Beleidskader Lokaal Beleid 2006
Colofon November 2005 Uitgave: FNV Vakcentrale Afdeling Lokaal Beleid en Dienstverlening www.fnv.nl/lokaal
2
Voorwoord Volgend jaar starten we met de vorming van twintig FNV Lokaal teams. Dit is hard nodig, omdat de lokale overheid steeds meer te zeggen krijgt over onderwerpen zoals de bijstand, het arbeidsmarktbeleid, de ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten en de inburgering. De Federatieraad heeft in november 2005 ingestemd met de start van FNV Lokaal, waarmee invulling wordt gegeven aan het Congresbesluit om de lokale rol van de FNV te versterken. De nieuwe teams krijgen als opdracht om de slagkracht van de FNV op lokaal niveau te garanderen en om het beleid van gemeenten te beïnvloeden. Jaarlijks stellen we een Beleidskader Lokaal Beleid vast, waarin we onze inhoudelijke uitgangspunten formuleren. De nieuwe teams zullen nauw samenwerken met FNV-vertegenwoordigers in organen zoals cliëntenraden, Kamers van Koophandel, Centra voor Werk en Inkomen, regionale SER-ren en samenwerkingsorganen die zich richten op de arbeidsmarkt. Ook zullen de teams actief de samenwerking zoeken met organisaties zoals migrantenorganisaties, huurdersverenigingen, ouderenbonden en anti-armoedeorganisaties. De teams kunnen met hun vragen terecht bij een contactpersoon op het steunpunt van de vakcentrale. Vier keer per jaar worden bijeenkomsten georganiseerd om de leden van de teams inhoudelijk en methodisch bij te scholen. Hun inhoudelijke voeding krijgen ze via de website www.fnv.nl/lokaal. Het voorliggende beleidskader biedt het inhoudelijke raamwerk voor iedereen die zich namens de FNV bezighoudt met lokaal beleid. Ook biedt het een aangrijpingspunt om coalities te vormen met organisaties die onze uitgangspunten delen. Ik wens hen allen veel succes bij de inzet voor een sociaal en rechtvaardig lokaal beleid. Ton Heerts Vice-voorzitter FNV
3
Inhoud VOORWOORD..................................................................................................................................................... 3 INLEIDING........................................................................................................................................................... 5 WWB INKOMEN ................................................................................................................................................. 7 WWB WERK ........................................................................................................................................................ 9 WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ..................................................................................... 11 INBURGERING / TAALCURSUSSEN............................................................................................................ 13 ONDERWIJS / SCHOOLUITVAL................................................................................................................... 15 HUURBELEID.................................................................................................................................................... 18 ECONOMISCH BELEID .................................................................................................................................. 20 BIJLAGE: SPELREGELS VOOR CONTACTEN MET MEDIA................................................................. 22 BIJLAGE: CLIËNTENPARTICIPATIE ......................................................................................................... 22 BIJLAGE: DUAAL STELSEL.......................................................................................................................... 22 BIJLAGE: GROTE STEDENBELEID ............................................................................................................ 23 BIJLAGE: ANDERE ORGANISATIES .......................................................................................................... 24
Voor meer informatie: www.fnv.nl/lokaal: Nieuws, achtergrondinformatie en praktische tips voor FNV Lokaal teams en voor anderen die lokaal actief zijn. www.stichtingclip.nl: Website van stichting Cliëntenperspectief, die ondersteuning geeft aan lokale groepen en cliëntenraden. Zie verder de websites die worden vermeld bij de themahoofdstukken.
4
Inleiding Deze notitie biedt een raamwerk voor kadergroepen en andere geïnteresseerden die zich bezighouden met het lokale beleid. Er wordt een beschrijving gegeven van de beleidsruimte die gemeenten hebben op sociaal-economisch gebied. Per onderwerp wordt aangegeven hoe de FNV hierover denkt. Ook wordt aangegeven waar nadere informatie te vinden is. De notitie bestrijkt naast het werkterrein van de FNV ook een aantal aangrenzende beleidsonderwerpen. Op deze thema’s zal de FNV geen inhoudelijke ondersteuning kunnen geven; hiervoor verwijzen we naar gespecialiseerde organisaties. Op allerlei terreinen decentraliseert de landelijke overheid verantwoordelijkheden naar de gemeenten. In het verleden is bijvoorbeeld het welzijnswerk gedecentraliseerd. Recent is de Wet Werk en Bijstand (WWB) ingevoerd, die de verantwoordelijkheid voor de bijstand en voor het arbeidsmarktbeleid bij de gemeenten legt. Binnenkort wordt de ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten een lokale verantwoordelijkheid met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De Nota Ruimte decentraliseert veel verantwoordelijkheden rond de ruimtelijke ordening, terwijl de Nota Mobiliteit dit doet op het gebied van onder meer het openbaar vervoer. De gemeente krijgt verder een grotere rol bij de inburgering en zal zich moeten toeleggen op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Decentralisatie brengt een aantal risico’s met zich mee, vooral als er tegelijk wordt bezuinigd op de budgetten. De praktijk leert dat dit gepaard kan gaan met rechtsongelijkheid, willekeur en verschraling van voorzieningen. Tegelijk biedt de decentralisatie nieuwe kansen voor burgers om invloed uit te oefenen op het overheidsbeleid. Decentralisatie brengt verder een belangrijke rol met zich mee voor de gemeenteraad, die de kaders stelt en de uitvoering controleert. Het beleid van de gemeente kan ingrijpende gevolgen hebben voor leden van de FNV: op hun inkomen, op het vinden van werk, op de kans om een betaalbare woning te vinden, op de ondersteuning die ze krijgen als ze chronisch ziek of gehandicapt zijn, op de vraag of jongeren een diploma behalen waarmee ze een reële kans maken op de arbeidsmarkt. Op het congres in mei 2005 heeft de FNV besloten om haar rol op lokaal niveau te vernieuwen. Daarbij zullen onder meer FNV Lokaal teams worden samengesteld, die als taak hebben om de gemeenten te beïnvloeden. Een belangrijk gegeven is dat de tijd die we als organisatie kunnen investeren in lokale activiteiten beperkt zal zijn. Dit betekent dat een belangrijke rol weggelegd zal moeten zijn voor vrijwilligers, die in vrij sterke mate zelfstandig zullen moeten opereren. Als het gaat om onderwerpen die tot het werkterrein van de vakbeweging horen, zoals de Wet Werk en Bijstand, dan zullen zij een beroep kunnen doen op inhoudelijke ondersteuning. Op andere terreinen zullen ze vooral ook samenwerking moeten zoeken met andere organisaties die hun eigen deskundigheid hebben. Op het terrein van het huurbeleid kan bijvoorbeeld samenwerking worden gezocht met huurdersorganisaties, rond de inburgering met migrantenorganisaties, rond diverse onderwerpen ook met de ouderenorganisaties. Binnen de FNV bestaat een taakverdeling waarbij de bonden zich richten op de bedrijven en sectoren, terwijl de vakcentrale zich bezighoudt met de overkoepelende thema’s, waaronder ook het gemeentelijk sociaal beleid valt. Jaarlijks wordt hiertoe een Beleidskader Lokaal Beleid opgesteld, met de inhoudelijke inzet van de FNV. Binnen deze inzet draait het niet alleen om thema’s die met het inkomen te maken hebben, maar ook om het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Het Beleidskader is niet bedoeld als blauwdruk. Het biedt, zoals de naam suggereert, een kader voor de inzet van FNV Lokaal teams. Zij zullen hiermee aan de slag moeten in een netwerk met aangesloten bonden, FNV-vertegenwoordigers in organen zoals de
5
cliëntenraden en de Kamers van Koophandel, FNV-diensten zoals de Belastingservice, externe organisaties, en andere relevante contacten. Op de volgende pagina’s wordt een beknopte beschrijving gegeven van beleidsthema’s die spelen op lokaal niveau. Ook wordt hier de visie van de FNV weergegeven. Deze notitie biedt een kader voor de lokale FNV-inzet. Het is niet zo dat de FNV op al deze terreinen ook inhoudelijke ondersteuning kan geven aan kadergroepen. In de bijlagen wordt achtergrondinformatie gegeven over de cliëntenparticipatie, het duale stelsel, het grote stedenbeleid, en organisaties die zich bezighouden met lokaal beleid.
