I
PAULA
ARTIKEL
KAGER
Belastingadviseur bij Nauta Dutilh in Rotterdam
Biedt individuele heffing vrouwen meer perspectief op economische zelfstandigheid?
Belastingplan 21e eeuw Uitgangspunten
Met de ontwikkeling van een nieuw belastingstelsel streeft de regering liefst zeven doelstellingen na. Ik noem hier de belangrijkste. Allereerst verbreding en versterking van de belastinggrondslag. Het huidige stelsel biedt de belastingbetaler te veel aftrekposten en forfaitaire vrijstellingen. In fiscaal jargon ook wel de 'uitholling of erosie van de heffingsgrondslag'. Vervolgens wil de regering een evenwichtige en rechtvaardige belastingdruk. Knelpunt van het huidige stelsel is het gebrekkige inkomensbegrip. Vermogenswinsten op effecten en onroerende zaken zijn bij particulieren (niet-ondernemers) niet belast, terwijl dividend en rente wel wordt belast. Dat met name de hogere inkomens gebruik maken van de mogelijkheid onbelast koerswinsten op vermogen te incasseren, wordt als onrechtvaardig ervaren. Het aanpakken van die ongelijkheid staat dan ook hoog op de agenda. Daarnaast streeft de regering ernaar de lastendruk op arbeid te verlagen: arbeid moet aantrekkelijker worden via fiscale maatregelen. Verschuiving van directe naar indirecte belastingen (verlaging van inkomstenbelasting maar verhoging van het algemene BTW-tarief) en vergroening (verhoging milieubelastingen) completeren de vele 'V's (verbreding, versterking, verlaging). Bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid vormt de op één na laatste doelstelling, vereenvoudiging van het stelsel de laatste. De laatste decennia wordt overigens bij elke stelselherziening vereenvoudiging nagestreefd. In de praktijk wordt vaak juist het tegendeel bereikt.3
Op 11 december 1997 presenteerden minister Zalm en staatssecretaris Vermeend de nota Belastingen in de 21e eeuw: een verkenning.1 Een ambitieus en veelomvattend plan, waarin de bewindslieden voorstellen het huidige stelsel van de inkomstenbelasting drastisch te herzien.2 Voorzag de verkennende nota nog in verschillende opties, in het Regeerakkoord van 20 juli 1998 heeft het kabinet gekozen voor strikt individuele belastingheffing. Daarmee zou dan een einde komen aan de kostwinnersvoordelen die de tariefstructuur van de inkomstenbelasting de hele 20e eeuw hebben bepaald. Zo lijkt de fiscale drempel die vrouwen met de zorg voor kinderen ontmoedigt om weer (meer) te gaan werken, te verdwijnen. Indiening bij de Tweede Kamer wordt vóór het zomerreces verwacht. Inmiddels werkt een extern bureau in opdracht van het ministerie van Financiën aan de emancipatie-effectrapportage op het belastingplan. De publicatie daarvan was voorzien rond 1 januari 1999, maar is enkele maanden vertraagd. De beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe fiscale wetgeving is 1 januari 2001.
Systeemwijziging: van bron naar box Het huidige stelsel kent een synthetisch inkomensbegrip. Het belastbaar inkomen is de optelsom van een aantal inkomensbronnen (waaronder winst uit onderneming, winst uit aanmerkelijk belang, inkomsten uit arbeid en inkomsten uit vermogen), na vermindering van aftrekposten (persoonlijke verplichtingen, buitengewone lasten en giften). De belasting wordt berekend over het belastbaar inkomen minus de belastingvrije som. In het nieuwe belastingstelsel wordt deze geïntegreerde benadering verlaten. Er komen drie afzonderlijke categorieën met elk hun eigen systematiek en tarief, in het plan aangeduid als 'boxen'. Het is niet mogelijk negatieve inkomsten uit de ene box met positieve inkomsten uit de andere box te verrekenen. Er zitten stevige schotten tussen de boxen. De inhoud van de drie boxen komt, kort gezegd, op het volgende neer. Box 1 bevat bekende soorten inkomen: winst uit onderneming (eigen bedrijf of zelfstandig beroep), inkomsten uit arbeid, inkomsten uit eigen woning (huur1. TK 1997-1998, 25 810, nr. 2, hierna ook wel Verkennende nota. 2. De stelselwijziging leidt tot een nieuwe Wet op de inkomstenbelasting (de huidige dateert van 1964). 3. Voorbeelden: wetgeving tijdelijke genotsrechten, beperking aftrek consumptieve rente. De wetgeving is zo gecompliceerd, dat het ministerie van Financiën enkele besluiten heeft gepubliceerd met tachtig a negentig vragen en antwoorden over de interpretatie van de nieuwe regels in de praktijk.
