BELEIDSINFORMATIE LANGDURIG ZIEKTEVERZUIM Een studie naar behoeften, bronnen en opties voor de toekomst
29 december 2008 Projectnr. P08.477 drs. T.J. Veerman drs. D.A.G. Arts
Bureau AStri Stationsweg 26 2312 AV Leiden Tel.: Fax: E-mail: Website:
071 – 512 49 03 071 – 512 52 47
[email protected] www.astri.nl
VOORWOORD
Beleidsinformatie over langdurig ziekteverzuim beperkt De laatste jaren is het ziekteverzuim in Nederland fors gedaald. Deze gunstige ontwikkeling is onder meer te danken aan het stapsgewijze privatiseren van de Ziektewet. In de huidige situatie is de werkgever verantwoordelijk voor loondoorbetaling gedurende de eerste twee ziektejaren. Een gevolg van deze ontwikkeling is wel dat kwantitatief inzicht in het verzuim gedurende die twee ziektejaren vrijwel ontbreekt. Weliswaar heeft het CBS in samenwerking met Boaborea (voordien BOA) sinds 2002 de Nationale Verzuimstatistiek (NVS) onderhouden, maar daaruit zijn geen recentere cijfers verschenen dan de voorlopige cijfers over 2005; het is onzeker of en zo ja wanneer er NVS-cijfers over de jaren na 2005 beschikbaar zullen komen. Enig inzicht in het langdurig verzuim kon tot voor kort nog ontleend worden aan de verplichte 13e-weeks melding door werkgevers aan UWV, maar sinds 1 november 2008 is deze meldingsplicht vervallen; deze is vervangen door een verplichte 42e-weeks melding. Daarmee loopt het inzicht in het langdurig verzuim verder terug. Behoefte aan betere informatie De Werkgroep "Verbetering Poortwachter" heeft de behoefte uitgesproken aan goede beleidsinformatie over het langdurig verzuim in de eerste twee ziektejaren1. Daarom heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), in het kader van zijn systeemverantwoordelijkheid, opdracht gegeven aan bureau AStri om in kaart te brengen welke behoeften aan informatie leven bij diverse stakeholders – in bijlage 1 genoemd – en uit welke bronnen die informatie kan worden geput. AStri heeft daartoe interviews gehouden met de stakeholders, en alle relevante cijferbronnen beschreven en afgezet tegen de informatiebehoeften. Daaruit blijkt dat momenteel niet één afzonderlijke bron, noch een koppeling van bestaande bronnen, kan voorzien in alle of de meest urgente behoeften; er zijn echter wel enkele ontwikkelingen gaande die op termijn kunnen leiden tot betere beleidsinformatie. In dit rapport worden diverse opties daartoe beschreven. Dankwoord Graag zeggen we dank aan de stakeholders met wie wij uitvoerige en informatieve interviews mochten houden, en aan de beheerders van de databronnen die 1
Er is in dit onderzoek geen strikte ondergrens aangehouden voor wat beschouwd moet worden als "langdurig."
behulpzaam waren bij het beschrijven en doorgronden van die bronnen. Ook danken we Gerda Jehoel-Gijsbers en Erik Smits, die als externe adviseurs met ons hebben meegedacht bij de totstandkoming van dit rapport. Het onderzoek is vanuit het ministerie van SZW op stimulerende wijze begeleid door Piet Venema, Annemie Bongers (beiden: directie Arbeidsomstandigheden) en Gerjo van Genderen (directie Sociale Verzekeringen). Ook hen komt grote dank toe voor het actief meedenken en voor de praktische steun die zij in de loop van het project hebben geboden. Uiteraard blijft de verantwoordelijkheid voor de tekst van dit rapport liggen bij de auteurs. Wij hopen dat het rapport een bijdrage zal leveren tot de zeer gewenste verbetering van de beleidsinformatie rond ziekteverzuim. Leiden, december 2008
Theo Veerman Dionne Arts
SAMENVATTING
De doelstelling van het onderzoek waarover hier wordt gerapporteerd luidt: Het verwerven van inzicht in de mogelijkheden om kwantitatief zicht te krijgen op het langdurig ziekteverzuim binnen de eerste twee ziektejaren. Daartoe is enerzijds een reeks interviews met maatschappelijke stakeholders gehouden ("vraagzijde") rond hun informatiebehoeften, en zijn anderzijds bestaande databronnen ("aanbodzijde") gescreend en geanalyseerd op hun mogelijkheden om in die behoeften te voorzien. Informatiebehoefte aanwezig maar bescheiden Stakeholders hebben over het algemeen wel behoefte aan meer verzuiminformatie, maar voor de meesten van hen hoeft dat geen uitvoerige en uiterst gedetailleerde informatie te zijn. Wel vindt men dat enkele kerncijfers over verzuim, en enkele basale uitsplitsingen, beschikbaar behoren te zijn c.q. te blijven. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de drie kerncijfers over verzuim: verzuimpercentage, verzuimduur en meldingsfrequentie, en aan uitsplitsingen daarvan naar leeftijd, geslacht, sector en bedrijfsomvang. Naast deze inhoudelijke informatiebehoeften stellen stakeholders ook praktische eisen aan verzuiminformatie wat betreft actualiteit, frequentie/periodiciteit, representativiteit/betrouwbaarheid, uniformiteit, continuïteit en beperking van administratieve lastendruk. Deze eisen zijn zwaarwegend voor de meeste stakeholders. CBS en SZW hebben een hoofdrol De meesten zien het CBS als de instantie die in ieder geval de kerncijfers rond verzuim behoort te verzorgen (niet noodzakelijkerwijs via eigen dataverzameling, CBS zou ook cijfers uit andere bron kunnen overnemen/autoriseren); CBS is immers de gezaghebbende en onafhankelijke instantie en heeft in principe de mogelijkheid om bedrijven te verplichten tot opgave van verzuimgegevens. SZW wordt door de meeste stakeholders gezien als de instantie die in beleidsmatige zin het voortouw dient te hebben. Nationale Verzuimstatistiek en Kwartaalonderzoek De Nationale Verzuimstatistiek (NVS) kan in theorie voorzien in vrijwel alle gewenste informatie, maar stuit in de praktijk op technische knelpunten bij de aanlevering van benodigde basisgegevens uit externe databestanden zoals die van de arbodiensten (verzuimgevallen) en de belastingdienst (polisadministratie).
De NVS kan daardoor niet, althans niet binnen de gewenste termijn, voorzien in de belangrijkste informatiebehoeften. Het in 2008 gestarte Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim van het CBS vult een deel van de behoeften in, maar blijft beperkt tot één rudimentaire verzuimmaat (nl. het verzuimpercentage, niet nader gespecificeerd – echter wel uit te splitsen naar de cruciale bedrijfskenmerken sector en grootte). Andere informatiebronnen: fragmentarisch Er bestaat (buiten de NVS en het Kwartaalonderzoek) een breed scala aan andere informatiebronnen die ieder licht werpen op beperkte onderdelen van de informatievragen, en waarvan wellicht gebruik gemaakt kan worden voor een toekomstige informatie-infrastructuur. Het betreft: - de Nationale enquête Arbeidsomstandigheden NEA; - de Enquête Beroepsbevolking EBB; - de Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden WEA; - het Arbeidsvraagpanel van de OSA; - de registraties van arbodiensten. Daarnaast is er een tiental bronnen aangetroffen van gegevens rond beperkte deelaspecten van het verzuim, die echter gefragmenteerd zijn en (in de huidige vorm) niet leiden tot het gewenste totaaloverzicht rond ziekteverzuim. Van alle aangetroffen bronnen zijn uitvoerige beschrijvingen opgesteld die als Bijlage 2 in dit rapport zijn opgenomen. Wij hebben geen nieuwe mogelijkheden gevonden tot koppelingen van bestaande databronnen waarmee alle gewenste beleidsinformatie alsnog tot stand kan komen. Wel zijn bij bepaalde bronnen (zoals de NEA) ontwikkelingen in de gewenste richting gaande: enkele methodologische studies op de NEA- en NVS-data lijken onderbouwing te leveren voor de bruikbaarheid van de NEA als belangrijke bron van verzuimkengetallen. Op meer algemeen, overkoepelend niveau is het denkbaar om de informatie uit verschillende bronnen (de puzzelstukjes) periodiek bijeen te brengen in de vorm van een trendstudie of een website. Opties voor nieuwe informatiestructuur Aangezien er in de huidige situatie niet één bron of koppeling van bronnen bestaat die leidt tot de gewenste beleidsinformatie is aanvullende dataverzameling in één of andere vorm onontbeerlijk. Daarbij kan gekozen worden uit een aantal opties – eventueel in combinatie – die in hoofdstuk 5 worden geschetst. De belangrijkste twee hoofdlijnen (die eventueel parallel kunnen worden uitgevoerd) zijn:
a.
b.
Bedrijfsniveau: het Kwartaalonderzoek onder bedrijven zou de basis kunnen vormen van landelijke verzuimcijfers en uitsplitsingen daarvan naar o.a. sector, mits daarin meer gedetailleerde kengetallen van het verzuim worden opgenomen naast het ene verzuimpercentage dat nu wordt uitgevraagd. Eventueel kunnen op bedrijfsniveau aanvullend gebruikt worden de WEA of "aftappen" van verzuimcijfers op bedrijfs- of individueel niveau. Tenslotte is het denkbaar om, uit efficiencyoverwegingen, gebruik te maken van sectorale verzuimgegevens voor die sectoren waar een verzuimregistratie bestaat. Om de realiteitswaarde van het gebruik van sectorale bronnen te toetsen zou wel vooronderzoek gewenst zijn naar de dekkingsgraad, beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van de sectorale cijfers; het materiaal daartoe is al grotendeels aanwezig. Persoonsniveau: Uitgaan van verzuiminformatie uit bestaande werknemersenquêtes: NEA en/of zo mogelijk, wegens de benodigde grote steekproefaantallen, het toevoegen van de NEA-verzuimvraagstellingen aan de EBB. Deze bronnen bieden tenminste zicht op de relatie van het verzuim met persoons- en functiekenmerken, en kunnen wellicht ook voorzien in de gewenste (landelijke en sectorale) kengetallen van verzuim.
Informatie op het niveau van verzuimgevallen Om zicht te krijgen op het beloop van (langdurig) verzuim kan gebruik worden gemaakt van data rond verzuimgevallen, die methodologisch minder grote problemen meebrengen dan meting van verzuimpercentages of meldingsfrequenties. Verschillende informatiebehoeften van stakeholders hebben betrekking op dit gevalsverloop. Het is gewenst om gebruik te (blijven) maken van de datastroom rond verzuimgevallen (ziek- en betermeldingen) die nu in het kader van de NVS loopt van arbodiensten naar CBS. Zeker als in de toekomst diagnosegegevens daaraan worden toegevoegd kan dit waardevolle informatie opleveren voor iedereen die bij verzuimbegeleiding is betrokken. Daarnaast kan (periodiek herhaald) cohortonderzoek onder langdurig zieken inzicht opleveren over het verloop van (lange) verzuimgevallen en pogingen tot vroegtijdige re-integratie. Extra aandacht voor zeer kleine bedrijven en zzp’ers Afzonderlijke aandacht is gewenst voor de (zeer) kleine bedrijven – in de orde van 5 of minder werknemers – die doorgaans niet in algemene statistieken zichtbaar worden maar voor wie de problematiek van het ziekteverzuim zeer specifiek en vaak urgent is. Wellicht is het denkbaar om verzuiminformatie over deze bedrijven te ontlenen aan verzuimverzekeraars (aannemende dat de kleinste bedrijven doorgaans verzekerd zullen zijn); daarover zou dan eerst verkennend nader onderzoek gepleegd moeten worden.
Wellicht kan hierbij ook het verzuim van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) worden betrokken. Hoewel dat bij de meeste stakeholders niet als een urgente behoefte wordt gevoeld gaat het hier toch om een wezenlijk deel van de beroepsbevolking (afhankelijk van de definitie van zzp'er tussen de 300.000 en 700.000 personen). Voor inschatting van de realiteitswaarde van diverse opties is nader voorbereidend onderzoek op enkele specifieke punten gewenst: a. De validiteit van zelfgerapporteerd verzuim als methode om verzuimcijfers te meten (TNO heeft inmiddels een eerste studie op dit terrein verricht). b. Mogelijkheden om verzuimcijfers van het kleine kleinbedrijf (eventueel ook zzp'ers) afzonderlijk zichtbaar te maken, tenminste door na te gaan in hoeverre verzuimverzekeraars de benodigde verzuiminformatie zouden kunnen leveren. c. Beschikbaarheid en bruikbaarheid (tevens vergelijkbaarheid) van sectorale bronnen van verzuimcijfers. Afstemming tussen bronnen en uitdragen van de "PUV-standaard" Vrijwel alle opties behelzen een combinatie van verschillende bronnen, die echter niet vanzelf op elkaar aansluiten door uiteenlopende definities en rekenregels rond het verzuim. Ter vergroting van de uniformiteit is voorlichting gewenst, bijvoorbeeld over de Standaard voor verzuimregistratie (de zogenaamde PUV-standaard2). Van een grotere uniformiteit van cijfers profiteren juist ook bedrijven en sectoren doordat hun mogelijkheden tot benchmarking ermee verbeteren; een aantal sectoren (en bedrijven) heeft aan vormen van benchmarking sterke behoefte.
2
Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden.
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING
5
1
INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Informatievoorziening rondom ziekteverzuim: de historie 1.3 Leeswijzer
11 11 11 15
2
DOELSTELLING EN AANPAK 2.1 Inleiding 2.2 Analyse vraagzijde 2.3 Beschrijving en analyse aanbodzijde 2.4 Confrontatie: matrix van vraag en aanbod
17 17 18 19 19
3
BEHOEFTEN, BRONNEN EN HIATEN 3.1 Inleiding 3.2 Gebruikte informatie en bronnen 3.3 Hiaten? 3.4 Doelen van beleidsinformatie 3.5 Instanties die een rol kunnen spelen
21 21 21 22 23 25
4
CONFRONTATIE VAN VRAAG EN AANBOD 4.1 Inleiding 4.2 Inventarisatie en classificatie van behoeften 4.3 Bronbeschrijvingen 4.4 Matrix van vraag en aanbod
27 27 27 31 34
5
OPTIES VOOR EEN NIEUWE INFORMATIESTRUCTUUR 5.1 Inleiding 5.2 Hoofdlijn van de informatiebehoeften 5.3 Huidige bronnen en opties voor de toekomst 5.4 Conclusie: oplossingsrichtingen
45 45 45 47 64
6
CONCLUSIES 6.1 Inleiding 6.2 Behoeften en bronnen 6.3 Opties voor nieuwe informatiestructuur 6.4 Conclusie
67 67 67 69 74
BIJLAGE 1 GEÏNTERVIEWDE INSTANTIES & PERSONEN (VRAAGZIJDE)
77
BIJLAGE 2 BRONBESCHRIJVINGEN
79
BIJLAGE 3 LIJST MET AFKORTINGEN
135
11
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding De laatste jaren is het ziekteverzuim in Nederland fors gedaald, en de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen (WAO/WIA) eveneens sterk afgenomen. Deze gunstige ontwikkeling is mede te danken aan het stapsgewijs privatiseren van de Ziektewet (via wetten TZ/Arbo, Wulbz en VLZ). In de huidige situatie is de werkgever verantwoordelijk voor loondoorbetaling gedurende de eerste twee ziektejaren van een werknemer. Een gevolg van deze privatisering is wel dat (kwantitatief) inzicht in het verzuim gedurende de eerste twee ziektejaren vrijwel ontbreekt. Weliswaar heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (in samenwerking met BOA c.q. Boaborea) sinds 2002 de Nationale Verzuimstatistiek (NVS) onderhouden, maar de kwaliteit en dekkingsgraad daarvan zijn aan discussie onderhevig. Ook zijn vooralsnog geen meer recente NVS-cijfers verschenen dan de voorlopige cijfers over 2005, en het is onzeker of en zo ja wanneer cijfers over latere jaren beschikbaar komen. Enig inzicht in het langdurig verzuim kon tot nu toe worden ontleend aan de verplichte 13e-weeks melding, door werkgevers aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), waarover UWV in zijn kwartaalverslagen publiceert. Deze melding is echter met ingang van 1 november 2008 komen te vervallen en vervangen door de 42e-weeks melding (hiermee is ook de plicht tot herstelmelding vervallen). Daarmee is het inzicht in het langdurig verzuim verder terug gelopen. De werkgroep "verbetering poortwachter" heeft uitgesproken dat er behoefte bestaat aan goede beleidsinformatie over de eerste twee ziektejaren. Daarom heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), in het kader van zijn systeemverantwoordelijkheid, besloten een onderzoek naar de mogelijkheden daartoe te laten verrichten.
1.2
Informatievoorziening rondom ziekteverzuim: de historie De statistische informatievoorziening rond ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in Nederland heeft een lange historie; evenals de pogingen om die informatie te verbeteren en meer beleidsrelevant te krijgen. Hieronder volgt een kort over-
12
zicht van die historie. Het is voor het onderhavige onderzoek van belang om rekening te houden (en ons voordeel te doen) met ervaringen uit het verleden. Vroeger: de rijkdom aan data Tot het begin van de jaren 1990 was Nederland rijk gezegend met cijfers over verzuim. Op landelijk niveau bestond al sinds decennia de NIPG-TNO-verzuimstatistiek; vanuit de Ziektewetuitvoering beschikten de toenmalige bedrijfsverenigingen en via hen de Sociale Verzekeringsraad over vele gedetailleerde informatie (sectoraal en geaggregeerd tot nationaal, in de vorm van de jaarpublicaties "Stand Ziekengeldverzekering"); het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) beschikte over het Ziekteverzuim-Registratiesysteem ZRS; en gedetailleerde verzuiminformatie werd verzameld door de toenmalige Stichting CCOZ3 die speciaal was opgericht voor verbetering van de informatievoorziening (deze stichting is via-via terecht gekomen in wat nu TNO Arbeid is). Daarnaast bestonden op sectoraal niveau diverse brancheregistratiesystemen, zoals de verzuimregistratie van onderwijspersoneel. Vanuit de huidige situatie bezien was destijds sprake van een grote datarijkdom (zo niet "overkill"). Dat is wel begrijpelijk vanuit het grote verzuimprobleem dat Nederland toen had, met een verzuim dat volgens de NIPG-statistiek was opgelopen tot wel 10% begin jaren '80. Niettemin werd die informatievoorziening toen als onvoldoende ervaren om het beleid (zowel nationaal, als beleid van de sociale partners) effectief te kunnen inrichten en evalueren. Werkgroep Verbetering Statistische Informatie In 1989 constateerde de toenmalige "Tripartiete Werkgroep Volumebeleid Arbeidsongeschiktheidsregelingen" in een interim-rapportage: De bestaande informatiebronnen laten, uit een oogpunt van preventie, slechts beperkte analyses toe. Om deze reden is de Tripartiete Werkgroep van oordeel dat de informatiebronnen met betrekking tot ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (…) verbetering behoeven. (…) aanbevolen wordt een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van elk van de partijen (sociale partners en overheid) en met ondersteuning vanuit de uitvoeringsorganen sociale zekerheid, te belasten met de uitwerking van concrete voorstellen tot verbetering van de statistische informatie. Daarbij dient te worden bezien, op welke wijze de bestaande en in ontwikkeling zijnde registratiesystemen kunnen worden aangepast dan wel
3
Coördinatie en Communicatie van gegevens met betrekking tot Onderzoek inzake Ziekteverzuim.
13
uitgebreid. De ontwikkeling van een nieuw registratiesysteem wordt voorshands onnodig en ongewenst geacht. De bedoelde Werkgroep Verbetering Statistische Informatie kwam in november 1990 tot stand. Via deze commissie werd een project uitgezet waarbij een inventarisatie en confrontatie van vraag naar en aanbod van statistische verzuiminformatie werd uitgevoerd. Opdrachtgever was het toenmalige DirectoraatGeneraal van de Arbeid. Het rapport Statistische informatie over arbeidsongeschiktheid (Veerman e.a., 19924) bevatte aldus een vraag/aanbodanalyse die wat betreft aanpak duidelijke overeenkomsten vertoonde met het onderhavige project dat nu in opdacht van de directie Arbo is uitgevoerd. Ook toen was de aanpak, kort weergegeven: breng de informatiebehoefte van stakeholders systematisch in beeld; ga na wat reeds beschikbaar is aan kwantitatieve informatie; en confronteer die twee met elkaar, zodat de witte vlekken zichtbaar worden. Een verschil met destijds is wel dat het aantal stakeholders nu groter lijkt dan toen (zo was er destijds nog geen sprake van private verzekeraars, arbodiensten of UWV en werd minder dan nu aandacht besteed aan de positie van het overheidspersoneel). Uniformering: de PUV-standaard Mede doordat toenmalige bronnen van verzuimcijfers nogal eens sterk uiteenliepen in gehanteerde methoden en definities (en daardoor in uitkomsten) werd in 1996 de Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden (PUV) ingesteld. Deze ontwikkelde een reeks rekenregels en definities, gepubliceerd als de "Standaard voor de berekening van het ziekteverzuim" – ook wel bekend als de "PUV-standaard". Die standaard werd onder meer door het CBS overgenomen als de NVSStandaard voor verzuimregistratie (en in 2005 bijgesteld vanwege de komst van de Wet VLZ). Wegvallen van databronnen over verzuim In de afgelopen jaren zijn de traditionele cijferbronnen over ziekteverzuim vrijwel alle weggevallen of omgezet. Steekproefregistraties als de NIPG- en CCOZ-verzuimsystemen werden opgeheven. Data uit de Ziektewetsystemen vielen weg door de stapsgewijze verlenging van de eigenrisico periodes in de Ziektewet (ZW), van 2-6 weken (TZ/Arbo), via 52 weken (Wulbz) tot 104 weken (Wet VLZ).
4
Veerman, T.J., P. Smulders & R. Gründemann (1992). Statistische informatie over arbeidsongeschiktheid: een analyse van vraag en aanbod. Den Haag: Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid.
14
Over de jaren 1995-2000 werd via het ZARA/SZW-Werkgeverspanel (een grote steekproef van werkgevers) een registratie van verzuimpercentages en meldingsfrequenties gehouden, maar dit panel werd in 2000 beëindigd. Het CBS startte in 1999 met de Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim, maar beëindigde deze toen in 2002 de Nationale Verzuimstatistiek (NVS) werd opgezet door CBS in samenwerking met de arbodiensten (de toenmalige BOA, inmiddels opgegaan in Boaborea). Deze NVS – een ambitieuze operatie waarin diverse statistische bronnen werden gekoppeld – heeft in de aanloop met veel technische problemen te kampen gehad; de daaruit berekende cijfers reiken vooralsnog niet verder dan 2005 (en hebben nog steeds de status van "voorlopig cijfer") en het is onzeker of daaruit nog verzuimcijfers voor de jaren na 2005 te verwachten zijn, mede omdat de volledigheid en continuïteit van de onderliggende bronnen (zoals de aanlevering van verzuimgevallen door de arbodiensten) onzeker is. 13e-weeks meldingen Bij invoering van de Wet Verbetering Poortwachter (WVP) werd vanaf 1999 de melding aan UWV van 13e-weeks verzuimgevallen (en de eventuele herstelmeldingen) verplicht gesteld. Deze 13e-weeks meldingen waren in feite de enige bron waaruit over een langere reeks van jaren cijfermatig inzicht kon worden verkregen over het verloop van het langdurig ziekteverzuim in Nederland. Inmiddels is deze verplichte 13e-weeks melding sinds 1 november 2008 vervangen door een 42e-weeks ziekmelding; daarbij verviel ook de plicht tot herstelmelding (de herstelmeldingen behorende bij de 13e-weeks ziekmeldingen waren overigens ook al sterk incompleet). Met het wegvallen van de 13e-weeks melding is – afgezien van de nieuwe 42eweeks melding – het cijfermatig zicht op wat zich afspeelt in de eerste twee ziektejaren, zo goed als verdwenen – althans op landelijk niveau. De leemte in de verzuiminformatie is in een aantal afzonderlijke branches wel opgevuld met eigen, deels nieuwe informatiesystemen. Zo is in een aantal sectoren waar arboconvenanten hebben bestaan, een of andere wijze van monitoring van het verzuim ingevoerd. Behoeften van stakeholders Het feit dat een aantal branches een eigen verzuimmonitoring heeft opgezet duidt er al op dat het wegvallen van beleidsinformatie over langdurig verzuim door sommigen als een gemis wordt gevoeld. De bedoeling van het voorliggende project is om meer systematisch in kaart te brengen welke stakeholders belang hebben bij welke informatie over het verzuim, en gelijktijdig te analyseren welke mogelijke bronnen daarin kunnen voorzien. Deze twee inventarisaties zullen uiteindelijk leiden tot een confrontatie van "vraag en aanbod". In hoofdstuk 2 werken we de methodiek nader uit.
15
1.3
Leeswijzer Opbouw rapport In hoofdstuk 2 van deze rapportage geven we een nadere uitwerking van de doelstelling en onderzoeksvraag alsmede van onderzoeksactiviteiten die zijn ondernomen om deze te kunnen beantwoorden. In hoofdstuk 3 worden de resultaten weergegeven van de interviews met stakeholders (vraagzijde), hierbij worden de behoeften aan informatie globaal beschreven. Deze behoeften worden in hoofdstuk 4 nader gespecificeerd. Tevens worden deze specifieke behoeften, met daaraan toegekende urgentie afgezet tegen de momenteel beschikbare bronnen, resulterend in een matrix. Vervolgens worden in Hoofdstuk 5 verschillende opties voor de toekomstige informatievoorziening met hun voor- en nadelen besproken. Tot slot worden in Hoofdstuk 6 de conclusies gepresenteerd.
16
17
2
2.1
DOELSTELLING EN AANPAK
Inleiding In de Werkgroep Verbetering Poortwachter is uitgesproken dat er behoefte bestaat aan beleidsinformatie over de eerste twee ziektejaren. Bestaande initiatieven zoals de Nationale Verzuimstatistiek voldoen nog niet volledig aan deze behoefte, en zullen dat naar onze mening ook in de komende jaren niet doen. Hoewel het ziekteverzuim tegenwoordig, na de stapsgewijze privatisering van de eerste twee ziektejaren, primair een verantwoordelijkheid is van sociale partners, wilde SZW vanuit haar systeemverantwoordelijkheid een onderzoek laten doen naar de behoefte aan beleidsinformatie over langdurig ziekteverzuim en naar de mogelijkheden om in de benodigde informatie te voorzien, en daarmee de sociale partners in staat te stellen om de eigen verantwoordelijkheid in te vullen. Daarbij is vooralsnog gezocht naar mogelijkheden die zonder nieuwe omvangrijke dataverzameling te realiseren zijn (bestaande bronnen, c.q. koppelingsmogelijkheden tussen verschillende bestaande bronnen). In dit hoofdstuk worden doelstelling en onderzoeksvragen beschreven alsmede het plan van aanpak om deze vragen te beantwoorden. Doel en onderzoeksvragen De doelstelling van dit onderzoek luidt als volgt: Het verwerven van inzicht in de mogelijkheden om kwantitatief zicht te krijgen op het (langdurig) verzuim binnen de eerste twee ziektejaren. De vraagstelling van het onderzoek betreft kort gezegd een behoefteonderzoek en vraag/aanbodvergelijking (en analyse van mogelijkheden om vraag en aanbod van beleidsinformatie te matchen). De nadruk ligt op het langdurig verzuim, inclusief het verzuim in het tweede ziektejaar. De vraagstellingen luiden: a. Vraagzijde: Welke informatie wordt door verschillende belangenpartijen (stakeholders) op nationaal niveau gezien als cruciale informatie over de eerste twee ziektejaren? b. Aanbodzijde: Welke informatie over de eerste twee ziektejaren is momenteel beschikbaar vanuit verschillende bronnen? c. Discrepantie: Waar liggen de discrepanties tussen gewenste informatie (vraagzijde) en beschikbare informatie (aanbodzijde)? d. Matching: Welke mogelijkheden zijn er om uit bestaande bronnen of via koppeling van bestaande bronnen en informatiestromen te voorzien in de noodzakelijk geachte beleidsinformatie? Welke informatie is beschikbaar te maken en onder welke condities?
