiepoot (financiële deelneming in bedrijven) in de vorm van Kapitaalfonds Agro & Co B.V. Agro & Co richt zich op drie marktgebieden in het landelijk gebied: agrofood (koppeling agroleverenaciers aan producenten in de foodsector, aan retailers en distributeurs), agroplus (activiteiten binnen de agrarische sector met verwevenheid met andere functies, zoals recreatie/ toerisme, zorg, natuurbeheer etc.; dus verbrede landbouw) en groene ruimte (activiteiten met een koppeling naar alle overige functies en waarden van het landelijk gebied binnen een begrensd geografisch gebied).
Stuurgroep
Het doel van de Stuurgroep LIB is om gezamenlijk (provincie en ZLTO) de economische activiteiten van de agrarische sector meer te richten op de ontwikkeling van een duurzaam werkende, concurrerende en toonaangevende land- en tuinbouw, die bijdraagt aan de kwaliteit van het buitengebied in de provincie Noord-Brabant. Hiertoe ondersteunt de Stuurgroep innovatieve projecten in de land- en tuinbouw onder andere door het beschikbaar stellen van financiële middelen.
Landbouw Innovatie Noord-Brabant (LIB)
6.3 Menukaart Duurzame Glastuinbouw
Vrijblijvend stimuleren
De realisatie van een duurzaam glastuinbouwgebied is een complex proces. We willen vanuit het reconstructieproces een actieve rol spelen in dit proces. Kennis en informatie uit de pilotprojecten (§ 6.2) en uit andere bronnen als de “Routeplanner verduurzaming energie op nieuwbouwlocaties in de glastuinbouw” (KEMA, 2006) kunnen we neerleggen in een voor dit proces ondersteunend instrument: de Menukaart Duurzame Glastuinbouw. De menukaart kan in de vorm van informatie- en inspiratiebron als communicatiemiddel worden ingezet en is daarmee een handreiking om duurzaamheidsdoelstellingen in de praktijk te realiseren. De menukaart kan als internetapplicatie toegankelijk worden gemaakt voor een breed publiek. Hierdoor kunnen ervaringen opgedaan in het ene gebied opgeschaald worden naar de ontwikkeling van een ander gebied.
34
7
Regie en communicatie
7.1
Regie
In 2005 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in een Beleidsbrief (Ministerie van LNV, 2005) de provincies gevraagd om verdere uitwerking te geven aan de regierol van de Provincie voor de glastuinbouw. Wij willen deze regierol op ons nemen en hiervoor zullen we onder andere de volgende acties uitvoeren: • Het opstellen van kaderstellend en voorwaardenscheppend beleid. Dat is deze glastuinbouwnota; • Het maken van afspraken met gemeenten over een planning voor de planvorming in (project)vestigingsgebieden (zie hoofstuk 3); • Het actief bijstaan van gemeenten en andere partijen met betrekking tot de realisatie van glastuinbouwgebieden en de duurzaamheidsaspecten. Hierbij hoort ook het stroomlijnen van vergunningprocedures voor het toepassen van duurzame technieken (o.a. warmteopslag); • Indien nodig zullen we zelf de regie voeren over de ontwikkeling van een concentratiegebied voor de glastuinbouw. Dit doen we al bij de projectlocatie West-Brabant. • Het uitvoeren van de saneringsregeling; • Het jaarlijks evalueren van deze nota. Voor het uitvoeren van de acties uit de Beleidsnota Glastuinbouw stellen we een Taskforce in het leven. Een samenwerking tussen de Provincie en ZLTO op dit terrein zou tot de mogelijkheden kunnen behoren, aangezien de ZLTO te kennen heeft gegeven graag te willen participeren in een op uitvoering gerichte Taskforce.
7.2
Communicatie
Voor het succesvol realiseren van glastuinbouwgebieden is een goede communicatiestrategieen aanpak van belang. Het beste kan bij de aanvang van elk project een communicatieplan worden opgesteld, waarin een strategie wordt opgenomen om te komen tot bestuurlijke en maatschappelijke acceptatie voor het te ontwikkelen glastuinbouwgebied. In de communicatie zal aandacht moeten zijn voor sociaal-economische aspecten, maar ook voor de wijze waarop het gebied aantrekkelijk en duurzaam ontwikkeld en ingericht wordt. In het communicatieplan dient aandacht te worden besteed aan momenten waarop communicatie het meest effectief is en welke communicatiemiddelen daarbij het meest geschikt zijn. Dit dient opgepakt te worden door initiatiefnemers, de sectororganisatie en de lokale overheid.
35
8 Groei glasareaal en mate van concentratie
Sanering
Duurzaamheid
Rapportage
Monitoring De groei van het totaal glasareaal kan gemonitoord worden door elk jaar via de CBS/meitelling of mogelijk andere bronnen het Brabants glasareaal te bepalen. Deze informatie heeft betrekking op positief bestemd glas en teeltondersteunende kassen. Deze informatie zegt niets over de stand van zaken op het gebied van de concentratiedoelstelling. Voor dit doel kan één keer in de 4 jaar met behulp van bijvoorbeeld LGN-gegevens (Land Gebruik Nederland) en de begrenzing van de concentratiegebieden exact worden bepaald hoeveel glas er op welke plaats bij gekomen is. In de tussenliggende jaren wordt met behulp van schattingen gewerkt. Elk jaar wordt gevraagd aan de TOM, gemeenten en andere initiatiefnemers hoeveel areaal positief bestemde en teeltondersteunende kassen er binnen en buiten de concentratiegebieden gerealiseerd is. Met behulp van gegevens die de provinciale organisatie heeft over het aantal bedrijven dat heeft meegedaan aan de saneringsregeling kan bepaald worden hoeveel bedrijven gesloopt zijn in kwetsbaar gebied. De Taskforce neemt het voortouw in het opstellen van een monitoringsstrategie, om te kunnen evalueren of de gerealiseerde glastuinbouwconcentratiegebieden ook duurzaam zijn ingericht. Hierin wordt onder andere de volgende zaken opgenomen: • Het aandeel duurzame energie • De hoogte van de grondwaterstand en de kwaliteit van het grondwater ten opzichte van het referentieniveau. Dit wordt gemeten in peilbuizen, die vóór de start van het project neer gezet zijn. • De hoeveelheid vrachtwagenbewegingen ten opzichte van het referentieniveau. • De hoogte van de CO2 en fijnstof concentraties ten opzichte van het referentieniveau. • Hoe om gegaan is met de 10-20% ruimtereservering voor landschappelijke inpassing (kwantitatief en kwalitatief) • Hoe om gegaan is met de lokale aardkundige, landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Het is van belang om in de planvormingsfase, dus voordat de uitvoering in een gebied is gestart, het referentieniveau te bepalen. In overleg met de initiatiefnemers wordt de monitoringsstrategie voor het gebied uitgewerkt. Momenteel verschijnt twee keer per jaar een voortgangsrapportage glastuinbouwlocaties voor Provinciale Staten. Eén keer per jaar wordt deze aangevuld met een terugblik in hoeverre het afgelopen jaar de gestelde ambities dichterbij zijn gekomen. Hiervoor worden de monitoringsgegevens opgenomen in de voortgangsrapportage.