36
NEMESIS
I
BELASTINGPLAN 2 1 E EEUW
waardeforfait en hypotheekrente), alimentatie-uitkeringen, buitengewone lasten, persoonlijke verplichtingen en giften. Box 1 inkomen is progressief belast met een toptarief van ± 52 procent (thans zestig procent).
Bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid vormt de op één na laatste doelstelling, vereenvoudiging van het stelsel de laatste.
Box 2 is een exclusieve box voor winst uit aanmerkelijk belang (dividend en verkoopwinst op aandelen uit een BV of NV met grofweg een aandelenbelang van vijf procent of meer). Box 2 inkomen is belast tegen een vast tarief van dertig procent (thans 25 procent). Box 3 betreft inkomsten uit vermogen: effecten, spaartegoeden, beleggingen, tweede woningen, verhuurde beleggingspanden en oudedagsvoorzieningen die het voorgestelde maximum te boven gaan. Deze box laat inhoudelijk de meest ingrijpende verandering zien ten opzichte van de bestaande systematiek. Het saldo van de in werkelijkheid genoten inkomsten en betaalde kosten wordt niet langer belast, zoals dat nu het geval is. Hiervoor in de plaats komt een forfaitaire rendementsheffing: belast wordt een fictieve opbrengst van vier procent van het saldo van bezittingen en schulden die thuishoren in box 3, tegen een tarief van dertig procent. Over het nettovermogensbezit wordt jaarlijks dus 1,2 procent geheven. De vermogensbelasting vervalt (thans 0,7 procent van het totale nettobezit). Vrijgesteld zijn huisraad en de eerste ƒ 37.500,- aan vermogen per persoon. Vanaf 2001 zijn het werkelijke behaalde rendement op 'box 3'-vermogen en de werkelijk betaalde kosten volstrekt irrelevant; fiscaal telt alleen het fictieve rendement. Een economische benadering van het nieuwe belastingstelsel is dat de vermogensbelasting in feite wordt verhoogd van 0,7 naar 1,2 procent, waar een volledige vrijstelling van alle inkomsten uit vermogen tegenover staat. Pakket maatregelen in vogelvlucht In het kader van de herziening van het belastingstelsel noemt het Regeerakkoord het volgende pakket maatregelen: - afschaffing van de bestaande systematiek van belastingvrije sommen en vervanging door een systeem van algemene heffingskortingen die individueel worden toegekend en door de Belastingdienst individueel aan niet-verdienende partners worden uitbetaald; - verlaging van de tarieven van ± 36 tot zestig procent in 1999 naar ± 32 tot + 52 procent vanaf 2001 met een bescheiden verlenging van de tariefschijven; - verlaging van het arbeidskostenforfait (de vaste aftrek voor looninkomsten); - invoering van de arbeidskorting, een extra heffingskorting voor werkenden met een loon tussen zeventig en honderd procent van het wettelijk minimumloon;
1999 nr 2
PAULA
KAG ER
Vrouwen en de fiscus: kort historisch overzicht (belangrijke jaartallen)* 1941 Vóór 1941 belastingheffing over huishoudinkomen (samenvoeging inkomens van man en vrouw). Vanaf 1941 splitsingstelsel: optellen inkomens man en vrouw, delen door twee en afzonderlijk belasten. Huishoudinkomen bleef inkomstenbelasting bepalen. 1973 Individuele belastingheffing: inkomsten van gehuwde vrouw worden individueel belast. De belastingvrije som van een gehuwde man was echter aanzienlijk hoger dan die voor een gehuwde vrouw. 1985 Invoering tweeverdienerswetgeving. Tariefgroepindeling afhankelijk van het inkomen van de partner. Belastingdruk op inkomen van vrouw verminderde, die op inkomen van de gehuwde man nam aanzienlijk toe. 1990 Invoering Oort-wetgeving. Volledig geïndividualiseerd belastingsysteem, met uitzondering van de overdraagbare basisaftrek ('voetoverheveling'). * Bron: Ben Dankmeijer, hoofdstuk Belasting en emancipatie in Emancipatie en Economie, Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie, 1994, Amsterdam.