18
e.
f.
Kennisinfrastructuur: Hoe is met een minimum aan nieuwe inzet een blijvende basis te ontwikkelen voor inzicht in (langdurig) ziekteverzuim over de eerste twee ziektejaren? Advies rondom een eventuele tweede fase voor het project (bestandskoppeling).
Onderzoeksactiviteiten Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is een vraag-aanbod-analyse uitgevoerd, waarbij systematisch is toegewerkt naar een matrix met enerzijds gespecificeerde en geprioriteerde vragen en anderzijds bronnen als ingang. Hiertoe zijn de volgende onderzoeksactiviteiten ondernomen: Interviews met de belangrijkste stakeholders over hun cruciale behoeften. Inventarisatie en beschrijving (naar inhoud en kwaliteit) van mogelijke bronnen op basis van interviews en bestaande rapportages. Constructie van een matrix waarin vragen en bronnen worden geconfronteerd, aan de hand hiervan is na gegaan in hoeverre (combinaties van) bestaande bronnen kunnen voorzien in de informatiebehoefte van stakeholders. Hieronder worden deze drie onderdelen van de aanpak nader beschreven.
2.2
Analyse vraagzijde Interviews met stakeholders In samenspraak met SZW is een lijst opgesteld van de stakeholders van wie de informatiebehoefte in kaart zijn gebracht. Uitgangspunt daarvoor was de lijst van partijen/geledingen die vertegenwoordigd zijn in de Stuurgroep WVP; deze is samengesteld uit partijen die beleidsmatig belang hebben bij het procesverloop gedurende de twee ziektejaren. Deze lijst is in overleg met SZW aangevuld met enkele andere belanghebbenden5. Omdat de interviews vrij uitvoerig waren is het merendeel van de interviews persoonlijk, face to face gehouden met behulp van een vooraf opgestelde checklist. In enkele gevallen, daar waar het uit praktisch oogpunt efficiënter was, zijn interviews telefonisch gehouden. Uiteindelijk hebben er in totaal aan de vraagzijde 20 interviews plaatsgevonden (zie bijlage 1 voor een lijst met geïnterviewde stakeholders). 5
Naast deze maatschappelijke stakeholders hebben ook wetenschappelijke instituten en onderzoeksinstanties belang bij verzuiminformatie. In dit onderzoek beperken wij ons echter tot de behoeften bij maatschappelijke organisaties die een beleidsmatig belang hebben bij informatie over ziekteverzuim.
19
Aangezien het mogelijk zou zijn dat aan de vraagzijde uiteenlopende en soms tegenstrijdige wensen zouden bestaan die niet alle gehonoreerd konden worden is tijdens de interviews benadrukt dat het gaat om cruciale (dus noodzakelijk geachte) informatie. Tevens is er naast een inventarisatie van wensen (hetgeen zou kunnen resulteren in een omvangrijke verlanglijst) ook naar een prioritering van die wensen gevraagd.
2.3
Beschrijving en analyse aanbodzijde Lijst van bronnen Als eerste stap is een lijst opgesteld van mogelijke bronnen waaruit verzuiminformatie betrokken kan worden, dit op basis van bestaande kennis aangevuld met literatuuronderzoek en websearches. Tevens is bij de informanten aan de vraagzijde nagegaan of zij konden wijzen op relevante bronnen. De bronnen zijn globaal in te delen naar administratieve bestanden of registraties en daarnaast steekproefonderzoeken, op zowel bedrijfs- als werknemersniveau. De bronnen zijn systematisch beschreven aan de hand van een checklist die aansloot op de checklist voor de interviews aan de vraagzijde. De bronnen zijn niet alleen beschreven op inhoud maar er is tevens aandacht besteed aan kenmerken als kwaliteit, actualiteit en representativiteit. De bronbeschrijvingen zijn gebaseerd op telefonische interviews met contactpersonen van de betreffende bronnen en/of bestaande (openbare) documentatie. Daarnaast zijn er, waar het ging om complexe bronnen en om bronnen die koppelingsmogelijkheden met andere bronnen (leken te) hebben, enkele uitvoerige face-to-face-interviews gehouden. De bronbeschrijvingen zijn in bijlage 2 van dit rapport opgenomen.
2.4
Confrontatie: matrix van vraag en aanbod Prioritering en bundeling behoeften Het concrete product waarnaar wij in het project systematisch hebben toegewerkt, is een matrix van vraag en aanbod. Een belangrijke tussenstap hierbij is de prioritering en systematisering van de informatiebehoeften geweest die uit de interviews aan de vraagzijde naar voren kwamen. Dit was noodzakelijk ter voorkoming van een lange maar weinig gestructureerde lijst van meer en minder dringende, en minder of meer samenhangende behoeften. Deze prioritering en bundeling van de behoeften aan de vraagzijde is voorafgaand aan het opstellen van de uiteindelijke matrix besproken met de opdrachtgever.
20
Matrix Na deze systematisering is de matrix samengesteld, waarbij de (geprioriteerde) informatiebehoeften in de rijen en beschikbare bronnen in de kolommen zijn opgenomen. Van alle bronnen is een beschrijving toegevoegd (bijlage 2 van dit rapport).
21
3
3.1
BEHOEFTEN, BRONNEN EN HIATEN
Inleiding Ten behoeve van de inventarisatie van de behoefte aan beleidsinformatie omtrent ziekteverzuimgegevens zijn interviews gehouden met 20 stakeholders die beleidsmatig belang hebben bij informatie over het ziekteverzuim in de eerste twee ziektejaren. Een lijst met geïnterviewde stakeholders is opgenomen in bijlage 1. In de interviews is niet alleen aandacht besteed aan de inventarisatie van behoeften maar daarbij is ook nadrukkelijk gevraagd naar een prioritering hiervan; het gaat er in het onderzoek immers om te achterhalen welke informatie men cruciaal acht voor het eigen functioneren ("need to know") en niet zozeer welke informatie weliswaar nuttig maar niet onmisbaar is ("nice to know"). In dit onderzoek is voornamelijk gekeken naar de behoeften die stakeholders op landelijk niveau voor zichzelf signaleren, maar die behoeften kunnen ook bij anderen dan henzelf liggen. Vandaar dat er in de interviews mede gevraagd is naar welke informatie de stakeholders voor andere partijen van essentieel belang achten. Overige onderwerpen die in de interviews aan de orde zijn gesteld zijn onder andere de informatie waarvan reeds gebruikt wordt gemaakt door de organisaties, wat de hiaten zijn in de behoeften, vanuit welk doel de stakeholder-organisatie behoefte heeft aan de informatie en welke instantie(s) een rol zouden moeten spelen bij het ontwikkelen en verzamelen van verzuiminformatie. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de interviews weergegeven.
3.2
Gebruikte informatie en bronnen Op dit moment worden door de stakeholders veel verschillende bronnen gebruikt voor informatie omtrent verzuim6. Bijna de helft noemt de NVS, met name als bron van referentiecijfers ten behoeve van benchmarking en het volgen van landelijke trends, maar maakt hierbij onmiddellijk de kanttekening dat de waarde ervan in de praktijk gering is doordat er geen recente cijfers meer zijn gepubliceerd of dat deze anderszins niet voldoen.
6
De bronnen die in deze paragraaf kort worden aangeduid, worden meer uitvoerig toegelicht in hoofdstuk 4 en in bijlage 2.
22
Daarnaast worden verzuimcijfers die door sommige branches of sectoren zelf worden verzameld als bron genoemd (bijvoorbeeld Vernet voor de zorgsector), met name ten behoeve van benchmarking op een dieper branche- en bedrijfsniveau. Data uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en de Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden (WEA) wordt gebruikt voor informatie over verzuim, verzuimbeleid en arbeidsgehandicapten waarover ook het Letsel Informatie Systeem (LIS) en registraties over bedrijfsongevallen enige informatie leveren. De European Working Conditions Survey (EWCS), een werknemersenquête die periodiek in een aantal Europese landen wordt afgenomen, wordt door enkelen gebruikt voor de Europese context. Daarnaast geeft het cohortonderzoek ‘de Weg naar de WIA’ reeds een stuk inzicht in de gang van zaken rond langdurig zieken (> 9 maanden) tijdens de eerste twee ziektejaren en daarna. Publicaties van het UWV worden gebruikt voor informatie over onder andere de WIA instroom, maar niet zozeer over het ziekteverzuim. Een enkeling maakt gebruik van het jaarboekje van het Verbond van Verzekeraars en de gegevens van verzuimverzekeraars. Arbodiensten maken daarnaast gebruik van hun eigen cijfers.
3.3
Hiaten? Door de aanzienlijke hoeveelheid van beschikbare bronnen ervaart circa twee derde van de stakeholders voor zichzelf dan ook geen groot hiaat in de verzuiminformatie, althans zij missen de verzuimcijfers over het algemeen niet node. Niettemin wordt het feit dat er op dit moment vrijwel geen (actueel) zicht meer is op het landelijk en sectorale verzuim en de ontwikkeling daarvan als een gemis ervaren. Vrijwel iedereen lijkt te vinden dat over een zo omvangrijk en kostbaar fenomeen als ziekteverzuim minimaal een kerncijfer (landelijk verzuimpercentage) beschikbaar hoort te zijn, ook al vindt men dat voor de eigen organisatie niet altijd onmisbaar: de "BV Nederland" hoort zijn verzuimcijfer te kennen net zoals een bedrijf dat kent. Dit landelijke cijfer zou dan minimaal naar sector moeten kunnen worden uitgesplitst. Daarnaast blijken de aanvullende behoeften en interesses sterk te variëren. Voor sommigen zou een jaarlijks verzuimpercentage volstaan, terwijl anderen een meer gedifferentieerde behoefte hebben. Voor zover dat laatste het geval is, gaat het niet alleen om de inhoudelijke behoeften zoals informatie over meldingsfrequentie, verzuimduur, uitsplitsing naar achtergrondkenmerken van werknemers (zoals leeftijd, geslacht en opleiding), arbeidsgerelateerdheid en achtergrond van
23
de klachten maar ook om praktische verlangens zoals snelheid/actualiteit en uniformiteit in definities en berekeningen. Een meer uitgebreide opsomming van specifieke behoeften en bijbehorende mate van urgentie wordt weergegeven hoofdstuk 4. Overigens zijn de behoeften en wensen soms wel aanwezig maar nog weinig gearticuleerd. Niet iedereen heeft (ca. een derde), bijvoorbeeld, een lijstje paraat van de precieze kengetallen voor verzuim die men zou willen hebben. Hetzelfde geldt voor de prioritering: ongeveer de helft van de stakeholders – voor zover er informatiebehoeften zijn – kan concreet aangeven welke informatie vrijwel onmisbaar, en welke minder urgent is. Ook van de kosten die met verbeterde informatie gemoeid zouden kunnen zijn, heeft men zelden een concreet beeld. Het wegvallen van de 13e-weeks meldingen wordt op dit moment niet als groot gemis ervaren want er wordt beleidsmatig weinig gebruik van gemaakt. Eén stakeholder geeft aan de cijfers wel te gebruiken als één van de bronnen om in het algemeen ‘een vinger aan de pols’ te houden. Wel wordt aangegeven dat door het wegvallen van de 13e-weeks melding informatie over de ontwikkeling van het langdurig ziekteverzuim in eerste 2 ziektejaren verloren gaat alsook informatie over de effectiviteit van interventies. Overigens blijft door vervanging van de 13e-weeks melding met de 42e-weeks melding wel informatie over langdurig verzuim beschikbaar, zij het over een kleinere groep van (zeer) langverzuimers.
3.4
Doelen van beleidsinformatie Bij verschillende landelijke organisaties van sociale partners (en van cliënten) bestaat interesse voor (betere) verzuimcijfers, maar doorgaans niet met een grote urgentie. Wel menen verschillende geïnterviewden (ca. eenderde) dat op mesoniveau (afzonderlijke sectoren, brancheorganisaties en (grote) werkgevers) wel een meer urgente informatiebehoefte bestaat, met name ten behoeve van referentiecijfers, spiegelinformatie en onderlinge ‘benchmarking’. Sectoren en bedrijven zouden zich graag willen spiegelen aan landelijke cijfers en aan andere (vergelijkbare) sectoren, zo menen verschillende stakeholders, terwijl een goed sectoraal verzuimcijfer ook nodig is voor werkgevers binnen de sector om zich aan te kunnen spiegelen. Hoewel het niet de bedoeling van dit onderzoek was om de sectorale informatiebehoeften en -bronnen volledig in kaart te brengen, hebben we toch met een aantal sector- en brancheorganisaties contact gezocht om te toetsen of op sectoraal niveau inderdaad een meer uitgesproken behoefte bestaat. Onze indruk
24
daaruit is dat daarin grote verschillen per sector bestaan. Sommige sectoren zitten te springen om verzuimcijfers (landelijk als referentiecijfer) en hebben duidelijk gearticuleerde wensen wat betreft die cijfers, in andere sectoren is verzuim momenteel geen groot issue. Daarnaast zijn sectorale verzuimcijfers vaak ook in cao-verband van belang; zaken als verzuim- en arbobeleid, maar ook arbeidsvoorwaardelijke regels rond het verzuim, komen in vele cao's aan de orde, hetgeen een zekere behoefte aan verzuiminformatie schept. Sectoren zijn overigens vaak niet alleen vragers van verzuiminformatie, maar ook mogelijke bronnen ervan: in diverse sectoren bestaat een vorm van verzuimregistratie en monitoring (soms als erfenis vanuit de Arboconvenanten) die waardevol kan zijn ook als basis voor een landelijk beeld. Naast de informatiebehoefte die sommige nationale stakeholders toeschrijven aan sectoren, geeft bijna de helft van hen aan dat verzuiminformatie met name voor de politiek/overheid van belang zal zijn voor de beleidsbepaling. Alhoewel verzuim op het moment niet hoog op de politieke agenda staat, wordt het voorhanden zijn van verzuiminformatie vooral van belang geacht met het oog op mogelijke toekomstige stijging van het verzuim – wat tot vele vragen uit de politiek zou kunnen leiden. Het blijkt inderdaad dat de behoefte aan goede verzuiminformatie bij landelijke beleidsmakers (SZW) breder en dringender is dan bij sommige andere landelijke stakeholders. Niet alleen voor wanneer verzuim weer een issue wordt maar ook voor het invullen van ad-hocbehoeften, afhankelijk van de op dat moment actuele beleidsontwikkelingen. Tenslotte wordt de internationale context drie keer genoemd, de met verzuim samenhangende gevolgen voor de productiviteit en daarmee de concurrentiepositie van Nederland. Ook zou er internationale belangstelling bestaan over hoe landen verzuim aanpakken. Gezien de uiteenlopende belangen en taken van de stakeholder-organisaties worden uiteenlopende doelen onderscheiden waarvoor men verzuim informatie nodig heeft of wil gebruiken. In tabel 3.1 worden deze doelen samengevat.
25
Tabel 3.1 Genoemde gebruiksdoelen voor verzuiminformatie -
3.5
Spiegelinformatie, referentiecijfers, streefcijfers voor afzonderlijke bedrijven of sectoren. Beleidsvorming. Verantwoordingsinformatie aan de politiek. Belangenbehartiging. Juiste beeldvorming over ontwikkeling verzuim en over risicogroepen/’meten is weten’. Evaluatie, vaststellen effectiviteit van beleid en interventies. Benchmarking (door en binnen sectoren maar ook van bijvoorbeeld arbodiensten). Ontwikkeling van de markt voor verzuimbegeleiding. Internationale vergelijking / spiegeling.
Instanties die een rol kunnen spelen Aan stakeholders is de vraag voorgelegd welke instantie(s) een rol zouden moeten spelen in de eventuele verbetering van de informatievoorziening. Op operationeel gebied ziet vrijwel iedereen in ieder geval een taak weggelegd voor het CBS, met name omdat het CBS een onafhankelijk en (ook in "Den Haag") gezaghebbend instituut is zonder commerciële belangen. Daarnaast is het vanuit praktisch oogpunt een goede keuze omdat het CBS de beschikking heeft over vele databestanden waarmee de verzuimdata mogelijk gekoppeld kunnen worden. Naast de rol die men aan het CBS toedicht voor in ieder geval de belangrijkste nationale kerncijfers rond verzuim, zien de meeste geïnterviewden een mogelijke rol voor andere instituten of private partijen waar het gaat om verdiepend onderzoek, aanvullende analyses en dergelijke. Voor de regievoering en beleidsverantwoordelijkheid wordt in eerste plaats gedacht aan de overheid waarbij in ieder geval het ministerie SZW een rol zou moeten spelen, al dan niet in combinatie met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vanwege de raakvlakken met volksgezondheid en gezondheidszorg. SZW ziet hier voor zichzelf inderdaad mede een rol weggelegd maar verwijst daarnaast, net als enkele andere stakeholders, naar de wenselijkheid dat ook sociale partners – die immers sinds de privatisering de belangrijkste "probleemhouders" van het verzuim zijn – daarin een rol zouden krijgen.
26
27
4
4.1
CONFRONTATIE VAN VRAAG EN AANBOD
Inleiding In dit hoofdstuk werken we de informatiebehoeften nader uit door deze te classificeren en in te delen naar urgentie. Vervolgens worden de bronnen kort besproken, een uitgebreide bespreking van de bronnen is te vinden in bijlage 2. Tenslotte wordt de matrix gepresenteerd waarin de behoeften worden afgezet tegen de bronnen die (mogelijk) kunnen voorzien in die behoeften of in een deel daarvan.
4.2
Inventarisatie en classificatie van behoeften Tijdens de interviews met nationale en sectorale stakeholders zijn de kwantitatieve behoeften rondom verzuimgegevens geïnventariseerd. Deze behoeften bleken voor zover aanwezig veelal nog weinig gearticuleerd: niet iedereen had een gespecificeerd verlanglijstje van de precieze verzuimkengetallen en mogelijke uitsplitsingen daarvan die men zou willen hebben. Niettemin is er uiteindelijk over alle interviews samen een aanzienlijke lijst met behoeften ontstaan. Na de inventarisatie zijn alle genoemde behoeften bij elkaar gebracht en gegroepeerd, geclassificeerd en waar mogelijk samengevoegd zodat uiteindelijk acht hoofdcategorieën van behoeften zijn te onderscheiden, die we in tabel 4.1 opsommen. Tabel 4.1 Hoofdcategorieën van behoeften A
Verzuimkengetallen (kerncijfers)
B
Overige verzuimcijfers
C
Redenen/oorzaken van verzuim
D
Persoons- en functiekenmerken
E
Bedrijfskenmerken
F
Populaties/informatieniveau
G
Bronkenmerken/standaard vereisten aan bronnen
H
Overkoepelend overzicht
Na inventarisatie en classificatie van behoeften is aan iedere behoefte een mate van prioriteit toegekend. Ook bij het aangeven van een prioritering bleek, net als bij het inventariseren van behoeften, dat niet alle stakeholders concreet kunnen aangeven welke informatie meer, en welke minder urgent is. Daarom is de priori-
28
tering in de matrix gebaseerd op een combinatie van het aantal stakeholders dat het betreffende item als behoefte heeft benoemd alsmede de urgentie van deze behoefte indien uitgesproken. Het blijkt overigens dat het aantal stakeholders dat aangeeft een bepaalde behoefte te hebben, sterk samenhangt met de urgentie die daaraan verbonden wordt. Met andere woorden, items waar een hogere mate van urgentie aan wordt toegekend worden veelal ook door meer stakeholders als behoefte benoemd. Hieronder worden de onderscheiden hoofd- en subcategorieen kort besproken. Verzuimkengetallen (kerncijfers) De eerste categorie betreft ‘Verzuimkengetallen’ met daarin de basale verzuimkenmerken die door allen als min of meer onmisbaar worden aangeduid. Het gaat dan om de subcategorieën verzuimpercentage, verzuimfrequentie en verzuimduur in duurcategorieën. Stakeholders hebben geen specifieke categorie-indeling aangegeven, maar uitsplitsingen binnen het eerste ziektejaar alsmede onderscheid tussen het eerste en tweede jaar worden door velen noodzakelijk geacht. Overige verzuimcijfers Daarnaast is een categorie ‘Overige verzuimcijfers’ onderscheiden waarbij kenmerken als uitstroomprofielen en daarmee samenhangende herstelcurves, instroomprofielen en cijfers als meest belangrijke worden aangeduid. Kosten van verzuim, het percentage nulverzuimers en verzuim op lifetime-basis worden slechts één of enkele malen genoemd en hebben een lagere prioriteit. Redenen/oorzaken van verzuim De volgende categorie betreft de ‘Redenen voor en oorzaken van verzuim’, hierin worden kenmerken zoals het type klachten of verzuimreden, diagnose en arbeidsgerelateerdheid van verzuim ondergebracht. Inzicht in privé oorzaken (sportblessures e.d.) wordt door weinig stakeholders als behoefte gekenmerkt. Verzuim naar persoons- en functiekenmerken Er is onderscheid gemaakt tussen verschillende ‘Persoons- & functiekenmerken’. De meest genoemde en hoogst geprioriteerde persoons- & functiekenmerken zijn in ieder geval leeftijd, geslacht en functie/beroep, terwijl kenmerken als opleiding, burgerlijke staat, etniciteit en omvang van het dienstverband slechts enkele malen genoemd worden. Verzuim naar bedrijfskenmerken Als bedrijfskenmerken worden sector of branche en bedrijfsgrootte als onmisbaar gekenmerkt. Een voorkeur voor een bepaalde categorisering hiervan wordt niet gegeven, al benoemen drie stakeholders expliciet dat er aandacht moet zijn voor
29
uitsplitsing binnen het kleinbedrijf (met speciale aandacht voor de zeer kleine bedrijven) en geeft een enkele stakeholder nadrukkelijk aan dat de uitsplitsing naar branche gedetailleerd moet zijn. Daarnaast geven twee stakeholders aan specifieke behoefte aan informatie over de zelfstandigen zonder personeel (zzp) te hebben. Populaties en informatieniveaus Daarnaast zijn er verschillende populaties of informatieniveaus te onderscheiden waarover men informatie zou willen. De meest genoemde informatieniveaus zijn vanzelfsprekend bedrijven en werknemers. Een enkele stakeholder heeft een specifieke behoefte aan informatie over vangnetgevallen. Cijfers op Europees niveau worden genoemd, de behoefte hieraan blijkt echter niet groot, noch urgent. Bronkenmerken De categorie Bronkenmerken bestaat uit zowel items die veelvuldig zijn benoemd als items die niet expliciet geformuleerd zijn door vele stakeholders maar die behoren tot de min of meer ‘standaard eisen’ waaraan een gedegen onderzoek of bron zou moeten voldoen wil men op basis hiervan uitspraken kunnen doen voor grote populaties. Een bronkenmerk dat vaak genoemd is door stakeholders en een hoge prioriteit heeft is de actualiteit, waarbij wordt aangegeven dat data bij voorkeur binnen een kwartaal na afsluiting van het verslagjaar of verslagperiode beschikbaar zouden moeten komen. Daarnaast is periodiciteit een veel genoemd kenmerk waarbij is aangegeven dat nieuwe data in ieder geval eens per jaar beschikbaar zou moeten komen, en bij voorkeur ook eens per kwartaal. Hierbij wordt door een aantal stakeholders onderscheid gemaakt tussen basale informatie rond verzuim die frequent beschikbaar zou moeten komen en de meer gedetailleerde verdiepende informatie naar achtergrondkenmerken waar met minder frequente publicatie kan worden volstaan. Bronkenmerken die op het eerste gezicht moeilijker zijn te beoordelen en niet altijd expliciet genoemd worden zijn items als betrouwbaarheid en representativiteit van de cijfers: er mag geen twijfel bestaan over de hardheid van cijfers. Ook enkele malen expliciet genoemd maar soms ook impliciet aangeduid is de wens tot uniformiteit van de berekeningswijze: cijfers moeten onderling vergelijkbaar zijn (bijvoorbeeld voor een zuivere benchmarking, of om trends door de tijd goed te kunnen vaststellen). De wens van continuïteit wordt door enkelen naar voren gebracht: cijfers zouden over een reeks van jaren beschikbaar moeten blijven. Tenslotte wordt er enkele malen gewezen op het beperken van de administratieve lastendruk voor bedrijven/organisaties die cijfers moeten leveren of produceren.
30
Overkoepelend overzicht Enkele stakeholders melden daarnaast dat er behoefte is aan een overkoepelend overzicht van de beschikbare informatie, bijvoorbeeld middels een overzichtspublicatie of een website waar alle informatie omtrent verzuim bij elkaar gebracht wordt. De achtergrond hiervan is dat men door de veelheid aan (veelal fragmentarische) afzonderlijke gegevens rond ziekteverzuim (en arbeidsongeschiktheid) door de bomen niet altijd het bos meer ziet. Overige specifieke behoeften Tijdens de inventarisatie kwamen een aantal behoeften naar voren die te specifiek of veelomvattend waren om in te delen in bovenstaande categorieën. Een aantal van deze behoeften zijn kwalitatief van aard en de meerderheid is door één enkele stakeholder genoemd. Om deze redenen zijn deze behoeften buiten de matrix gelaten, maar worden voor de volledigheid apart weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 4.2 Overige specifieke behoeften (niet opgenomen in matrix) -
Verzuim op lifetime basis naar beroep en chronische ziekten. Sterfte naar beroep. Kosten van zorg, ziekte en preventie in het algemeen en op lifetime basis. Arbeidsvermogen op lifetime basis. Informatie over de overgangen school-werk en werk-werk voor mensen met chronisch aandoeningen. Competenties van werknemers om met verzuim om te kunnen gaan (bv. demotie). Werkgeversgedrag en re-integratie inspanningen tijdens de eerste ziektejaren/gevalsverloop. Verschil in WIA instroom (en voorafgaand verzuimpatroon) tussen vangnetters en werknemers. In hoeverre startende werkgevers moeite hebben met het aannemen van personeel door het verzuimrisico dat ze daarbij lopen. Informatie over personen die re-integreren door middel van het starten van een eigen onderneming. Effectiviteit van interventies. Informatie over wat er gebeurt met mensen die langduriger ziek zijn wegens chronische aandoening of - beperking door ziekte of ongeval. Wat er gebeurt met 35-minners (ook al tijdens de eerste 2 ziektejaren). Kwantitatief inzicht in ondersteuning van 35-minners en langdurig zieken. Re-integratie naar een andere werkgever.
In de matrix (tabel 4.4) staan de items per hoofdcategorie vermeld in volgorde van hoge tot lage prioriteit. Samenvattend blijkt dat de meest genoemde en ur-
31
gente kenmerken die bij de inventarisatie van behoeften onder stakeholders naar voren zijn gekomen een landelijk verzuimcijfer, bij voorkeur uitsplitsbaar naar verschillende duurklassen, en meldingsfrequentie zijn. Op bedrijfsniveau worden uitsplitsingen naar met name sector maar ook bedrijfsgrootte noodzakelijk geacht. Op persoonsniveau bestaat er behoefte aan uitsplitsingen naar leeftijd, geslacht en verzuimreden. Qua bronkenmerken worden als belangrijkste vereisten genoemd dat data jaarlijks beschikbaar moeten komen en dat deze representatief en betrouwbaar moeten zijn.