36
Lijst van gebruikte afkortingen AAB AHS AMvB BZ EU CO 2 GHS GLAMI HAS ILG IPO LEI LIB LGN LNV LTO KNA KRW MER NO 2 NSL nWro PMV PT PVVP RO SMK SNM SZW TOM TU V&W UO-IMT VNG VROM VWS Wilg Wm WHP WVO ZLTO
Stichting Advies-commissie Agrarische Bouwaanvragen Agrarische hoofdstructuur Algemene maatregel van bestuur Binnenlandse Zaken Europese Unie koolstofdioxide Groene Hoofdstructuur Glastuinbouw en milieu Hogere Agrarische School Investeringsbudget Landelijk Gebied Inter Provinciaal Overleg Landbouw Economisch Instituut Landbouw Innovatie Noord-Brabant Land Gebruik Nederland Landbouw, natuur en voedselkwaliteit Land- en tuinbouworganisatie Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Kaderrichtlijn Water Milieu effect rapport stikstofdioxide Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening Provinciale Milieuverordening Produktschap Tuinbouw Provinciaal Verkeers- en Vervoers Plan Ruimtelijke Ordening Stichting Milieukeur Stichting Natuur en Milieu Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tuinbouw ontwikkelingsmaatschappij Technische Universiteit Verkeer en waterstaat Uitvoerings Orgaan Integrale Milieu Taakstelling Vereniging Nederlandse Gemeenten Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet Inrichting Landelijk Gebied Wet milieubeheer Waterhuishoudingsplan Wet Verontreiniging Oppervlaktewater Zuidelijke land- en tuinbouworganisatie
37
Literatuurlijst Inpasbaarheid biologische glastuinbouw in gangbare glastuinbouwconcentraties. Economische perspectieven Noord-Brabants platteland ETIN, 2005b Glastuinbouwontwikkeling in Noord-Brabant: verkenning van ruimtelijk-economische aspecten Europese Unie, 1979 Vogelrichtlijn Europese Unie, 1992 Habitatrichtlijn Europese Unie, 1996 EU-kaderrichtlijn luchtkwaliteit Europese Unie, 1996 Europese Kaderrichtlijn Water HAS-Kennistransfer, 2003 Inventarisatie glastuinbouw ten behoeve van tussentijdse evaluatie Nota Glastuinbouw Provincie Noord- Brabant 1999 KEMA, 2006 Routeplanner verduurzaming energie op nieuwbouwlocaties in de glastuinbouw LEI/CBS, 2006 Gegevens over areaal glas in 2005 LEI, 2005 Monitor duurzame energie LTO-Nederland en Stichting Natuur en Milieu, 2004 Gezamenlijke verklaring plan van aanpak Maatschappelijke belichting en afscherming in de glastuinbouw Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1851 Onteigeningswet Ministerie van LNV, 1985 Landinrichtingswet Ministerie van LNV, 1998 Natuurbeschermingswet Ministerie van LNV, 2005 Beleidsbrief Ruimtelijk beleid glastuinbouw Ministerie van LNV, 2006 Kiezen voor Landbouw. Een visie op de toekomst van de Nederlandse agrarische sector Ministerie van LNV en VROM, 2002 Reconstructiewet Concentratiegebieden DLV, 2006
ETIN, 2005a
Ministerie van LNV, ministerie van VROM, Ministerie van V&W, IPO, VNG, Unie van
Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI), plus Aanvullend convenant, 2002. Ministerie van V&W, 1969 Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren Ministerie van VROM, 2005 Besluit luchtkwaliteit Ministerie van VROM, 1979 Wet Milieubeheer. Zoals laatst gewijzigd bij besluit van 20 juni 2002 Ministerie van VROM en ministerie van Justitie, 1996 Wet Voorkeursrecht Gemeenten Ministerie van VROM en ministerie van LNV, 2004 Nota Ruimte Ministerie van VROM en ministerie vanV&W, 1994 Wijzigingswet Wet Milieubeheer (afvalwater). Waterschappen en de LTO-Nederland, 1997
Ministerie van VROM, ministerie van V&W, ministerie van LNV, ministerie van VWS en
Besluit Glastuinbouw Protocol monitoring duurzame energie. Provincie Noord-Brabant, 1999 Beleidsnota glastuinbouw. Provincie Noord-Brabant, 2002 Streekplan Brabant in Balans (na partiële herziening 3-12-’04) Provincie Noord-Brabant, 2003a Partiële herziening Waterhuishoudingsplan, 2003-2006 Provincie Noord-Brabant, 2003b Beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen Provincie Noord-Brabant, 2004a Provinciale Milieu Verordening Provincie Noord-Brabant, 2004b Aardkundige waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant Provincie Noord-Brabant, 2005a Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005 Provincie Noord-Brabant, 2005b Plan van aanpak Biologische Landbouw 2005-2007 Provincie Noord-Brabant, 2005c Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant, 2005d Actieprogramma Innovatie Provincie Noord-Brabant, 2006a Bouwsteen 4. Voorstel voor nieuw glastuinbouwbeleid Provincie Noord-Brabant, 2006b Bouwsteen 5. Nota van toelichting Provincie Noord-Brabant, 2006c Ontwerpbeleidsnota Glastuinbouw Provincie Noord-Brabant, 2006d Plan van aanpak ‘Duurzaamheidimpuls Landbouw’ Provincie Noord-Brabant, 2006e Provinciaal Verkeer en Vervoerplan Provincie Noord-Brabant, 2006f Beleidsregel subsidies sociaal-economisch beleid 2006-2007 (Uitvoeringsprogramma Economisch Beleid/UEB) Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE), 2006 Tijdelijk (werken en) wonen Stichting Agro & Co, 2003 Ondernemings-/Programmaplan Stichting Milieukeur, 2006 Certificatieschema Groenlabelkas UO-IMT, 2006 Gegevens over milieuprestatie glastuinbouwsector. ministerie van SZW, 2002
Novem, 2002
38
Bijlage 1