- verhoging van het algemene BTW-tarief tot ten minste negentien procent (thans 17,5 procent); - verhoging van milieubelastingen voor huishoudens en bedrijven (tariefsverhogingen voor gas en elektriciteit); - beperking van aftrek van lijfrentepremies tot situaties waarin een pensioentekort bestaat; - invoering van de 'oudedagsparaplu': een maximum aan de totale oudedagsvoorzieningen per persoon, de som van AOW, pensioen, lijfrenten e.d. mag een bepaald plafond niet te boven gaan; - uitbreiding van belastingvrije aanwending van spaarloon voor pensioenopbouw, verlof (zorgverlof, sabbatsverlof, studieverlof) en studiekosten; - invoering van een forfaitaire rendementsheffing in plaats van de bestaande vermogensbelasting en het huidige regime voor inkomsten uit vermogen; - geleidelijke afschaffing van de mogelijkheid rente op consumptieve leningen af te trekken; - verlaging van het reiskostenforfait; - vervanging van de fiscale bijtelling voor de auto van de zaak (autokostenforfait) door een benadering die 'beter aansluit op het feitelijk privégebruik van de auto van de zaak'; - beperking van aftrek van werkelijk gemaakte beroepskosten tot uitzonderingsgevallen. Emancipatie-effectrapportage In het voorjaar van 1998 heeft de minister van Financiën opdracht gegeven aan het Economisch Instituut CIAV in Utrecht om onderzoek te doen naar de gevol37
I
BELASTINGPLAN 2 1 E EEUW
gen van wijziging van het belastingregime voor emancipatie en economische zelfstandigheid. Het gaat om de effecten van de verschillende opties in de verkennende nota van Zalm en Vermeend. De emancipatieeffectrapportage zal uit twee delen bestaan4: (Ie) een analyse van de potentiële gedragsreacties van individuen en huishoudens als gevolg van de wijziging van het belastingregime, en (2e) veranderingen in de posities van vrouwen en mannen, los van de mogelijke gedragsreacties, door het pakket fiscale maatregelen voor de 21e eeuw. Een typische vraag voor het eerste deel is of het arbeidsaanbod van vrouwen en/of huishoudens toeneemt door veranderingen in het stelsel van belasting en sociale premies. Onderwerpen die het onderzoeksbureau in het tweede deel moet bestuderen zijn: de verbreding van de heffingsgrondslag (minder aftrekposten, afschaffing belastingvrije sommen), de nieuwe fiscale behandeling van rente en dividend in 'box 3', de fiscale behandeling van pensioenen en de mogelijkheid spaarloon belastingvrij aan te wenden voor (zorg)verlof. Opvallend is dat Financiën nog steeds uitgaat van doorrekening van de drie beleidsopties uit de verkennende nota, terwijl de regering inmiddels heeft gekozen voor de variant uit het Regeerakkoord.5
P A U LA KAG ER
Tabel 1: Het schijventarief in 1999
Ie 2e 3e 4e
schijf schijf schijf schijf
Belastbaar bedrag Van Tot
Tarief
0 15.000 48.175 105.954
35,75% 37,05% 50% 60%
15.000
48.175 105.954 en hoger
Tabel 2: Tariefgroepindeling en belastingvrije sommen in 1999 Groep/Omschrijving
Belastingvrije som
1. Basisaftrek overgedragen aan alleenverdienende partner 2. Tweeverdieners, alleenstaanden 3. Alleenverdieners 4. Alleenstaande ouders met kinderen tussen 12 en 27 jaar 5. Alleenstaande ouders met kinderen onder 12 jaar
419 8.799 17.179 15.503 22.207
Inkomenseffecten voor vrouwen Het spreekt voor zich dat de inkomenseffecten van het belastingplan net zo goed gelden voor mannen als voor vrouwen. Vrouwen zitten in zeer verschillende posities.6 Sommige vrouwen verdienen meer dan ƒ 100.000,- bruto per jaar, andere moeten rondkomen van een minimuminkomen. Er zijn zeer vermogende vrouwen zonder arbeidsinkomen en vrouwen met een rijke man. Dan zijn er vrouwen met een eigen bedrijf en vrouwen die samen met hun man een bedrijf runnen. En natuurlijk veel moeders van jonge kinderen met een deeltijdbaan en dito salaris. Verder vrouwen zonder vaste partner en alleenstaande moeders. De grootste groep vrouwen met betaald werk maakt deel uit van een huishouden van tweeverdieners of, wat de realiteit beter benadert, 'anderhalf-verdieners. De hamvraag is of de aangekondigde belastingmaatregelen inderdaad stappen zijn op weg naar economische zelfstandigheid in het nieuwe millennium. Daarbij verdient speciale aandacht de positie van anderhalf- en tweeverdieners met lagere inkomens (minimum tot modaal) en de werkgelegenheid voor die groep. Hieronder zal ik nader belichten: De gevolgen van de heffingskorting in plaats van de belastingvrije sommen voor de arbeidsmarktpositie van vrouwen, de inkomenseffecten voor alleenstaande ouders, de koopkrachteffecten over de hele linie en de betekenis van de fiscale oudedagsparaplu. 4. Brief staatssecretaris van Financiën van 7 september 1998, AFP98/330M, aan de Vaste commissie SZW van de Tweede Kamer. 5. Deze variant gaat uit van omzetting van belastingvrije sommen in heffingskortingen met een tegemoetkoming voor de huidige alleenverdieners (tariefgroep 3) op minimumniveau, waarbij de tarieven met ongeveer 5 tot 8 procentpunten worden verlaagd. 6. Zie ook Verslag en Advies Werkconferentie Belastingen in de 21e eeuw van de Vrouwen Alliantie voor economische zelfstandigheid en herverdeling van arbeid, verslag van werkconferentie op 26 maart 1998 en adviesbrief d.d. 6 mei 1998 aan Zalm en Vermeend.