4.3
Bronbeschrijvingen Tegelijkertijd met de inventarisatie van behoeften is gespeurd naar bronnen die mogelijk in deze behoeften kunnen voorzien. Dit heeft geresulteerd in een lijst met 18 bronnen, die gegevens over ziekteverzuim of aan verzuim gerelateerde onderwerpen bevatten. Deze bronnen, hun inhoud en kenmerken zijn vervolgens systematisch in kaart gebracht aan de hand van beschikbare informatie op het internet, openbare rapportages en interviews met contactpersonen. Dit alles heeft geresulteerd in de bronbeschrijvingen die aan dit rapport zijn toegevoegd als bijlage 2. De bronbeschrijvingen gaan dieper in op onder andere het doel van de bron, de (deel)populatie, dekking, inhoud, houder/verzamelaar en herkomst van gegevens. De bronnen zijn grofweg in te delen in twee groepen: registraties en steekproefonderzoeken, en hebben betrekking op verschillende (deel)populaties op verschillende informatieniveaus (bedrijf/persoon). Hieronder worden de bronnen uit de matrix kort besproken; meer informatie is te vinden in de bronbeschrijvingen van bijlage 2. NVS (inclusief data van Arbodiensten en UWV) De Nationale Verzuimstatistiek (NVS) van het CBS, een samengestelde bron op basis van registraties van diverse Arbodiensten en UWV en andere bestanden van het CBS zelf, is potentieel een zeer rijke bron van informatie over en rondom verzuim op zowel bedrijfs- als werknemersniveau. Potentieel, want er zitten enige beperkingen aan de NVS en de data waaruit deze wordt opgebouwd. Een van de problemen is het buiten beschouwing blijven van een aantal sectoren (wegens ontbrekende of onvoldoende gegevens) zoals de landbouw en visserij, financiële instellingen, onderwijs, zorg en welzijn. In hoofdstuk 5 zal de NVS en daarbij de data van arbodiensten en UWV in meer detail worden besproken.
32
NEA De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van TNO is een veelomvattende, zowel qua verzuimkengetallen als achtergrondkenmerken, jaarlijkse enquête op werknemersniveau. Doordat het een steekproef op werknemersniveau betreft is enige terughoudendheid geboden bij het trekken van conclusies op branche- en sectorniveau, iets wat door de meeste stakeholders als cruciale informatie wordt gezien. Om conclusies op branche- en sectorniveau te kunnen trekken is een omvangrijke steekproef nodig en de vraag is of een omvang van circa 25.000 werknemers die voor de NEA jaarlijks geïnterviewd worden hiervoor voldoende is. Hierop komen we in hoofdstuk 5 terug. EBB De Enquête Beroepsbevolking (EBB) betreft een jaarlijks steekproefonderzoek van een aanzienlijke omvang (circa 80.000 personen). Dit betreft zowel werkende als niet werkende personen. Op dit moment zijn er echter nauwelijks vragen in de EBB opgenomen omtrent verzuim, deze zijn in recente jaren overgegaan naar de NEA. OSA-aanbodpanel en NS2 Een kleinere steekproef op persoonsniveau betreft het OSA aanbodpanel. Dit panel bestaat uit een tweejaarlijkse steekproef van circa 5.500 werkende (78%) en niet werkende personen. In dit onderzoek zijn vele respondentkenmerken opgenomen, echter de vraag omtrent ziekteverzuim is beperkt (ziekteverzuim langer dan twee weken aaneengesloten). De Tweede Nationale Studie Huisartsenpraktijk (NS2) betreft een omvangrijk onderzoek waarbij onder andere een patiëntenenquête is uitgezet onder 13.000 personen, zowel werkenden als niet werkenden, waarbij niet naar aantal dagen verzuim wordt gevraagd maar of men naar aanleiding van een aantal typen klachten verzuimd heeft. Dit onderzoek wordt slechts incidenteel uitgezet, het laatste onderzoek heeft plaatsgevonden in 2001. Kwartaalonderzoek (CBS), OSA-vraagpanel, WEA Op bedrijfsniveau zijn er drie steekproefonderzoeken die inzicht verschaffen in het verzuimpercentage, dit zijn het Kwartaalonderzoek van het CBS, het Arbeidsvraagpanel van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) en de Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden (WEA) van TNO. De meest omvangrijke steekproef, het kwartaalonderzoek, wordt – gekoppeld aan de vacature-enquête – uitgezet bij netto circa 17.000 bedrijven en bestaat uit één enkele vraag naar een ‘kaal’ verzuimpercentage. Andere informatie wordt niet uitgevraagd, maar door koppeling aan andere CBS-bronnen wordt informatie over bedrijfsgrootte, sector of branche en regio toegevoegd.
33
Het OSA-vraagpanel is een panel onderzoek dat wordt uitgezet onder circa 3.000 bedrijven (vestigingen) met minimaal vijf werknemers. De WEA betreft een grotere steekproef van bedrijven (circa 5.500) met minimaal twee werkzame personen. In beide onderzoeken wordt omtrent verzuimkengetallen alleen gevraagd naar het totale ziekteverzuimpercentage over het jaar van onderzoek. Beide onderzoeken vinden eens per twee jaar plaats. EWCS Voor gegevens over de Europese context bestaat er de European Working Conditions Survey (EWCS) van de European Foundation. Voor dit onderzoek wordt een relatief kleine steekproef van 600 tot 1.000 personen eens in de vijf jaar bevraagd in totaal 31 landen, waaronder Nederland. Het onderzoek is dan ook bedoeld om landenvergelijkende informatie te geven en niet om diepgaande, gedetailleerde informatie per land te verzamelen. Bronnen over arbeidsgerelateerdheid Naast de reeds genoemde bronnen zijn er nog een aantal registraties en bronnen die (eventueel gekoppeld aan andere databestanden) inzicht kunnen verschaffen in de arbeidsgerelateerdheid van een deel van het verzuim. Zo worden in de Landelijke Medische Registratie (LMR) alle ziekenhuisopnamen geregistreerd, waarbij ook opnamereden en diagnose. Het Letsel informatie systeem (LIS) van de Stichting Consument en Veiligheid betreft een steekproef van Nederlandse ziekenhuizen die informatie registreren over type en oorzaak van letsel van slachtoffers die behandeld zijn op een Spoedeisende Hulpafdeling (SEH) in Nederlandse ziekenhuizen. De Nationale Registratie Beroepsziekten (NRB) van het Nederlands instituut voor Beroepsziekten (NCvB) registreert een diagnosecode van werknemers die met een beroepsziekte bij de bedrijfsarts komen. In het Laboretum wordt, op basis van data over 2004/2005 afkomstig van verschillende arbodiensten, een koppeling gelegd tussen verzuimduur en, inmiddels 50, oorzaken (diagnosen) van langdurige uitval. Sectorale bronnen en PI-systemen Twee bronbeschrijvingen uit bijlage 2 zijn op dit moment nog grotendeels blanco. Het betreft de Sectorale bronnen en de Personeelsinformatie- en verzuimsystemen. In de sectorale bronbeschrijving wordt reeds een aantal bestaande bronnen genoemd die we zijn tegengekomen bij inventarisatie van het aanbod. Dit betekent echter niet dat dit overzicht volledig is. Diepgaander onderzoek zou moeten uitwijzen of er nog meer sectorale bronnen bestaan en wat de kenmerken van deze bronnen afzonderlijk zijn. Ditzelfde geldt voor de Personeelsinformatie- en verzuimsystemen waarvan er vele verschillende gebruikt worden door bedrijven.
34
Vernet Vernet wordt in de matrix als aparte bron genoemd hoewel deze strikt genomen behoort tot de sectorale bronnen, aangezien zij alleen betrekking heeft op de zorg- en welzijnssectoren. De reden om Vernet als afzonderlijke bron op te nemen is dat er in verschillende interviews met stakeholders is verwezen naar Vernet, een enkele keer als bron voor gebruikte informatie maar ook als methodiek voor het verzamelen (digitaal "aftappen") van verzuimcijfers. In het kort komt het erop neer dat Vernet via interfaces op het PI- of HRM-systeem van deelnemende organisaties primaire gegevens (op individueel niveau) aangeleverd krijgt over de werknemers en hun verzuim. Deze gegevens worden vervolgens gestandaardiseerd waardoor verzuimcijfers op eenduidige wijze berekend kunnen worden voor alle organisaties. CVS Tenslotte wordt het Centrum voor Verzekeringsstatistiek (CVS) niet als aparte bron in het overzicht benoemd, omdat het CVS momenteel geen gegevens omtrent verzuim verzamelt (gegevens die door verzekeraars ten behoeve van de inkomensverzekeringen worden geregistreerd). Echter, dit hebben zij in het verleden wel gedaan (2003) en sluiten niet uit dat hieraan in de toekomst weer behoefte zou bestaan bij verzekeraars. Vanuit het CVS is daarom aangegeven dat er interesse bestaat om mee te denken over mogelijke verzameling van verzuimcijfers.
4.4
Matrix van vraag en aanbod Om na te kunnen gaan of met behulp van de bestaande bronnen en gegevens in de verschillenden behoeften kan worden voorzien is een matrix (tabel 4.4) opgesteld waarin de informatiebehoeften en bronnen tegen elkaar zijn afgezet. De bronnen worden weergegeven in de kolommen aan de hand van een nummer dat correspondeert met bijbehorende bron. De bronnummers en bijbehorende bronnen staan weergegeven in tabel 4.3, daarnaast worden de bronnen uitgebreid besproken in bijlage 2.
35
Tabel 4.3 Bronnen en bronnummers 1
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
TNO
2
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
CBS
3
OSA Arbeidsaanbodpanel
OSA
4
European working conditions survey (EWCS)
European Foundation
5
Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden (WEA)
TNO
6
OSA Arbeidsvraagpanel
OSA
7
Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim
CBS
8
Nationale Studie Huisartsenpraktijk 2
Nivel
9
Nationale Verzuim Statistiek (NVS)
CBS
10
Registratie Arbodiensten
Arbodiensten
11
UWV meldingen en registraties
UWV
12
Landelijke Medische Registratie (LMR)
Prismant
13
Letsel informatie Systeem (LIS)
Stichting Consument en Veiligheid
14
Nationale Registratie Beroepsziekten
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (Coronel)
15
Laboretum
STECR en uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum
16
Diverse personeels en/of verzuimsystemen*
Divers
17
Vernet (zorg en welzijn)
Vernet
18
Diverse Sectorale Bronnen*
Divers
*
Deze bronnen zijn niet opgenomen in de matrix aangezien deze bestaan uit verschillende subbronnen waarvan inhoud en kenmerken nog niet of niet volledig in kaart zijn gebracht.
36
Tabel 4.4 Confrontatie matrix van behoeften en bronnen Behoeften A
7
Prioriteit
Bronnen7
Bijzonderheden/afwijkingen t.a.v. specifieke behoeften
Verzuimkengetallen (kerncijfers) Verzuim %
18
++++
1, (2), (3), 4, 5, 6, 7, (8), 9, 10, 11, 17
(1, 4) verzuim in dagen over afgelopen 12 maanden (2) ziekteverzuim in de vorige week ja/nee (3) ziekteverzuim langer dan twee weken achtereen, ja/nee (8) typen klachten en daardoor verzuim ja/nee
Duur (algemeen)
16
++++
1, (2), (3), 4, 9, 10, (11), (14), (15), 17
13
++++
1, (2), 4, 9,10, (15), 17
(1) aantal dagen in totaal over 12 mnd + aantal dagen laatste ziekmelding (2) indien verzuim vorige week dan verzuimduur in cat. (3) verzuim langer dan twee weken ja/nee (11) voor vangnetgevallen (14) geschatte duur ziekteverzuim bij beroepsziekte (15) gemiddelde verzuim duur per diagnose (2) indien verzuim vorige week dan verzuimduur in cat. (15) gemiddelde verzuimduur, langer dan 6 weken, per diagnose
verzuim % 1e/2e jaars Meldingsfrequentie en of recidief verzuim
12 8
++++ ++++
9, 10, 17 1, 9, 10, 11, 17
Overige verzuimcijfers Uitstroom profielen/werkhervatting cijfers WIA instroomprofielen/cijfers Herstelcurves Kosten van verzuim (werkgerelateerd) % nulverzuimers Verzuim op lifetime basis
3 3 4 2 1 1
+++ +++ ++ + + +
9, 10, 11, 15,17 11, 15 9, 10, 11, 15, 17 17 1, 5, 6, 7, 9, 10, 17
verzuimduurklassen en of gemiddelde verzuimduur
B
Aantal x genoemd
(1) verzuimfrequentie in afgelopen 12 maanden
(11, 15) betreft cijfers over instroom (17) kosten van verzuim op basis van salaris
In de matrix zijn bronnummers op twee manieren weergegeven, tussen haakjes en zonder haakjes. Bronnummers die tussen haakjes zijn geplaatst hebben wel betrekking op de betreffende behoeftecategorie maar vullen deze inhoudelijk niet geheel in, bijvoorbeeld omdat een bron alleen vraagt naar ziekteverzuim langer dan twee weken in plaatst van het totale ziekteverzuim. In de laatste kolom van de matrix wordt vervolgens toegelicht waar de haakjes en bronnen in dat specifieke geval betrekking op hebben. Voor meer specifieke informatie over de bronnen, zie de bronbeschrijvingen in bijlage 2.
37
Prioriteit
Bronnen7
Bijzonderheden/afwijkingen t.a.v. specifieke behoeften
12
+++
1, 3, 4, 8, 10, (13)
Diagnose Arbeidsgerelateerd verzuim inclusief beroepsziekten en bedrijfsongevallen
7 5
+++ ++
8, 10, (12), 14, 15 1, (2), 3, 4, 10, (13), (14)
Privé oorzaken – risque social
3
+
1, (13)
(1) klachten bij laatste verzuimmelding (3) categorieën: lichamelijk, psychisch of allebei (13) type letsel (12) betreft alleen ziekenhuisopnamen (1) laatste verzuim gevolg werk + verzuim t.g.v. arbeids ongeval in cat (2) bedrijfsongeval tijdens werk + ziekteverzuim naar aan leiding van bedrijfsongeval (3) ja/nee/deels arbeidsgerelateerd + oorzaak in cat (4) aantal dagen werkgerelateerd verzuim (13) arbeidsgerelateerdheid van letsel opname. (14) betreft beroepsziekten (1) laatste verzuim gevolg van werk of niet + oorzaak chronische aandoening (13) oorzaak letsel
11
++++
Geslacht
8
++++
Functie/beroep
6
+++
1, 2, 3, 14, 15, 1, 2, 3, 14, 15, 1, 2, 3,
Opleiding Burgerlijke staat Huishoudsamenstelling Etniciteit/land van herkomst Omvang dienstverband/aanstellingsomvang Contract type/aard dienstverband Denominatie
3 2 1 2 2 1 1
+ ++ ++ + + + +
Behoeften C
D
Reden voor/oorzaken van verzuim Type klachten/verzuimreden
Persoons- en functie kenmerken Leeftijd
Aantal x genoemd
1, 2, 2,3 1, 2, 1, 2, 1, 2, 1, 2,
4, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 17 4, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 17 4, 8,14
(11) informatie is aanwezig maar niet eenvoudig te ontsluiten
3, 4, 8, 10, 12 4 3, 8 3, (4),14 3, 4
(4) hoeveel uren werkt u meestal per week
38
Behoeften E
Bedrijfskenmerken Bedrijfsgrootte
Kleinbedrijf uitsplitsbaar Sectoraal/brancheniveau
F
G
Aantal x genoemd 10
3 14
Prioriteit
Bronnen7
Bijzonderheden/afwijkingen t.a.v. specifieke behoeften
++++
1, 2, 3, 4, (5), (6), 7, 9, 10, 11, 17
++
1,3, 4, 5, 6, 7, 9, 11
++++
1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, (9), (10), 11, 14, (17)
(1) (4) (5) (6) (1) (4) (9,
Regio/stedelijkheid
6
++
1,4, 5, 6, 7, 8, 9, 11
zzp’ers
2
+
2, 3, 4
++++ ++++
5, 6, 7, 9, 10, 11 1, 2, 3, 4, 8, 9, (11),15
Populaties/informatieniveau Bedrijf/organisatie Werknemers
17 17
Vangnetgevallen
2
+
(1), (2), (3), (9), (11)
Europese cijfers
2
+
4
12
++++
Zie bronbeschrijvingen
9 7 5
++++ +++ ++++
5
+++
1, 2, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 17 (2), 7, 9, 10, 11, 17 Voor de meeste bronnen niet direct te beoordelen Voor de meeste bronnen niet direct te beoordelen
Bronkenmerken/Standaard vereisten aan bronnen Beschikbaarheid /actualiteit Frequentie/periodiciteit Frequentie: Jaarlijks Frequentie: kwartaal Representativiteit (harde cijfers) Betrouwbaarheid
in categorieën in categorieën min 2 werkzame personen min 5 werknemers in categorieën: 1-4, 5-9 in categorieën: 0-1, 2-4, 5-9 10) van sommige sectoren is bekend dat ze ondervertegenwoordigd zijn (17) alleen cijfers voor zorg en welzijnssector NB: Voor de meeste steekproefbronnen zal dit achterhaald kunnen worden a.d.h.v. steekproef kader
(11) UWV heeft beperkte info over van alle verzekerde werknemers in Nederland, verzuiminfo alleen voor vangnetgevallen (1,2,3) gedeeltelijk: uitzendkracht, oproep/invalkracht, sociale werkplaats (9) verzuimgegevens van zieke vangnetgevallen (11) verzuimgegevens van zieke vangnetgevallen, andere info alleen over deel van de vangnetters (bv. WW’ ers)
(2) tussentijdse voorlopige cijfers+ jaarcijfer
39
Behoeften
H
Aantal x genoemd
Prioriteit
Bronnen7 Van belang bij samenvoegen bronnen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10, 11, 13, 14, (15), 17 1, 2, 3, 4, (5), 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17 Voor de meeste bronnen niet direct te beoordelen 1, 2, (5), 7, 8, 9 ,10 ,11 ,(12), (13), 15, 17 Nvt
Uniformiteit
6
+++
Continuïteit (verwachting voor komende jaren)
1
++
Tijdreeks/Trend
5
+++
Dataverzameling leidt tot minimale administratieve lasten voor bedrijven Koppel sleutel aanwezig
5
++
Overkoepelend overzicht
nvt 2
+
Legenda: * Aantal x genoemd=>aantal stakeholders dat kenmerk benoemd heeft * Prioriteit => + = niet benoemd als hoge prioriteit ++ = door 1 stakeholder benoemd als hoge prioriteit +++ = door twee of drie stakeholders benoemd als hoge prioriteit ++++= door vier of meer stakeholders benoemd als hoge prioriteit
Bijzonderheden/afwijkingen t.a.v. specifieke behoeften
(15) continuïteit in beschrijven van diagnoses met data 2004/2005 (5) over 2008 en 2010
(5) via Kamer van Koophandel nummer
40
Samenvatting van beschikbare informatie Zoals te zien in tabel 4.4 blijkt er een brede waaier aan bronnen van informatie over ziekteverzuim te bestaan en kan er voor vrijwel iedere behoefte een bron aangewezen worden die (in ieder geval voor een, soms klein, deel) daarin voorziet. Het probleem is dan ook niet zozeer het gebrek aan beschikbare informatie maar juist de gefragmenteerdheid, dekking, periodiciteit en wisselende betrouwbaarheid van bronnen. De periodiciteit van bronnen en eventuele beperking omtrent de dekking zijn in de voorgaande paragraaf reeds besproken. Op basis van deze informatie zal het duidelijk zijn dat een aantal van de besproken bronnen niet als basis voor een landelijke verzuimstatistiek kunnen dienen. Dit neemt niet weg dat deze bronnen wel waardevolle aanvullende informatie kunnen geven over bijvoorbeeld de arbeidsgerelateerdheid van verzuim of over specifieke sectoren. Hieronder worden de beperking in dekking en of periodiciteit van deze bronnen nog kort weergegeven. Bronnen die niet tot de basis- of kernbronnen gerekend worden zijn de LMR, die gegevens over opnamen in het ziekenhuis bevat, de LIS welke betrekking heeft op personen die worden behandeld op spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen, de NRB die betrekking heeft op de groep werknemers die met een beroepsziekte bij een bedrijfsarts komen en de verzuimgegevens van het UWV omdat zij alleen betrekking hebben op de vangnetgevallen. Daarnaast lijkt het OSA arbeidsaanbodpanel, in vergelijking met andere steekproeven op persoonsniveau, minder geschikt als kernbron omdat gegevens minder frequent verzameld (eens in de twee jaar) worden en bij een in vergelijking kleine steekproef. De NS2 wordt te onregelmatig uitgevoerd (tot nu toe is dit onderzoek 2 keer in ca. 10 jaar uitgevoerd) om als basis voor verzuimstatistiek te dienen. Het Laboretum is gebaseerd op data van arbodiensten over 2004/2005 en de EWCS is een vijfjaarlijkse enquête onder een relatief kleine steekproef die bedoeld is voor landenvergelijkend onderzoek en niet voor landenspecifieke analyses. Daarnaast heeft Vernet betrekking op slechts twee sectoren, zorg en welzijn, en geeft daarmee beperkte dekking van het verzuim in Nederland. Vernet kan wel een goede aanvulling zijn op andere bestaande bronnen om een meer volledig beeld te krijgen van het verzuim in Nederland, zo worden data uit de NVS nu al aangevuld met data van Vernet. Bronnen die meer dekkend zijn en/of frequenter gegevens verzamelen, en die daardoor mogelijk (bouwstenen van) een basis voor een landelijke verzuim statistiek kunnen vormen zijn de NEA, EBB, WEA, OSA arbeidsvraagpanel, het kwar-
41
taalonderzoek ziekteverzuim, de NVS en de registraties van Arbodiensten. Deze bronnen worden in onderstaande tabel (4.5) inhoudelijke samengevat aan de hand van de meest urgente behoeften zoals die zijn gebleken uit de matrix (tabel 4.4).
42
Tabel 4.5 Samenvatting bronnen en behoeften Kerncijfers van verzuim
Bron nr. & naam
Oorzaken van verzuim
Persoons- & functie kenmerken
Bedrijfskernmerken
Verzuim % +
Meldingsfrequentie +
Duur/uitsplitisng 1e/2e jaars verzuim 0
Verzuimreden
Leeftijd
Geslacht
Grootte
+
+
0
-
0
0
+ +
+
-
-
-
6. OSA Arbeidsvraagpanel 7. Kwartaalonderzoek ziekteverzuim 9. NVS
+ +
-
-
-
-
+
+
+
-
10. Registratie Arbodiensten
+
+
+
+
1. NEA 2. EBB 5. WEA
+ +
Legenda: + voldoet inhoudelijk aan behoeften, 0 geeft enige inhoudelijke indicatie, – voldoet niet aan behoefte
Bronkenmerk
Sector
Periodiciteit
+
+
jaarlijks
+
+
+
jaarlijks
-
+
+
2 jaarlijks
-
+ +
+ +
2 jaarlijks per kwartaal
+
+
+
+
+ +
per kwartaal
per kwartaal
43
Bronkenmerken zoals betrouwbaarheid, representativiteit, uniformiteit etc. zijn voor de meeste bronnen niet direct te beoordelen en daarom ook niet in tabel 4.5 opgenomen. Deze aspecten zijn echter wel van belang bij de beoordeling van de bruikbaarheid van bronnen als basis voor een nationale verzuimstatistiek. In hoofdstuk 5 zullen deze aspecten, voor zover mogelijk, aan de orde komen bij de weging van verschillende opties voor toekomstige informatievoorziening. Bij bespreking van de opties in hoofdstuk 5 zullen ook de in tabel 4.5 opgenomen bronnen aan de orde komen. Twee bronnen zijn in deze paragraaf nog niet genoemd, de diverse PI-systemen en de sectorale bronnen. Beiden zijn nog niet volledig in kaart gebracht waardoor het moeilijk is de bruikbaarheid te beoordelen, ook hierop wordt in het volgende hoofdstuk kort ingegaan.
44
45
5
5.1
OPTIES VOOR EEN NIEUWE INFORMATIESTRUCTUUR
Inleiding Uit de interviews met stakeholders blijkt dat een aantal van hen informatiebehoeften ervaart waarin tot dusverre niet wordt voorzien. We voegen daaraan toe dat er ook partijen zijn die geen of weinig onvervulde behoeften hebben, maar deze groep is duidelijk minder groot. Overigens ontlenen sommige stakeholders hun informatie momenteel nog (mede) aan de NVS; wanneer de NVS zou wegvallen, neemt daarmee het aantal onvervulde behoeften toe. In dit hoofdstuk bespreken we, in hoeverre uit bestaande bronnen of koppelingen daarvan kan worden voorzien in de behoeften (5.2). Zoals daarbij zal blijken, zijn die mogelijkheden beperkt. In 5.3 schetsen we daarom verschillende opties waarmee in een aantal van de hiaten kan worden voorzien. In 5.4 bespreken we, welke partijen een rol zouden kunnen spelen in een eventuele toekomstige informatie-infrastructuur.
5.2 5.2.1
Hoofdlijn van de informatiebehoeften Cijfers over het verzuim Kengetallen van verzuim De kerncijfers waaraan door verreweg de meeste betrokkenen hoge prioriteit wordt gegeven zijn de volgende (zie tabel 4.4): -
verzuimkengetallen: o verzuimpercentage o meldingsfrequentie o verzuimduur (bijvoorbeeld verdeling van meldingen naar duurklassen, en onderscheid tussen verzuimvolume in het eerste en tweede ziektejaar)
-
uitsplitsingen naar persoonskenmerken: o leeftijd o geslacht
46
-
uitsplitsing naar bedrijfskenmerken o bedrijfsgrootte o sector, branche
-
gevalskenmerken8 o verzuimduur, uitstroomcurves, verloop van gevallen (in de confrontatie matrix geclassificeerd onder ‘overige verzuimkenmerken’) o verzuimreden: diagnose, typen klachten of beperkingen (in de confrontatiematrix geclassificeerd onder ‘Reden voor/oorzaken van verzuim’) o al dan niet arbeidsgebonden (in de confrontatiematrix geclassificeerd onder ‘Reden voor/oorzaken van verzuim’)
Naast bovenstaande opsomming van de gewenste kerncijfers zijn er nog verschillende andere cijfers waaraan bij (soms vele, soms enkele) stakeholders behoefte bestaat. We verwijzen daarvoor naar het overzicht in hoofdstuk 4, en zullen daaraan ook verderop in dit hoofdstuk nog nadere aandacht besteden bij het bespreken van voor- en nadelen van de verschillende opties.
5.2.2
Praktische kenmerken Naast de zojuist opgesomde inhoudelijke kenmerken van de gewenste informatie wegen de praktische kenmerken ervan voor de meeste stakeholders minstens even zwaar. Verschillende bronnen die op zichzelf wel relevante inhoudelijke informatie bieden, schieten in de ogen van een aantal stakeholders juist op dit soort kenmerken tekort. Het gaat hier om: -
8
Actualiteit: snelheid waarmee cijfers beschikbaar komen na de waarnemingsperiode. Periodiciteit: hoe vaak worden cijfers gemeten en gepubliceerd; kwartaalsgewijs, jaarlijks, tweejaarlijks? Representativiteit, betrouwbaarheid: cijfers moeten "hard" en onomstreden zijn.
We vermelden hier de gevalskenmerken afzonderlijk, om twee redenen: - inhoudelijk: hoewel de afzonderlijke gevalskenmerken geen van alle de hoogste prioriteit scoren, worden elementen van het gevalsverloop samen door een groot aantal stakeholders genoemd; - meettechnisch: in tegenstelling tot verzuimpercentage en meldingsfrequentie (die betrekking hebben op werknemerspopulaties inclusief de niet-verzuimers) gaat het hier om kenmerken van eenmaal aangevangen gevallen, die zijn vast te stellen zonder dat men de onderliggende werknemerspopulatie hoeft te kennen.
47
-
Uniformiteit ten behoeve van onderlinge vergelijkbaarheid: worden dezelfde grootheden en rekenregels gehanteerd, bij voorkeur de PUV-standaard? Continuïteit voor de toekomst: is de continuïteit, en daarmee de opbouw van een consistente trend/tijdreeks, redelijk te waarborgen? Minimale administratieve lastendruk: zo weinig mogelijk kosten in tijd en geld voor bedrijven.
In de interviews wordt vaak gewezen op de gebrekkige actualiteit van nu beschikbare landelijke verzuimcijfers (NVS), maar ook het belang van de overige praktische kenmerken brengen verschillende van onze informanten naar voren; ten dele worden ze ook als vanzelfsprekend beschouwd. Bij de frequentie van de informatievoorziening tekenen we nog aan dat de meeste informanten geen behoefte hebben aan een maximale frequentie: voor vrijwel iedereen zijn jaarcijfers het belangrijkst, kwartaal- (of zelfs maand-) cijfers worden veelal beschouwd als weliswaar interessant en zeer nuttig, maar niet als onmisbaar. Mogelijkheden tot aansturing van bronnen Naast de inhoud en praktische kenmerken van de bronnen is er nog een aspect van de informatievoorziening van belang in bestuurlijk/beleidsmatig opzicht: de mogelijkheid tot aansturing. Niet alle bronnen worden onderhouden door of namens SZW of andere stakeholders. Bronnen waarop zij geen invloed kunnen onderhouden (inclusief de beslissing tot voortzetting dan wel beëindiging ervan) vormen vanzelfsprekend een afbreukrisico voor de continuïteit van informatievoorziening rond ziekteverzuim. Bij de beoordeling van bruikbaarheid van bronnen en opties (zie 5.3) dient ook dit aspect in de afweging te worden betrokken.