6
WWB Inkomen Ontwikkelingen Per 1 januari 2004 is de nieuwe bijstandswet, de Wet Werk en Bijstand ingevoerd. Gemeenten krijgen een budget om bijstandsuitkeringen uit te betalen (‘inkomensdeel’) en een budget om mensen aan het werk te helpen (‘werkdeel’). Daarnaast blijven gemeenten het minimabeleid uitvoeren. De regels voor het minimabeleid zijn echter aangescherpt. Gemeenten moesten in 2004 een vijftal verordeningen vaststellen om de WWB naar de lokale situatie te vertalen. Deze verordeningen hebben betrekking op toeslagen en verlagingen (aanpassingen van de hoogte van de uitkeringen), reïntegratiebeleid (ondersteuning van werkzoekenden), bestrijding misbruik en fraude, verlaging uitkeringen (bijvoorbeeld als mensen onvoldoende hun best doen om werk te vinden), en cliëntenparticipatie (inspraak van uitkeringsgerechtigden). Voor gemeenten was 2004 een experimenteel jaar, ze hebben opeens grote nieuwe verantwoordelijkheden gekregen. Veel gemeenten zijn bang dat ze straks geld tekort komen. Ze proberen dan ook de kosten te drukken door het aanvragen van een uitkering moeilijker te maken en door mensen met een uitkering sterker onder druk te zetten om werk te aanvaarden. Er is nog te weinig aandacht voor duurzame oplossingen zoals het bevorderen van de werkgelegenheid en het investeren in werkzoekenden. De FNV is van mening dat de nadruk moet liggen op het ontwikkelen van de talenten van mensen. Het is zaak om mensen weerbaar te maken op de arbeidsmarkt. Ideaal gesproken in de vorm van loonvormende arbeid, maar anders op andere manieren, bijvoorbeeld via reïntegratietrajecten.
Beleidsruimte gemeente Als gemeenten geld overhouden op hun budget om uitkeringen mee te betalen, dan mogen ze dat geld voor andere doeleinden gebruiken. Komen ze geld te kort, dan moeten ze dat zelf aanvullen. In principe wordt landelijk bepaald wie er recht heeft op een uitkering en hoe hoog die uitkering moet zijn. Toch heeft de gemeente behoorlijk wat beleidsruimte. De gemeente kan door middel van verhogingen en verlagingen de hoogte van de uitkeringen voor specifieke groepen aanpassen. Die mogelijkheid bestond in het verleden al, maar uit FNV-onderzoek is gebleken dat gemeenten de uitkeringen lager proberen vast te stellen op het moment dat ze zelf meer financiële verantwoordelijkheid krijgen. Gemeenten hebben verder een aantal mogelijkheden om het aanvragen van een uitkering te ontmoedigen, bijvoorbeeld door de aanvraagprocedure erg lang te laten duren of door aanvragers te confronteren met intimiderende huisbezoeken. Het minimabeleid omvat onder meer de bijzondere bijstand, die bedoeld is voor noodzakelijke uitgaven die mensen niet op een andere kunnen betalen. Het kan dan gaan om ziektekosten die niet onder de verzekering vallen, om schoolkosten of om de vervanging van een koelkast. De FNV heeft zich altijd sterk gemaakt voor een zogenaamde categorale toekenning van de bijzondere bijstand. Dit betekent dat groepen mensen met een laag inkomen automatisch een bepaald bedrag krijgen. Dit is efficiënt, het is klantvriendelijk en in de praktijk blijkt het de beste manier te zijn om te zorgen dat het geld ook echt terechtkomt bij de mensen voor wie het bedoeld is. Categorale regelingen zijn door het Rijk verboden, behalve voor 65-plussers en voor chronisch zieken en gehandicapten. Daarnaast hebben mensen die vijf jaar lang een inkomen op bijstandsniveau hebben gehad, recht op een langdurigheidstoeslag (454 euro voor gehuwden, 408 euro voor alleenstaande ouders en 318 euro voor alleenstaanden). Gemeenten kunnen verder een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering afsluiten voor mensen met een laag inkomen. Hiermee bespaart de gemeente zich weer de individuele aanvragen voor bijzondere bijstand voor ziektekosten.
7
Gemeenten krijgen verder te maken met een groeiende groep ouderen die een deel van hun leven in het buitenland hebben gewoond, en die daardoor geen volledige AOW hebben opgebouwd. Het gaat vaak om migranten, maar er zijn ook autochtonen die een bepaalde periode in het buitenland hebben gewoond. Deze mensen hebben recht op een aanvulling uit de bijstand waardoor ze toch nog op het AOW-niveau terechtkomen (de facto verliezen ze wel aanvullende inkomsten zoals bijvoorbeeld een klein pensioen). Het is primair een taak van de SVb om te zorgen dat ouderen geïnformeerd worden over hun recht op aanvullende bijstand. Gemeenten kunnen zorgen dat de bijstand voor deze groep op een klantvriendelijke manier wordt uitgevoerd; zo is het zinloos om deze groep die toch niet meer op de arbeidsmarkt gericht is, lastig te vallen met maandelijkse controleformulieren.
Visie en standpunten FNV Het is een kwestie van beschaving dat mensen die geen andere mogelijkheden hebben, kunnen terugvallen op een fatsoenlijke bijstandsuitkering en dat ze vervolgens ook met respect worden behandeld. Door de WWB dreigt de aanvraag van een bijstandsuitkering steeds moeilijker te worden en dreigen uitkeringsgerechtigden een speelbal te worden van het nieuwe beleid. De FNV vindt dat bij de aanvraag een snelle check op rechtmatigheid moet plaatsvinden, we moeten voorkomen dat de bijstand terecht komt bij mensen voor wie die niet bedoeld is. Vervolgens moeten mensen echter niet worden lastiggevallen met onnodige procedures en controles, zoals huisbezoeken zonder dat er een concrete verdenking bestaat. Mensen moeten niet gestraft worden voor het feit dat ze afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. De FNV vindt meer in het algemeen dat gemeenten zich sterk moeten maken voor een rechtvaardig sociaal beleid: • De bijstandsuitkeringen zijn al te laag om rond te kunnen komen, zo blijkt uit onderzoek van het NIBUD. Gemeenten mogen het toeslagen- en verlagingenbeleid niet gebruiken om nog verder te beknibbelen op de uitkeringshoogte. • Uitkeringsaanvragen moeten op een snelle en correcte manier worden afgehandeld, om te voorkomen dat mensen wekenlang in onzekerheid zitten over hun inkomen. • Geef categorale bijzondere bijstand aan 65-plussers en aan chronisch zieken en gehandicapten. Biedt mensen met lage inkomens verder de mogelijkheid om deel te nemen aan een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering met gereduceerd tarief. • Breng mensen die recht hebben op een langdurigheidstoeslag hiervan op de hoogte. • Zorg voor klantvriendelijke aanvraagprocedures voor bijzondere bijstand. • Zorg dat de voorlichting over voorzieningen effectief is, ook voor specifieke groepen zoals ouderen en etnische minderheden. • Mensen met een onvolledige AOW moeten niet worden lastiggevallen met overbodige controleformulieren. Zie verder ook de bijlage over cliëntenparticipatie.
Meer informatie Informatie over de WWB is te vinden op www.fnv.nl/lokaal.