Verklaring van begrippen Verschijnselen en processen van de niet-levende natuur (geologie, reliëf, bodem, water) – al dan niet mede teweeggebracht door menselijk handelen – die een bijzondere betekenis hebben voor de mens omdat zij inzicht geven in de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van een gebied en/of omdat zij (mede)bepalend zijn voor de identiteit en belevingswaarde van het landschap. Aardkundig waardevolle gebieden Gebieden waar de natuurlijke ontstaanswijze herkenbaar is doordat aardkundige verschijnselen er nog een gave vorm hebben en/of in onderlinge samenhang voorkomen. De aardkunde heeft de – vaak trage en grootschalige – werking van de niet-levende natuur als onderwerp en omvat de geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen. Gebieden zijn aardkundig waardevol wanneer de natuurlijke ontstaanswijze – al dan niet mede teweeggebracht door menselijk handelen – herkenbaar is doordat aardkundige verschijnselen er nog een gave vorm hebben en/of in onderlinge samenhang voorkomen. Aardkundige verschijnselen maken samen met natuurlijke, cultuurhistorische en archeologische waarden deel uit van de onderste laag en zijn medebepalend voor de landschappelijke waarden Agrarische hoofdstructuur (AHS) Het gebied buiten de GHS en de bebouwde kernen en infrastructuur waar de instandhouding en de versterking van de landbouw voorop staan (aangeduid in het Streekplan Noord-Brabant 2002). Archeologie Wetenschap van menselijke samenlevingen op grond van bodemvondsten en opgravingen. Archeologische Monumenten Kaart (AMK) Kaart waarop alle bekende archeologische monumenten staan. Hierop staan de wettelijk beschermde archeologische terreinen, terreinen waarvoor wettelijke of planologische bescherming in voorbereiding is, en zijn de niet-wettelijke archeologische terreinen afgebeeld. Deze terreinen met bekende archeologische waarden zijn gewaardeerd op basis van kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. Archeologische vindplaats Locatie waar zich archeologische sporen en vondsten bevinden. Attentiegebied water Voor de attentiegebieden zijn, binnen de aldus begrensde GHS-Natuur, de ‘natte natuurparels’ geprojecteerd, waaromheen een zone van gemiddeld 500 meter is getekend. Vervolgens is deze zone handmatig begrensd, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met in het veld voorkomende 'harde' en 'logische' grenzen, zoals perceelsgrenzen en wegen. Beschermde gebieden waterhuishouding Voor wat betreft de begrenzing van de ‘beschermde gebieden waterhuishouding’ is uitgegaan van de bestaande, exacte begrenzing van de GHSNatuur (Ecologische Hoofdstructuur). Voor de binnen de begrensde GHS-natuur bestaande ‘witte vlekken’ (percelen die niet tot GHS-natuur gerekend worden) is ervoor gekozen om deze wél mee te nemen in de op grond van deze verordening te beschermen gebieden, omdat een grondwateronttrekking in een dergelijke 'witte vlek' wel degelijk leidt tot hydrologische beïnvloeding van de grondwatersituatie in de omliggende percelen. Om verwarring met het begrip ‘GHS-natuur’ te voorkomen is gekozen voor een afwijkende naamgeving en spreekt deze verordening dus van ‘beschermde gebieden waterhuishouding’. Biologische landbouw Gecertificeerde vorm van landbouw waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van korte gesloten kringlopen en natuurlijk evenwicht. Daarom wordt er geen gebruikgemaakt van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Belangrijke elementen zijn een goede mineralenbeheersing, een ruime vruchtwisseling, een goede bodemvruchtbaarheid, het gebruik van resistente gewassen en mechanische onkruidbestrijding. Er is ook veel aandacht voor het welzijn van dieren. Bodemarchief De archeologische informatie die in de bodem aanwezig is. Deze informatie is de weerslag van menselijke activiteiten in het verleden. Brainport Begrip uit de Nota Ruimte waarmee het kenniscentrum rond Eindhoven wordt aangeduid ( TU, instituten, bedrijven) Bruto glas Het totale grondoppervlakte benodigd voor realisatie van een compleet glastuinbouwbedrijf of glastuinbouwgebied ( kasoppervlakte, bedrijfsschuur, erf, waterberging, groenstroken, infrastructuur). Concentratiegebieden Dit zijn gebieden, die aangewezen zij in het Streekplan en begrensd in de reconstructie- en gebiedsplannen, waar ruimte is voor meerdere glastuinbouwbedrijven. Aardkundige waarden
39
Binnen concentratiegebieden kan onderscheid gemaakt worden tussen mogelijke doorgroeigebieden en (project)vestigingsgebieden. Cultuurhistorie De overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloede leefomgeving. Duurzame energie (warmte, elektriciteit en groen gas) Energie opgewekt/geproduceerd uit duurzame energiebronnen, waarbij uitgegaan wordt van de genoemde duurzame energiebronnen in het Protocol monitoring duurzame energie (Novem, 2002) en in het Convenant glastuinbouw en Milieu (1997) c.q. Aanvullend Convenant Glastuinbouw en Milieu (2002), met uitzondering van kleinschalige warmte/kracht.(LEI, 2005) Glastuinbouwbedrijf Een agrarisch bedrijf, waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen. Greenport Begrip uit de Nota Ruimte, waarmee 5 sterke tuinbouwclusters (produktie, handel, logistiek, toeleverantie, kennis) worden bedoeld in Zuid- en Noord-Holland en Limburg. Groene hoofdstructuur (GHS) Een samenhangend netwerk van alle natuur- en bosgebieden, landbouwgebieden en andere gebieden met bijzondere natuurwaarden en landbouwgebieden die bijzondere potenties hebben voor de ontwikkeling van natuurwaarden (aangeduid in het Streekplan Noord-Brabant 2002). Habitat Leefgebied van planten of dieren. Habitatrichtlijn(gebied) De Habitatrichtlijn is een EU-richtlijn die zich richt op het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied. Het betreft zowel de bescherming van gebieden als soorten. Een Habitatrichtlijngebied is een gebied dat aan de criteria van deze EU-richtlijn voldoet en daarom beschermd dient te worden. Handhaving Het door toezicht en het toepassen van (of dreigen met) bestuur(srechte)lijke, strafrechtelijke of privaatrechtelijke middelen bereiken dat de algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften worden nageleefd. Handhaving bestaat uit toezicht, opsporing en sanctionerend optreden. Hydrologie De leer van het voorkomen, het gedrag en de chemische en fysische eigenschappen van water in al zijn verschijningsvormen op en beneden het aardoppervlak. Infiltratie Het doorsijpelen van water door de bodem naar het grondwater (ook wel inzijging of wegzijging genoemd). Kas Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas. Kaderrichtlijn Water Om tot een meer integrale, Europese aanpak van water te komen, is eind 2000 aanvullend de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) aangenomen. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en het grondwater in 2015. Die doelstelling is verplicht, maar de weg ernaartoe wordt niet centraal gestuurd. Die mogen de lidstaten zelf invullen, mits ze er alles aan doen om de doelen te bereiken. De EU kan boetes opleggen aan lidstaten die de afgesproken doelen niet halen. Kernrandzone Een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie. Ketenvorming Het zodanig vormen van de keten grondstof-productie-gebruik-verwijdering dat er zo weinig mogelijk grondstoffen worden verspild en er zo min mogelijk emissies plaatsvinden. Kwel Opwaarts gerichte grondwaterstroming. Kwetsbaar gebied Voor verzuring gevoelig gebied conform de Interimwet ammoniak en veehouderij, dat onderdeel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur. Landinrichtingswet Een Rijksregeling (of wet in formele zin) die dient tot het verbeteren van de inrichting van het landelijk gebied. Landschap De waarneembare ruimtelijke verschijningsvorm van het aardoppervlak die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de factoren reliëf, bodem, water, klimaat, flora en fauna alsmede de wisselwerking met de mens. Landschappelijke inpassing Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten. Landschapsecologische zone Een structurerende groene bufferzone tussen twee stedelijke
40
kernen in een stedelijke regio, die bestaat uit een combinatie van gebieden voor de grondgebonden landbouw, de natuur en de recreatie, en een verbindende functie heeft voor aangrenzende landelijke regio’s, zowel in landschappelijk als in ecologisch opzicht. Mainports Begrip uit de Nota Ruimte waarmee de luchthaven Schiphol en zeehaven Rotterdam worden bedoeld. Milieueffectrapportage (m.e.r.) Een milieueffectrapportage is procedure die dient als hulpmiddel voor de overheid bij de besluitvorming. De procedure bestaat uit het maken, beoordelen en gebruiken van een MER (Milieu Effect Rapport) en het achteraf evalueren van de milieugevolgen die samenhangen met de uitvoering van een mede op basis van het MER genomen besluit. Mogelijke doorgroeigebieden Dit zijn gebieden die aangewezen zijn in het Streekplan en begrensd in de reconstructie- en gebiedsplannen, waar een beperkt aantal glastuinbouwbedrijven aanwezig. Deze bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen op basis van een afgewogen ruimtelijk plan de mogelijkheid verdienen om verder te ontwikkelen tot een omvang boven 3 ha netto glas. Nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf in een (mogelijk) doorgroeigebied is op beperkte schaal (enkele bedrijven) mogelijk wanneer sprake is van daadwerkelijke sanering van een bedrijf dat ten behoeve van een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit verplaatst dient te worden. Monitoring Metingen waarmee de ontwikkelingen in het milieu worden gevolgd. Natte natuurparel Het gaat om de zogenaamde natuurlijke eenheden en om daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden met bijzondere natuurwaarden vanwege specifieke omstandigheden van de bodem en het water. Een aantal van deze natuurparels is ook voor het waterbeleid van groot belang. In het Koepelplan dat richting geeft aan het Reconstructieproces zijn deze laatstgenoemde gebieden opgenomen als ‘natte natuurparels’ met een resultaatverplichting als doelstelling. Ook in het Streekplan zijn de natte natuurparels opgenomen. Natura2000gebied Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden, die beschermd worden door de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Dit netwerk bestaat uit ‘speciale beschermingszones’ die door de EU-lidstaten worden aangewezen overeenkomstig de bepalingen van de richtlijnen. Natuurbeschermingswet 1998 Deze Europese wet richt zich op de bescherming van de Natura2000-gebieden (middels de Vogel- en Habitatrichtlijn). Deze wet geeft aan welke beoordelingen van gevolgen voor natuurwaarden door projecten, handelingen en plannen verplicht zijn. Netto glas Het precieze aantal m2 kasoppervlakte van een glastuinbouwbedrijf of in een glastuinbouwgebied. Bruto: Het totale grondoppervlakte benodigd voor realisatie van een compleet glastuinbouwbedrijf of glastuinbouwgebied ( kasoppervlakte, bedrijfsschuur, erf, waterberging, groenstroken, infrastructuur etc. Nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf De projectie van een agrarisch bouwblok op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwblok. Omgevingskwaliteit Omgevingskwaliteit is het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit. Referentie Vergelijking (-smaatstaf). Projectvestigingsgebied Een gebied waarin de inrichting ingrijpend moet worden aangepast om de vestiging van (clusters van) glastuinbouwbedrijven mogelijk te maken, waarbij een projectmatige aanpak voor de hand ligt. Saneren Beëindiging van een glastuinbouwbedrijf, sloop opstallen, grond schoon achterlaten, glastuinbouwbestemming wegnemen en milieu- en andere vergunningen intrekken. Saneringsregeling Een subsidieregeling voor de sanering van glastuinbouwbedrijven uit kwetsbaar gebied (GHS-landbouw/AHS-landschap). Stroomgebied Gebied waaruit het afstromende water uiteindelijk door één bepaalde waterloop wordt afgevoerd. Stroomgebiedsplannen De Kaderrichtlijn Water gaat uit van een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden. De Nederlandse wateren horen tot de stroomgebieden van de Eems, de Rijn, de Maas en de Schelde. Alle wateren, dat wil zeggen rivieren, meren, kanalen, beken en sloten, worden in hun geheel bekeken. Zo voorkómen we dat een bovenstrooms gelegen partij beslissingen neemt die negatief uitpakken voor het benedenstroomse gebied. Teeltondersteunende kas Teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas.