5.3
Huidige bronnen en opties voor de toekomst Zoals bleek in het vorige hoofdstuk, zijn bij vrijwel elk element van de informatiebehoeften (ook de behoeften met iets minder prioriteit dan degenen die we in de vorige paragraaf bespraken) wel enkele bronnen aan te wijzen die daarop enig licht werpen. Het gaat echter doorgaans om fragmentarische informatie (wat betreft inhoud, gedekte populatie, onderlinge aansluiting, continuïteit) die samen niet het gewenste consistente totaalbeeld oplevert. Alleen de twee CBS-statistieken die rechtstreeks betrekking hebben op ziekteverzuim – het Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim en de Nationale Verzuimstatistiek – leveren een meer landelijk dekkend overzicht over het verzuim. Daarnaast levert de NVS qua inhoud een meer volledig beeld. Om die reden bespreken we ze hieronder eerst (5.3.1).
48
In 5.3.2 gaan we in op de mogelijkheden en onmogelijkheden van koppeling van bestaande databestanden. Zoals zal blijken zijn er geen reële mogelijkheden om langs die weg aan de gewenste informatie te komen. Daarom bespreken we in 5.3.3 een aantal andere opties te voorzien in beleidsinformatie over ziekteverzuim.
5.3.1
Kwartaalonderzoek en Nationale verzuimstatistiek Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim Sinds begin 2008 onderhoudt het CBS weer een Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim, waarin (annex aan de Vacature-enquête) het verzuimpercentage van bedrijven wordt opgevraagd. Dit onderzoek sluit wat betreft methodiek aan bij de vroegere Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim particuliere bedrijven, die het CBS onderhield tot en met 2003. Nieuw element is dat het Kwartaalonderzoek niet alleen de particuliere bedrijven maar ook de overheid dekt. Het onderzoek betreft een omvangrijke steekproef van bedrijven (ca. 25.000). Het Kwartaalonderzoek biedt mogelijkheden tot koppeling aan andere bij het CBS beschikbare data op bedrijfsniveau, en daarmee ook naar bedrijfsgrootte en sector. Een beperking is dat de verzuiminformatie summier is: slechts één getal (het totale verzuimpercentage, niet nader gedifferentieerd naar bijvoorbeeld het eerste en tweede ziektejaar). Ook is de uniformiteit van de opgegeven cijfers niet gewaarborgd: afgezien van een summiere technische toelichting wordt het verder aan de invuller van de enquête overgelaten hoe hij komt tot het in te vullen cijfer (en dus bijvoorbeeld hoe het verzuim in het tweede ziektejaar daarin wordt verwerkt). Met inachtneming van die beperkingen levert het Kwartaalonderzoek een deel op van de "harde kern" van de informatiebehoefte rond verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken. De relatie tussen verzuim en persoonskenmerken kan in dit onderzoek uiteraard niet worden vastgesteld. De Nationale Verzuimstatistiek (NVS) Verzuiminformatie op persoonsniveau is wel beschikbaar in de Nationale Verzuimstatistiek, die het CBS sinds 2002 onderhoudt (aanvankelijk in samenwerking met de Brancheorganisatie Arbodiensten). Deze statistiek is gebaseerd op een ingenieus stelsel van databronnen en koppelingen daartussen. Kern is dat de "teller" van de verzuimkengetallen (percentage, frequentie) wordt ontleend aan de registraties van de vijf grote arbodiensten plus UWV, en de bijbehorende "noemer" (de werknemerspopulaties van de onderliggende bedrijven die bij deze arbodiensten zijn aangesloten) daarbij wordt gezocht via verschillende koppelin-
49
gen aan o.a. het Algemeen Bedrijvenregister en de polisadministratie van Walvis (en de voorloper daarvan, de Verzekerdenadministratie). Het resultaat is een databestand met een grote rijkdom aan verzuiminformatie in relatie tot zowel persoons- als bedrijfskenmerken, gebaseerd op een groot deel van de werknemerspopulatie (in aanvang 75%). In de praktijk blijkt de gang van zaken weerbarstiger, zoals ook blijkt uit het feit dat tot nu toe cijfers zijn gepubliceerd over 2002 tot en met 2005 (met als status "voorlopig cijfer"). Het idee van een stelsel van koppelingen tussen bestanden is efficiënt (in de zin dat er geen nieuwe dataverzameling hoeft te worden gepleegd), maar blijkt ook een afbreukrisico te vormen: zodra een schakel in de keten wordt verbroken (of vertraging oploopt) komen de cijfers niet (of pas laat) beschikbaar. Verder leveren zowel de teller- als de noemerzijde soms problemen op. Wat betreft de noemer, deze wordt opgezocht bij de door arbodiensten aangeleverde tellergegevens; het is uiteraard van groot belang dat teller en noemer op precies dezelfde populaties betrekking hebben – dus dat de bedrijven zoals de arbodiensten die onderscheiden, precies samenvallen met de bedrijven (en de daarbij behorende werknemers) zoals het CBS die kent in het ABR. Dat laatste is echter niet zeker: een bedrijf zoals dat in het CBS-Bedrijvenregister voorkomt, zal niet altijd hetzelfde zijn als het bedrijf/de eenheid die de arbodienst contracteert. Een (fictief maar realistisch) voorbeeld: de filialen van een grootwinkelbedrijf kunnen bij het CBS te boek staan als afzonderlijke eenheden, maar de arbodienst is wellicht gecontracteerd door het totale winkelconcern en levert bedrijfsgegevens op concernniveau (het omgekeerde is uiteraard ook denkbaar). Het is duidelijk dat in een dergelijk geval de teller- en noemergegevens niet bij elkaar passen en het berekende verzuimcijfer niet correct is. Een tweede probleem met de noemergegevens is dat deze sinds registratiejaar 2005 ontleend zou moeten worden aan de polisadministratie, maar de aanlevering daarvan (in voor de NVS bruikbare vorm) tot dusverre onmogelijk bleek met als gevolg dat de NVS-cijfers uit 2005 tot nu toe niet goed konden worden geproduceerd. Wat betreft de tellergegevens is het ontbreken van de interne arbodiensten (die betrekking hebben op een specifieke groep grote bedrijven) een beperking, en loopt de dekkingsgraad onder de overige bedrijven terug mede als gevolg van de liberalisering van de aansluitingsplicht; tevens loopt de volledigheid van de (nog) wel aangesloten bedrijven terug doordat werkgevers een toenemend deel van de (vooral kortere) verzuimgevallen in eigen beheer begeleidt en deze gevallen niet altijd meer meldt aan de arbodienst.
50
Tenslotte zijn de mogelijkheden tot koppeling aan persoonsgegevens (denk aan NEA of EBB) beperkt doordat van een aantal sectoren geen individuele, maar alleen naar sector geaggregeerde verzuimcijfers in de NVS worden opgenomen zodat bij individuele koppeling deze sectoren buiten de boot vallen; het betreft enkele grote en specifieke sectoren waaronder Onderwijs en Zorg en welzijn. De NVS heeft dus gelijktijdig te kampen met beperkingen zowel qua actualiteit als qua dekkingsgraad en volledigheid van de onderliggende data. Al met al is de NVS, indien deze al wordt voortgezet in toekomstige jaren, een bron die niet als enige kan voorzien in de gewenste beleidsinformatie. Er is dus aanleiding om de opties te verkennen om uit andere bronnen, naast of in plaats van de NVS, die informatie te verkrijgen. Daarop gaan we in de volgende paragraaf nader in.
5.3.2
De (on)mogelijkheden van bestandskoppeling In de voorgaande paragraaf is reeds geconstateerd dat er op het moment geen bronnen zijn die op zichzelf in alle urgente behoeften kunnen voorzien: een landelijk verzuimpercentage, bij voorkeur uitsplitsbaar naar 1e en 2e jaarsverzuim, de meldingsfrequentie en als bedrijfskenmerken de sector en bedrijfsgrootte. Daarnaast bleek er op persoonsniveau met name behoefte te bestaan aan uitsplitsingmogelijkheden naar leeftijd, geslacht en oorzaken van verzuim. Nagegaan is of er mogelijkheden zijn om deze informatie (deels) middels bestandskoppelingen te verkrijgen. Alhoewel koppelingen tussen vele van de in dit rapport beschreven bronnen technisch mogelijk zijn (met behulp van koppelsleutels zoals bijvoorbeeld een al dan niet versleuteld burgerservicenummer), en velen, ook reeds beproefd zijn (zoals bijvoorbeeld de koppeling van het EBB en de NEA aan de NVS), schatten wij de toegevoegde waarde van een koppeling om de meest urgente behoeften te vervullen laag in. Hieronder wordt uitgelegd waarom onzes inziens, een koppeling op dit moment weinig toegevoegde waarde heeft. Hiertoe wordt eerst een overzicht gegeven van algemene issues die bij het koppelen van bestanden naar voren kunnen komen en die ook uit eerdere voorbeelden (bijvoorbeeld binnen de NVS, maar zie ook voorbeelden uit het Eindrapport haalbaarheidsonderzoek van het CBS9, het rapport Beter aan het Werk van het SCP10, en het documentatie rapport LMR van het CBS11) naar voren zijn gekomen: 9
10
11
Boerdam, A., C. Bloemendal & K. Geertjes (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. Jehoel-Gijsbers, G. (red). (september 2007). Beter aan het werk. Trendrapportage ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkhervatting. Den Haag: SCP. Ploemacher, J. (november 2007). Documentatierapport LMR 2005V3. Voorburg/Heerlen: CBS.
51
-
-
-
-
-
Beperkingen t.a.v. de actualiteit van data: periodes waarvoor data uit verschillende databestanden beschikbaar zijn, kunnen verschillen, in dat geval kunnen niet de meest recente data van een bepaalde bron gebruikt worden. Daarnaast geldt dat naarmate er meer bestanden aan elkaar gekoppeld worden er meer kans bestaat op vertraging wanneer één van die bestanden te laat geleverd wordt. Discontinuïteit van een van de bronnen benodigd voor een koppeling heeft tot resultaat dat de uiteindelijke gekoppelde databron niet meer gecontinueerd kan worden. Verschillen in dekkingsgraad, of teruglopende dekkingsgraad, van onderliggende registraties kunnen leiden tot onbruikbaarheid van een deel van de data waardoor een bron bijvoorbeeld niet meer als landelijk dekkend geldt (ophogingsprocedures kunnen in sommige gevallen soelaas bieden). Onvolledigheid of inconsistenties (bv. in codering) van aan de koppeling onderliggende data kan leiden tot discussie over de betrouwbaarheid van de uiteindelijke bron. Koppeling van data vereist over het algemeen een grote inspanning door operationalisatieverschillen tussen bestanden, populatieverschillen, validiteits- en betrouwbaarheidscontroles en het creëren van ophogingmodellen.
Ten aanzien van het verkrijgen van de meest urgente informatie rondom ziekteverzuim op in ieder geval landelijk niveau is in de vorige paragraaf reeds gesproken over de twee bronnen die op het eerste gezicht de meeste mogelijkheden lijken te bieden; het Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim (voor informatie op bedrijfsniveau) en de NVS (voor informatie op zowel bedrijfs- en persoonsniveau). De grootste beperking van het kwartaalonderzoek is dat het slechts een enkel verzuimpercentage vraagt terwijl bij de NVS de knelpunten met name blijken te liggen in de beperkingen van onderliggende data van arbodiensten (teruglopende dekkingsgraad waardoor enkele grote sectoren ontbreken en daarnaast onvolledige registratie) en de levering van data uit de Polisadministratie die momenteel nog niet geheel op orde is. Van de zojuist genoemde beperkingen aan de NVS kan een deel opgelost worden middels het combineren van bestanden (bv. aanvullen met sectorale cijfers of gegevens uit persoonsenquêtes zoals de NEA). Ten dele gebeurt dit nu ook al. Ondanks deze aanvullingen aan de bestaande NVS resteren de beperkingen omtrent levering van betrouwbare data uit de Polisadministratie om noemer en teller gegevens te completeren en de beperkingen van de data van arbodiensten, waarvoor wij op dit moment geen mogelijkheid zien om deze middels andere
52
koppelingen op te lossen. Ook zijn er geen mogelijkheden om het kwartaalonderzoek via koppelingen inhoudelijk aan te vullen. Wel zijn er mogelijkheden te bedenken om data middels bestandskoppeling te verrijken, echter de informatie die op deze manier beschikbaar komt vult in het kader van dit onderzoek niet de urgente behoeften in. Te denken valt aan het over en weer verrijken van persoonsenquêtes zoals de NEA en de EBB. Beiden bevatten een enorme hoeveelheid persoons- en functiegegevens, informatie omtrent arbeidmarktpositie en arbeidsgerelateerdheid van verzuim. De overlap van personen die aan beide enquêtes deelnemen, zal echter te klein zijn om generaliserende uitspraken te kunnen doen. Zoals duidelijk wordt uit bovenstaande paragraaf biedt het koppelen van bestaande data op dit moment geen oplossing om in de behoeften te voorzien. In de volgende paragrafen worden verschillende opties toegelicht die wel bijdragen tot het voorzien in de belangrijkste behoeften. Zoals duidelijk zal worden is deze informatie met name te zoeken in het ‘naast elkaar’ hanteren of combineren van bestaande bronnen en deze al dan niet aan te vullen met nieuwe dataverzameling.
5.3.3
Opties voor toekomstige informatievoorziening In de vorige paragraaf bleek dat koppeling van bestaande bronnen niet toereikend is om te voorzien in de belangrijkste informatiebehoeften. Daarom bespreken we in deze paragraaf een aantal andere opties om in de behoeften te voorzien, waarbij ook wordt ingegaan op voor- en nadelen van elk. Het feit dat bestaande bronnen en koppelingen daartussen onvoldoende soulaas biedt, betekent dat in alle opties nieuwe dataverzameling in één of andere vorm onmisbaar zal zijn – waarbij uiteraard wel gestreefd kan worden naar een minimum aan benodigde data en naar een optimaal efficiënte wijze van verzameling. Die data zullen zo dicht mogelijk "bij de bron" gezocht moeten worden, dat wil zeggen: de bedrijven en/of de werknemers, die immers de enigen zijn die in principe een compleet zicht hebben op het verzuim en op de onderliggende werknemerspopulaties. Overzicht van denkbare opties In box 5.1 geven we een overzicht van de opties die in deze paragraaf worden besproken.
53
Box 5.1 Overzicht van besproken opties
A. Nationale en sectorale verzuimcijfers a.1 Verzuimmeting via bedrijvenenquête (CBS-Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim; WEA, OSA). a.2 Aanvullende vraagstellingen toevoegen aan Kwartaalonderzoek CBS. a.3 Gebruikmaking van sectorale bronnen (na vooronderzoek). a.4 Verzuimmeting via werknemersenquête (NEA, EBB). B. Verzuim in relatie tot persoonskenmerken b.1 Relatie met persoonskenmerken via werknemersenquête. b.2 "Aftappen" van individuele gegevens uit personeelsadministraties. C. Verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken c.1 "Aftappen" van geaggregeerde cijfers op bedrijfsniveau. c.2 Verzuim- en bedrijfskenmerken via bedrijvenenquête. D. Gevalskenmerken d.1 Statistische gegevens over gevalsverloop. d.2 Periodiek cohortonderzoek langdurig zieke werknemers.
A. Nationale en sectorale verzuimcijfers a.1 Bedrijvenenquêtering: Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim (CBS) Het kwartaalonderzoek is door het CBS, min of meer volgens de opzet van de vroegere Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim particuliere bedrijven, in 2008 ingevoerd. Daarmee komt het belangrijkste kerncijfer – het verzuimpercentage – op kwartaalbasis beschikbaar. Deze bron is dus eigenlijk niet zozeer een optie als wel een gegeven. Voordelen: + Het Kwartaalonderzoek betreft een omvangrijke en brede steekproef van bedrijven, wat de statistische betrouwbaarheid ten goede komt.
54
+
+
+ + + +
Een voordeel ten opzichte van de oude Kwartaalstatistiek is dat het Kwartaalonderzoek alle sectoren dekt, ook overheid, onderwijs, en zorg die in de Kwartaalstatistiek niet werden meegenomen. De actualiteit van het Kwartaalonderzoek wordt vermoedelijk hoog: het CBS streeft naar publicatie binnen een kwartaal na het kwartaal van waarneming, en er is geen reden om aan te nemen dat dit niet zou lukken. De periodiciteit (kwartaalcijfers) is voldoende. Door de eenvoudige opzet is de continuïteit voor de toekomst, in ieder geval in technische zin, redelijk gewaarborgd. De administratieve lastendruk voor bedrijven is gering doordat slechts één cijfer hoeft te worden ingevuld. Doordat de steekproef wordt getrokken uit het bedrijvenbestand (ABR) van het CBS is, via koppeling daaraan, een uitsplitsing naar de belangrijkste bedrijfskenmerken (omvang, sector) standaard beschikbaar.
Nadelen: Het "kale" bruto-verzuimpercentage is een zeer summier gegeven; er wordt alleen één totaalcijfer gevraagd (met een beperkte technische toelichting), zonder uitsplitsing naar bijvoorbeeld verzuimduur noch naar eerste en tweede ziektejaar. De rekenwijze wordt grotendeels aan de bedrijven zelf overgelaten. Daardoor is de uniformiteit van de cijfers zoals de bedrijven die opgeven niet gewaarborgd (zo is onzeker of het verzuim in het tweede ziektejaar daarin al dan niet word meegenomen). Voor globale statistische cijfers (landelijk of sectoraal) is dat wellicht geen groot probleem – verschillende definities en rekenwijzen middelen elkaar misschien uit – maar bij "fijnmaziger" uitsplitsingen (bijvoorbeeld op gedetailleerd brancheniveau) kan het gebrek aan uniformiteit leiden tot onvergelijkbaarheid; de bruikbaarheid voor "benchmarking" van sectoren en bedrijven kan daardoor aangetast worden. WEA en OSA Ook de WEA en de OSA als mogelijke bronnen zijn gebaseerd op enquêtering van bedrijven. In optie c.2 worden daarvan voor- en nadelen op een rij gezet. a.2 Aanvullende vraagstellingen toevoegen aan Kwartaalonderzoek CBS Het summiere karakter van de cijfers in het Kwartaalonderzoek zou, althans technisch gezien, te ondervangen zijn door middel van uitbreiding van de vraagstelling in de enquête met enkele aanvullende gegevens (bijvoorbeeld verzuimpercentage in het eerste en tweede ziektejaar afzonderlijk, en/of de meldingsfrequentie).
55
Voordelen + (in aanvulling op de voordelen ad a.1:) Iets meer gedetailleerd inzicht in de opbouw van het ziekteverzuim, bijvoorbeeld naar duur en naar 1e/2e ziektejaar. Nadelen Het valt te betwijfelen of het toevoegen van aanvullende vragen voor het CBS haalbaar zou zijn met het oog op de enquêtedruk voor bedrijven. Niet alle bedrijven beschikken over kwartaalcijfers; jaarcijfers zijn naar onze indruk vaker beschikbaar. Naarmate meer verschillende verzuimgrootheden worden opgevraagd wordt ook een groter beroep gedaan op de beschikbaarheid van die cijfers bij bedrijven, en op de uniformiteit van de verzuimkengetallen en berekeningswijze daarvan. Deze nadelen zouden wellicht gecompenseerd kunnen worden door alleen jaarcijfers op te vragen. a.3 Gebruikmaking van sectorale bronnen In diverse sectoren bestaan reeds registratiesystemen van ziekteverzuim (soms tot stand gekomen in het kader van de Arboconvenanten). Het is denkbaar deze als basis te hanteren voor de samenstelling van nationale verzuimcijfers, en sectoren waar geen bronnen over het verzuim aanwezig zijn af te dekken door aanvullend onderzoek (bijvoorbeeld door enquêtering van bedrijven in die sectoren of door gebruikmaking van verzuimcijfers op sector- of bedrijfsniveau waarover arbodiensten veelal wel beschikken). Voordelen + In deze optie wordt maximaal gebruik gemaakt van reeds bestaande sectorale bronnen. Voor die sectoren waar adequate bronnen van verzuimcijfers beschikbaar zijn is dit een efficiënte werkwijze die nauwelijks extra administratieve lastendruk meebrengt. Of het ook landelijk bezien een efficiënte werkwijze is hangt af van de vraag hoe dekkend de sectorale cijfers momenteel zijn (en in hoeverre dus aanvullende dataverzameling nodig zou zijn).
56
Nadelen In deze opzet zijn de (nationale en sectorale) verzuimcijfers sterk afhankelijk van de beschikbaarheid, actualiteit, continuïteit, betrouwbaarheid en uniformiteit van de sectorale bronnen. De (nationale) verzuimcijfers/kengetallen zullen waarschijnlijk niet erg gedetailleerd zijn omdat deze alleen betrekking kunnen hebben op kengetallen die in alle betreffende sectoren beschikbaar zijn. Verder is onze inschatting dat tussen de sectorale verzuimcijfers zoals die momenteel bestaan, er verschillen zijn in berekeningswijze, zodat de uniformiteit en daarmee vergelijkbaarheid van de cijfers niet optimaal zijn. In hoeverre sectoren bereid zouden zijn om over te stappen naar een andere, meer uniforme berekeningswijze is een open vraag. De methodiek laat geen koppeling met bedrijfs- of persoonskenmerken toe, zodat daarvoor een andere oplossing gezocht zou moeten worden. Voor sectoren die nog "witte vlekken" vormen wat betreft verzuimcijfers, moet aanvullende dataverzameling plaatsvinden. Of een dergelijke opzet op basis van sectorale cijfers in de praktijk realistisch is, valt pas te beoordelen na een nadere analyse van de beschikbaarheid van sectorale verzuimcijfers. Mocht daaruit blijken dat maar een beperkt deel van de werknemerspopulatie wordt afgedekt door sectorale cijfers, dan is het weinig realistisch om deze als basis voor het samenstellen van landelijke verzuimcijfers te gebruiken. a.4 Verzuimmeting via werknemersenquête (NEA, EBB) In deze optie zouden de basisgegevens voor de (nationale en sectorale) verzuimkengetallen ontleend worden aan enquêtering van een steekproef van werknemers. In de NEA worden reeds enkele vragen over ziekteverzuim meegenomen; tot op zekere hoogte bestaat deze optie dus al in de praktijk. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Ten eerste veronderstelt deze aanpak dat een verzuimpercentage op basis van zelfrapportage een betrouwbare benadering oplevert van het "echte" verzuim (denk aan herinneringsfouten, selectieve non-respons)12. Een analyse van NEAcijfers in vergelijking tot de NVS13 lijkt erop te duiden dat NEA en NVS wel on-
12
13
Poppel, M.N.M. van, e.a. (2002). Measuring sick leave: a comparison of self-reported data on sick leave and data from company records. Occup.Med., Vol. 52 No. 8, pp. 485-490. Vroome, E.M.M. de, L.L.J. Koppes, P.G.W. Smulders, S.N.J. van den Bossche (december 2008). Vergelijking tussen twee methoden om het ziekteverzuim in Nederland te meten (zelfgerapporteerd en geregistreerd verzuim). Manuscript nog aan te bieden artikel. Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven.
57
geveer, maar niet exact hetzelfde fenomeen "ziekteverzuim" meten. Bij de bijna 10.000 werknemers die in 2005 zowel in het NEA- als in het NVS-bestand voorkwamen komt de NEA op basis van zelfrapportage tot een verzuimpercentage van 4,6% en de NVS op basis van de registratie van arbodiensten tot 3,8%. Het feit dat de NVS lager uitkomt dan de NEA is wellicht toe te schrijven aan de onvolledige melding van verzuimgevallen door werkgevers bij de arbodiensten. Niettemin is het verschil tussen beide verzuimpercentages vrij aanzienlijk, ook gezien de N van 10.000 die statistisch tot betrouwbare cijfers leidt. Verder blijken bronnen te leiden tot vergelijkbare conclusies wat betreft verzuimrisicogroepen en risicofactoren. Ten tweede is een omvangrijke steekproef nodig om fijnmazige uitsplitsingen naar bijvoorbeeld sectoren of branches toe te staan; dat heeft mede te maken met de, statistisch bezien, extreem scheve verdeling (dus zeer grote spreiding) van het verzuim over personen. De huidige netto omvang van de NEA (23.000 in 2007) lijkt groot – de statistische betrouwbaarheidsmarge in het verzuimpercentage is bij dit aantal smal, +/- 0,1 procentpunt14.Voor een schatting van het totale landelijke verzuimpercentage is de NEA dus zeker groot genoeg. Echter, bij uitsplitsingen – zoals de zeer wenselijke uitsplitsing naar sector en bedrijfsgrootte – stuit men al gauw op beperkingen. Voor een betrouwbaarheidsmarge van +/- 0,5% is een aantal van ca. 2.000 werknemers nodig om uit te sluiten dat verschillen tussen groepen (sectoren, bedrijfsgrootteklassen) op toeval berusten; als men wil volstaan met een wat ruimere betrouwbaarheidsmarge van +/- 1,0% is nog altijd een aantal van 600 per cel nodig15. Bij de huidige omvang van de NEA zijn er maar weinig sectoren die dat aantal halen. Wil men nog wat ruimhartiger zijn en een marge van +/- 1,5 procentpunt toestaan, dan 14
15
Vroome, E.M.M. de, en S.N.J. van den Bossche (november 2008).Verzuim in gedetailleerde sectoren in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden. Onderzoeksnotitie. Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven. Deze schattingen zijn gebaseerd op Vrijhof, B.J. (1987). Ziekteverzuimverschillen: toeval of niet? De betrouwbaarheid en het onderscheidingsvermogen van ziekteverzuimcijfers in relatie tot de groepsomvang. Amsterdam: Stichting CCOZ. De uitkomsten van Vrijhofs analyse, al lijken ze oud, sporen goed met de meer recente analyse op de NVS (zie vorige voetnoot) waaruit eveneens een aantal van 600 naar voren komt om een precisie van 1 procentpunt te bereiken. De studie van Vrijhof analyseert de betrouwbaarheidsmarges van ziekteverzuim, gemeten op individueel niveau (dus als gemiddelde over werknemers). Bij een groepsomvang van 5.000 komt hij tot een betrouwbaarheidsmarge (bij alfa=.90) van 0,6 %punt; dit echter op een databestand met een gemiddeld verzuimniveau van ruim 10% (hetgeen destijds niet uitzonderlijk was) en een standaarddeviatie van 19%. Vertaald naar het huidige verzuimniveau van ca. 4,5 % zou die betrouwbaarheidsmarge vandaag de dag ongeveer 0,25% bedragen. Voor de goede orde: bij verzuimcijfers gemeten als gemiddelde over bedrijven gelden geheel andere betrouwbaarheidsmarges aangezien de spreiding daarvan veel geringer is dan de spreiding van het individuele verzuim. Dat is een van de redenen waarom voor het vaststellen van het landelijk verzuimpercentage, en splitsing daarvan naar bedrijfskenmerken als sector en grootte, een bedrijvenenquête efficiënter is dan een werknemersenquête.