8
WWB Werk Ontwikkelingen Per 1 januari 2004 is de nieuwe bijstandswet, de Wet Werk en Bijstand ingevoerd. Gemeenten krijgen een budget om bijstandsuitkeringen uit te betalen (‘inkomensdeel’) en een budget om mensen aan het werk te helpen (‘werkdeel’). Daarnaast blijven gemeenten het minimabeleid uitvoeren. De regels voor het minimabeleid zijn echter aangescherpt. Gemeenten moesten in 2004 een vijftal verordeningen vaststellen om de WWB naar de lokale situatie te vertalen. Deze verordeningen hebben betrekking op toeslagen en verlagingen (aanpassingen van de hoogte van de uitkeringen), reïntegratiebeleid (ondersteuning van werkzoekenden), bestrijding misbruik en fraude, verlaging uitkeringen (bijvoorbeeld als mensen onvoldoende hun best doen om werk te vinden), en cliëntenparticipatie (inspraak van uitkeringsgerechtigden). Voor gemeenten was 2004 een experimenteel jaar, ze hebben opeens grote nieuwe verantwoordelijkheden gekregen. Veel gemeenten zijn bang dat ze straks geld tekort komen. Ze proberen dan ook de kosten te drukken door het aanvragen van een uitkering moeilijker te maken en door mensen met een uitkering sterker onder druk te zetten om werk te aanvaarden. Er is nog te weinig aandacht voor duurzame oplossingen zoals het bevorderen van de werkgelegenheid en het investeren in werkzoekenden. De FNV is van mening dat de nadruk moet liggen op het ontwikkelen van de talenten van mensen. Het is zaak om mensen weerbaar te maken op de arbeidsmarkt. Ideaal gesproken in de vorm van loonvormende arbeid, maar anders op andere manieren, bijvoorbeeld via reïntegratietrajecten.
Beleidsruimte gemeente Gemeenten hebben een budget voor de ondersteuning van werkzoekenden, dit geld mogen ze niet voor andere doeleinden gebruiken. Gemeenten moeten het geld op een evenwichtige manier inzetten, zowel voor mensen met een uitkering als voor werkzoekenden die geen uitkering hebben (bijvoorbeeld herintredende vrouwen). In de praktijk richten veel gemeenten zich echter vooral op uitkeringsgerechtigden, omdat het geld oplevert als zo iemand werk vindt en de uitkering kan worden beëindigd. Ook worden soms eigen bijdragen gevraagd aan werkzoekenden zonder uitkering. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) brengt bij nieuwe aanvragers in kaart hoe hun kansen op de arbeidsmarkt zijn en stelt op basis hiervan een reïntegratieadvies op. De gemeente is niet verplicht om dit advies te volgen. Het CWI heeft de ervaring dat een advies om een opleiding te volgen vaak niet wordt overgenomen, omdat gemeenten (en UWV’s) liever korte, goedkope trajecten hebben dan te investeren in een duurzame plaatsing op de arbeidsmarkt. De ondersteuning van werkzoekenden wordt meestal ingekocht bij reïntegratiebedrijven, die deze taak voor de gemeente uitvoeren. Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is dat de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden steeds meer verweven raakt met de inburgering van mensen die oorspronkelijk uit het buitenland komen. Zie hierover de paragraaf over inburgering in deze notitie. Naast het ondersteunen van werkzoekenden kunnen gemeenten ook de werkgelegenheid bevorderen, bijvoorbeeld door arbeidsplaatsen te subsidiëren. De ‘traditionele’ regelingen WIW en ID zijn afgebouwd. Veel gemeenten proberen om gedwongen ontslagen te voorkomen. Daarnaast ontstaan geleidelijk ook nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid, bijvoorbeeld in de vorm van loonkostensubsidies. Dit kan zowel in de publieke sector zijn, als in het bedrijfsleven. Sommige gemeenten leggen een relatie tussen hun arbeidsmarktbeleid en hun economische beleid. Ze proberen bijvoorbeeld om afspraken te maken met werkgevers over het aannemen van uitkeringsgerechtigden.
9
Een nieuwe trend is ‘work first’. Mensen met een uitkering worden verplicht aan het werk gezet, bijvoorbeeld voor 20 uur per week. Soms moeten ze deze tijd benutten om sollicitatiebrieven te schrijven en cursussen te volgen, soms moeten ze daadwerkelijk aan de slag bij een bedrijf. Vaak gaat het om eenvoudig werk, bijvoorbeeld kleerhangers sorteren. Gemeenten zeggen dat work first een manier is om mensen werkervaring op te laten doen en daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. In de praktijk is het belangrijkste effect echter dat mensen worden ontmoedigd om een uitkering aan te vragen.
Visie en standpunten FNV Gemeenten mogen van uitkeringsgerechtigden verwachten dat ze hun best doen om werk te vinden, maar gemeenten moeten zelf ook hun deel doen. Daarbij moet de nadruk niet liggen op korte termijnoplossingen. Het heeft geen zin om mensen de arbeidsmarkt op te jagen als ze vervolgens alleen maar een tijdelijk baantje kunnen vinden en na een paar maanden weer op straat worden gezet. • Gemeenten moeten investeren in werkgelegenheid en in het bijscholen van werkzoekenden. Deze investering verdient zich op termijn weer terug. • Reïntegratie moet erop gericht zijn om mensen duurzaam aan het werk te krijgen. De FNV vindt dat pas van duurzame reïntegratie mag worden gesproken als mensen gedurende tenminste twee jaar in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, zonder een beroep te hoeven doen op een uitkering. • Bij de reïntegratie dienen de concepten ladderbenadering en participatiebanen, zoals uitgewerkt door de Raad voor Werk en Inkomen, centraal te staan. Het uitgangspunt moet zijn dat niemand aan de kant komt te staan. Als dit niet lukt via de reguliere arbeidsmarkt, dan zal op andere manieren in werkgelegenheid voorzien moeten worden, bijvoorbeeld via loonkostensubsidies. • Tewerkstelling van uitkeringsgerechtigden is alleen acceptabel als het een middel is om hun kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit betekent dat het mag gaan om een periode van maximaal drie tot zes maanden en dat er sprake is van begeleiding om aan een echte baan te komen. • Mensen die geen reële kans maken op de arbeidsmarkt moeten niet worden lastiggevallen met een sollicitatieplicht. Ook mensen die een opleiding of een inburgeringstraject volgen en mensen die intensieve zorg verlenen, bijvoorbeeld aan jonge kinderen of aan een familielid met gezondheidsproblemen, moeten ontheffing van de sollicitatieplicht kunnen krijgen. Hierbij moet ook worden bedacht dat er in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) juist een groter beroep zal worden gedaan op mantelzorgers en vrijwilligers. • Minder kansrijke werkzoekenden mogen niet worden uitgesloten van ondersteuning bij het zoeken van werk. Een reëel deel van het budget zal voor deze groep moeten worden uitgetrokken. • Ook werkzoekenden zonder uitkering en ANW-ers moeten serieuze ondersteuning kunnen krijgen bij het zoeken van werk. Gemeenten dienen ook voor deze groep concrete programma’s aan te bieden en dienen de middelen voor reïntegratie op een evenwichtige manier te verdelen over werkzoekenden met en zonder uitkering. Werkzoekenden zonder uitkering en ANW-ers moeten dezelfde rechten op reïntegratie hebben als uitkeringsgerechtigden. Beperkende voorwaarden en eigen bijdragen mogen daarbij niet aan de orde zijn. Zie verder ook de bijlage over cliëntenparticipatie. Over werkgelegenheid zie ook de paragraaf over economisch beleid.
Meer informatie Informatie over de WWB is te vinden op www.fnv.nl/lokaal.
10
Wet Maatschappelijke Ondersteuning Ontwikkelingen De regering heeft de ambitie om per 1 juli 2006 de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in te voeren. Of de wet er daadwerkelijk komt, hoe ze er precies uit komt te zien en of deze datum gehaald gaat worden is overigens nog onzeker. De WMO heeft als doel om te zorgen dat burgers zoveel mogelijk zelfstandig kunnen wonen en actief aan de samenleving deel kunnen nemen, ook als zij te maken hebben met een chronische ziekte of een handicap. De wet moet verder bijdragen aan een leefbare woonomgeving. Daarvoor worden voorzieningen geboden zoals aangepast vervoer, thuiszorg, woningaanpassingen en welzijnswerk. Het gaat om voorzieningen die tot nog toe worden gefinancierd op basis van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Welzijnswet. De filosofie achter de WMO is dat mensen zoveel mogelijk moeten zien zich te redden met hulp van familie en andere ‘mantelzorgers’. Alleen als het echt niet anders kan, is er een rol voor de overheid. De gedachte is dat voorzieningen het beste op lokaal niveau kunnen worden geboden. Om die reden ligt de uitvoering van de WMO bij de gemeente.