41
Ondersteunende voorzieningen, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een vollegronds tuinbouwbedrijf of boomkwekerij, die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierdoor vindt de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productkwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik. Transformatie afweegbaar (aangeduid in de uitwerkingsplannen) Het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk grondgebruik (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen al of niet in combinaties met meervoudig ruimtegebruik) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de marktwaarde van de omzet minus de waarde van de gekochte en verbruikte grond- en hulpstoffen. Verduurzamen Ontwikkelen van de glastuinbouw op duurzame wijze. Vestigingsgebieden Dit zijn gebieden aangewezen in het Streekplan, waar een groter aantal bestaande glastuinbouwbedrijven aanwezig is en waar meer ruimte is, om bedrijven naar toe te verplaatsen. Vogelrichtlijngebied De Vogelrichtlijn is een EU-richtlijn die zich richt op de instandhouding van alle in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied. Dit gebeurt door zowel de bescherming van gebieden (SPA’s: speciale beschermingszones) als de bescherming van soorten. Een Vogelrichtlijngebied is een gebied dat aan de criteria van deze EU-richtlijn voldoet en daarom beschermd dient te worden. Waterbergingsgebied Gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water tijdelijk vastgehouden kan worden. Waterconservering Het zo lang mogelijk vasthouden van water in de bodem ter bestijding van verdroging en het voorkomen van droogteschade. Waterhuishouding De wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, gebruikt, verbruikt en afgevoerd wordt. Waterkwaliteit De chemische en biologische kwaliteit van water. Watertoets Het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten (veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging) in ruimtelijke plannen en besluiten. Zones landschapsontwikkeling De aanduiding landschapsontwikkeling komt uit de Uitwerkingsplannen en is gelegd op gebieden in het landschappelijk raamwerk (dus geen zoekgebieden voor verstedelijking) waar ontwikkeling van nieuwe groene functies en kwaliteiten nodig is. Gelet op de samenhang met de mogelijke stedelijke ontwikkelingen daaraan grenzend is landschapsontwikkeling nodig om tot een goede kwaliteit en een duurzaam functioneren van het landschappelijk raamwerk te komen. Teeltondersteunende voorzieningen
42
Bijlage 2
Overzicht van gebieden met mogelijke ruimte en behoefteraming In het ETIN-rapport “Glastuinbouw ontwikkeling in Noord-Brabant: verkenning van ruimtelijkeconomische aspecten” (2005b), is een inschatting gemaakt van de (gewenste) ontwikkeling van het areaal glastuinbouw in Noord-Brabant in de periode tot 2015-2020. Aangegeven wordt dat in aanmerking genomen, de in gang zijnde opschaling, verschuivingen vanuit het overvolle Zuid-Holland en de doorontwikkeling van de Greenports, al gauw een behoefte van 1800 ha in 2015 en ruim 2000 ha (incl. ca 200 ha ondersteunend glas) per 2020 voor Noord-Brabant ontstaat. In het licht van de nationale verwachting ( beperkte areaalstijging) is dit aanzienlijk, maar gezien de feitelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren en de opschaling van de sterk vertegenwoordigde glasgroentesector is een groei met 800 ha op langere termijn niet als disproportioneel aan te merken. Op kaart 1 (binnenzijde omslag) zijn de concentratiegebieden voor de glastuinbouw weergegeven. De huidige fysieke ontwikkelingsruimte per concentratiegebied is aangegeven in onderstaande tabel. De weergegeven arealen zijn een inschatting van de mogelijkheden op basis van beschikbare ruimte, rekening houdend met de specifieke lokale omstandigheden. In de praktijk blijken er bij de planvorming en uitvoering van glastuinbouwontwikkelingen regelmatig belemmeringen op te treden, waardoor de ingeschatte mogelijkheden niet of in beperkte omvang realiseerbaar zijn.
Tabel
Glastuinbouwconcentratiegebieden (uit Streekplan 2002) met mogelijke ontwikkelingsruimte (netto nieuw glas) Nr P1
Projectlocaties Zoeklocatie
Aantal hectaren Opmerkingen
Jaar van
netto nieuw glas
afronding
circa 250 - 300 ha
West - Brabant
Provincie werkt op basis van uitkomsten plan-MER 2010 aan verdere planologische procedure. Streven is koppeling glastuinbouw en agroindustrie. Omvang locatie dient nog bepaald te worden.
P2
Deurne
75 ha
Voorontwerpbestemmingsplan is gereed.
medio 2007
?
Onzeker vanwege trace A4
onbekend
circa 50 - 75 ha in
Gebied in 2 delen nader begrensd in gebieds-
onbekend
vestigings- en door-
plan rondom reeds gevestigde bedrijven.
groeigebieden in
Beperkte mogelijkheden voor nieuwvestiging
Etten - Leur
op basis van gemeentelijke visie
zie hierboven
Gebied nader begrensd in gebiedsplan.
Vestigingsgebieden V1
Steenbergen Westland
V2
V3
Etten - Leur - noord
Etten - Leur - zuid
Beperkte mogelijkheden voor nieuwvestiging op basis van gemeentelijke visie Etten-Leur. Het gedeelte binnen de gemeente Breda is geschrapt vanwege strijdigheid met andere gewenste ontwikkelingen. V4
Breda - Prinsenbeek 8 ha in ontwikkeling: Bestemmingsplan maakt glas mogelijk, TOM wil
2007
ca. 20 ha extra vol- 2 bedrijven van 4 ha ontwikkelen. Knelpunten in gens bestemmings-
verband met diverse waterzaken en weerstand
plan nog mogelijk.
omwonenden.
Realisatie echter zeer twijfelachtig. V5
Drimmelen - Made
vol
Glastuinbouwbestemming is ingevuld en ontwikkeld.
n.v.t.
43
Nr V6
Vestigings-
Aantal hectaren Opmerkingen
Jaar van
gebieden
netto nieuw glas
afronding
Dongen/
circa 60 ha
In het reconstructieplan is de ligging van het
Loon op Zand
(glas/boomteelt)
vestigingsgebied verschoven naar een zone op
onbekend
de grens met Loon op Zand. In dit gebied mag zich intensieve veehouderij, boomteelt en glas ontwikkelen. Er zijn nog geen concrete plannen voor ontwikkeling. De haalbaarheid voor glastuinbouwontwikkeling is op dit moment nog niet duidelijk. V7
Heusden - Drunen
30 ha
Hier zijn twee vestigingsgebiedjes. De behoefte medio 2010 is circa 120 ha, als de bedrijven zich allemaal willen ontwikkelen, echter er is niet meer ruimte dan de 30 ha voor de 7 knelgevallen.