58
zou een groepsgrootte van 200 volstaan. Verschillen tussen groepen (of tussen verschillende jaren bij gelijke groepen) moeten dan wel fors zijn om statistisch significant te worden bevonden. Uiteindelijk is het echter de gewenste nauwkeurigheid (afgewogen tegen andere aspecten zoals de meerkosten van een grotere nauwkeurigheid) die bepaalt welke steekproefomvang benodigd is. Om totaal-aantallen groter dan die van de NEA te bereiken, is aanhaken bij een grotere steekproef (bijvoorbeeld de EBB) een optie, mits het voor het CBS haalbaar is om (nieuwe) verzuimvragen in de EBB op te nemen (nl. de verzuimvragen uit de NEA). Aanhaken bij de EBB biedt wellicht ook mogelijkheden om cijfers per kwartaal te publiceren zoals momenteel al met een groot deel van de cijfers uit de EBB gebeurt. Een andere optie om voldoende aantallen te verkrijgen is het combineren van twee of meer jaargangen NEA om daarmee tot een groter analysebestand te komen, en over een enkele jaargang van de NEA slechts globale uitsplitsingen te publiceren. Voordelen + Het zelfgerapporteerd verzuim lijkt een voldoende betrouwbare benadering op te leveren van het verzuim, en daardoor is deze methode efficiënt (zeker als bij de dataverzameling kan worden aangesloten bij bestaande periodieke enquêtes als NEA en/of EBB). + De enquêtedruk voor bedrijven wordt door deze aanpak niet beïnvloed. + Bij meeliften op lopende enquêtes als NEA en EBB, waarvan de steekproeven uit CBS-bestanden worden getrokken, kan het verzuim via koppeling aan andere CBS-data worden gedifferentieerd naar persoons-, functie- en bedrijfskenmerken. Vrijwel alle kenmerken waaraan (bij sommigen of velen) behoefte bestaat, zijn langs die weg aankoppelbaar. Nadelen Een omvangrijke werknemerssteekproef is nodig – groter dan de huidige NEA – om tot betrouwbare cijfers te komen ook bij meer fijnmazige uitsplitsingen naar persoons-, functie- en bedrijfskenmerken. Ten dele zou dit bereikt kunnen worden door meerdere jaargangen van de NEA samen te voegen, evenwel ten koste van de actualiteit: gedetailleerde uitsplitsingen zijn pas na een tijdsverloop van die meerdere jaren mogelijk. De periode waarop in een werknemersenquête de verzuimcijfers betrekking hebben ("de afgelopen 12 maanden") valt niet altijd samen met het kalenderjaar, zodat vergelijking met tijdreeksen van vroeger lastig kan worden. Naarmate het moment van enquêtering dichter bij de jaargrens ligt, weegt dit nadeel minder zwaar.
59
NEA/EBB naast Kwartaalonderzoek? In het voorgaande is ervan uit gegaan dat de NEA (eventueel verbreed met de EBB) zou dienen als zelfstandige bron voor de nationale verzuimgegevens (met uitsplitsingen naar o.a. sector en bedrijfsgrootte). Het is echter ook denkbaar om deze bronnen, ten behoeve van diepere analyses, te hanteren naast het CBSKwartaalonderzoek dat dan als de landelijke bron van hèt verzuimpercentage zou dienen. B. Verzuim in relatie tot persoonskenmerken b.1 Relatie met persoonskenmerken via werknemersenquête Bij verzuimmeting via een werknemersenquête kunnen naast vragen over het verzuim ook persoonskenmerken (evenals functie- en bedrijfskenmerken) worden meegenomen zodat het verzuim daaraan gerelateerd kan worden. Ingeval van "meeliften" met NEA en/of EBB is een groot aantal van die kenmerken reeds aanwezig. Indien de mogelijkheid bestaat om in een (periodieke) werknemersenquête ad-hocvragen toe te voegen draagt dat bij aan de inhoudelijke flexibiliteit, zodat eventuele toekomstige vraagstellingen die nu nog niet te voorspellen zijn, alsnog kunnen worden toegevoegd. Voordelen, nadelen Zie optie a.4 b.2 "Aftappen" van individuele gegevens uit personeelsadministraties Bij deze optie wordt een databestand opgebouwd van (individuele) verzuimgegevens en een aantal persoons- en functiekenmerken, door deze digitaal over te nemen uit bestaande personeelsinformatiesystemen (eventueel ook uit afzonderlijke verzuimmanagementsystemen) van een steekproef van bedrijven. Via interfaces wordt gezorgd dat de juiste data aan de PI-systemen worden ontleend en dat daarop de correcte, uniforme definities en rekenregels worden toegepast. Dit is de methodiek die in de sectoren Zorg en Welzijn al sinds een aantal jaren wordt gehanteerd door Vernet. Digitaal aftappen kan uiteraard alleen bij bedrijven waar een PI-systeem aanwezig is (of een andere vorm van digitale personeels- en verzuiminformatie). In kleine bedrijven – denk aan bedrijven met minder dan ca. 50 werknemers, die 95% van alle bedrijven uitmaken en ca. een derde deel van de werknemerspopulatie omvatten – zal dat lang niet altijd het geval zijn. Daarom zal binnen deze optie een aparte lijn van dataverzameling nodig zijn bij (kleine, rond de 50-min) bedrijven zonder PI-systeem, hetzij door hen een (mini-)systeem aan te bieden hetzij door hen het verzuim handmatig te laten bijhouden in een papieren systeem.
60
Voordelen + De data worden in deze optie afgetapt dicht bij de "bron" van verzuimgegevens: de bedrijven zelf. + Door het aftappen van de primaire individuele verzuimgegevens kan gezorgd worden dat de berekende verzuimkengetallen correct en uniform worden berekend, en dus ook onderling goed vergelijkbaar zijn. Ze lenen zich dus goed voor benchmarking-doeleinden; verzuimcijfers kunnen eventueel, voorzien van referentiecijfers, aan medewerkende bedrijven worden teruggespiegeld. + In beginsel kunnen de verzuimcijfers al kort na een waarnemingsperiode worden geproduceerd; de actualiteit kan dus hoog zijn. + Door gebruikmaking van digitale technieken is de administratieve lastendruk voor bedrijven beperkt, althans vanaf het moment dat het benodigde interface bij hen is geïnstalleerd. Nadelen De bereidheid van werkgevers om mee te werken aan een dergelijke optie, alsmede de dekkingsgraad van de verschillende PI-systemen en/of verzuimmanagementsystemen, is op voorhand niet goed in te schatten. Invoering van digitaal aftappen is op termijn relatief efficiënt (ook al zal periodiek onderhoud aan de interfaces nodig blijven) maar vergt op korte termijn waarschijnlijk een tijdelijke extra inzet van deelnemende bedrijven. Een groot aantal van de interfaces die in deze optie nodig zijn, bestaan reeds maar zijn eigendom van een marktpartij waarmee binnen deze optie overeenstemming bereikt zou moeten worden. Voor bedrijven zonder PI-systemen (met name kleine bedrijven) zal een aanvullende dataverzameling moeten plaatsvinden. C. Verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken c.1 "Aftappen" van geaggregeerde cijfers op bedrijfsniveau In deze optie worden verzuimcijfers, evenals in optie b.2, "afgetapt" bij een steekproef van bedrijven vanuit hun PI-systemen (indien aanwezig). Het verschil met optie b.2 is dat het hier niet om individuele cijfers gaat maar om geaggregeerde bedrijfscijfers (eventueel wel met enkele uitsplitsingen naar bijvoorbeeld leeftijd en geslacht). Daarnaast moeten de gewenste bedrijfsgegevens worden opgevraagd. Uniformiteit van rekenwijzen kan worden nagestreefd door op elk PI-systeem een applicatie te plaatsen die zorgt voor uitvoer conform uniforme grootheden en rekenregels. Doet men dit niet, dan komt deze optie dicht in de buurt van de "gewone" enquêtering van bedrijven (zie opties a.1 en c.2). Wederom geldt dat voor (met name kleine, zeg 50-min) bedrijven zonder PI-sys-
61
teem een afzonderlijke lijn van verzuimregistratie en dataverzameling moet worden opgezet. Deze optie komt in de buurt van de verzuimregistratie zoals die destijds (19962000) onderdeel uitmaakte van het "ZARA/SZW-Werkgeverspanel". Voordelen + Ook deze optie haalt, evenals optie b.2, de cijfers dicht bij de "bron": de bedrijven zelf. + Doordat het nu gaat om geaggregeerde in plaats van individuele data zijn de cijfers meer compact, maar is er ook minder controle op de rekenwijze en uniformiteit. + De administratieve lastendruk voor werkgevers blijft in deze optie redelijk beperkt. Nadelen De bereidheid van werkgevers om mee te werken aan een dergelijke optie is moeilijk op voorhand in te schatten. Als er applicaties op PI-systemen nodig zijn om tot uniforme rekenwijzen te komen, zal de implementatie ervan in aanvang een extra tijdsinvestering voor bedrijven vergen. Voor bedrijven zonder PI-systemen (met name kleine bedrijven) zal een aanvullende dataverzameling moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld via invulformulieren of een digitaal miniregistratiesysteem. c.2 Verzuim- en bedrijfskenmerken via bedrijvenenquête (WEA, OSA) De mogelijkheid om verzuim- en bedrijfskenmerken te verzamelen via een bedrijvenenquête is in feite een uitbouw van de twee voorgaande opties. Anders dan in het CBS-Kwartaalonderzoek, dat wat betreft dataverzameling aanhaakt bij een reeds bestaande statistiek (de Vacature-enquête), zou dit een afzonderlijke dataverzameling zijn waarin meer details over het verzuim en over bedrijfskenmerken gemeten worden. Deze aanpak bestaat reeds in enkele bestaande periodieke enquêtes (de Werkgeversenquête arbeidsomstandigheden WEA en het OSA-Vraagpanel), zij het dat daarin slechts globale kengetallen van het verzuim worden opgevraagd; een nadere detaillering daarvan zou gewenst zijn, maar het is niet zeker of alle bedrijven ook inderdaad beschikken over die detaillering. Zo niet, dan zou optie c.1 een betere maar administratief meer arbeidsintensieve mogelijkheid zijn.
62
Voordelen + Ook deze optie haalt de data dicht bij de bron (bedrijven) en kan tot statistisch betrouwbare cijfers leiden bij een goede samenstelling van de steekproef. + Ingeval van aansluiting bij een lopende monitor zoals de WEA is er weinig toename van de enquêtedruk en is de continuïteit redelijk zeker (althans, SZW heeft dit in eigen hand). Nadelen Onbekend is in hoeverre bedrijven zonder nadere ondersteuning beschikken over meer gedetailleerde verzuimcijfers dan alleen het verzuimpercentage. Het OSA-panel omvat alleen bedrijven met 5 of meer werknemers, zodat het kleinbedrijf buiten beeld blijft (terwijl juist aan informatie over het kleinste kleinbedrijf wel specifiek behoefte bestaat). Ingeval van een afzonderlijke enquêtering (in tegenstelling tot aanhaken bij lopende monitoring) is sprake van toenemende enquêtedruk. Indien het mogelijk is aan te haken bij bestaande enquêtes op bedrijfsniveau, de WEA of OSA, worden daarmee enige concessies gedaan qua actualiteit van gegevens aangezien beide onderzoeken op dit moment eens per twee jaar worden uitgevoerd. De uniformiteit en daarmee vergelijkbaarheid en kwaliteit van de opgegeven kengetallen voor verzuim is onzeker, wanneer de onderliggende rekenwijzen aan de bedrijven zelf worden overgelaten. D. Gevalskenmerken d.1 Statistische gegevens over gevalsverloop Verschillende informatiebehoeften hebben betrekking op het verloop (en de afloop) van eenmaal aangevangen verzuimgevallen: verzuimgevallen naar duur(klasse), uitstroomcurves, reden/diagnose. De onderliggende werknemerspopulatie (inclusief nulverzuimers) hoeft daarvoor niet bekend te zijn, waardoor gevalsgebonden gegevens relatief simpel te verzamelen en te analyseren zijn. In principe bevat de gegevensstroom (tellergegevens) zoals die momenteel in het kader van de NVS loopt van de grote arbodiensten naar het CBS, de essentiële gegevens die hiervoor nodig zijn – zeker als daaraan nog de diagnosegegevens worden toegevoegd, zoals was voorzien (en waartoe een wijziging van de wet op het CBS heeft plaatsgevonden). Mocht de NVS in de toekomst niet voortgezet worden, dan valt te overwegen om deze datastroom toch in een of andere vorm te behouden. Een beperking blijft de onvolledige en teruglopende dekkingsgraad van de grote arbodiensten (waar tegenover kan worden overwogen om ook de interne arbo-
63
diensten, en wellicht een aantal van de kleinere arbodiensten, in de dataverzameling te betrekken) alsmede de onvolledige, en teruglopende, meldingsdiscipline van bedrijven. Het laatste punt is deels te ondervangen door het verloop van korte gevallen buiten beschouwing te laten en de analyse te concentreren op gevallen die eenmaal een lange duur (bijvoorbeeld 6 weken) hebben bereikt. In deze optie is afstemming gewenst met het Laboretum, dat eveneens gevalsgebonden gegevens verzamelt bij Arbodiensten, al hebben zij dat vooralsnog alleen over de jaren 2004-2005 gedaan. Voordelen + Een relatief eenvoudige methode om te voorzien in de behoeften aan informatie over het gevalsverloop. + Er is geen extra administratieve lastendruk voor bedrijven mee gemoeid (arbodiensten leveren de informatie, en hebben daar ook belang bij indien zij in ruil daarvoor ook "spiegelinformatie" terug ontvangen). + De continuïteit lijkt daarmee ook redelijk gewaarborgd, mits gezorgd wordt voor voortzetting van medewerking door arbodiensten. + De betrouwbaarheid van de informatie over de langere gevallen is waarschijnlijk goed. Nadelen Bij aanlevering door arbodiensten vormen de onvolledige dekkingsgraad en meldingsdiscipline een beperking (zie boven). De meldingsdiscipline is vermoedelijk vooral een probleem bij de kortere gevallen. Bij inperking tot langdurige gevallen wordt dit nadeel minder zwaarwegend. De actualiteit van gevalsgegevens loopt altijd enigszins achter omdat de afloop (en daarmee de duur) van verzuimgevallen pas bekend is bij beëindiging ervan. d.2 Periodiek cohortonderzoek langdurig zieke werknemers Naast de vooral statistisch gerichte informatie uit optie d.1 is er ook behoefte aan procesmatige informatie (rond behandeling, re-integratie, werkhervatting) over het verloop van langdurige verzuimgevallen. Om die informatie te verzamelen is een (periodiek herhaald) cohortonderzoek een optie. Daarbij wordt een groep werknemers die in een bepaalde periode (stel: enkele weken of enkele maanden) een bepaalde verzuimduur hebben bereikt, in de tijd gevolgd met vragenlijstonderzoek (enkele malen herhaald in de loop van de tijd). Deze methodiek wordt momenteel toegepast in het onderzoek "De weg naar de WIA" dat met subsidie van Stichting Instituut GAK wordt uitgevoerd; het inclusiemoment ligt daar op 9 maanden na ziekmelding (en de observatietijd loopt door tot 27 maan-
64
den na ziekmelding). Andere inclusiemomenten zijn echter denkbaar, bijvoorbeeld 6 of 13 weken ziekte of aansluiten bij de 42e week UWV meldingen. De betrouwbaarheid en de mogelijkheden tot uitsplitsing zijn sterk afhankelijk van de omvang van de cohorten. Voordelen + Deze optie levert meer kwalitatieve en procesgerichte informatie over het beloop van langdurige verzuimgevallen dan de meer statistisch gerichte opties zoals d.1. De representativiteit en betrouwbaarheid is afhankelijk van de cohortomvang. + Er is geen administratieve lastendruk voor bedrijven (althans indien dataverzameling plaatsvindt bij werknemers). + De inhoudelijke invulling van de vraagstellingen kan flexibel zijn en daardoor aansluiten bij actuele beleidsontwikkelingen. Nadelen Voor deze optie kan geen gebruik worden gemaakt van bestaande databronnen; er moet nieuwe dataverzameling voor worden verricht.
5.4
Conclusie: oplossingsrichtingen Bij stakeholders is behoefte aan meer beleidsinformatie rond ziekteverzuim dan momenteel beschikbaar is. Indien de NVS niet gecontinueerd zou worden, zal daarmee de behoefte aan nieuwe informatie nog toenemen. Immers, op dit moment wordt in een deel van de behoeften nog voorzien door de NVS zodat het eventuele wegvallen daarvan een hiaat zou achterlaten. Oplossingsrichtingen In dit hoofdstuk schetsen we een aantal opties of oplossingsrichtingen waarmee nieuwe informatie beschikbaar kan komen over het verzuim als zodanig, en de relatie ervan met persoons- en bedrijfskenmerken. Elke optie heeft bepaalde voor- en nadelen die we in het voorgaande hebben toegelicht, en die bij het combineren van bronnen elkaar deels kunnen opheffen. In grote lijnen lijkt de informatie te moeten komen uit een combinatie van werknemersenquêtes (zoals de NEA en de EBB) en bedrijvenenquêtes (zoals het Kwartaalonderzoek van CBS en de WEA). Die twee lijnen in combinatie zouden voor een groot deel kunnen voorzien in de meest dringende informatiebehoefte, waarbij de "werknemerslijn" vooral zicht kan geven op verzuim in relatie tot persoons- en functiekenmerken en de "bedrijvenlijn" vooral op verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken.
65
In hoofdstuk 6 zal de onderlinge afweging van voor- en nadelen van opties nader worden uitgewerkt. We wijzen er nu reeds op dat verschillende van de genoemde opties reeds binnen handbereik zijn of ten dele al zijn gerealiseerd. Zo is het kwartaalonderzoek Ziekteverzuim inmiddels in gang, en zijn er verschillende onderbouwende analyses verricht rond de NEA waaruit de bruikbaarheid daarvan als bron van verzuiminformatie blijkt. We hoeven een nieuwe informatiestructuur dus niet "from scratch" op te bouwen. Algemene aanbeveling: uitdragen "PUV-standaard" Naast de specifieke opties die in dit hoofdstuk werden besproken noemen wij als meer algemene aanbeveling, de uniformiteit van kengetallen en rekenregels rond ziekteverzuim te bevorderen. Bij velen van de stakeholders wordt groot belang gehecht aan de onderlinge vergelijkbaarheid van verzuimcijfers, bijvoorbeeld ten behoeve van een zuivere "benchmarking". In 1996 werd daartoe de standaard "Berekening van ziekteverzuim – standaard voor verzuimregistratie" opgesteld door de Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden (PUV). Deze projectgroep stond onder auspiciën van de WCC, destijds de vaste commissie voor classificaties en definities van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid. Deze standaard is voor velen leidend geweest, en werd onder andere door het CBS gevolgd in de NVS. In 2005 werd door het CBS een geactualiseerde versie samengesteld, onder meer naar aanleiding van de veranderde wetgeving (verlenging loondoorbetaling met het tweede ziektejaar). Deze werd verspreid, en is nog steeds via Internet vindbaar, onder de benaming "NVS Standaard voor Verzuimregistratie". Het is onze indruk dat deze standaard nog niet bekend is bij allen die zich bezighouden met verzuimregistratie, en mede daardoor niet wordt gevolgd in alle (ook sectorale) bronnen van verzuimcijfers. Dat hindert de onderlinge vergelijkbaarheid en leidt mogelijk tot discussie over de waarde van uiteenlopende verzuimcijfers. Het is dan ook gewenst dat de PUV/NVS-standaard actief onder de aandacht wordt gebracht van alle betrokkenen die zich bezighouden met de totstandkoming van verzuimcijfers. Wie doet wat? Bij de totstandkoming van beleidsinformatie over ziekteverzuim zijn vele stakeholders betrokken en zijn uiteenlopende belangen in het spel. Aan de vraagkant in ieder geval overheid (vanuit de systeemverantwoordelijkheid) en sociale partners (die rechtstreeks zijn betrokken bij het verzuim in bedrijven en sectoren; aan de aanbodkant onder meer het CBS en vele andere (mogelijke) bronnen van verzuiminformatie, die we in hoofdstuk 4 hebben beschreven. In het navolgende geven we enkele observaties over de rol van verschillende betrokkenen.
66
In de eerste plaats zijn vrijwel alle door ons geïnterviewde stakeholders het erover eens dat het CBS het voortouw in de informatievoorziening zou moeten krijgen, in ieder geval voor de belangrijkste kerncijfers (voor meer gedetailleerde informatie of verdiepende analyse zouden wel andere instituten ingeschakeld kunnen worden). Het CBS heeft als een van de weinigen een onafhankelijke positie zonder (commerciële of andere) belangen, en wordt door sociale partners en de politiek beschouwd als de "erkende" instantie, waarvan de cijfers beschouwd worden als onomstreden. Verder kan het CBS zo nodig de verplichting tot levering van verzuimcijfers door bedrijven afdwingen. Naast CBS-gegevens zullen andere gegevens waaraan behoefte bestaat, uit diverse bronnen gehaald moeten worden, en/of door aanvullend verdiepend onderzoek moeten worden verkregen. Dat vergt een breder platform van de verschillende betrokkenen (zowel aan vraag- als aanbodzijde), waarbij de overheid niet als enige verantwoordelijk zal moeten zijn voor de hele infrastructuur; verzuimbeleid is immers vooral voor sociale partners. Te overwegen valt om voor die infrastructuur en het bijeenbrengen van (soms fragmentarische) beleidsinformatie een coördinatiepunt in te richten (bijvoorbeeld een afzonderlijke stichting) dat tevens dient voor de afstemming van de verschillende benodigde dataverzamelingen. De partijen die momenteel in de werkgroep Verbetering Poortwachter betrokken zijn bij de beleidsinformatie zouden daarin een rol kunnen krijgen (evenals wellicht andere leden van de Begeleidingscommissie NVS, die momenteel een slapend bestaan leidt). Tenslotte vermelden we de mogelijkheid om vanuit de vele, soms fragmentarische bronnen die licht werpen op zeer specifieke (deel)vragen te pogen meer overzicht te krijgen. Het systematisch bijeenbrengen van de reeds beschikbare informatie kan voor stakeholders een nuttig "naslagwerk" opleveren, hetzij in fysieke vorm (trendrapportage ziekteverzuim) hetzij in de vorm van een website waarop actuele gegevens zijn na te zoeken.
67
6
6.1
CONCLUSIES
Inleiding In dit rapport is nagegaan welke behoeften aan beleidsinformatie rond ziekteverzuim er bestaan bij de belangrijkste stakeholders, en in hoeverre daarin kan worden voorzien door bestaande informatiebronnen (en eventuele koppelingen daartussen). We onderscheiden daarbij de inhoudelijke aspecten (aan welke kengetallen en uitsplitsingen rond het verzuim is behoefte?) en de praktische aspecten (welke eisen stelt men wat betreft actualiteit, periodiciteit, uniformiteit en dergelijke?). Bestaande bronnen blijken onvoldoende te zijn om tot de gewenste informatie te komen. Daarom is vervolgens nagegaan welke opties er zijn om hierin verbetering aan te brengen. Overigens liggen enkele van die opties dicht aan tegen ontwikkelingen bij diverse databronnen die momenteel reeds in gang zijn. In dit hoofdstuk geven we een samenvattend overzicht van de belangrijkste behoeften en databronnen (6.2) en gaan we vervolgens in op de verschillende opties die er zijn om tegemoet te komen aan de wensen en eisen die vanuit de stakeholders naar voren zijn gebracht (6.3).
6.2
Behoeften en bronnen Informatiebehoefte aanwezig maar bescheiden Stakeholders hebben over het algemeen wel behoefte aan meer verzuiminformatie, maar voor de meesten van hen hoeft dat geen uitvoerige en uiterst gedetailleerde informatie te zijn. Wel vindt men dat enkele kerncijfers over verzuim, en enkele basale uitsplitsingen, beschikbaar behoren te zijn c.q. te blijven. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de drie kerncijfers over verzuim: verzuimpercentage, verzuimduur en meldingsfrequentie, en aan uitsplitsingen naar leeftijd, geslacht, sector en bedrijfsomvang. Naast inhoudelijke informatiebehoeften stellen vele stakeholders ook praktische eisen aan verzuiminformatie, en wel op de punten actualiteit, frequentie/periodiciteit, representativiteit/betrouwbaarheid, uniformiteit, continuïteit en beperking van administratieve lastendruk. Deze eisen zijn zwaarwegend voor de meeste stakeholders.
68
Nationale Verzuimstatistiek en Kwartaalonderzoek De Nationale Verzuimstatistiek (NVS) is in theorie meer dan voldoende ingericht om te voorzien in vrijwel alle verzuimgegevens waaraan behoefte bestaat. In de praktijk blijkt het CBS, door diverse problemen bij de aanlevering van benodigde basisgegevens uit databestanden buiten het CBS, momenteel niet in staat om actuele NVS-cijfers te produceren en daarmee aan de belangrijkste informatiebehoeften te voldoen. Er is geen concreet zicht op spoedige oplossingen voor de gerezen knelpunten, en de continuïteit van de NVS is daardoor onzeker. Indien de NVS zou wegvallen, neemt het aantal onvervulde behoeften van stakeholders toe. Het sinds 2008 gestarte Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim van het CBS vult een deel van de behoeften in, maar blijft beperkt tot één rudimentaire verzuimmaat (nl. het verzuimpercentage, niet nader gespecificeerd naar verzuim in het eerste en tweede jaar – echter wel uit te splitsen naar de cruciale bedrijfskenmerken sector en grootte). Andere informatiebronnen: fragmentarisch Er bestaat (buiten de NVS en het Kwartaalonderzoek) een breed scala aan andere informatiebronnen die ieder licht werpen op beperkte onderdelen van de informatievragen, en waarvan wellicht gebruik gemaakt kan worden voor een toekomstige informatie-infrastructuur. Het betreft - de Nationale enquête Arbeidsomstandigheden NEA; - de Enquête Beroepsbevolking EBB; - de Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden WEA; - het Arbeidsvraagpanel van de OSA; - de registraties van arbodiensten. Daarnaast is er een tiental bronnen aangetroffen van gegevens rond beperkte deelaspecten van het verzuim, die echter gefragmenteerd zijn en (in de huidige vorm) niet leiden tot het gewenste totaaloverzicht rond ziekteverzuim. Wij hebben geen mogelijkheden gevonden tot koppelingen van databestanden waarmee de gewenste beleidsinformatie alsnog, zonder nieuwe dataverzameling, tot stand zou kunnen komen. De (mogelijke) tweede onderzoeksfase, waarin een dergelijke koppeling uitgetest zou worden, is dus niet aan de orde. Op meer algemeen niveau is het wel denkbaar om de informatie uit verschillende bronnen (de puzzelstukjes) periodiek bijeen te brengen in de vorm van een trendstudie of een website, maar ook die vervult niet alle behoeften. CBS en SZW hebben een hoofdrol De meeste stakeholders zien het CBS als de instantie die in ieder geval de kerncijfers rond verzuim behoort te verzorgen (niet noodzakelijkerwijs via eigen data-
69
verzameling, CBS zou ook cijfers uit andere bron kunnen overnemen/autoriseren); het CBS is immers de gezaghebbende en onafhankelijke instantie, en heeft in principe de mogelijkheid om bedrijven te verplichten tot het leveren van verzuimgegevens. SZW wordt door de meeste stakeholders gezien als de instantie die in beleidsmatige zin het voortouw dient te hebben.
6.3
Opties voor nieuwe informatiestructuur Aangezien er niet één bron (noch een koppeling van beschikbare bronnen) bestaat die leidt tot de gewenste beleidsinformatie is aanvullende dataverzameling in één of andere vorm onontbeerlijk. Daarbij kan gekozen worden uit de opties – of een combinatie van opties – die in hoofdstuk 5 werden geschetst en waarvan de voor- en nadelen in de twee volgende subparagrafen worden samengevat.
6.3.1
Inhoudelijke aspecten In tabel 6.1 is samengevat, in hoeverre de opties inhoudelijk in de belangrijkste behoeften aan verzuiminformatie kunnen voorzien. De belangrijkste behoeften zijn ingedeeld in 5 groepen: kerncijfers: verzuimpercentage, verzuimduur en meldingsfrequentie; overige verzuimcijfers; redenen/oorzaken van het verzuim; verzuim in relatie tot persoons- en functiekenmerken; verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken.