Beleidsruimte gemeente De gemeente moet beleid voeren op een aantal ‘prestatievelden’. Het gaat dan onder meer om algemene welzijnsvoorzieningen; voorzieningen voor informatie en advies; ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers; het versterken van de sociale samenhang; accomodaties voor maatschappelijke activiteiten; voorzieningen voor kinderen en opvoeding; voorzieningen om te bevorderen dat chronisch zieken, gehandicapten en ouderen aan de samenleving kunnen deelnemen; vrouwenopvang en verslavingszorg. Gemeenten mogen zelf weten wat voor voorzieningen ze op deze gebieden leveren. Wel moeten ze elke vier jaar een nota maken waarin ze het beleid vastleggen en hierover moeten ze overleg voeren met organisaties en burgers. Ook moeten ze publiekelijk verantwoording afleggen over hun beleid, onder meer door hun eigen beleid te vergelijken met omliggende gemeenten. Verder moeten ze zorgen voor een centraal loket waar burgers met hun vragen terechtkunnen. Gemeenten kunnen als ze dat willen een persoonsgebonden budget (pgb) invoeren. Hiermee kunnen mensen zelf beslissen wat voor ondersteuning ze willen krijgen. Gemeenten mogen een eigen bijdrage vragen voor voorzieningen. Voor de uitvoering van het beleid krijgen ze ruim vijftig miljoen euro van het Rijk.
Visie en standpunten FNV Indien de plannen voor de WMO niet worden aangepast, dreigt zich een verslechtering voor te doen ten opzichte van de huidige situatie. In dat geval hebben mensen geen recht meer op voorzieningen om zelfstandig te kunnen wonen en aan de samenleving deel te kunnen nemen. Wat voor ondersteuning ze krijgen, zal afhangen van het beleid in hun eigen gemeente. Er dreigt willekeur en rechtsongelijkheid te ontstaan. Door aanbesteding van de huishoudelijke zorg (nu thuiszorg) staat de kwaliteit onder druk. De nadruk op mantelzorgers (mensen die bijvoorbeeld een familielid verzorgen) miskent dat er nu al heel veel mantelzorg wordt verricht en dat zelfs veel mantelzorgers nu al overbelast zijn. Veel zal dan afhangen van hoe gemeenten het beleid lokaal uit gaan voeren. De FNV roept gemeenten op om dit op een sociale manier te doen: • De gemeente moet zorgen dat de noodzakelijke voorzieningen (aangepast vervoer, woningaanpassing, huishoudelijke hulp, etc.) beschikbaar blijven voor mensen die het daadwerkelijk nodig hebben
11
•
Iedereen moet op een snelle en klantvriendelijke manier worden geholpen. De gemeente moet zorgen dat burgers bij één loket terechtkunnen met al hun vragen die te maken hebben met WMO-voorzieningen. • Als er vrijstellingsregelingen komen voor specifieke kosten moet dit collectief worden toegepast om het risico van niet-gebruik en bureaucratische romslomp bij burgers tegen te gaan • De gemeente moet zorgen voor een integraal beleid, waarbij alle bij de WMO betrokken groepen voldoende en op een evenwichtige manier tot hun recht komen • Bij het vormgeven van de clientenparticipatie WMO moet de evaringsdeskundigheid van plaatselijke groepen het uitgangpunt zijn. Daar bovenop kan een clientenraad WMO worden ingesteld. Een clientenraad WMO is een officieel orgaan, waarvan de taken en bevoegdheden in een verordening zijn vastgelegd. • De kennis en ervaring van gebruikers van de WMO moet al benut worden bij het begin van het beleidsproces • Gemeenten moeten voorkomen dat de eigen bijdrage voor mensen met een laag inkomen een belemmering vormt om gebruik te maken van voorzieningen in het kader van de WMO. • Gemeenten moeten mensen die behoefte hebben aan ondersteuning, de mogelijkheid bieden om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee ze zelf de ondersteuning in kunnen kopen. Invoering van de WMO heeft grote gevolgen voor de voorzieningen, het recht op zorg en ondersteuning en de werkgelegenheid in de zorgsector. Straks moeten de gemeenten bekijken hoe ze zorg- en welzijnsvoorzieningen willen regelen, maar hoeven daarvoor geen landelijke verantwoording af te leggen. De FNV eist, samen met 16 andere organisaties van consumenten, cliënten, patiënten en mantelzorgers in Nederland en samen met het CNV een goed wettelijk kader voor de WMO. Deze eis is uitgewerkt in het manifest “De WMO, alleen maar zó!” Zie verder ook de bijlage over cliëntenparticipatie.
Meer informatie Meer informatie is te vinden op www.fnv.nl/lokaal, www.socialealliantie.nl/wmo en http://www.programmavcp.nl.
12
Inburgering / taalcursussen Over dit onderwerp biedt de FNV Vakcentrale geen ondersteuning aan lokale groepen.
Ontwikkelingen Toen Nederland na de Tweede Wereldoorlog op steeds grotere schaal arbeidskrachten uit het buitenland ging halen, was er geen beleid om te zorgen dat ze de taal zouden leren. Voor zover migranten Nederlands hebben geleerd, is dat vooral te danken aan hun eigen initiatief en aan vrijwilligers die cursussen opzetten. Inmiddels bestaat er een inburgeringssysteem dat gericht is op het leren van de Nederlandse taal en op het opdoen van kennis van de Nederlandse samenleving. De inburgering is gericht op ‘nieuwkomers’, mensen die zich in Nederland vestigen, maar ook op ‘oudkomers’, mensen die eerder al naar Nederland zijn gekomen (in de praktijk richt het oudkomersbeleid zich overigens vooral op mensen met een uitkering, andere groepen blijven vaak buiten beeld). Hoewel veel mensen profijt hebben van de inburgering, zijn de cursussen vaak onvoldoende afgestemd op de capaciteiten van de inburgeraars en op toepassing op de werkvloer. Verder is er een tekort aan cursussen voor oudkomers. Vooral veel vrouwen zouden graag de Nederlandse taal willen leren maar krijgen die mogelijkheid niet door een gebrek aan cursusplaatsen. Inmiddels heeft de regering plannen gepresenteerd voor een nieuw systeem, waarin de zaak helemaal wordt omgegooid. In principe moeten mensen zelf zorgen dat zij inburgeren en vervolgens een examen afleggen, als dit niet binnen 5 jaar lukt dan krijgen ze een boete. De kosten van de inburgering moeten ze zelf betalen, een deel krijgen ze terug als ze het examen halen. Zonodig kunnen ze een lening afsluiten. Alleen voor speciale groepen zal de gemeente nog de inburgeringscursus aanbieden. De inburgering omvat kennis van de Nederlandse taal, kennis van de samenleving en praktische vaardigheden. De nieuwe plannen moeten nog worden omgezet in een wetsvoorstel. Een belangrijk aandachtspunt is verder de kwaliteit van de cursussen. Tot nog toe waren gemeenten verplicht om taalcursussen voor nieuwkomers in te kopen bij de Regionale Opleidings Centra (ROC’s), in de toekomst mag iedereen de cursussen aanbieden. De FNV was voorstander van een geleidelijke overgang, waarbij een kwaliteitskeurmerk zou worden ingevoerd. Er lijkt nu sprake te zijn van een abrupte overgang, waarbij opgebouwde expertise verloren dreigt te gaan en de kwaliteit van taalcursussen niet gegarandeerd is. Daarbij dreigen ook de succesvolle programma’s waarbij mensen tegelijk de taal leren en een opleiding volgen, verloren te gaan.