V8 V9
Someren-Vlasakkers, 35 ha
Planvorming van het gebied bij Someren is
Kievitsakkers
gereed.
Asten
herstructuring lijkt
Het gebied bij Asten is vrijwel vol.
noodzakelijk
Door herstructurering en herbegrenzing van het
2007 onbekend
gebied is er wellicht ruimte voor nieuw te ontwikkelen glas. Planvorming is nog niet gestart. Doorgroeigebieden D1
Roosendaal - Heerle ?
Doorgroeigebied zeer sterk beperkt tot het
onbekend
cluster bedrijven gelegen op en rond gemeentegrens met Bergen op Zoom, mede vanwege natuur-en landschapwaarden. D2
Roosendaal -
7 ha
Wouwse Plantage
Planvorming voor doorgroeigebied doorlopen.
2008
Gemeente wil e.e.a. opnemen in nieuw bestemmingsplan.
D3
Halderberge
?
Doorgroeigebied verplaatst t.o.v. Streek-
onbekend
planzoekgebied en in omvang sterk beperkt om o.a. waterhuishoudkundige redenen. Planvorming is gestart. D4
Etten - Leur - oost
zie vestigings-
Gebied in 2 delen indicatief begrensd rond
onbekend
gebieden Etten - Leur enkele gevestigde bedrijven vanwege gemeentelijke visie op het gebied D5
Zevenbergen
20 ha
Er is een inrichtingsplan voor het gebied door de 2008 gemeente vastgesteld. In dit plan is verdere groei voorzien in de periode tot 2015 met 36 ha.
D6
Oosterhout
?
Het gebied bij Oosterhout is in het kader van
?
de reconstructie doorgroeigebied geworden. De gemeente wil in dit gebied woningen neerzetten en wil geen extra glas toestaan. Nieuw bestemmingsplan geeft geen ruimte voor doorgroei. Provinciale goedkeuring aan bestemmingsplan onthouden. Procedure bij Raad van State loopt. D7
Dongen
?
Het voormalige vestigingsgebied bij Dongen
onbekend
heeft een doorgroeistatus gekregen zodat bestaande bedrijven toch nog uitbreidingsperspectief houden. Er is nog geen sprake van planvorming. D8 D9
Waalwijk -
10 ha (5 ha al
Gebied heeft in bestemmingsplan status door-
Sprang - Capelle
gerealiseerd)
groeigebied. Ontwikkeling gebied is gaande.
Werkendam -
beperkt
Gebied vrij strak om bestaande bedrijven
Sleeuwijk D10 Woudrichem - west
2008 onbekend
begrensd beperkt
Gebied vrij strak om bestaande bedrijven begrensd
onbekend
44
Nr
Doorgroei-
Aantal hectaren Opmerkingen
Jaar van
gebieden
netto nieuw glas
afronding
D11 Woudrichem -
beperkt
Andel D12 Heusden-Vlijmen
Gebied vrij strak om bestaande bedrijven
onbekend
begrensd circa 8 ha
Het gebied tussen Vlijmen en Haarsteeg is door-
2008
groeigebied geworden in kader van de reconstructie en uitwerkingsplan Waalboss, omdat hier op lange termijn mogelijk woningen komen. De TOM is bezig met planvorming. D13 Oirschot
circa 20 ha
Gebied strak begrensd in reconstructieplan. Plan
onbekend
voor uitbreiding bestaande bedrijven en inplaatsing 1 bedrijf wordt opgesteld. D14 Veghel
?
Eerste initiatieven voor planvorming doorgroei-
onbekend
gebied zijn gestart. D15 Boekel
circa 10 ha
Planvorming voor doorgroeigebied is afgerond. onbekend Globale mogelijkheden zijn opgenomen in door gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan.
D16 Gemert - Bakel
circa 10 ha
Planvorming voor doorgroeigebied is gaande
onbekend
mede in relatie met Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) D17 Laarbeek
13 ha
Inrichtingsplan voor doorgroeigebied is reeds in 2007 bestemmingsplan opgenomen. Er loopt een bezwaarprocedure bij de Raad van State.
D18 Asten - Kleine
9 ha
Heitrak D19 Deurne Helenaveen
Ruimtelijke plannen voor doorgroeigebied in
2007
2005 aan provincie voorgelegd. 11 ha extra na
Gebiedsvisie is opgesteld en planvorming is
herstructurering,
gaande. Sanering van bedrijven maakt onder-
4 ha uitbreiding
deel uit van plan.
2008
nu al beschikbaar. Overig Zundert
?
Bestemmingsplan aanduiding als glasboomteelt- n.v.t. gebied. Uitbreiding glas tot 4 ha is mogelijk. Sinds vaststelling bestemmingsplan slechts beperkte uitbreiding opgetreden.
Vervallen Helmond-
vol
Gebied is vol, geen doorgroeistatus meer
n.v.t.
vervallen
Gebied niet op gebiedsplankaart opgenomen. n.v.t.