70
Tabel 6.1
Samenvatting inhoudelijke aspecten
A. Nationale en sectorale verzuimcijfers: a.1 Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim (CBS) a.2 Aanvullende vraagstelling toevoegen aan Kwartaalonderzoek CBS a.3 Gebruikmaking van sectorale bronnen a.4 Verzuimmeting via werknemers- enquête (EBBNEA)
B. Verzuim in relatie tot persoonskenmerken: b.1 Relatie met persoonskenmerken via werknemerenquête b.2 ‘Aftappen’ van individuele gegevens uit personeelsadministraties
Kerncijfers van verzuim
Overige verzuimkengetallen
Oorzaken van verzuim
Persoons- & functiekenmerken
Bedrijfskernmerken
+/0
-
-
-
+
+
-
-
-
+
+/0
-
-
-
+
+/0
+
+
+
+
+/0
+
+
+
+
+
+
?
+
+
+/0
-
-
-
+
+
-
-
-
+
+/0
+/-
+
0
-
-
0
+
+
+
C. Verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken: c.1 ‘Aftappen’ van geaggregeerde cijfers op bedrijfsniveau c.2 Verzuim- en bedrijfskenmerken via bedrijvenenquête
D. Gevalskenmerken: d.1 Statistische gegevens over gevalsverloop. d.2 Periodiek cohortonderzoek langdurig zieke werknemers
Legenda: + voldoet volledig aan behoeften, 0 voldoet gedeeltelijk aan behoeften, – voldoet niet aan behoeften, ? nader te bepalen
71
6.3.2
Praktische aspecten Voor de praktische bruikbaarheid van verzuiminformatie zijn niet alleen de inhoudelijke aspecten van belang maar minstens evenzeer een reeks kenmerken die we aanduiden als de "praktische aspecten", waarvan de belangrijkste zijn: actualiteit (snelle beschikbaarheid); frequentie/periodiciteit (maand-, kwartaal- of jaarcijfers, waarbij aan jaarcijfers de hoogste prioriteit wordt gehecht); representativiteit van de cijfers; betrouwbaarheid, "hardheid" van de cijfers; uniformiteit van de berekeningsmethode; continuïteit van de benodigde bron(nen); beperking van administratieve lastendruk. In tabel 6.2 is onze inschatting van de diverse opties voor wat betreft deze aspecten samengevat.
72
Tabel 6.2
Samenvatting praktische aspecten Actualiteit
Frequentie/ periodiciteit
Representativiteit
Betrouwbaarheid
Uniformiteit
Continuïteit
+
+
+
0
0/-
+
0
+
+
+
0
0/-
+
0/-
?
?
?
?
-
?
0/-
+/0
+/0
+
?
+
+
+
+/0
+/0
+
?
+
+
+
+
+
?
+
+
+
0/-
0
0
0
0
0/-
?
0/-
0
0
+/0
0
0
+
-
d.1 Statistische gegevens over gevalsverloop.
+/0
+
0
0/-
0
+
+
d.2 Periodiek cohortonderzoek langdurig zieke werknemers
+/0
+/0
+/0
+/0
+
+
+
A. Nationale en sectorale verzuimcijfers: a.1 Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim (CBS) a.2 Aanvullende vraagstelling toevoegen aan Kwartaalonderzoek CBS a.3 Gebruikmaking van sectorale bronnen a.4 Verzuimmeting via werknemers enquête (EBBNEA)
B. Verzuim in relatie tot persoonskenmerken: b.1 Relatie met persoonskenmerken via werknemerenquête b.2 ‘Aftappen’ van individuele gegevens uit personeelsadministraties
Admin. lastendruk
C. Verzuim in relatie tot bedrijfskenmerken: c.1 ‘Aftappen’ van geaggregeerde cijfers op bedrijfsniveau c.2 Verzuim- en bedrijfskenmerken via bedrijvenenquête
D. Gevalskenmerken:
Legenda: + voordeel, 0 neutraal of gemiddeld, – nadeel, ? nader te bepalen
73
6.3.3
De meest complete opties Uit beide tabellen blijkt dat er geen opties zijn die op alle inhoudelijke en praktische aspecten geheel voldoen. Er blijkt echter ook dat er twee opties zijn waarvan de meest complete inhoudelijke informatie te verwachten is. Dit betreft het digitaal ‘aftappen’ van individuele verzuim- en persoonsgegevens uit geautomatiseerde personeelsadministraties en (grootschalige) werknemersenquêtering. Beide opties scoren ook relatief goed op een groot deel van de praktische aspecten (zie tabel 6.2) al moet hierbij worden aangetekend dat een totaaloordeel afhankelijk is van het gewicht dat men aan de verschillende praktische aspecten hecht. De optie waarbij gegevens uit personeelsadministraties worden gehaald scoort goed op basis van de in de tabellen opgenomen kenmerken. Deze optie staat of valt echter wel met de bereidheid van een voldoende grote groep werkgevers om mee te werken aan deze optie, en deze bereidheid kan op dit moment niet goed ingeschat worden. Daarnaast zal er voor de kleine bedrijven zonder PI-systeem (circa 95%) aanvullende informatie moeten worden verzameld. Ook zal deze optie bij het opzetten in eerste instantie een grote investering vergen (zie ook hoofdstuk 5). De optie waarbij verzuim wordt gemeten via een werknemersenquête biedt wellicht mogelijkheden om aan te sluiten bij de EBB of bij de NEA. Wanneer aangesloten wordt bij de EBB zou dit wel vergen dat de inhoud van de EBB-vragenlijst wordt aangevuld met enkele nieuwe vragen rond het ziekteverzuim opdat de belangrijkste verzuimkengetallen daaruit berekend kunnen worden. Tevens veronderstelt deze optie dat via zelfgerapporteerd verzuim een betrouwbaar verzuimcijfer kan worden gemeten. Hier zou nader onderzoek naar gedaan kunnen worden. Bij een voldoende grote steekproef (waarbij de grootte af zal hangen van de gewenste betrouwbaarheidsmarges) zou het dan ook mogelijk zijn verzuimcijfers naar bedrijfskenmerken uit te splitsen. Tenslotte merken we op dat uit de tabellen blijkt dat de optie ‘gebruikmaking van sectorale bronnen’ nader onderzoek vergt en daardoor over de (on)bruikbaarheid van deze optie nog geen definitieve uitspraken gedaan kunnen worden. Als zou blijken dat sectorale verzuimgegevens een belangrijk deel van de werknemerspopulatie dekken en onderling vergelijkbaar (en dus ‘bij elkaar op te tellen’) zijn, lijkt dat een optie te zijn die in elk geval aantrekkelijk is uit het oogpunt van efficiëntie. Voor nadere toelichting op de inhoudelijke voors en tegens van de verschillende opties verwijzen we naar hoofdstuk 5.
74
6.4
Conclusie Idealiter zou verzuiminformatie op twee niveaus beschikbaar komen; op bedrijfsen sectoraal niveau (zodat verzuim in verband kan worden gebracht met bedrijfsen sectorkenmerken) en daarnaast op persoonsniveau (en daarmee te relateren aan persoons- en functiekenmerken). Bovenstaande ‘meest complete’ opties zouden tezamen potentieel veel informatie kunnen geven op beide niveaus. Het ‘aftappen' van gegevens heeft ondanks de theoretisch potentie zoals genoemd een aantal niet te veronachtzamen onzekerheden. Om deze reden is het raadzaam andere opties open te houden om informatie zowel op sector- en bedrijfsniveau te verkrijgen (door bijvoorbeeld enquêtering op bedrijfsniveau) als op persoonsniveau (bijvoorbeeld door gebruikmaking van werknemersenquêtes). Voor de toekomst zien wij dan ook als belangrijkste twee hoofdlijnen voor de gegevensverzameling (die eventueel parallel kunnen worden uitgevoerd): a. Bedrijfsniveau: het Kwartaalonderzoek onder bedrijven zou de basis kunnen vormen van landelijke verzuimcijfers en uitsplitsingen daarvan naar o.a. sector, mits daarin meer gedetailleerde kengetallen van het verzuim worden opgenomen naast het ene verzuimpercentage dat nu wordt uitgevraagd. Eventueel kunnen op bedrijfsniveau aanvullend gebruikt worden de WEA of "aftappen" van verzuimcijfers op bedrijfs- of individueel niveau. Tenslotte is het denkbaar om, uit efficiencyoverwegingen, gebruik te maken van sectorale verzuimgegevens voor die sectoren waar een verzuimregistratie bestaat; om de realiteitswaarde van het gebruik van sectorale bronnen te toetsen zou wel vooronderzoek gewenst zijn naar de dekkingsgraad, beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van de sectorale cijfers; het materiaal daartoe is al grotendeels aanwezig. b. Persoonsniveau: Uitgaan van verzuiminformatie uit een werknemersenquête (NEA, waarin reeds verschillende vragen omtrent verzuim zijn opgenomen, en/of zo mogelijk, wegens de benodigde grote aantallen werknemers, het toevoegen van nieuwe verzuimvraagstellingen aan de EBB). Niet alleen wordt daarmee zicht gekregen op de relatie van het verzuim met diverse persoonsen functiekenmerken, maar wellicht is het mogelijk om ook de landelijke en sectorale kengetallen van verzuim te ontlenen aan enquêtering van werknemers.
75
Informatie op het niveau van verzuimgevallen Het is als afzonderlijke lijn van dataverzameling gewenst om kenmerken van (het verloop van) ziektegevallen te meten en daarmee zicht te krijgen op de duur van het verzuim c.q. op het langdurig verzuim. Verschillende informatiebehoeften van stakeholders hebben betrekking op het gevalsverloop, en de wijze van meten op gevalsniveau is wezenlijk eenvoudiger dan die van andere verzuimkengetallen (percentage, frequentie). Het is in ieder geval gewenst om de datastroom rond verzuimgevallen (ziek- en betermeldingen) die nu in het kader van de NVS loopt van arbodiensten naar CBS niet te snel af te schaffen indien de NVS zelf niet gecontinueerd zou worden: in principe heeft die gevalsinformatie – ook zonder een "noemer", dus de onderliggende risicopopulatie van werknemers – een eigen waarde, zeker als in de toekomst diagnosegegevens daaraan worden toegevoegd. Wellicht zou de levering van gevalsinformatie beperkt kunnen worden tot de wat langere gevallen (bijvoorbeeld 6 weken) gezien het vermoeden van onderrapportage van korterdurend verzuim bij de arbodiensten. Daarnaast kan (periodiek herhaald) cohortonderzoek onder langdurig zieken inzicht opleveren over het verloop van (lange) verzuimgevallen. Eventueel is ook een combinatie van cohorten die starten op verschillende verzuimduren (en elkaar "dakpansgewijs" overlappen) denkbaar. Extra aandacht voor zeer kleine bedrijven en zzp’ers Afzonderlijke aandacht is gewenst voor de (zeer) kleine bedrijven – in de orde van 5 of minder werknemers – die doorgaans niet in algemene statistieken zichtbaar worden maar voor wie de problematiek van het ziekteverzuim zeer specifiek (en vaak urgent) is. Nagegaan zou moeten worden of het (kleine) kleinbedrijf voldoende wordt afgedekt in de opties die we schetsten, en of het denkbaar is verzuiminformatie over deze bedrijven te ontlenen aan verzuimverzekeraars (aannemende dat de kleinste bedrijven doorgaans verzekerd zullen zijn). Nog een stap verder zou het zijn om hierbij ook het verzuim van zzp'ers te betrekken. Hoewel dat bij de meeste stakeholders niet als een urgente behoefte wordt gevoeld gaat het hier toch om een wezenlijk deel van de beroepsbevolking. Er bestaan geen officiële cijfers over het aantal zzp’ers, maar afhankelijk van de gehanteerde definitie wordt het aantal geschat tussen circa 300.000 (schatting van EIM voor 2006)16 en 700.000 (op basis van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel in 2007)17. 16
17
Pleijster, F. & P. van der Valk (2007). Van onbemind naar onmisbaar. De economische betekenis van zzp’ers nu en in de toekomst. EIM: Zoetermeer. Betreft het aantal bij de KvK ingeschreven ondernemingen met één werkzame persoon. Presentatie; F. van Steenis. Het nieuwe ondernemerslandschap en de rol van de zzp’er. KvK: Woerden, d.d. 7 maart 2008.
76
Voorbereidend onderzoek Voor inschatting van de realiteitswaarde van de diverse opties is nader voorbereidend onderzoek op enkele specifieke punten gewenst: a. de validiteit van zelfgerapporteerd verzuim als methode om verzuimcijfers te meten. b. mogelijkheden om verzuimcijfers van het kleine kleinbedrijf (eventueel ook zzp'ers) afzonderlijk zichtbaar te maken, en in dat kader nagaan in hoeverre de verzuimverzekeraars de benodigde verzuiminformatie zouden kunnen leveren. c. beschikbaarheid en bruikbaarheid (tevens vergelijkbaarheid) van sectorale bronnen van verzuimcijfers. Afstemming tussen bronnen en uitdragen van de "PUV-standaard" Vrijwel alle opties behelzen een combinatie van verschillende bronnen, die echter niet vanzelf op elkaar aansluiten. Ter afstemming daartussen is een of ander coordinatiepunt gewenst. In dat kader kan ook de kwestie van uniformiteit van cijfers en voorlichting over de PUV-standaard aan de orde komen. Door het bevorderen van uniformiteit van cijfers nemen de mogelijkheden van bedrijven en sectoren tot onderlinge benchmarking toe; een aantal sectoren (en bedrijven) heeft daaraan sterke behoefte. Kostenaspect Bij de uiteindelijke afweging tussen opties zal ook het kostenaspect meewegen. Wij hebben daarover in dit rapport geen uitspraken gedaan (bij diverse opties zijn de kosten niet goed te ramen alvorens ze nader zijn uitgewerkt), maar het moge duidelijk zijn dat er geen opties zijn waarmee de gewenste informatie ons gratis in de schoot wordt geworpen. De kosten van verschillende opties zullen sterk uiteen lopen, afhankelijk van de praktische uitwerking. Wel hebben we het aspect van de administratieve lastendruk in hoofdstuk 5 meegenomen bij het afwegen van verschillende opties, en we vermoeden dat die lastendruk ook enige indicatie geeft van de kosten.
77
BIJLAGE 1 GEÏNTERVIEWDE INSTANTIES & PERSONEN (VRAAGZIJDE)
Stakeholder 1 Sector Rijk
Informant Miranda Eijkenboom Wim Bouman Harm Jonkhart Tony Thoeng
2 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) 3 SZW directie Arbo
Adri Stet Hetty Lucassen Annemie Bongers
4 SZW directie Sociale verzekeringen
Gerjo van Genderen Marcel Einerhand
5 SZW directie FEZ
Lia van Spronsen
6 VWS directie MEVA
Aloys Kersten
7 Arbo Unie
Jaap Bruins Slot
8 Maetis
John van Hoof
9 ArboNed
Niek Weesie
10 Boaborea
Carmen de Jonge Petra v.d. Goorbergh
11 Welder
Kerst Zwart
12 MKB Nederland
Mariet Feenstra
13 FNV
Karin Sengers
14 CNV
Arie Woltmeijer
15 VNO-NCW
Bob Koning
16 Verbond van Verzekeraars
Jos Breit
17 CG Raad
Janny Lagendijk
18 UWV directie SBK
René van Deynen Peter Rijnsburger
19 CPB
Annemiek van Vuren
20 Hoofdbedrijfschap Detailhandel
Joyce Rosenthal
78
79
BIJLAGE 2 BRONBESCHRIJVINGEN
Nr
Bron
Houder/Verzamelaar
1
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
TNO
2
Enquête Beroepsbevolking (EBB)
CBS
3
OSA Arbeidsaanbodpanel
OSA
4
European Working Conditions Survey (EWCS)
European Foundation
5
Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden (WEA)
TNO
6
OSA Arbeidsvraagpanel
OSA
7
Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim
CBS
8
Nationale Studie Huisartsenpraktijk 2 (NS2)
Nivel
9
Nationale Verzuim Statistiek (NVS)
CBS
10
Registratie Arbodiensten
Arbodiensten
11
UWV meldingen en registraties
UWV
12
Landelijke Medische Registratie (LMR)
Prismant
13
Letsel Informatie Systeem (LIS)
Stichting Consument & Veiligheid
14
Nationale Registratie Beroepsziekten
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (Coronel)
15
Laboretum
STECR en uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum
16
Diverse personeels en/of verzuimsystemen
Divers
17
Vernet (zorg en welzijn)
Vernet
18
Divers Sectorale Bronnen
Divers
80
Bronbeschrijving: 1
Naam bron Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) Houder/verzamelaar TNO Populatie Werknemers die verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en voor wie loonbelasting verschuldigd is (geen zelfstandigen, freelancers en meewerkenden in gezinsbedrijf). Dekking Het betreft een representatieve steekproef onder werknemers. De steekproef werd tussen 2005 en 2007 getrokken door het CBS uit het ‘Banenbestand’, terwijl sinds 2008 gebruik gemaakt wordt van polisadministratiegegevens. In 2008 wordt een netto sample van circa 25.000 verwacht, bruto was dit circa 70.000. De respons voor 2008 is op moment van onderzoek nog onbekend maar in voorgaande jaren lag deze tussen 32% en 33,5%. De steekproef wordt gewogen naar bedrijfstak, geslacht, leeftijd, herkomst, regio, stedelijkheid en opleiding. Onderzoeksopzet Voor de NEA wordt gebruik gemaakt van twee methoden van dataverzameling, namelijk de schriftelijke vragenlijst (PAper and Pencil Interviewing, PAPI) en de webenquête (Computer Assisted Web Interviewing, CAWI). Alle personen uit de steekproef zijn door TNS NIPO schriftelijk benaderd op hun woonadres. In 2008 en 2009 wordt er naast de steekproef meting ook een herhaalde meting uitgevoerd bij bruto 19.000 respondenten uit de 2007 meting. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuim in dagen per jaar in afgelopen 12 maanden • Verzuimfrequentie in afgelopen 12 maanden • Contact met verzuimbegeleider in afgelopen 12 maanden
81
Redenen verzuim • Klachten tijdens laatste keer verzuim • Aantal dagen verzuimd tijdens laatste keer verzuim • Arbeidsgerelateerdheid laatste keer verzuim • Arbeidsongeval in laatste 12 maanden • Type letsel (lichamelijk, geestelijk, beide) • Verzuimduur als gevolg van dit arbeidsongeval (in 7 categorieën, cf. Eurostat) • Oorzaak langdurige/chronische ziekte of aandoening Persoons- en functie kenmerken • Locatie (regio & stedelijkheid) • Geslacht • Leeftijd • Opleiding • Huishoudsamenstelling • Beroep/functie • Aard dienstverband • Aanstellingsomvang • Herkomst/etniciteit • Arbeidsongeschiktheidspercentage Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte (categorieën: 1-4, 5-9, 10-49, 50-99, 100-499, 500-999, 1.000 of meer) • Sector (SBI) Etc. Doel van de informatie “Het doel van de NEA is om tegemoet te komen aan de informatiebehoefte op het gebied van arbeid in Nederland van de overheid, werkgevers, vakbonden, brancheorganisaties etc.”(3, p9) Herkomst van de gegevens Survey onder werknemers. Data beschikbaar 2003, 2005, 2006, 2007
82
Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Tussen 2006 en 2007 is er een trendbreuk qua vraagstelling. In vergelijking met de NEA-vragenlijsten van 2003, 2005 en 2006 bevatte de NEA vragenlijst van 2007 minder arbo-gerelateerde items, en meer items over de arbeidssituatie zoals arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Daarnaast is bij de factoren werktempo, emotioneel zwaar werk, herstelbehoefte en bewegingsapparaatklachten overgegaan naar operationalisaties waar geen copyright op rust. Deze veranderingen hebben consequenties voor de lay-out en volgorde van de vragenlijst en hebben daardoor consequenties voor de beantwoording van betreffende vragen. De veranderingen hebben echter nauwelijks tot geen invloed voor de modules verzuim & arbeidsongevallen. In 2008 wordt een deel van de respondenten in 2007 opnieuw bevraagd. Periodiciteit van informatie Sinds 2005 jaarlijks. Actualiteit Het veldwerk voor 2008 wordt gehouden in oktober-november en uitgevoerd door TNS. Data komen circa een jaar na afronding van het veldwerk beschikbaar voor derden. De eerste resultaten van een nieuwe NEA meting komen elk jaar in mei beschikbaar via Statline (CBS). Betrouwbaarheid Voor de data van 2005 en 2006 is een uitgebreide vergelijking gemaakt met het steekproefkader. De data bleken toen redelijk vergelijkbaar qua geslacht, leeftijd, origine en goed vergelijkbaar voor sector, urbanisatiegraad en regio. Continuïteit De NEA maakt onderdeel uit van het door de overheid gefinancierde meerjarenprogramma Innovatie en Arbeid 2007-2010 en zal dus in ieder geval tot die tijd gecontinueerd worden. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen De steekproef wordt vanaf 2005 getrokken door CBS uit het ‘Banenbestand’ waardoor de data op individueel niveau kan worden gekoppeld aan andere registraties en statistieken uit het Sociaal Statistisch Bestand (op basis van RIN nummer). Uit eerdere analyses blijkt dat 64% (14.600) van de respondenten in 2005 ook als werknemer bekend was in de NVS. Reden dat niet 100% koppelt is dat een aantal sectoren niet in de NVS wordt meegenomen (onderwijs, zorg en welzijn).
83
Daarnaast kan het zijn dat de registratie van werkgevers onvolledig is en de VPD kan onvolledig zijn door administratieve vertraging. Daarnaast kan het zijn dat de steekproef genomen is uit een banenstand van een ander jaar waardoor niet alle werknemers in loondienst zijn op een bepaald moment. De NEA is ook gekoppeld aan de polisadministratie van de UWV. Geraadpleegde bronnen 1. Website TNO (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.tno.nl 2. Vragenlijsten NEA 2007 en 2008 3. Bossche, S. van den, L. Koppes, J. Granzier, E. de Vroome & P. Smulders. (2008). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2007. Methodologie en globale resultaten. Hoofddorp: TNO. 4. Hooff, M, van, S. van den Bossche, P. Smulders (2008). The Netherlands Working Conditions Survey. Highlights 2003-2006. Hoofddorp: TNO Quality of Life. 5. Boerdam, A., C. Bloemendal & K. Geertjes (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen CBS. 6. Interview met contactpersoon van TNO.
84
Bronbeschrijving: 2
Naam bron Enquête beroepsbevolking (EBB) Houder/verzamelaar Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Populatie Personen die in Nederland wonen, in de leeftijd van 15 tot 65 jaar, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen. Dekking De bruto steekproef voor 2007 bestond uit 67.000 adressen. De netto steekproef voor 2007 betrof circa 43.000 huishoudens en circa 85.000 personen. Het steekproefkader is het Geografische Basisregister (GBR). Onderzoeksopzet De EBB is (sinds 2001) een roterend panelonderzoek. Respondenten worden 5 maal benaderd in een periode van een jaar. Het eerste interview vindt bij mensen thuis plaats via CAPI. Daarna volgen vier telefonische vervolgpeilingen (CATI). Per huishouden worden maximaal acht personen van 15 jaar en ouder geïnterviewd. Inhoud van de informatie: Alle vragen worden aan iedereen voorgelegd. Ziekteverzuim wordt slechts eenmaal per jaar aan de respondent voorgelegd (in de eerste peiling). Ziekteverzuim en verwante variabelen • Verzuim in de vorige week (ja/nee) • Ziekteverzuim in de vorige week in dagen • Totale ziekteduur in categorieën • Arbeidsongeschiktheid (sinds 2005 aantal vragen hierover ingekort) • Bedrijfsongeval tijdens werk • Ziekteverzuim (in categorieën) naar aanleiding van bedrijfsongeval Persoons- en functiekenmerken • Geslacht • Leeftijd • Opleiding • Samenstelling huishouden
85
• • • • • • •
Burgerlijke staat Herkomst Woongemeente Beroep/functie Aard dienstverband Aanstellingsomvang Provincie
Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte (categorieën: 1, 2-9, 10-19, 20-49, 50-99, 100 of meer) • Sector Etc. Doel van de informatie “Verstrekken van informatie over de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Hierbij worden kenmerken van personen in verband gebracht met hun huidige dan wel toekomstige positie op de arbeidsmarkt”. (1) Herkomst van de gegevens Het betreft een steekproef onderzoek. Data beschikbaar Sinds 1987. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Voor een beperkt aantal arbeidsmarktgegevens zijn volgtijdelijk vergelijkbare EBB-reeksen beschikbaar die in 1988 aanvangen, verder zijn de meeste cijfers pas vanaf 2000 vergelijkbaar. De vragen met betrekking tot ziekteverzuim zijn sinds circa 1990 niet veranderd. Het roterende paneldesign is ingevoerd in het vierde kwartaal 1999. Periodiciteit van informatie De verzuimcijfers worden eens per jaar gerapporteerd. Actualiteit Voortschrijdende driemaandsgemiddelden over de werkzame en werkloze beroepsbevolking worden maandelijks (dit geldt niet voor verzuimgegevens) als voorlopig cijfer gepubliceerd en aan het einde van het statistiekjaar definitief gemaakt. Sinds dit jaar worden ook kwartaalcijfers voor een beperkte set variabelen gepubliceerd.
86
Betrouwbaarheid De antwoorden van respondenten worden gecontroleerd op interne consistentie. Daarnaast worden middels weging correcties toegepast voor over- en ondervertegenwoordigde respondentgroepen. Continuïteit Blijft voorlopig voortbestaan in verband met EU verplichting. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Op basis van burgerservicenummer zijn koppelingen aan andere bestanden mogelijk. Geraadpleegde bronnen 1. Website CBS (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.cbs.nl 2. Vragenlijsten EBB 2005 en 2008. 3. CBS (2008). Methoden en definities Enquête Beroepsbevolking 2007. Voorburg/Heerlen: CBS. 4. Telefonisch interview met contactpersoon van het CBS.
87
Bronbeschrijving: 3
Naam bron OSA-Arbeidsaanbodpanel Houder/verzamelaar Organisatie voor Strategisch Arbeidsmartkonderzoek (OSA) Populatie Personen in de leeftijd van 16 tot 66 jaar, zowel werkenden als niet-werkenden. Dekking/steekproef kader Steekproef van huishoudens, personen in de leeftijd van 16 tot 66 jaar. De steekproef vormt een afspiegeling van de Nederlandse potentiële beroepsbevolking. Alle personen van 16 tot en met 66 jaar komen in aanmerking voor deelname inclusief zij die een dagopleiding volgen. De netto steekproef voor 2005/2006 bevatte circa 5.500 personen verdeeld over circa 2.000 huishoudens. In totaal verricht 78% van de personen in de netto steekproef betaald werk en van hen is circa 5% werkzaam als zelfstandige. Door non-respons en uitval wordt de steekproef van iedere meting aangevuld met nieuwe huishoudens waarbij rekening wordt gehouden met kenmerken (leeftijd, geslacht, gezinsgrootte, en regio). Onderzoeksopzet Het OSA-Arbeidsaanbodpanel combineert survey- en panelonderzoek. Iedere nieuwe meting worden alle huishoudens die aan de vorige meting hebben deelgenomen opnieuw benaderd voor deelname, met uitzondering van huishoudens of personen die buiten het steekproefkader vallen. Respondenten kunnen aangeven of zij willen deelnemen via het internet of via een schriftelijke vragenlijst. In 2006 heeft 86% de vragenlijst via internet ingevuld. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuim langer dan 2 weken aaneengesloten Redenen verzuim • Arbeidsgerelateerdheid van verzuim • Type aandoening (lichamelijk, psychisch, beide)
88
Persoons- en functiekenmerken • Geslacht • Leeftijd • Opleiding • Burgerlijke staat • Thuiswonende kinderen onder 12 jaar • Land van herkomst • Beroep/functie • Aard dienstverband • Aanstellingsomvang Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte (aantal medewerkers) • Sector Etc. Doel van de informatie Het volgen van ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Herkomst van de gegevens Eigen survey op basis van gegevens van Intomart GFK (veldwerk uitvoerder). Data beschikbaar voor periode Tussen 1985 en 2006, iedere twee jaar. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid In 2004 is het steekproefkader aangepast. Tot en met 2002 kwamen alle personen van 16 tot en met 64 jaar die geen dagopleiding volgen in aanmerking, vanaf 2004 komen ook mensen met een leeftijd tot 66 jaar en zij die een volledige dagopleiding volgen in aanmerking. De enquêtevragen zijn door de tijd heen zoveel mogelijk gelijk gehouden. Periodiciteit van informatie Tweejaarlijks Actualiteit Veldwerk 2008/2009 vangt in september 2008 aan. Nieuwe metingen worden in het najaar gehouden. Data komen circa een jaar na afronden van het veldwerk beschikbaar.