Beleidsruimte gemeente Gemeenten krijgen in het nieuwe stelsel de volgende rollen: • Ze moeten een informatiepunt (voor zowel deelnemers als aanbieders) in het leven roepen; • Ze organiseren de intake voor mensen die moeten inburgeren, ze houden voortgangscontroles en ze leggen sancties op. • Ze bieden inburgeringscursussen aan voor uitkeringsgerechtigden met een sollicitatieplicht. Zij moeten de cursussen zelf (gedeeltelijk) betalen. • Ze bieden inburgeringscursussen aan voor oudkomers zonder werk en zonder uitkering, vaak gaat het dan om allochtone vrouwen. Zij betalen een ‘beperkte’ eigen bijdrage. Sommige gemeenten geven aan dat ze van het Rijk onvoldoende financiële middelen krijgen om hun nieuwe rol te kunnen vervullen. Het is dus zaak om goed in de gaten te houden of financiële knelpunten niet worden afgewenteld op inburgeraars.
13
Visie en standpunten FNV Op het nieuwe beleid valt veel aan te merken. Er wordt gedaan alsof onwillige allochtonen gedwongen moeten worden om in te burgeren. De werkelijkheid is anders. Er is veel animo om taalcursussen te volgen, zeker ook onder vrouwen; het probleem is dat er niet genoeg cursussen zijn en dat deze cursussen niet altijd even goed aansluiten op wat de inburgeraars nodig hebben. Een ander probleem is dat een onevenredig grote investering wordt gevraagd van degenen die verplicht zijn om in te burgeren. Bovendien kunnen ze ook nog eens gestraft worden als het niet lukt om tijdig het inburgeringsdiploma te behalen. Dit terwijl de kwaliteit en continuiteit van het cusrsus niet gegarandeerd is. Het beleid wordt er met de nieuwe plannen zeker niet beter op. Gemeenten zullen zich moeten inspannen om mensen kansen te bieden: • Er is veel behoefte aan taalcursussen. Gemeenten moeten zorgen dat er voldoende cursussen beschikbaar zijn voor degenen die Nederlands willen leren. • Gemeenten moeten voorkomen dat de kosten van cursussen een belemmering vormen voor mensen met een laag inkomen. De eigen bijdrage moet dus betaalbaar zijn. • De taal leer je vooral in de praktijk. Inburgering moet zoveel mogelijk worden gekoppeld aan werk, opleiding of andere vormen van participatie. Dit biedt aangetoond de grootste kansen op een succesvolle aansluiting op de arbeidsmarkt en in de samenleving. • Gemeenten moeten bij het inkopen van cursussen niet alleen naar de prijs kijken, maar ook naar de kwaliteit en continuiteit (de cursussen moeten ook aansluiten op de leeftijd en het opleidingsniveau van de inburgeraars). Anders zijn de inburgeraars de dupe, die bovendien nog eens het risico lopen op een sanctie als ze de taal onvoldoende onder de knie hebben gekregen. • In de plannen ligt veel nadruk op sancties, waarmee ten onrechte de indruk wordt gewekt dat mensen niet gemotiveerd zijn om Nederlands te leren. Gemeenten moeten de sancties op een rechtvaardige manier uitvoeren en voorkomen dat mensen gestraft worden als ze buiten hun eigen schuld er niet in slagen om tijdig een inburgeringsdiploma te behalen.
Meer informatie Informatie over beleidsmatige ontwikkelingen rond de inburgering is te vinden op http://www.inburgernet.nl/ . Over de verwevenheid van de inburgering en de Wet Werk en Bijstand zie http://www.landelijkeclientenraad.nl/index.php?Menu_ID=981.
14
Onderwijs / schooluitval Over dit onderwerp biedt de FNV Vakcentrale geen ondersteuning aan lokale groepen.
Ontwikkelingen Een goed opgeleide bevolking is belangrijk, omdat de arbeidsmarkt steeds hogere eisen stelt aan het opleidingsniveau van werknemers. Een goed opgeleide beroepsbevolking is ook nodig voor een leefbare samenleving die is toegerust voor de eisen van de kennismaatschappij en die in weet te spelen op de veranderende samenstelling van de bevolking. Jongeren die hun opleiding afbreken zonder dat ze een goed diploma hebben, lopen een groot risico om buiten de boot te vallen. Het streven is daarom dat niemand het onderwijs verlaat zonder een diploma op minimaal mbo-2 niveau, dat een reële kans biedt op werk. In Europees verband is afgesproken om het aantal jongeren zonder zo’n ‘startkwalificatie’ te halveren in de periode tot 2010, in het kader van de zogenaamde Lissabon-doelstellingen. Aanvankelijk was een groot probleem dat er geen goede registratie was, waardoor niemand kon vertellen hoeveel jongeren zonder mbo-2 diploma van school gaan en welke scholen succesvol zijn in het terugdringen van de schooluitval. Inmiddels is de registratie bij scholen en het RMC (regionale meldcentrum) sterk verbeterd, al is ze nog niet sluitend. Doordat de registratie steeds beter werd, werd ook het geregistreerde aantal voortijdige schoolverlaters steeds groter. In 2003 was er voor het eerst een daling met bijna tien procent, maar deze daling is nog niet zichtbaar in het totale aantal jongeren zonder mbo-2 diploma. Veel scholieren kampen met problemen om stageplekken te vinden, met name onder allochtone jongeren vormt dit een groot probleem. Het overheidsbeleid ten aanzien van het beroepsonderwijs is erop gericht om de Regionale Opleidingscentra (ROC’s) een zelfstandigere rol te geven. Zij krijgen meer ruimte om het onderwijsprogramma in te vullen en zullen zelf netwerken moeten opbouwen met het regionale bedrijfsleven om te zorgen dat de opleidingen aansluiten op de arbeidsmarkt. Het risico bestaat dat door deze deregulering de kwaliteit van het onderwijs sterk afhankelijk wordt van de inzet van individuele ROC’s en hun contacten met de regionale netwerken. Een belangrijk aandachtspunt vormt het analfabetisme onder 1,5 miljoen Nederlanders. Er zijn alfabetiseringscursussen beschikbaar, maar het is belangrijk om te bevorderen dat analfabetisme wordt onderkend en dat mensen op een zorgvuldige manier worden doorverwezen naar deze cursussen.
Beleidsruimte gemeente Gemeenten hebben in principe directe zeggenschap over de openbare scholen, maar doordat steeds meer scholen worden bestuurd op een niveau waar meerdere gemeenten bij betrokken zijn, neemt de zeggenschap van gemeenten op dit terrein af. Het bijzonder onderwijs heeft een eigen verantwoordelijkheid. Wel hebben gemeenten een belangrijke rol in de afstemming tussen scholen onderling en met andere sectoren zoals het maatschappelijk werk. Verder hebben veel gemeenten aanvullende taken en financiële middelen in het kader van het gemeentelijk onderwijs achterstandenbeleid (GOA), en het grote stedenbeleid (GSB). Het GOA gaat ervan uit dat alle leerlingen in principe gelijke kansen moeten hebben in het onderwijs, ongeacht hun achtergrond. Aangezien de onderwijskansen minder gunstig zijn en voor leerlingen waarvan de ouders een lage opleiding hebben, richt het GOA zich vooral op scholen met veel leerlingen uit deze doelgroepen (veelal allochtoon). In de toekomst zal etniciteit geen criterium meer zijn en zal vooral worden gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders. De landelijke overheid haalt verder een deel van de middelen voor GOA weg bij gemeenten om het direct naar de onderwijsinstellingen door te sluizen. De onderwijsdoelstellingen van het GSB overlappen voor een groot deel die van het GOA. De instrumenten waarmee gemeenten hun doelen kunnen proberen te bereiken omvatten
15
voorschoolse educatie (peuterspeelzalen, kinderopvang), mentorprojecten, ouders beter bij het onderwijs betrekken, de brede school (samenwerking tussen onderwijs, voorschoolse voorzieningen, naschoolse opvang, sport-, zorg- en welzijnsvoorzieningen), en verbetering van de registratie en de melding van verzuim en schooluitval. Verder kunnen gemeenten bijdragen aan randvoorwaarden voor goed onderwijs door te investeren in de kwaliteit van schoolgebouwen en de veiligheid op scholen, en bijvoorbeeld door iets te doen aan huisvestingsproblemen van onderwijspersoneel. Gemeenten hebben veel mogelijkheden om zich in te zetten voor goed onderwijs, maar veel zal afhangen van het eigen initiatief van de gemeente. Zo kunnen gemeenten het bedrijfsleven overhalen om stageplekken aan te bieden. Nu en in de toekomst ligt er voor gemeenten een rol bij de ondersteuning van ROC’s, die netwerken moeten opbouwen met het regionale bedrijfsleven om te zorgen dat jongeren aansluiting vinden op de arbeidsmarkt. Gemeenten kunnen een ondersteunende rol spelen bij het opbouwen van deze netwerken. Hiervoor is het noodzakelijk dat gemeenten zich meer gaan opwerpen als spil in de keten tussen het onderwijs en de regionale arbeidsmarkt.