Varenschut Someren-west
Geen behoefte bij bestaande bedrijven tot uitbreiding Rucphen-Sprundel
vervallen
Gebied niet op plankaart Baronie opgenomen n.v.t. wegens afname aantal bedrijven
Conclusies Ontwikkelingsruimte
1 Op basis van bovenstaande tabel kan worden berekend dat er in theorie ruimte is voor
ontwikkeling van circa 575-625 ha netto glas in concentratiegebieden. In de gebieden waar nu nog geen areaal inschatting te maken is zal de uitbreidingsruimte veelal beperkt zijn. Op basis van een zeer grove schatting zou in totaal in deze gebieden wellicht 100 ha ontwikkeld kunnen worden. In totaal kan in de concentratiegebieden dan 675-725 ha netto glas ontwikkeld worden. 2 Bij de solitaire bedrijven in AHS-landbouw is er ruimte voor uitbreiding tot 3 ha netto glas. Een deel van de bedrijven zal deze ruimte reeds ingevuld hebben , een deel zal hiervan nog gebruik maken en een deel zal dit niet benutten. In Noord-Brabant zijn circa 400 bedrijven solitair gelegen. Hiervan liggen circa 150 bedrijven in kwetsbaar gebied. Een deel van deze bedrijven ( AHS-Landschap) kan waarschijnlijk nog enige uitbreiding realiseren. De lokale situatie bepaalt deze uitbreidingsruimte, die daarom hierin niet wordt meegerekend. In de AHS-landbouw liggen circa 250 bedrijven. Onder aanname dat 1/3 deel nog uitbrei-
45
ding wil en kan realiseren en dat er circa 1 ha per bedrijf uitbreidingsruimte is, zou dit een toename van solitair glas met circa 100 ha kunnen betekenen. 3 Zo beschouwd lijkt er ruimte te zijn voor de ontwikkeling van het areaal glastuinbouw in Noord-Brabant van 1000 ha in 2006 tot 1800 ha in 2015-2020. Bij de ontwikkeling van glastuinbouwlocaties blijken er in de praktijk vaak belemmeringen op te treden, waardoor realisatie niet of in beperktere omvang mogelijk is. 4 Rekening houdend met planologische en juridische onzekerheden is het niet onwaarschijnlijk dat uiteindelijk 30-40% minder ruimte voor glas ontwikkeld kan worden dan volgens deze prognose verwacht zou mogen worden. Behoefteraming glastuinbouw Noord-Brabant
Om de vraag te kunnen beantwoorden welke vraag naar ruimte voor glastuinbouw de komende jaren verwacht kan worden vanuit Brabantse ondernemers en via overloop uit het Westland is door de Provincie aansluiting gezocht bij een marktonderzoek voor de projectlocatie Dinteloord. De gegevens van dit onderzoek zijn in april 2006 beschikbaar gekomen. Hieruit blijkt dat voor de projectlocatie Dinteloord ruime belangstelling bestaat van Brabantse ondernemers en van Westlandse ondernemers. De totale belangstelling is circa 400 ha, waarvan een kwart vanuit Brabantse ondernemers. Geconstateerd kan dus worden dat er serieuze belangstelling bij Westlandse ondernemers bestaat voor een projectlocatie in West-Brabant. Het Rijk heeft in 2000 als uitvloeisel van het Bestuurlijk afsprakenkader glastuinbouw en bij het totstand komen van de Nota Ruimte in 2004 de provincie verzocht ruimte voor overloop vanuit het Westland te bieden. Of bij de ontwikkeling van de projectlocatie nog steeds en in welke omvang ruimte voor overloop geboden zal moeten worden zal onderwerp zijn van nader overleg tussen Rijk en provincie. Voor geheel Brabant is de ruimtebehoefte van Brabantse ondernemers de komende 5-6 jaar op basis van het marktonderzoek ook aanzienlijk te noemen. Om deze ruimtebehoefte te kunnen faciliteren is een voortvarende ontwikkeling van de concentratiegebieden noodzakelijk.
Adviezen/ aanbevelingen gebiedscommissie Brabantse Delta
Door de gebiedscommissie Brabantse Delta is medio 2004 gestart met een inventarisatie van de actuele situatie met betrekking tot de glastuinbouw in het Revitaliseringsgebied Brabantse Delta. Hierbij zijn in samenwerking met de gemeenten gedetailleerde gegevens verzameld over omvang en evt. kwetsbare ligging van individuele bedrijven. De uitkomsten van deze inventarisatie zijn begin 2006 gepubliceerd. De gebiedscommissie doet op basis van dit rapport een aantal aanbevelingen aan Gedeputeerde Staten om te betrekken in de evaluatie van de Beleidsnota Glastuinbouw. 1 in overleg met gemeenten nader bepalen welke bedrijven qua ligging een knelpunt vormen. 2 Behoefte aan verplaatsingsruimte van deze bedrijven in beeld brengen 3 Nader in beeld brengen mogelijke ontwikkelingsruimte in doorgroei- en vestigingsgebieden 4 In beeld brengen uitbreidingsruimte solitaire bedrijven 5 Actuele areaalgegevens van Brabantse Delta gebruiken in evaluatietraject. Ad 1 en 2 Van half september tot eind oktober in 2006 is de saneringsregeling opengesteld voor bedrijven in kwetsbaar gebied. Er is in deze 1e tranche een gelimiteerd bedrag beschikbaar. Bedrijven kunnen zich voor deze subsidieregeling aanmelden. Prioritering van de aanmeldingen zal plaatsvinden op basis van de ligging in GHS of AHS-Landschap en vervolgens zullen bedrijven die willen verplaatsen een zwaarder gewicht krijgen dan bedrijven die stoppen. Gezien de aard van de regeling ( vrijwillige intekening, geen actieve aankoop) heeft het weinig zin om exacte gegevens in beeld te brengen over de ligging en behoefte aan verplaatsingsruimte van bedrijven. Voor bedrijven die niet in kwetsbaar gebied zijn gelegen maar waar op basis van hun ligging nabij de kernrandzone mogelijk een rode functie gerealiseerd zou kunnen worden, kunnen gemeenten dergelijke gevallen actief onder de aandacht van de provincie brengen. Ad 3 Na het vaststellen van de nieuwe Beleidsnota Glastuinbouw willen wij met de gemeenten waarbinnen vestigingsgebieden zijn gelegen afspraken maken over de planvorming voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Daarbij hoort uiteraard een nadere analyse van de ruimtelijke mogelijkheden. In bovenstaande tabel hebben wij een eerste inschatting gemaakt van de ruimte in vestigings- en doorgroeigebieden. Voor de vestigingsgebieden zal dit dus in overleg met de gemeenten nader worden bepaald. Voor de meeste doorgroeigebieden is reeds een redelijke inschatting gemaakt. Voor de gebieden waar wij nog geen gegevens van hebben beperken wij ons tot een ruwe schatting.