89
Betrouwbaarheid en representativiteit Representativiteit van de 2006 meting is onderzocht aan de hand van vergelijking op basis van kenmerken uit het panel met de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Data worden herwogen naar leeftijd. Continuïteit Vooralsnog geen issue. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Uit privacy overwegingen zijn koppelingen in principe niet mogelijk. Wel heeft het CBS in 2002 en 2004 data gekoppeld aan administratieve bestanden uit het SSB. Bestanden zijn onder voorwaarden beschikbaar bij Dans. Geraadpleegde bronnen 1. OSA Website (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.uvt.nl/osa/data/index2/arbedisaanbod_panel.html 2. Vragenlijst OSA 2006. 3. Annual report OSA 2007. Tilburg: OSA 4. Bekker, S., M. Kerkhofs, A. Román, J. Schippers, M. de Voogd-Hamelink, en T. Wilthagen. (2008). Trendrapport Aanbod van arbeid 2007. Tilburg: OSA. 5. Interview met contactpersoon van OSA.
90
Bronbeschrijving: 4
Naam bron European Working Conditions Survey (EWCS) Houder/verzamelaar European Foundation for the improvement of Living and Working Conditions Populatie Werknemers in 31 landen. Dekking In het totaal zijn in 2005 circa 30.000 werknemers geïnterviewd in 31 landen (steekproef per land). Dit betreft alle (op moment van onderzoek) 25 leden van de EU plus Bulgarije, Kroatië, Noorwegen, Roemenie, Turkije en Zwitserland. De netto steekproef voor ieder land lag rond de 1.000 met uitzondering van een vijftal landen waar de steekproef 600 was. Onderzoeksopzet Respondenten worden persoonlijk geïnterviewd op het huisadres. De steekproef is multi-stage, gestratificeerd en geclusterd opgezet waarbij de respondenten worden geselecteerd op basis van een ‘random walk’ procedure, behalve in Nederland en nog enkele andere landen waar respondenten geselecteerd zijn via het telefoonregister. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuim in dagen over de laatste 12 maanden Redenen verzuim • Werkgerelateerdheid van dagen ziekteverzuim • Perceptie van werknemer over effect van werk op gezondheid • Zelfgerapporteerde symptomen Persoons- en functiekenmerken • Geslacht • Leeftijd • Opleiding • Huishouden samenstelling
91
• • •
Betreft informatie over werknemers & zelfstandigen, zzp’ers Beroep/functie Aard dienstverband
Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte (Categorieën: 0-1, 2-4, 2-9, 10-49, 50-99, 100-249, 250499, 500 en meer) • Sector Etc. Doel van de informatie “De survey geeft een overzicht van de staat van arbeidsomstandigheden in Europa en brengt de omvang en het type veranderingen in kaart die van invloed zijn op de beroepsbevolking en kwaliteit van werk. Daarnaast geeft het inzicht in de trends in arbeidsomstandigheden in Europa” (2). Het onderzoek is bedoeld om landenvergelijkende informatie te geven. Herkomst van de gegevens Surveys in ieder land. Data beschikbaar over periode 1990/91, 1995/96, 2000 en 2005. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Steeds worden nieuwe (EU) landen toegevoegd en de vragenlijst is iedere keer verder uitgebreid, maar een groep basis vragen is gelijk gebleven. Periodiciteit van informatie Iedere vijf jaar. Betrouwbaarheid De vragenlijst is ontwikkeld in samenwerking met landelijke specialisten op het gebied van onderzoek naar arbeidsomstandigheden. Niettemin kunnen cultuurverschillen en vertaling van vragen in verschillende talen leiden tot misinterpretaties of validiteitproblemen. De data geven een betrouwbaar beeld van de verschillen in arbeidsomstandigheden tussen verschillende EU landen maar is niet bedoeld voor het uitvoeren van gedetailleerde analyses voor specifieke landen.
92
Continuïteit Men is bezig met voorbereiding voor de 2010 meting. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Nvt. Geraadpleegde bronnen 1. Website Eurofound (geraadpleegd in september/oktober 2008): http://www.eurofound.europa.eu/ewco/surveys/index.htm 2. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions. (2007). Fourth European Working Conditions Survey. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities. 3. Vragenlijst EWCS 2005. 4. Vermeylen, D (2008). Monitoring van Arbeid in EU perspectief, Presentatie tijdens Congres: ‘Monitoring van Arbeid’ d.d. 6 november 2008, Amsterdam: TNO.
93
Bronbeschrijving: 5
Naam bron Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden (WEA) Houder/verzamelaar TNO Populatie Bedrijven en instellingen met minimaal 2 werkzame personen. De eenheid is vestiging. Dekking Het betreft een gestratificeerde steekproef gewogen naar bedrijfstak en -grootte. Het steekproefkader is het LISA vestigingenregister dat wordt aangevuld met een steekproefkader voor de landbouw. Voor 2008 is de bruto steekproef 22.000 en de beoogde netto steekproef circa 5.000. Onderzoeksopzet Vestigingen worden eerst schriftelijk aangeschreven met informatie over het onderzoek. Vervolgens wordt telefonisch contact opgenomen om uit te nodigen voor deelname, bij toezegging tot deelname krijgen organisaties de keus uit een schriftelijke of digitale vragenlijst. De WEA 2008 is een nieuw onderzoek dat bestaat uit vragen vanuit de Werkgeversenquête Arbeidsomstandigheden die eerder elders was ondergebracht, de monitor Arbeidsverhoudingen en de Arbeidsvoorwaarden op Ondernemingsniveau (AVON) monitor, aangevuld met kennisvragen van TNO. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuimpercentage, excl. zwangerschap en bevallingsverlof Bedrijfskenmerken • Locatie (viercijferige postcode) • Aantal werknemers (zonder uitzendkrachten en gedetacheerden) • Verdeling werknemers naar geslacht • Verdeling werknemers naar leeftijdscategorieën • Verdeling werknemers naar opleidingsniveau
94
• • • • •
Verdeling werknemers naar allochtoon/autochtoon Verdeling werknemers naar tijdelijke of vaste dienst Hoofdactiviteit Vragen omtrent arbeidsverhoudingen Vragen omtrent arbeidsomstandigheden
Etc. Doel van de informatie Doel is kennis te verzamelen over beleidsterreinen van SZW en kennisgebieden van TNO, op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsrelaties. Herkomst van de gegevens Survey waarbij gesproken wordt met directeur/eigenaar of het hoofd P&O/HRM. Data beschikbaar over periode Het veldwerk voor de eerste meting vindt plaats in oktober-november 2008. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Vooralsnog niet van toepassing. Periodiciteit van informatie Tweejaarlijks. Actualiteit De data komen circa een jaar na het veldwerk beschikbaar voor derden. Continuïteit De WEA is samen met de NEA en de niet-werkenden monitor opgenomen in het 4 jaren plan voor Monitoring van Arbeid. Het maakt onderdeel uit van het door de overheid gefinancierde meerjarenprogramma Innovatie en Arbeid 2007-2010. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Kamer van koophandel nummer zou kunnen dienen als sleutel. Nadeel is dat niet iedere organisatie verplicht is om bij Kamer van Koophandel te registreren, dit geldt met name voor de sectoren zorg en onderwijs.
95
Geraadpleegde bronnen 1. Vragenlijst WEA 2008. 2. Website TNO (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.tno.nl 3. Interview met contactpersoon van TNO.
96
Bronbeschrijving: 6
Naam bron OSA-Arbeidsvraagpanel Houder/verzamelaar Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) Populatie Arbeidsorganisaties (vestigingen) met minimaal 5 werknemers. Dekking Steekproef uit alle arbeidsorganisaties in Nederland met minimaal 5 werknemers in dienst. De eenheid is de vestiging. De steekproef is representatief naar sector en grootteklasse. Het steekproefkader is het LISA vestigingenregister. In 2007/2008 zijn in de eerste telefonische ronde 2.900 bedrijven geïnterviewd, 1.950 in de tweede ronde en 1.350 in de derde. Daarnaast is de schriftelijke vragenlijst afgenomen bij 1.200 bedrijven. Onderzoeksopzet Het Arbeidsvraagpanel is een longitudinaal panelonderzoek. Bedrijven uit de voorgaande meting worden opnieuw voor deelname aan een nieuwe meting benaderd. Daarnaast worden iedere meting nieuwe organisaties benaderd om uitval te compenseren. Per onderzoeksperiode vinden drie, in de tijd gespreide, telefonische interview rondes plaats (1e ronde in voorjaar 1e jaar, 2e ronde in najaar 1e jaar, 3e ronde in najaar 2e jaar). Daarnaast wordt een aanvullende schriftelijke vragenlijst verstuurd kort na de eerste telefonische ronde. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuimpercentage, inclusief en exclusief zwangerschapsverlof (in de 3e telefonische vragenlijst ronde) Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte (aantal werknemers en aantal FTE’s) • Sector • Bedrijfslocatie
97
• • • •
Verdeling werknemers naar leeftijd Verdeling werknemers naar geslacht Verdeling werknemers naar opleiding Vragen over de Arbeidsomstandigheden
Etc. Doel van de informatie “Het OSA-Arbeidsvraagpanel is bedoeld om meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van de door organisaties uitgeoefende vraag naar arbeid, alsmede de bepalende factoren voor de vraag naar arbeid op vestigingsniveau.”(3) Herkomst van de gegevens Het betreft een survey onderzoek. Data beschikbaar over periode Tweejaarlijks vanaf 1989 tot 2005/2006. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Er is door de tijd heen nauwelijks verandering in de vraagstelling geweest, de vragen over ziekteverzuim zijn gelijk gebleven. De opzet van het onderzoek is door de tijd heen wel enigszins veranderd. Zo is het steekproefkader in 1995 uitgebreid van vestigingen met minimaal 10 werknemers naar minimaal 5. Daarnaast bestond het veldwerk tot 2001 uit een mondelinge en schriftelijke component, na 2001 werd dit telefonisch en schriftelijk. Sinds 2001 wordt het LISA adressenbestand gebruikt als het steekproefkader. Vragen t.a.v. gezondheids/verzuimbeleid waren opgenomen in de meting 2005/2006, maar niet meer in 2007/2008. Periodiciteit van informatie Tweejaarlijks. Actualiteit Data komen circa 1 jaar na afronding van het volledige veldwerk beschikbaar. De nieuwe data waarvan het veldwerk recentelijk is afgelopen komt eind 2009 beschikbaar voor derden. In de zomer van 2009 is er eventueel mogelijkheid voor eerdere analyses. Betrouwbaarheid Ziekteverzuim percentages worden vergeleken met CBS cijfers. Het blijkt dat bedrijven goed zicht hebben op deze percentages.
98
Continuïteit Vooralsnog geen issue. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Geen mogelijkheid voor secundaire koppeling. Databestanden zijn onder voorwaarden beschikbaar via DANS. Geraadpleegde bronnen 1. Website OSA (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.uvt.nl/osa/data/index2/arbeids_vraag_panel.html 2. Vragenlijst OSA 2005/2006. 3. Bekker, S., P. Ester, G. Evers, A. Gielen, E. Josten, M. Kerkhofs, A. Román, J. Schippers & M. de Voogd-Hamelink (2007). Trendrapport: Vraag naar arbeid 2006. (publicatie A222) Tilburg: OSA. 4. Interview met contactpersoon OSA.
99
Bronbeschrijving: 7
Naam bron Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim (voorheen: Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim Particuliere Bedrijven). Houder/verzamelaar Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Populatie Werknemers van particuliere bedrijven en overheidsinstellingen in Nederland, met uitzondering van personeel in dienst van huishoudens, internationale gemeenschapsorganen, bedrijven en instellingen die volgens het Algemeen bedrijfsregister (ABR) van het CBS geen werknemers in dienst hebben. Dekking Het betreft een steekproef onderzoek waarbij ieder kwartaal circa 25.000 bedrijven en instellingen benaderd worden voor deelname. De respons ligt tussen de 65% en de 70%. Het steekproefkader is de ABR en vrijwel alle grote bedrijven zijn vertegenwoordigd in de netto steekproef. Na waarneming worden de ziekteverzuimpercentages per bedrijf gewogen naar het aantal werknemers van het bedrijf. Daarna wordt het aantal waargenomen bedrijven in een steekproefcel (een verzameling van soortgelijke bedrijven) opgehoogd naar het totaal aantal bedrijven in de steekproefcel. Onderzoeksopzet Het kwartaalonderzoek ziekteverzuim is gekoppeld aan de vacature enquête. Bedrijven en instellingen ontvangen een brief waarin deelname wordt gevraagd aan het onderzoek. De meeste bedrijven vullen de vragenlijst via het internet in. Na de eerste uitnodiging tot deelname volgen nog een aantal rappels om nonrespons te verlagen. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuimpercentage, incl. en excl. zwangerschapsverlof (onderscheid tot en met 2001) voor het eerste verzuimjaar. Vanaf 2005 is het verzuim inclusief het tweede ziektejaar.
100
Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte (op basis van gegevens ABR) • Sector (op basis van gegevens ABR), -tak en -klassen • Regio (is mogelijk maar wordt momenteel niet standaard gepubliceerd) Doel van de informatie Het geven een landelijk ziekteverzuimcijfer. Herkomst van de gegevens Enquête onder bedrijven en overheidsinstellingen met personeel (tot en met 2003 exclusief onderwijs en openbaar bestuur, vanaf 2008 inclusief). Data beschikbaar over periode 1995 tot en met het eerste kwartaal 2004, daarna vanaf het eerste kwartaal 2008. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Vanaf 2008 zijn naast particuliere bedrijven ook overheidsinstellingen opgenomen in de enquête. Periodiciteit van informatie Per kwartaal en jaar. Actualiteit Data komen circa een kwartaal na afsluiting van het voorgaande kwartaal beschikbaar. Betrouwbaarheid Cijfers zijn voor de overlappende jaren vergeleken met data uit de NVS. Het bleek dat deze goed overeenkomen. Continuïteit Na het eerste kwartaal 2004 is het kwartaalonderzoek ziekteverzuim stopgezet en vervangen door de Nationale Verzuim Statistiek, vanaf 2008 is het weer opnieuw uitgezet. De toekomst is nog onduidelijk. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Op basis van koppeling aan het ABR.
101
Geraadpleegde bronnen 1. Linden, F., van der en A. de Rijk (2008). Ziekteverzuim naar leeftijd en geslacht, 2002-2005. Voorburg/Heerlen: CBS. 2. Website CBS (geraadpleegd in september/oktober 2008): http://www.cbs.nl/NL/menu/methoden/dataverzameling/ziekteverzuimparticulierebedrijven.htm 3. Interviews met contactpersonen van het CBS.
102
Bronbeschrijving: 8
Naam bron Tweede Nationale Studie Huisartsenpraktijk (NS2) Houder/verzamelaar Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) Populatie Huisartspraktijken en patiënten. Dekking Cross-sectionele gegevensverzameling in 104 huisartsenpraktijken. Onderzoeksopzet Landelijk onderzoek in 104 huisartspraktijken (165 fte huisartsen) met een totale praktijkpopulatie van 395.000 personen. Deze huisartsenpraktijken zijn representatief voor Nederland en maken deel uit van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg. De Tweede Nationale Studie bestaat uit zes onderdelen: Patiëntenregistratie, Patiëntenenquête, contactregistratie, Videoregistratie, Huisartsenenquête, een enquête voor het praktijkondersteunend personeel en het Visitatie instrument Praktijkvoering. De patiëntenenquête is het onderdeel van dit onderzoek dat in het kader van beleidsinformatie omtrent ziekteverzuim het meest relevant is. Het betreft in totaal circa 13.000 personen. De gegevens zijn door middel van interviews verzameld bij een aselecte steekproef onder de vast-ingeschreven patiënten in de deelnemende huisartspraktijken; Het betreft een mondelinge vragenlijst met een duur van circa 1,5 uur. Inhoud van de informatie (patiëntenenquête): Ziekteverzuim en verwante variabelen • Type klachten en of daardoor verzuim (ja/nee) • Diagnose • Verrichtingen • Prescripties • Zorggebruik • Ervaren gezondheid
103
Persoons- en functiekenmerken • Geslacht • Leeftijd • Opleiding • Etniciteit • Stedelijkheid • (laatste) Beroep • Arbeidsstatus Etc. Doel van de informatie “Het doel van de onderzoeken is om te voorzien in de behoefte aan actuele, nationaal representatieve informatie over de rol en de positie van de huisarts in de Nederlandse gezondheidszorg en de gezondheid van de bevolking in Nederland” (1). Herkomst van de gegevens Informatie wordt verstrekt door patiënten, ondersteunend personeel huisartsenpraktijk, huisartsen en assistenten. Data beschikbaar over periode 1987 en 2001. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid De vergelijkbaarheid van beide Nationale Studies is groot, met op enkele punten verschillen in de gebruikte methoden van gegevensverzameling. Periodiciteit van informatie Onregelmatig. Actualiteit Het laatste onderzoek vond plaats in 2001. Betrouwbaarheid In het totaal is circa 5% van de patiëntenpopulatie van de 104 in het onderzoek betrokken huisartsenpraktijken geïnterviewd. Correctie voor seizoenseffecten heeft plaatsgevonden middels het uitzetten van een aselecte steekproef over 4 kwartalen verdeeld. In het geval de respondent jonger dan 12 jaar was, is de vragenlijst afgenomen bij een volwassen Proxy.
104
Continuïteit Vooralsnog onduidelijk. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Op basis van geboortedatum, geslacht en postcode. In het verleden is een koppeling aan de GBA en de LMR geprobeerd en geslaagd. Geraadpleegde bronnen 1. Website Nivel (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.nivel.nl/nationalestudie 2. Bronbeschrijving website RIVM (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.rivm.nl/vtv/object_document/o3754n23465.html 3. Website VWS (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.zorggegevens.nl/Productie2/Zorggegevens/registraties/registratie275.a spx 4. Van der Linden, M., G. Westert, D. de Bakker, F. Schellevis (2004). Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Klachten en aandoeningen in de bevolking en in de huisartspraktijk. Utrecht/Bilthoven: NIVEL/RIVM. 5. Lindert, van, H., M. Droomers, G. Westert (2004). Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Een kwestie van verschil: verschillen in zelfgerapporteerde leefstijl, gezondheid en zorggebruik. Utrecht/Bilthoven: NIVEL/RIVM, 6. Interview met contactpersoon van Nivel.
105
Bronbeschrijving: 9
Naam bron Nationale Verzuim Statistiek (NVS) Houder/verzamelaar Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Populatie Werknemers die in Nederland wonen, en die zich tijdens hun dienstverband ziek melden en recht hebben op: 1. doorbetaling van hun loon of een deel daarvan; óf 2. een Ziektewetuitkering (oproepkrachten of uitzendkrachten, vrouwen die ziek zijn door hun zwangerschap of bevalling, arbeidsgehandicapten die ziek worden in de eerste vijf jaar na indiensttreding, orgaandonoren). Dekking De NVS bestrijkt circa 67% van de werknemers in Nederland en 75% van de bedrijven. De statistiek bevat ongeveer zeven miljoen dienstverbanden behorende bij vijf miljoen personen. Deze personen zijn werkzaam bij 238 duizend bedrijven in Nederland. Met name de onderwijssector, zorg- en welzijnssectoren en grote financiële instellingen zijn niet (geheel) gerepresenteerd. Ook zijn er niet voldoende gegevens aanwezig over het verzuim in de sector landbouw en visserij. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuimpercentage na 1 en 2 jaren, excl. zwangerschaps- en bevallingsverlof • Meldingsfrequentie na 1 en 2 jaren, excl. zwangerschaps- en bevallings verlof • Verzuimduur • Herhaald verzuim • Deelherstel Persoons- en functiekenmerken (deels via koppeling met GBA en Banenbestand) • Geboortedatum • Geslacht • Burgerlijke klasse
106
• • • • • • •
Salarisklasse Herkomstgroep (GBA) Provincie/landsdeel Stedelijkheid Aantal contracturen Functie/beroep (via koppeling aan EBB mogelijk) Opleiding (via koppeling aan EBB mogelijk)
Bedrijfskenmerken • Bedrijfstak, - sector en een aantal klassen • Grootteklasse • Bedrijfslocatie Doel van de informatie Eén landelijk ziekteverzuimcijfer over particuliere bedrijven en overheidsinstellingen publiceren. Herkomst van de gegevens De gegevens voor de NVS zijn afkomstig uit de registratie van ziekteverzuimmeldingen van de vijf grote arbodiensten (MaetisArbo, ArboDuo, ArboNed, ArboUnie en AchmeaArbo/Commit), en gegevens over werknemers- en verzuimgegevens (vangnetgroepen) uit de polisregistratie (voorheen VPD) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Daarnaast zijn gegevens over werkgevers en werknemers uit het CBS Banenbestand, het Algemeen Bedrijven Register (ABR) en tevens de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) toegevoegd aan het VPD bestand. De verzuimgegevens afkomstig van de Arbodiensten en UWV vormen de teller van het ziekteverzuimpercentage. Voor 2006 werd de noemer gebaseerd op het VPD bestand van UWV, vanaf 2006 is het de bedoeling dat de noemer gevormd wordt door gegevens afkomstig uit de polisadministratie, maar vooralsnog zijn er problemen met aanlevering. Data beschikbaar over periode Voorlopige gegevens zijn reeds beschikbaar voor 2002 tot en met 2005, hierop vindt eind dit jaar en begin 2009 een correctieslag plaats. Door overgang van de VPD naar de polisadministratie voor werknemersgegevens bij het UWV zijn er problemen met de aanlevering van de data voor 2006 en 2007. De cijfers over deze jaren zullen, indien de NVS wordt voortgezet, later nog worden gepubliceerd.
107
Volgtijdelijke vergelijkbaarheid De NVS is in plaats gekomen van het Kwartaalonderzoek ‘Ziekteverzuim Particuliere Bedrijven’, (1995-2004), het Kwartaalonderzoek ‘ziekteverzuim Rijksoverheid” (1992-2004) en het Jaaronderzoek ‘Ziekteverzuim Overheid’ (1992-2003). NVS verzuimcijfers over het eerste ziektejaar zijn volgtijdelijk vergelijkbaar. Periodiciteit van informatie Per kwartaal en per jaar. Actualiteit Het CBS streeft ernaar data een kwartaal na afsluiting van het vorige kwartaal te publiceren. Betrouwbaarheid Zoals reeds vermeldt is circa 67% van de werkende bevolking opgenomen in de NVS. Dat de overige 30% niet is opgenomen ligt onder andere aan het feit dat bepaalde sectoren niet (geheel) worden meegenomen (onderwijs, zorg, welzijn, agrarische sector en financiële instellingen). Daarnaast kan het zijn dat de registratie van werkgevers onvolledig is en de Polisadministratie/VPD kan onvolledig zijn door administratieve vertraging. Verder is het lastig vast te stellen of een verzuimgeval bij het juiste bedrijf hoort (2). Continuïteit De toekomst van de NVS is op het moment van onderzoek onduidelijk. Door diverse problemen wordt vanaf 2008 vooralsnog het Kwartaalonderzoek Ziekteverzuim weer in gebruik genomen om in de behoefte van een landelijke verzuimcijfer te voorzien. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Aan de hand van RIN of postcode, huisnummer en geboortedatum zijn data uit de NVS te koppelen aan andere data. Geraadpleegde bronnen 1. Website CBS (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.cbs.nl 2. Van der Linden, F. & de Rijk, A. (2008). Ziekteverzuim naar leeftijd en geslacht, 2002-2005. Voorburg/Heerlen: CBS. 3. Boerdam, A., C. Bloemendaal & K. Geer (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuim Statistiek. Vooburg/Heerlen: CBS. 4. CBS (2007). Richtlijnen Nationaal verzuim. Stat versie 1.5. Voorburg/Heerlen.
108
5. 6.
Lycklama a Nijeholt, G. (2007). Documentatierapport NVS 2005V2. Voorburg/Heerlen: CBS. Interviews met contactpersonen van het CBS.
109
Bronbeschrijving: 10
Naam bron Registratie Arbodiensten (5 grote arbodiensten) Houder/verzamelaar De 5 grote Arbodiensten (MaetisArbo, ArboDuo, Commit/AchmeaArbo, ArboNed, ArboUnie). Populatie Werkgevers en hun werknemers Dekking De dekkingsgraad van bij arbodiensten aangesloten bedrijven neemt af doordat grote bedrijven steeds vaker een eigen (interne) arbodienst hebben. Vroeger was circa 80% van de bedrijven, met circa. 75% van de werknemers, aangesloten bij een van de grote arbodiensten. Nu is dat nog circa 75% van de bedrijven met circa 67% van de werknemers in Nederland. In een aantal branches is deze dekkingsgraad aanzienlijk minder, bijvoorbeeld voor financiële instellingen waarvan Arbodiensten maar ongeveer 40% van de werknemers in hun systeem hebben, uit voornamelijk de kleinere bedrijven. Ook ontbreken in de onderwijssector, zorgsector en agrarische bedrijven met name de grote instellingen. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Verzuimpercentage 1e en 2e jaar (voor klanten en eigen personeel) • Meldingsfrequentie • Datum ziekmelding • Datum herstelmelding • Begindatum deelherstel • Percentage van de werktijd dat de werknemer ziek is behorend bij de gedeeltelijke herstelmelding Redenen verzuim • Type klachten • Arbeidsgerelateerdheid • Arbeidsongeval • Diagnose
110
Persoons- en functiekenmerken • Leeftijd • Geslacht Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte • Sector Doel van de informatie Registratie ten behoeve van dienstverlening aan cliëntbedrijven. Herkomst van de gegevens Registratie van werkgevers en bedrijfsarts/verzuimdeskundige Data beschikbaar over periode Vanaf 2002. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Sommige werkgevers geven alleen totale verzuimcijfers (i.v.m. eigen verzuimadministratie) door aan de Arbodienst, daardoor heeft de arbodienst geen individueel databestand meer van iedere werknemer. Daarnaast wordt de diagnoseinformatie door bedrijfsartsen niet uniform gecodeerd en geregistreerd. Periodiciteit van informatie Het CBS krijgt de data eens per kwartaal aangeleverd. Actualiteit De data worden binnen enkele weken na afsluiting van het kwartaal geleverd aan het CBS. Het kan echter voorkomen dat werkgevers achter lopen met ziekmeldingen. Betrouwbaarheid Niet iedere ziekmelding wordt doorgegeven aan arbodiensten omdat daar kosten aan verbonden zijn, daarnaast wordt het kort verzuim vaker afgehandeld door de werkgever zelf. De grote arbodiensten registreren de arbeidsgerelateerdheid van verzuim of arbeidsongevallen niet volledig (1) (ca. voor 70% gevuld). De diagnose-informatie wordt door bedrijfsartsen niet uniform gecodeerd en geregistreerd.
111
Data zijn niet zuiver op bedrijfstak of grootte weer te geven aangezien de definitie van bedrijf niet eenduidig is (niet altijd een geheel bedrijf is aangesloten maar ook alleen losse bedrijfsonderdelen aangesloten kunnen zijn). De meldingsfrequentie wordt minder o.a. omdat daaraan kosten verbonden zijn. Continuïteit De dekkingsgraad van bij arbodiensten aangesloten bedrijven neemt af, doordat grote bedrijven steeds vaker een eigen (interne) arbodienst hebben. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Cliënten (werkgevers) kunnen gekoppeld worden aan het ABR van het CBS. Op deze wijze kan gecontroleerd worden om welk bedrijf het gaat. Werknemers kunnen worden gekoppeld aan het banenbestand van het CBS. Geraadpleegde bronnen 1. Boerdam, A., C. Bloemendal & K. Geertjes (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. 2. CBS (2007). Richtlijnen Nationaal verzuim. Stat versie 1.5. Voorburg/Heerlen. 3. Interviews met contactpersonen van ArboNed, ArboUnie, Maetis en CBS.