Visie en standpunten FNV • • •
•
• •
Gemeenten moeten expliciet beleid vaststellen voor de terugdringing van voortijdig schoolverlaten en om te bevorderen dat alle leerlingen een startkwalificatie halen. Dit beleid moet gebaseerd zijn op een analyse (ism met de lokale stakeholders) van de lokale situatie. Gemeenten moeten hun contacten met het bedrijfsleven inzetten om te zorgen voor stageplekken en banen voor jongeren, en om bij te dragen aan een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Gemeenten moeten voldoende middelen uittrekken voor voor-, tussen- en naschoolse opvang. Ook moeten scholen goed samenwerken met voorzieningen als de jeugdzorg, zodat problemen vroegtijdig kunnen worden onderkend en onnodig schoolverlaten kan worden voorkomen. Gemeenten moeten aandacht besteden aan de randvoorwaarden voor goed onderwijs (kwaliteit schoolgebouwen, veiligheid, huisvesting onderwijzend personeel). Voorzieningen die in contact staan met laag opgeleiden, zoals voorzieningen in het kader van het armoedebeleid, kunnen een signalerende en verwijzende rol vervullen ten aanzien van analfabetisme.
16
17
Huurbeleid Over dit onderwerp biedt de FNV Vakcentrale geen ondersteuning aan lokale groepen.
Ontwikkelingen De Tweede Kamer is met een krappe meerderheid akkoord gegaan met de plannen van minister Dekker (VROM) voor het huurbeleid in de komende jaren. Als het niet lukt om de plannen alsnog bijgesteld, uitgesteld of afgesteld te krijgen, gaan de huren sterk omhoog. Eén op de vier huurders zal zelfs een markthuur moeten gaan betalen. Weliswaar heeft de Tweede Kamer de voorwaarde gesteld dat het tekort aan woningen in 2008 moet zijn teruggebracht van 2,6 tot 2,2 procent, maar dat lijkt geen al te moeilijke opgave te zijn. Er zijn woningcorporaties die voorspellen dat het nieuwe huurbeleid het einde wordt van de sociale huursector, de Nederlandse Woonbond waarschuwt dat het aantal huisuitzettingen de pan uit zal rijzen en gemeenten wijzen erop dat het beleid van minister Dekker huurders met een lager of middeninkomen uit de stadscentra en de daaromheen liggende wijken verjaagt. Kern van het probleem is dat minister Dekker een kwart van de woningvoorraad wil liberaliseren door de hoogte van de huren en die van de huurverhogingen te koppelen aan de marktwaarde van woningen. Dat doet zij door een relatie te leggen met de WOZ-waarde, de waarde zoals die door de gemeente is vast gesteld in het kader van de Wet Onroerende Zaakbelasting. Woningen die op basis van de WOZ-waarde van 1999 meer dan 115.000 euro waard waren (variërend per regio van 100.000 - 130.000 euro), krijgen in principe een markthuur. En dat geldt niet alleen voor nieuwe verhuringen, maar ook voor bestaande huurcontracten. Dekker heeft met de koepels van de verhuurders de afspraak gemaakt dat zij gaan meebetalen aan de huursubsidie-uitgaven van het rijk in ruil voor extra ruimte om hun huurinkomsten te vergroten. Die bijdrage aan de huursubsidie bedraagt in 2006 al 250 miljoen euro en neemt na 2006 elk jaar met maar liefst 20 procent toe. Verhuurders zullen deze kosten afwentelen op hun huurders. Huurders zonder huursubsidie worden hiervan de dupe. Maar ook huurders met huursubsidie worden niet ontzien. Zij krijgen elk jaar minder huursubsidie. Nu al krijgen ze maandelijks ruim 14 euro minder, maar die korting loopt op tot maar liefst 18 euro in 2007. Voor miljoenen huurders betekenen de plannen een forse lastenverzwaring, omdat hun huur de komende jaren aanzienlijk zal stijgen. Al per 1 juli 2005 mogen de huren omhoog met 2,7% (inflatie plus 1,5%). Voor corporaties zit er de eerste drie jaar nog een rem op omdat de huursomstijging van circa driekwart van hun bezit aan een maximum wordt gebonden (in 2005 inflatie plus 0,4%), maar commerciële verhuurders mogen direct voor alle woningen het maximum vragen. Voor 600.000 huurders in een te liberaliseren woning is de appel extra zuur. Ze blijven nog minstens tot 2008 in onzekerheid verkeren of hun woning daadwerkelijk wordt geliberaliseerd. Vanaf 1 juli 2006 krijgen ze wel alvast een hogere huurstijging voor hun kiezen dan huurders in het 'gereguleerde' gebied. Deze extra huurverhoging loopt op tot 4% (boven inflatie) in 2008. De beslissing of hun woning wordt geliberaliseerd wil Dekker laten afhangen van de daling van het woningtekort. Huurders die de hogere huur van hun woning niet meer kunnen opbrengen, moeten volgens Dekker maar verhuizen naar een goedkopere woning. Ondertussen neemt het aantal betaalbare huurwoningen echter snel af doordat corporaties onder druk van de regering elk jaar vele duizenden woningen slopen of verkopen. Er worden bijvoorbeeld veel woningen gesloopt in de Randstad, waarbij grootschalige projecten in de Bijlmer, Hoogvliet, Amsterdam-West en Den Haag Zuid-West een belangrijke rol spelen. In veel gevallen is sloop helemaal niet nodig en zou renovatie een goedkopere en snellere manier zijn om te zorgen voor goede kwaliteit woningen.
18
Beleidsruimte gemeenten Gemeenten hebben geen directe invloed op de huur die corporaties en andere verhuurders berekenen, maar met name via het grondbeleid hebben ze wel een vinger in de pap, vooral ook als het gaat om wat er gebouwd en gesloopt wordt. De landelijk geformuleerde wensen voor het aantal te bouwen woningen moeten worden uitgewerkt in prestatieafspraken tussen gemeenten en sociale verhuurders. Het is de bedoeling dat huurders (-organisaties) ook betrokken worden bij het vaststellen van deze prestatieafspraken; over de manier waarop dit wordt geregeld worden nog afspraken gemaakt.
Visie en standpunten FNV De FNV vindt dat huurders met middeninkomens en lage inkomens op een onacceptabele manier de dupe zullen worden van de huurplannen van Dekker. • Gemeenten zullen hun invloed moeten benutten om het huurbeleid zo sociaal mogelijk uit te voeren: Er moet nadruk worden gelegd op het bouwen van betaalbare huurwoningen. Onnodige sloop of verkoop van huurwoningen moet worden voorkomen, zoveel mogelijk moet de voorkeur worden gegeven aan renovatie. • Segregatie moet worden tegengegaan. Het mag niet zo zijn dat populaire buurten steeds ontoegankelijker worden voor mensen met lage of middeninkomens. • Gemeenten zullen verder hun invloed op sociale verhuurders moeten aanwenden om tegen te gaan dat zij misbruik maken van de ruimere mogelijkheden om de huren te verhogen. • De FNV vindt dat het komende jaar nadrukkelijk de discussie moet worden gevoerd over de vermogensopbouw bij corporaties en over de salarissen van de bestuurders.
Meer informatie Informatie over het huurbeleid valt te vinden op www.woonbond.nl.
19
Economisch beleid Over dit onderwerp biedt de FNV Vakcentrale ondersteuning aan vertegenwoordigers in Kamers van Koophandel, Regionale Arbeidsmarktplatforms en CWI-raden. Lokale groepen worden aangemoedigd om met deze vertegenwoordigers samen te werken.