46
Ad 4 De uitbreidingsruimte van solitaire bedrijven is afhankelijk van ligging en de mogelijkheden
op bestemmingsplan niveau. Het in kaart brengen van deze ruimte vereist een aanpak op gemeentelijk niveau. Het is de vraag of alle gemeenten een dergelijke inventarisatie willen en kunnen uitvoeren. Daarnaast is de vraag of deze gedetailleerde informatie een meerwaarde heeft ten opzichte van de schatting die bij de bovenstaande tabel is beschreven. Hierbij is op basis van aannames beredeneerd dat van de circa 250 solitaire bedrijven nog een uitbreiding van circa 100 ha zou kunnen worden verwacht. Wij zullen vooralsnog gemeenten niet vragen om de uitbreidingsruimte van solitaire bedrijven in beeld te gaan brengen. Ad 5 Het rapport van HAS-Kennistransfer (2003) bevat gegevens tot en met 2003 omdat ten tijde van het afronden van dit rapport nog geen verdere gegevens beschikbaar waren. Inmiddels zijn er CBS/LEI-gegevens tot en met 2005 beschikbaar. Wij benutten deze gegevens voorzover deze het Brabantse totaalareaal treffen. Omdat de glastuinbouwontwikkeling een regio-overstijgend karakter heeft maken wij voor het formuleren van doelstellingen in de nieuwe Beleidsnota Glastuinbouw geen gebruik van specifieke regionale gegevens. Daarnaast zijn ook de gegevens van het rapport Brabantse Delta inmiddels al weer gedateerd. Bovendien hanteren wij niet langer een absolute bovengrens voor het totaal areaal in Brabant, maar kiezen wij voor een richtgetal. Dit betekent dat een insteek met gebruik van harde getallen als bovengrens voor een locatie of regio niet wenselijk is. Wij willen immers ook onder voorwaarden ruimte bieden voor locale initiatieven.
47
Bijlage 3
Achtergrondinformatie ‘Plan van aanpak Duurzaamheidimpuls Landbouw’ Provincie Noord-Brabant, 2006d
De rol van de provincie met betrekking tot verduurzaming van de landbouw is afgebakend met de volgende deeldoelstellingen: 1 de sector inzicht geven in de sturingsmogelijkheden van de provincie voor het bevorderen van de implemententatie van duurzame innovaties op bedrijfsniveau; 2 inzetten van passende sturingsmogelijkheden in de glastuinbouw en het actief betrekken van belanghebbenden daarbij; 3 het vaststellen van een ondergrens, tussendoelen (streefwaarden) en een uitgangssituatie voor de glastuinbouw om de meerwaarde van ingezette activiteiten te monitoren, en indien nodig om de inzet van sturingsmogelijkheden bij te stellen; 4 concrete afspraken maken met betrokken partijen over individuele en gedeelde verantwoordelijkheden bij het inzetten van een duurzaamheidimpuls; 5 afstemmen van al lopende en nog op te starten (provinciale) activiteiten, gericht op het verdergaand verduurzamen van de landbouw; 6 zorg dragen voor kruisbestuiving tussen de in te zetten duurzaamheidimpulsen in de individuele agrarische sectoren (bijvoorbeeld sluiting van kringlopen door samenwerking tussen glastuinbouw- en varkensbedrijven). Bekeken wordt op welke wijze de sector kan worden ondersteund (en gestimuleerd) om een duurzaamheidimpuls te realiseren. Door middel van pilotprojecten kunnen knelpunten in het verduurzamingsproces in beeld worden gebracht en kunnen mogelijke oplossingen worden aangedragen. Ondersteuning in het wegnemen van mogelijke knelpunten behoort ook tot de provinciale rol. Dit komt overeen met de veranderende rol van de (regionale) overheid waarin een verschuiving plaatsvindt van “zorgen voor” naar “zorgen dat” (Ministerie van LNV, 2006). Proces
De uitwerking van de 'Duurzaamheidimpuls Landbouw' naar concrete initiatieven voor de glastuinbouw is een proces waarbij alle partners in de sector betrokken zijn. Initiatieven worden afgestemd op de huidige stand van zaken: waar staat de sector glastuinbouw in Noord-Brabant? Wat zijn belangrijke thema’s binnen duurzaamheid om actie op te ondernemen? Hoe kunnen we tot concrete acties overgaan? Om tot concrete initiatieven voor de glastuinbouw te komen is gekozen voor een planmatige aanpak: • inventarisatie van de huidige duurzaamheid van de sector; • het opstellen en vaststellen van (aanvullende) streefwaarden; • periodieke keuzes van passende sturingsmogelijkheden; • een planning aangaande de inzet van geselecteerde sturingsmogelijkheden, inclusief beslisen rapportagemomenten; • een strategie en communicatieplan waarin aandacht wordt besteed aan momenten waarop communicatie het meest effectief is en welke communicatiemiddelen daarbij het meest geschikt zijn; • ontwikkeling van een monitoringssystematiek om te volgen of de gewenste ontwikkelingen op de gewenste locaties plaatsvinden. Op basis van het resultaat en voortschrijdend inzicht kan het proces worden bijgestuurd, of indien noodzakelijk – een go/no go beslissing worden genomen. Het verduurzamingsproces is een continu proces. Op basis van voortschrijdend inzicht over bijvoorbeeld de efficiëntie van genomen maatregelen kan het proces worden bijgestuurd.
48
Uitgave Provincie Noord-Brabant Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch telefoon (073) 6812 812 www.brabant.nl Ontwerp en opmaak De Dienst Vormgeving, ’s-Hertogenbosch Drukwerk OBT-Leiden Uitgave november 2006
Kaart 1 Concentratiegebieden voor de glastuinbouw
N Projectlocaties
P1 Zoeklocatie West-Brabant P2 Deurne Vestigingsgebieden
V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 V8
Steenbergen Westland Etten-Leur-noord Etten-Leur-zuid Breda-Prinsenbeek Drimmelen-Made Dongen/Loon op Zand Heusden-Drunen Someren-Vlasakkers, Kievitsakkers V9 Asten
Doorgroeigebieden
D1 Roosendaal-Heerle D2 Roosendaal-Wouwse Plantage D3 Halderberge D4 Etten-Leur-oost D5 Zevenbergen D6 Oosterhout D7 Dongen D8 Waalwijk-Sprang-Capelle D9 Werkendam-Sleeuwijk D10 Woudrichem-west D11 Woudrichem-Andel D12 Heusden-Vlijmen D13 Oirschot
D14 D15 D16 D17 D18 D19
Veghel Boekel Gemert-Bakel Laarbeek Asten-Kleine Heitrak Deurne-Helenaveen
Ondergrond
wegen spoorwegen water bebouwing provinciegrens
bron Provincie Noord-Brabant opmaak afdeling GEO, Provincie NoordBrabant, oktober 2006 tekeningnummer 24.676 werkkaart aan de op deze kaart vermelde gegevens kunnen geen rechten worden ontleend