112
Bronbeschrijving: 11
Naam bron UWV Meldingen en Registraties Houder/verzamelaar UWV Populatie Alle verzekerde werknemers in Nederland. Dekking Alle verzekerde werknemers in Nederland. Inhoud van de informatie: Verzuiminfo • Verzuimdagen van vangnetgevallen (afleidbaar) • Meldingsfrequentie van vangnetgevallen (afleidbaar) • Aantal nieuwe, lopende en beëindigde uitkeringen voor de WIA, WAO, ZW, WAZ, Wajong, WW • Volumeontwikkeling binnen bovenstaande wetten • Overzicht van de uitgekeerde bedragen per wet Persoonskenmerken • Zieke vangnetgevallen (vrouwen die ziek worden tijdens zwangerschap, flexwerkers, werklozen, no-risk polis en overige) • Deel van de werkende vangnetgevallen (aan de hand van sector kunnen bv. uitzendkrachten grotendeels uitgesplitst worden) • Leeftijd • Geslacht • Uitkeringsduur • Provincie Bedrijfskenmerken • Registratie van alle werkgevers in Nederland • Sector • Grootteklasse (afleidbaar)
113
Doel van de informatie Aan de hand van de in de administratie verzamelde gegevens over inkomen, uitkeringen en arbeidsverhoudingen van alle verzekerden in Nederland berekent het UWV daglonen en daarmee de hoogte van uitkeringen. Herkomst van de gegevens De Belastingdienst is voor bedrijven ‘het loket’ voor de loonaangiften en heeft daarnaast een registratie met de collectieve aangiften (de zogenoemde polisadministratie). Het UWV heeft beschikking over een deel van deze data, waarin de gegevens van werknemers en inkomensopgaven of betalingen worden opgeslagen. Data beschikbaar Data komen uit verschillende systemen waardoor beschikbaarheid wisselt per systeem. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Wisselt per variabele en systeem. Periodiciteit van informatie Informatie over zieke vangnetgroepen wordt ieder kwartaal gerapporteerd. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid wisselt per systeem, zo is de polisadministratie vooralsnog niet geheel op orde. Voor oudere systemen is de betrouwbaarheid groter. Continuïteit Wisselt. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Burgerservicenummer van werknemer. Geraadpleegde bronnen: 1. Website UWV (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.UWV.nl 2. Boerdam, A., C. Bloemendal & K. Geertjes (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. 3. UWV (2008). Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2007. Amsterdam. 4. UWV (2008). Feiten en cijfers. Statistisch zakboekje 2007. Amsterdam.
114
5. 6.
UWV (2007). Informatie sociale verzekeringen naar sectoren 2006. Amsterdam: UWV. Interview met contactpersoon van het UWV.
115
Bronbeschrijving: 12
Naam bron Landelijke Medische Registratie (LMR). Houder/verzamelaar Prismant Populatie Alle ziekenhuisopnamen in Nederland (klinische- en dagopnamen) Dekking In de LMR worden alle ziekenhuisopnamen (inclusief dagverplegingopnamen) geregistreerd in nagenoeg alle ziekenhuizen in Nederland. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Opnamedatum • Ontslagdatum Redenen verzuim (opname) • Opname reden • Diagnose Persoonskenmerken achtergrondkenmerken • Geslacht • Leeftijd • Woonplaats • Herkomst Etc. Doel van de informatie ‘Het verstrekken van medische administratieve informatie m.b.t. klinische ziekenhuiszorg in Nederland ter ondersteuning van het beleid van ziekenhuizen en daarbinnen werkzame specialismen’(7).
116
Herkomst van de gegevens Gegevens zijn afkomstig uit Ziekenhuisregistraties (ZIS, Ziekenhuis Informatie Systeem). Data beschikbaar over periode 1964-2006. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Gegevens worden verstrekt op basis van uniforme classificatie en code systemen. Diagnosen en verrichtingen worden gecodeerd volgens de Classificatie van ziekten 1980, respectievelijk de Classificatie van verrichtingen (CvV). Periodiciteit van informatie Nvt. Betrouwbaarheid Uit onderzoek van Prismant is gebleken dat de LMR een betrouwbare registratie is. Zowel de betrouwbaarheid van persoonsgegevens, opname- en ontslag gegevens is zeer goed. De betrouwbaarheid van de hoofd- en nevendiagnosen is goed: bij de hoofddiagnosen is 84% op de juiste manier in de LMR opgenomen en bij de nevendiagnosen 87%. Arbeidsongevallen kunnen niet apart onderscheiden worden. Continuïteit Op termijn zullen ziekenhuizen alleen nog Diagnose Behandeling Combinaties registreren en geen specifieke letselinformatie meer (1). Verder is de verwachting dat de registratie per 1 januari 2010 op zal houden te bestaan en overgang zal plaatsvinden naar de Landelijke Ziekenhuiszorg Informatie-registratie (LZI). Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen LMR is gekoppeld aan de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), maar er is geen volledig identificerende koppelsleutel beschikbaar voor koppeling van de LMR aan de GBA, waardoor niet iedere LMR opname uniek kan worden gekoppeld (ca. 88% koppelt). Het CBS ontvangt de LMR bestanden voor het maken van statistieken over ziekenhuisopnamen.
117
Geraadpleegde bronnen: 1. Website Prismant (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.prismant.nl/Over_Prismant 2 Boerdam, A., C. Bloemendal & K. Geertjes (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. 3. Venema, A., A. Bloemhoff, C. Stam, J. Ybema, E. de Vroome en W. Schoots (2007). Verantwoording Monitor Arbeidsongevallen Eerste Herziening. Hoofddorp: TNO. 4. Haagen, M., van der, J. Pol, F. Blankendaal. Landelijke Ziekenhuiszorg Informatie. Artikel in: NTMA, december 2006. pag. 14-17. 5. Vereniging voor zorginformatie en administratie (2003). Codeadviezen hoe komen zij tot stand. Artikel in: NVMA, december 2003, pag. 24-27. 6. Ploemacher, J. (2007). Documentatierapport LMR 2005V3. Voorburg/Heerlen: CBS. 7. Website zorggegevens van ministerie van VWS (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.zorggegevens.nl/productie2/zorggegevens/registratie252/asp.
118
Bronbeschrijving: 13
Naam bron Letsel Informatie Systeem (LIS) Houder/verzamelaar Stichting Consument en Veiligheid Populatie Slachtoffers die behandeld zijn op een Spoedeisende Hulpafdeling (SEH) in Nederlandse ziekenhuizen. Dekking Gegevens zijn afkomstig van een representatieve steekproef van 13 SEH afdelingen van in totaal circa 100 algemene en academische ziekenhuizen in Nederland. In 2007 betrof de registratie 199.000 personen. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Tijdstip van binnenkomst op SEH afdeling • Tijdstip van ontslag Redenen verzuim • Type letsel • Oorzaak letsel (privé, sport, verkeers- en arbeidsongevallen, geweld, automutilatie) • (mogelijkheid om schatting van de kosten van het letsel te maken (o.a. verzuimkosten) • Toedrachtbeschrijving Persoons- & functiekenmerken • Geslacht • Leeftijd • Locatie Bedrijfskenmerken • Bedrijfstak
119
Doel van de informatie Het doel is tweeledig: 1. het leveren van informatie t.b.v. het formuleren en evalueren van letselpreventiebeleid; 2. het leveren van administratieve en medische gegevens t.b.v. het verbeteren en evalueren van de opvang en behandeling van patiënten.“(4). Herkomst van de gegevens LIS is een registratie systeem waar de SEH medewerkers van ziekenhuizen middels een digitale vragenlijst gegevens kunnen invoeren aan de hand van gestandaardiseerde antwoordcategorieën. Alle ingevoerde gegevens worden meteen gecodeerd en de geregistreerde informatie wordt elektronisch naar de Stichting Consument en Veiligheid verstuurd. Data beschikbaar over periode De data zijn beschikbaar vanaf 1 januari 1997. Daarvoor (vanaf 1983) werden patiënten met letsel als gevolg van privé en sportongevallen geregistreerd in het Privé Ongevallen Registratie Systeem (PORS) van Consument en veiligheid. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Vergelijkbaarheid over de jaren heen is tot nu toe goed. Het is de verwachting dat een overgang naar registratie van Diagnose Behandel Combinaties weinig invloed zal hebben omdat de daarvoor gebruikte (ICD9 of 10) codes converteerbaar zijn naar codes die voor LIS worden gebruikt. Periodiciteit van informatie Geregistreerde data zijn vrijwel direct beschikbaar. Statistieken waarbij ophoging naar een nationaal cijfer plaatsvindt, veelal met behulp van data uit de LMR, komen meestal circa 6 maanden na onderzoeksperiode beschikbaar. Cijfers over arbeidsongevallen komen beschikbaar in de jaarlijkse monitor arbeidsongevallen. Andere cijfers zijn op aanvraag beschikbaar. Betrouwbaarheid Door verschillende controles; softwarecontroles, kwalitatieve controles, kwantitatieve controles en overige kwaliteitsverhogende maatregelen, zullen er relatief weinig codeer en invoerfouten gemaakt worden (2). Niettemin blijkt uit onderzoek uit 2007 dat registratiefouten kunnen voorkomen, bv. dat vrijwilligers soms als arbeidsongevallen worden geregistreerd. Niet duidelijk is hoe groot de vertekening hierdoor is. Daarnaast worden patiënten met speciale letsels, zoals bv. oogletsel of brandwonden direct doorverwezen naar een gespecialiseerd ziekenhuis waardoor ze niet in LIS worden geregistreerd (3).
120
Verder blijkt uit onderzoek dat op het gebied van arbeidsongevallen enkele variabelen minder volledige gegevens bevatten (door onvolledige informatieverzameling of coderingsfouten): locatie ongeval en producten betrokken bij ongeval (aanleiding ongeval en oorzaak letsel). Daarnaast blijkt bedrijfstak relatief slecht gecodeerd te zijn al is dit is in recentere jaren wel verbeterd (4). Actualiteit Data worden continu ingevuld, meestal direct na contact met cliënt. Continuïteit Het verzamelen van gegevens over ongevallen en het monitoren van letselproblematiek in Nederland is een van de basistaken van Consument en Veiligheid (in opdracht van het ministerie van VWS) wat betekent dat zij deze informatie op de een of andere manier moet bijhouden. Voortbestaan is wel afhankelijk van het voortbestaan van de LMR of een andere landelijke gegevensbron met gegevens over SEH behandelingen en/of ziekenhuisopnamen. Deze gegevens zijn noodzakelijk aangezien de LIS bestaat uit steekproefgegevens die moeten worden opgehoogd naar landelijke schattingen. De LMR gaat op termijn over in de landelijke ziekenhuiszorg Informatieregistratie (LZI), maar de huidige inschatting is dat dit geen grote gevolgen zal hebben voor de LIS. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen De LIS data in beheer bij de stichting bevatten geen persoonsidentificeerbare gegevens. Waarschijnlijk dat koppeling met andere data mogelijk is op basis van gegevens over geslacht, datum binnenkomst en postcode, in de LIS wordt daarnaast ook geboortedatum geregistreerd maar deze wordt niet verzonden naar CenV. Daarnaast is LIS koppelbaar aan de LMR middels opnamegegevens. Achtergrond documentatie en bronbeschrijving 1. Website Consument en Veiligheid (geraadpleegd in september/oktober 2008): http://www.veiligheid.nl/csi/veiligheid.nsf/wwwVwContent/M_477A9C8C3F AC2201C1257392002A394C?OpenDocument 2. Stichting Consument en Veiligheid (oktober 2007). Letsel Informatie Systeem. LIS factsheet (3) 2006. 3. Giesbertz, P., C. Stam & A. Bloemhoff (april 2007). Het letsel schade informatiesysteem: een rijke bron van informatie over ongevallen en letsel. Paper: NVVK Jubileumcongres, Sessie K, april 2007. Den Haag: NVVK
121
4.
5. 6.
7. 8.
Venema, A., A. Bloemhoff, C. Stam, J. Ybema, E. de Vroome en W. Schoots (2007). Verantwoording Monitor Arbeidsongevallen. Eerste Herziening. Hoofddorp: TNO. Website VWS (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.zorggegevens.nl /productie2/zorggegevens/registratie248.aspx Boerdam, A., C. Bloemendal & K. Geertjes (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. Interview met contactpersoon van het LIS Giesbertz, P., C. Stam, S. Nijman, A. Fennema & A. Bloemhoff (augustus 2007). Arbeidsongevallen in 2005 op basis van het Letsel Informatie Systeem. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid.
122
Bronbeschrijving: 14
Naam bron Nationale Registratie Beroepsziekten (NRB) Houder/verzamelaar Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) en is onderdeel van het Coronel Instituut Populatie Werknemers met beroepsziekte die bij bedrijfsartsen komen. Dekking Werknemers met beroepsziekte die bij bedrijfsartsen komen. Naast de NRB zijn er ook peilstations voor werknemers die rechtstreeks naar specialisten gaan, te weten beroepshuidaandoeningen en beroepsgebonden luchtwegaandoeningen. Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Diagnose categorie (type aandoening) • Ernst van de aandoening in termen van tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid. Persoons- en functiekenmerken • Geslacht • Leeftijd • Beroepsklasse • Opsporingsmethode van aandoening Bedrijfskenmerken • Sector Doel van de informatie Het systeem levert informatie over het vóórkomen en de spreiding van beroepsziekten en trends daarin. ‘De gegevens worden verzameld om zowel beleidsmakers, werkgevers- en werknemersorganisaties als arbo-professionals in de praktijk te ondersteunen bij preventie van beroepsziekten en het beperken van de schadelijke gevolgen daarvan’ (3).
123
Herkomst van de gegevens Verplichte meldingen van individuele bedrijfsartsen en arbodiensten. Data beschikbaar over periode Data zijn beschikbaar vanaf 2000. Sinds november 1999 zijn arbodiensten en bedrijfsartsen wettelijk verplicht om te melden. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Over de tijd heen hebben er veranderingen plaats gevonden binnen categorieën e.d. Wel is ervoor gezorgd dat de data vergelijkbaar zijn over de tijd. Periodiciteit Jaarlijkse publicatie. Actualiteit Sommige meldingen komen direct online binnen, anderen (zoals bv. een groot deel van de bouw) wordt eens per jaar aangeleverd. Eind december worden de jaarcijfers afgesloten en zijn daarna vrijwel direct beschikbaar. Betrouwbaarheid Er worden jaarlijks circa 5.000 tot 6.000 meldingen gedaan. Waarschijnlijk is er een onderrapportage die wordt geschat op 7 keer hoger dan wat er daadwerkelijk gemeld wordt. Per januari 2009 wordt een peilstation ingesteld waarvoor afspraken zijn gemaakt over het melden van alle gevallen van beroepsziekten en over het verschaffen van informatie over de omvang van de werknemerspopulatie met een subgroep van bedrijfsartsen. Op basis van deze groep zijn er betere schattingen van prevalentie en incidentie van beroepsziekten mogelijk. Continuïteit Momenteel geen issue. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Op dit moment is de registratie anoniem en zijn er dus geen persoonsgegevens in de NRB beschikbaar om een koppeling te realiseren. Geraadpleegde bronnen: 1. Website NCvB (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.beroepsziekten.nl/index.php?aid=4728&SID=107&TID=33&ShowT ypeID=2
124
2.
3. 4. 5.
Boerdam, A., Bloemendal, C. & Geertjes, K. (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerd verzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. Spreeuwers, D. et al. (2007). Signaleringsrapport beroepsziekten ’07. Amsterdam: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Website AMC (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.amc.nl/index.cfm?pid=378 Interview met contactpersoon van NCvB.
125
Bronbeschrijving: 15
Naam bron Laboretum Houder/verzamelaar Laboretum wordt uitgebracht door STECR (Platform Re-integratie) en uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum. Populatie Werknemers met een verzuimduur langer dan 6 weken die door de bedrijfsarts zijn gezien. Dekking Het betreft 240.000 verzuimgevallen die in 2004-2005 zijn beëindigd en die langer dan 6 weken hebben geduurd. Veel gevallen met een kortere verzuimduur komen niet bij de bedrijfsarts en hebben daardoor geen diagnosecode. Werkwijze In 2002 is STECR gestart met het verzamelen van gegevens over verzuimduur per ziektebeeld (cascode). Om na te gaan of data van arbodiensten voor dit doel bruikbaar waren is eerst een proef uitgevoerd waarbij ca. 100 bedrijfsartsen gegevens aanleverden over afgesloten verzuimgevallen, dit waren er ruim 2.000. De bedrijfsartsen leverden voor deze proef ook informatie aan over re-integratie en behandeling. Uit vergelijking van deze data met de data van 4 grote arbodiensten bleek dat de cijfers van arbodiensten bruikbaar waren voor het beoogde doeleinde. Daarom heeft Laboretum informatie over circa 240.000 verzuimgevallen over 2004-2005 bij verschillende arbodiensten gehaald. Vervolgens berekenen zij de gemiddelde verzuimduur per diagnose, en geven de uitstroomcurve weer. Daarnaast beschrijven zij per diagnose informatie over re-integratie en behandeling. Voor deze 240.000 verzuimgevallen zijn geen individuele gegevens over behandeling en re-integratie aanwezig maar worden bestaande standaard protocollen van specialisten, huisartsen en bedrijfsartsen gebruikt. Op deze manier zullen de 150 bij werknemers meest voorkomende aandoeningen (of groepen van aandoeningen) (cascodes) beschreven worden in een losbladig systeem. Per jaar verschijnen er circa 30 nieuwe lemma's, met een totaal van
126
150 na vijf jaar. Op het moment van onderzoek zijn er zo’n 50 lemma’s beschreven. Huisartsen, bedrijfsartsen, arbodiensten en andere geïnteresseerden kunnen een abonnement nemen bij BLS en ontvangen dan steeds de nieuwste diagnose beschrijvingen. Ziekteverzuim en verwante variabelen • Gemiddelde verzuimduur per diagnose • Type aandoening • Aantal weken tot eerste hervatting • Aantal weken tot 50% hervatting • Uitstroom per maand en totale uitstroomcurve • Gegevens over de WIA instroom Persoonskenmerken • Geslacht • Leeftijd Doel van de informatie Laboretum brengt bestaande en nieuwe informatie over diagnostiek, behandeling, reïntegratie en verzuimduren bij elkaar. Herkomst van de gegevens Gegevens zijn afkomstig van de Arbodiensten ArboUnie, ArboNed, een deel van Achmea Arbo en Ardyn. Data beschikbaar over periode 2004-2005. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Nog niet van toepassing. Periodiciteit van informatie & Actualiteit Jaarlijks verschijnen er een aantal beschrijvingen van diagnoses, op basis van data over 2004-2005. Betrouwbaarheid Afhankelijk van de registraties van Arbodiensten.
127
Continuïteit Het voorbestaan is afhankelijk van het aantal abonnees. Er zijn wel plannen om met nieuwe data van 2008 aan de slag te gaan. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Gegevens uit het Laboretum zijn op persoonsniveau koppelbaar met de NVS. Geraadpleegde bronnen 1. Website Laboretum (geraadpleegd in september/oktober 2008): www.laboretum.nl 2. Boerdam, A., Bloemendal, C. & Geertjes, K. (2007). Eindrapport haalbaarheidsonderzoek naar arbeidsgerelateerdverzuim in de Nationale Verzuimstatistiek. Voorburg/Heerlen: CBS. 3. Interview met contactpersoon van Laboretum.
128
Bronbeschrijving:16
Naam bron Diverse Personeelsinformatie- en Verzuimsystemen Houder/verzamelaar Divers Populatie Werknemers Dekking Nader te bepalen Inhoud van de informatie Divers Doel van de informatie Personeels en verzuimregistratiesystemen voor werkgevers Herkomst van de gegevens Werkgevers Data beschikbaar over periode Divers Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Divers Periodiciteit van informatie Divers Actualiteit Divers Betrouwbaarheid Divers Continuïteit Divers Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Divers
129
Bronbeschrijving: 17
Naam bron Vernet Houder/verzamelaar Vernet verzuimnetwerk B.V. Populatie Werknemers in sectoren zorg en welzijn. Branches in de zorg: Algemene Ziekenhuizen, Geestelijke Gezondheidszorg, Gehandicaptenzorg, Thuiszorg, Verpleegen Verzorgingshuizen. Dekking VERNET berekent de verzuimcijfers van circa 650.000 werknemer in de Zorgsector (circa 75%) en van circa 10.000 werknemers in de Welzijnssector (circa 11%). Inhoud van de informatie: Ziekteverzuim en verwante variabelen • Ziekteverzuimpercentage na 1 en 2 ziektejaren, in- en excl. zwangerschapsverlof • Meldingsfrequentie na 1 en 2 ziektejaren, in- en excl. zwangerschapsverlof • Verzuimduur • Directe en totale Verzuimkosten (op basis van salaris) • Verzuimkostenpercentage Persoonskenmerken • Leeftijdsklasse • Geslacht Bedrijfskenmerken • Bedrijfsgrootte • Sector • Regio Doel van de informatie Bieden van verzuimcijfers en benchmarks voor de werkgevers en branches in de Zorgsector vanaf 1999, vanaf 2008 ook voor de sector Welzijn.
130
Herkomst van de gegevens Deelnemende organisaties leveren eens per kwartaal primaire werknemers- en verzuimgegevens aan. Vernet zorgt voor koppeling op het PI- of HRM-systeem, waarin deze gegevens zijn geadministreerd. Op dit moment zijn er ca. 50 koppelingen ontwikkeld. Na ontvangst worden deze primaire gegevens gestandaardiseerd (bijv. de codes voor geslacht M/V, 0/1 en 1/2 worden allen 1/2), waardoor de verzuimcijfers van iedere aanleveraar op dezelfde wijze berekend kan worden. Vernet biedt de abonnee vervolgens het overzicht met eigen verzuimgegevens afgezet tegen de regionale en landelijke branchecijfers. Data beschikbaar over periode Op de site van VERNET is voor de Zorgsector de data beschikbaar van het eerste ziektejaar vanaf 2002, het tweede ziektejaar vanaf 2006. Voor de welzijnssector vanaf het 4e kwartaal 2006. Verzuimcijfers over eerdere periodes zijn beschikbaar via Vernet. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Goed. Periodiciteit van informatie Cijfers zijn voor ieder kwartaal beschikbaar. Actualiteit Direct na de controle worden de bedrijfscijfers op de server geplaatst. Vijf weken na afloop van het kwartaal worden de branchecijfers aan het Vernet-overzicht toegevoegd. Betrouwbaarheid Om de kwaliteit te waarborgen worden allerlei controles uitgevoerd op de aangeleverde data. Door elke keer naast de kwartaalgegevens ook 5 jaar historie op te vragen beschikt Vernet over de datacorrecties die een werkgever achteraf heeft uitgevoerd. Bij fusies kunnen de historische data van de partners samengevoegd worden waardoor de verzuimcijfers voor het gehele bedrijf beschikbaar zijn. Wanneer een nieuw bedrijf geen historie kan meeleveren dan wordt deze het eerste jaar niet meegenomen in het brancheoverzicht (maar krijgt wel zelf een bedrijfsoverzicht).
131
De ervaring leert dat verzuimcijfers uit verschillende systemen altijd enigszins zullen afwijken ten opzicht van elkaar. Het belangrijkste verschil wordt veroorzaakt door de beschikking over primaire data (bijv. VERNET) of geaggregeerde data. Hebben systemen primaire data (PI- of HRM-systemen), dan kunnen er toch verschillen ontstaan. Deze hebben te maken met formules (bijv. werkdagen of kalenderdagen), selectiecriteria (wel of geen oproepkrachten) en wijze van aggregatie van data (leeftijd op geboortedatum of peildatum).
Continuïteit Afhankelijk van aantal abonnees. Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Data zouden op burgerservice gekoppeld kunnen worden aan andere bestanden. Geraadpleegde bronnen: 1. Website Vernet (geraadpleegd in september/oktober 2008): http://www.vernet.nl/cgi-bin/infosite/infosite.cgi 2. Interview met contactpersonen van Vernet
132
Bronbeschrijving: 18
Naam bron Diverse Sectorale Bronnen voor Ziekteverzuimcijfers Houder/verzamelaar (niet uitputtend) Ziekteverzuim Sociale Werkvoorziening (Orbis) Ziekteverzuimcijfers Primair Onderwijs (Vervangingsfonds) Ziekteverzuim in de Agrarische sector (Stigas/SAZAS) Ziekteverzuim Zorgverzekeraars: Enquête werkgeversinformatie (Vektis) Ziekteverzuim in de bouwnijverheid (EIB) Ziekteverzuim Architectenbranche (ArboNed registraties) Ziekteverzuim in de verf en drukinktindustrie (Vvvf ) Ziekteverzuim Mobiliteitsbranche (Bovag) Ziekteverzuim in de Zorgsector (Vernet) Etc. Populatie Divers Dekking Divers Inhoud Divers Doel van de informatie (gebruiksdoel) Informatie leveren over ziekteverzuim in betreffende sector. Herkomst van de gegevens Divers Data beschikbaar over periode Divers Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Divers Periodiciteit van informatie Divers
133
Actualiteit Divers Betrouwbaarheid Divers Continuïteit Divers Mogelijkheden tot secundaire analyse/koppelingen Divers
134
135
BIJLAGE 3 LIJST MET AFKORTINGEN
ABR BOA Boaborea BZK CAPI CATI CAWI CBS CCOZ CG Raad CNV CPB CVS CvV EBB EIM EWCS FNV FTE GAK GBA GBR HRM ICD KvK LIS LISA LMR MKB NCvB NEA NIPG Nivel NS2 NVS OSA P&O PAPI PI-systeem
Algemeen bedrijven register Brancheorganisatie Arbodiensten Brancheorganisatie van Arbodiensten en re-integratiebedrijven Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Computer Assisted Personal Interviewing Computer Assisted Telephone Interviewing Computer Assisted Web Interviewing Centraal Bureau voor de Statistiek Coördinatie en Communicatie van gegevens met betrekking tot Onderzoek inzake Ziekteverzuim Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland Christelijke Nationaal Vakverbond Centraal Planbureau Centrum voor Verzekeringsstatistiek Classificatie van verrichtingen Enquête Beroepsbevolking Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf European Working Conditions Survey Federatie Nederlandse Vakbeweging Fulltime Equivalent Gemeenschappelijk Administratiekantoor Gemeentelijke Basis Administratie Gemeentelijke Basis Registratie Human Resources Management International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems Kamer van Koophandel Letsel Informatie Systeem Landelijk Informatiesysteem van Arbeidsplaatsen en vestigingen Landelijke medische registratie Midden en Klein bedrijf Nederlands instituut voor Beroepsziekten Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden Nederlands Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg Nederlands Instituut voor Onderzoek van Eerstelijns Gezondheidszorg Nationale Studie Huisartsenpraktijk 2 Nationale Verzuim Statistiek Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek Personeel en organisatie Paper and Pencil Interviewing Personeelsinformatie Systeem
136
PORS PUV RIN SBI SEH SSB STECR SZW TNO TZ UWV VLZ VNO-NCW VPD VWS Wajong WAO WAZ WCC WEA WIA Wulbz WVP WW ZARA ZRS ZW ZZP
Privé Ongevallen Registratie Systeem Projectgroep Uniformering Verzuimgrootheden Persoons- (Record) identificatie nummer Standaard Bedrijfsindeling Spoedeisende Hulpafdeling Sociaal Statistisch Bestand (CBS) Stichting Expertisecentrum Reïntegratie Sociale Zaken en Werkgelegenheid Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Wet Terugdringing Ziekteverzuim Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Wet Verlenging Loondoorbetalingverplichting bij Ziekte 2003 Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) Verzekerde Personen en Dienstverbanden Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen Werkgroep Classificatie en Coderingen Werkgeversmonitor Arbeidsomstandigheden Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen Wet Uitbreiding LoondoorBetalingsverplichting bij Ziekte Wet Verbetering Poortwachter Werkloosheidswet Werkgeverspanel Ziekteverzuim, arbeidsomstandigheden, re-integratie, arbeidsongeschiktheid Ziekteverzuim Registratiesysteem Ziektewet Zelfstandige Zonder Personeel