Ontwikkelingen De stedelijke economie is verweven met de ontwikkelingen die zich op mondiaal niveau voordoen. Banen in sectoren zoals de maakindustrie verdwijnen naar het buitenland, waar arbeid goedkoper is. De werknemers die hun baan verliezen kunnen met hun specifieke opleiding en ervaring niet zomaar de overstap maken naar groeiende sectoren, bijvoorbeeld in de dienstverlening. Daarnaast wonen met name in de grote steden veel mensen met een lage opleiding, die moeilijk een plek weten te verwerven op de arbeidsmarkt. Mede door de aanscherpingen van de sociale zekerheid staan zij steeds meer onder druk om slechtbetaalde, onzekere baantjes te accepteren. Om een verloedering van de onderkant van de arbeidsmarkt tegen te gaan, is het nodig om beleid te voeren dat zorgt voor werkgelegenheid. In belangrijke mate moet dit op lokaal niveau gebeuren. Het gaat niet alleen om de aantallen banen die worden gecreëerd, maar ook om het zorgen voor een aansluiting tussen de werkzoekenden en de banen. Verder zal het beleid duurzaam moeten zijn in economisch, sociaal en milieu-opzicht.
Beleidsruimte gemeente In Nederland hebben gemeenten relatief beperkte bevoegdheden als het gaat om het lokale en regionale economische beleid. In het kader van het grote stedenbeleid hebben ze wel als taak om een visie voor de middellange termijn te ontwikkelen. Daarnaast kunnen zij enige invloed uitoefenen via hun vestigingsbeleid, door middel van subsidies (die eventueel gekoppeld kunnen worden aan landelijke of Europese subsidieregelingen), door de ondersteuning die zij geven aan startende ondernemers en door de bijdrage die zij kunnen leveren aan de infrastructuur. Bij dat laatste valt ook bijvoorbeeld te denken aan goede openbaar vervoerverbindingen. Ook valt te denken aan goede bedrijfsterreinen/parkmanagement, het hebben van goede onderwijsvoorzieningen en het aanbieden van bijvoorbeeld sportaccomodaties en culturele voorzieningen. Momenteel krijgen gemeenten op verschillende terreinen nieuwe bevoegdheden. Door de invoering van de Wet Werk en Bijstand hebben ze een groter financieel belang gekregen bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden; in sommige gemeenten heeft dit geleid tot nauwere samenwerking met het bedrijfsleven. Bedrijven die zich in een gemeente willen vestigen worden gestimuleerd om lokale werkzoekenden aan te nemen. Ook de loonkostensubsidie kan hier een belangrijk instrument vormen. Een andere ontwikkeling is de Nota Ruimte, die een deel van het ruimtelijke ordeningsbeleid decentraliseert. Provincies en gemeenten zullen integrale gebiedsvisies moeten gaan ontwikkelen. Ten aanzien van de meerjarenvisies in het kader van het grote stedenbeleid heeft het Centraal Planbureau een aantal jaar geleden vastgesteld dat gemeenten zich nauwelijks baseren op een goede analyse van de lokale situatie; ze volgen vooral landelijke trends. Destijds meenden veel gemeenten unieke kwaliteiten te hebben als het gaat om toerisme of ict. Vandaag de dag denken opvallend veel gemeenten dat zij economische bedrijvigheid kunnen aantrekken door zich te profileren als ‘creatieve stad’.
Visie en standpunten FNV De FNV is bij dit onderwerp betrokken via haar vertegenwoordigingen in Kamers van Koophandel, provinciale SER-en, nieuwe initiatieven rond regionaal arbeidsmarktbeleid en ook de cliëntenraden. Uiteraard is de FNV voorstander van beleid dat werkgelegenheid creëert. Het is echter wel van belang om kritische kanttekeningen te plaatsen:
20
• • • • •
Hoeveel banen zal het beleid opleveren? Is dit gebaseerd op een realistische analyse? Hoe wordt gezorgd voor aansluiting tussen de werkzoekenden en de banen? Wordt er bijvoorbeeld geïnvesteerd in opleidingen? Wat is de kwaliteit van de banen? Gaat het om tijdelijke banen of om structureel werk? Vallen de werknemers onder een CAO? Zo nee, zijn de arbeidsvoorwaarden goed geregeld? Is er sprake van duurzame ontwikkeling in economisch, sociaal en milieu-opzicht? Wordt het beleid gemaakt door een kleine kring van insiders, of gebeurt dit op een transparante manier zodat er ook publieke discussie over kan plaatsvinden?
21
Bijlage: Spelregels voor contacten met media Lokale teams benoemen een woordvoerder. Zij kunnen persberichten versturen en de pers te woord staan. Hierbij dienen zij zich te beperken tot standpunten die verwoord zijn in het FNV beleidskader lokaal beleid of in andere FNV-publikaties, zoals de FNV Lokale Monitor Werk en Inkomen (LMWI). Persberichten worden altijd ter controle vooraf voorgelegd aan de beleidsmedewerker op het steunpunt. Indien er aanleiding is om een standpunt in te nemen over andere onderwerpen, dan moet eerst worden afgestemd met de beleidsmedewerker op het steunpunt van de vakcentrale of er een uitzondering kan worden gemaakt. Begin 2005 komt er een notitie voor FNV Lokaal teams met praktische tips voor perscontacten. Van alle persberichten en van alle berichten in de geschreven pers wordt een kopie gestuurd aan de beleidsmedewerker op het steunpunt van de vakcentrale. Van berichtgeving via radio of tv wordt een kort verslag aan deze beleidsmedewerker gestuurd. Als blijkt dat een lokaal team afwijkt van de FNV standpunten, dan kan de vakcentrale maatregelen nemen ten aanzien van dit team.
Bijlage: Cliëntenparticipatie De Wet Werk en Bijstand (WWB) verplicht de gemeente om in een verordening regels te stellen over cliëntenparticipatie. Artikel 47 van de WWB regelt periodiek overleg, inbreng bij agenda en adequate informatie. Punten die daarnaast moeten worden vastgelegd, zijn: de rechten en plichten van de belangenvertegenwoordiging van cliënten; het beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten om een dergelijke vertegenwoordiging op te zetten en in stand te houden; het mogelijk maken van samenwerkingsverbanden met belangenvertegenwoordigingen bij andere uitvoeringsorganisaties. De FNV wil dat de situatie vergelijkbaar wordt met die bij UWV, CWI en SVB. In de praktijk leidt dit niet direct in alle gemeenten tot aanpassingen: in een groeiend aantal gemeenten zijn cliëntenraden actief maar er zijn ook nog steeds gemeenten die geen cliëntenraad hebben. De FNV werkt mee in het project “Ondersteuning Cliëntenraden WWB” van de Landelijke Cliëntenraad en de Sociale Alliantie. Doel van dit project is: Het vergroten van kennis over de WWB, het adviseren en ondersteunen van cliëntenraden en cliëntengroepen bij de invoering van de Wet werk en bijstand en het vormgeven van cliëntenparticipatie. De FNV is van mening dat de rechten en plichten van cliëntorganisaties in de Wet Maatchappelijke Ondersteuning (WMO) wettelijk verankerd moeten worden. De ervaring met de Wet Werk en Bijstand leert dat cliëntenraden nog te vaak pas aan het eind van het gemeentelijke beleidsproces worden ingeschakeld. De FNV vindt dat de kennis en ervaring van de gebruikers van de zorgvoorzieningen niet gemist kan worden aan het begin van het proces, bij de vormgeving van het beleid. Dat vraagt om garanties dat de (vertegenwoordigers van) cliënten al bij het opstellen van verordeningen inbreng kunnen leveren. De FNV is ook vóór het opnemen van prestatie-eisen in de wet als basis voor lokale monitoring en een transparante verantwoording naar de gemeenteraad en de lokale cliëntenraad.
Bijlage: Duaal stelsel Sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 is het zogenaamde ‘duale stelsel’ ingevoerd. De kern van dit stelsel is dat de gemeenteraad een meer onafhankelijke rol speelt. Globaal is de taakverdeling als volgt: • De gemeenteraad bepaalt het kader waarbinnen B&W moeten werken (bijvoorbeeld: hoeveel geld komt er beschikbaar voor bepaalde beleidsterreinen); • B&W voeren het beleid uit; • De gemeenteraad controleert de manier waarop B&W het beleid uitvoeren.
22
Hoofdlijnen • Een wethouder is niet meer tegelijk ook raadslid. • Burgemeester en wethouders zijn er om de gemeente te besturen. Zij kunnen daartoe allerlei dagelijkse beslissingen nemen. Met name als het gaat om de aansturing van het ambtelijk apparaat komen de bevoegdheden bij het college te liggen. • De gemeenteraad bepaalt de kaders waarbinnen het college moet werken, door verordeningen en begrotingen vast te stellen. En de gemeenteraad controleert achteraf de uitvoering van het beleid. • Verder kan de gemeenteraad moties vaststellen waarin het college wordt gevraagd om bepaalde maatregelen te nemen, en kan de gemeenteraad het college vragen om over een bepaald onderwerp een beleidsnota te maken. De gemeenteraad kan ook zelf initiatieven nemen. Zo kan een raadslid een voorstel indienen voor een verordening. Als de raad echt ontevreden is over de manier waarop de gemeente wordt bestuurd, dan kan hij een wethouder wegsturen, of zelfs het hele college. • Het college wordt verplicht om de gemeenteraad alle informatie te geven die de raad nodig heeft om zijn werk te kunnen doen. Daarnaast kunnen raadsleden vragen stellen aan het college. De gemeenteraad kan zelf ook een onderzoeksbureau inschakelen, om effectiever het beleid van het college te kunnen controleren. De raad stelt zelf zijn onderzoeksbudget vast. • De gemeenteraad kan een formele enquête in kan stellen, vergelijkbaar met de parlementaire enquête. • Vanaf 2006 moeten gemeenten verplicht een Rekenkamer hebben, of iets vergelijkbaars. Gemeenten mogen ook samenwerken en een regionale Rekenkamer instellen. Een Rekenkamer is een onafhankelijk instituut dat onderzoeken doet naar de uitvoering van het gemeentelijk beleid. De Rekenkamer bepaalt zelf welke onderwerpen ze onderzoekt, maar de gemeenteraad kan de Rekenkamer wel verzoeken om een bepaald onderwerp uit te zoeken.
Kansen voor de belangenbehartiging Het nieuwe stelsel betekent dat het voor belangenorganisaties des te belangrijker is om zich niet alleen te richten op wethouders en ambtenaren, maar ook op de gemeenteraad. De gemeenteraad kan zelf ook profiteren van de contacten met belangenorganisaties, omdat die soms informatie kunnen geven over hoe bepaalde regelgeving in de praktijk uitpakt. Danzij dit soort informatie worden raadsleden minder afhankelijk van de informatie die ze van de wethouder krijgen.
Bijlage: Grote Stedenbeleid Via het grote stedenbeleid investeert het Rijk over een periode van vijf jaar 3,7 miljard euro in de grote steden. Het grote stedenbeleid is een instrument waarmee de landelijke overheid op grote lijnen het lokale beleid aanstuurt op terreinen zoals woningbouw, inburgering, economisch beleid, etcetera. Hierbij gelden de volgende doelstellingen: • Het verbeteren van de objectieve en de subjectieve veiligheid; • Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving; • Het verbeteren van de sociale kwaliteit van de leefomgeving; • Het binden van de midden- en hogere inkomensgroepen aan de stad; • Het vergroten van de economische kracht van de stad. Gemeenten moeten hun plannen opstellen in een Meerjaren Ontwikkelingsprogramma (MOP) voor de periode 2005-2009. In dit MOP moeten ze ook meetbare doelstellingen opnemen. Voor belangenorganisaties is het grote stedenbeleid dan ook met name interessant als mogelijkheid om gemeenten aan te spreken op hun eigen doelstellingen. Vraag het MOP op en vraag op welke manier de doelstellingen worden gemeten. Er doen dertig gemeenten mee aan het grote stedenbeleid. Het gaat om de zogenaamde G4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht; en de G26: Almelo, Deventer, Enschede,
23
Hengelo, Zwolle, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Helmond, Tilburg, Arnhem, Heerlen, Maastricht, Nijmegen, Venlo, Dordrecht, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Leiden, Schiedam, Alkmaar, Amersfoort, Emmen, Lelystad en Zaanstad.
Bijlage: Andere organisaties Om resultaten te behalen, zal het vaak nodig zijn om samen te werken met andere organisaties. Er zijn diverse organisaties die zich op lokaal niveau bezighouden met sociale rechtvaardigheid. Deze organisaties zijn te vinden in de gemeentegids. Vaak zal het welzijnswerk ook contactpersonen kennen. Verder is het nuttig om de links op www.fnv.nl/lokaal te raadplegen (knop ‘relevante organisaties’).
Anti-armoedeorganisaties In Nederland zijn diverse organisaties actief die zich verzetten tegen armoede en die opkomen voor belangen van uitkeringsgerechtigden. Landelijk zijn veel van deze organisaties te vinden op de website van de sociale alliantie: http://www.socialealliantie.nl/links/index.htm.
Ouderenbonden De ouderenbonden ANBO, PCOB en Unie KBO hebben in veel gemeenten lokale afdelingen. Soms werken ze samen in Cosbo-verband. De landelijke organisaties zijn te vinden op http://www.ouderenorganisaties.nl/. De FNV hecht daarnaast belang aan samenwerking met organisaties van oudere migranten.
Migrantenorganisaties Er zijn uiteenlopende migrantenorganisaties, van vrouwen- en jongerenorganisaties tot moskeeverenigingen. De zogenaamde ‘steunfuncties’ geven ondersteuning aan migrantenorganisaties en zullen dan ook meestal informatie kunnen geven over deze organisaties. De steunfuncties zijn te vinden op http://www.forum.nl/links/index.html. Op dezelfde internetpagina zijn ook de landelijke inspraakorganen te vinden. Zij hebben weer aangesloten organisaties die lokale afdelingen hebben.
Huurdersorganisaties In veel gemeenten zijn huurdersorganisaties en bewonersverenigingen actief. Sommige houden zich ook bezig met het beleid van de gemeente, bijvoorbeeld met de afspraken die gemeenten maken met woningbouwverenigingen over het slopen en bouwen van sociale woningen. Adressen van huurdersorganisaties zijn te vinden op http://bewoners.pagina.nl. en www.huurdersvereniging.nl. Let wel, dit zijn adressen van organisaties met een website. Er zijn er veel meer. Bij de Woonbond zijn 900 adressen bekend. Je kunt bellen naar één van de regiokantoren in Eindhoven, Zwolle of Amsterdam voor nadere informatie. Zie www.woonbond.nl voor de adresinformatie.
Chronisch zieken en gehandicapten Het Programma Versterking CliëntenPositie (VCP) stimuleert op lokaal niveau de belangenbehartiging van mensen met een handicap of een chronische ziekte. http://www.programmavcp.nl.
Cliëntenraden Gemeenten zijn verplicht om uitkeringsgerechtigden en/of hun organisaties te betrekken bij de uitvoering van de WWB (zie ook de paragraaf over cliëntenparticipatie). Vaak gebeurt dit in de vorm van cliëntenraden die advies geven over het sociaal beleid. In deze cliëntenraden zijn vaak organisaties vertegenwoordigd zoals de vakbonden, ouderenbonden, anti-
24
armoedeorganisaties en soms ook migrantenorganisaties. Soms zitten er ook mensen op persoonlijke titel in de raad.
Economisch beleid Op verschillende plekken is de FNV vertegenwoordigd in overlegorganen die zich bezighouden met economie, werkgelegenheid en arbeidsmarkt. Het gaat dan om Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid (RPA), Kamers van Koophandel (KvK), Waterschappen, Provinciale SER-en, Regionale Ontikkelingsmaatschappijen, Ontslagadviescommissies (CWI JZ), Euregionale Vakbondsraden (IVR-en), Euregioraden, stuurgroepen EFRO-ESF, etcetera.
25