38
Tabel 3: Belastingplan 21e eeuw — voorgesteld schijventarief (variant Regeerakkoord) Belastbaar bedrag Van Tot Ie 2e 3e 4e
schijf schijf schijf schijf
0 31.000 52.184 108.774
Tarief
31.000 52.184 108.774 en hoger
32% 36% 42% 52%
Heffingskorting versus belastingvrije som Het systeem van belastingvrije sommen werkt wezenlijk anders dan dat van een heffingskorting of individuele belastingkorting.7 De belastingvrije som vermindert het belastbare inkomen; het is een aftrekpost op het inkomen zelf. De heffingskorting vermindert het bedrag van de inkomstenbelasting: het is een korting op de verschuldigde belasting. In het huidige belastingstelsel zijn er vijf tariefgroepen met elk een eigen belastingvrije som, die is samengesteld uit de basisaftrek8 plus, afhankelijk van de toepasselijke tariefgroep, één of meer extra aftrekbedragen (zie kader). Niet-verdienende partners kunnen hun basisaftrek overdragen aan hun verdienende partner, de alleenverdiener (kostwinner).9 Dit systeem brengt met zich dat alleenver7. Het verschil tussen een individuele belastingkorting en een heffingskorting is dat de individuele belastingkorting ook aan de belastingplichtige wordt uitgekeerd (ook al is er geen inkomen), de heffingskorting niet. Zie Verkennende nota, p. 128. 8. De basisaftrek van ƒ 8.380,- geldt voor tweeverdieners en alleenstaanden (tariefgroep 2), hierbij moet de 'bovenbasisaftrek' van ƒ419,- worden opgeteld, samen de belastingvrije som van ƒ 8.799,(1999). 9. Dit noemde men vroeger 'voetoverheveling'; de belastingvrije som stond toen bekend als 'belastingvrije voet'.
NEMESIS
I
BELASTINGPLAN 2 1 E EEUW
dieners een dubbele basisaftrek genieten. Het kostwinnersvoordeel voor een alleenverdiener die met de top van zijn inkomen in de hoogste tariefschijf (thans zestig procent) zit, bedraagt netto ruim ƒ 10.000,- per jaar. Een alleenverdiener met een bruto jaarinkomen tussen minimum en modaal (laagste twee tariefschijven) kan daarentegen slechts een kostwinnersvoordeel van ruim ƒ 6.000,- incasseren. De huidige tariefstructuur met belastingvrije sommen in combinatie met een progressief schijventarief geeft hogere inkomens meer netto belastingvoordeel dan lagere inkomens. Het systeem van heffingskortingen geeft iedereen, onafhankelijk van de hoogte van het inkomen, dezelfde belastingvermindering. De individuele belastingkorting die in het Regeerakkoord is voorgesteld, leidt tot een 'negatieve aanslag inkomstenbelasting' voor de nietverdienende partner, wat neerkomt op uitbetaling van de belastingkorting. Heffingskorting: sluitstuk van individuele belastingheffing Het systeem van belastingvrije sommen met de mogelijkheid tot overheveling van de basisaftrek naar de alleenverdiener werpt een fiscale drempel op voor nietverdienende partners. Aangezien het netto kostwinnersvoordeel het hoogste uitpakt in de vierde schijf (inkomens boven ± ƒ 120.000,- per jaar), is de drempel voor de niet-verdienende partner om weer te gaan werken het hoogst als de partner in de hoogste tariefschijf zit. Als de op de arbeidsmarkt toetredende partner een bescheiden bruto salaris van ƒ 20.000,- per jaar gaat verdienen, dan valt de belastingvrije som grotendeels in de eerste schijf (35,75 procent), hetgeen beduidend minder voordelig is dan aftrek in de vierde schijf (60 procent). Dit effect treedt niet op als het inkomen van de hoofdverdiener ligt tussen minimum en modaal. Gaat de partner in die situatie betaald werken, dan worden beide inkomens tegen dezelfde tarieven belast en leveren beide belastingvrije sommen hetzelfde netto voordeel op. Er is dan sprake van 'echte tweeverdieners'. Wanneer het inkomen van de (voormalige) alleenverdiener in de eerste twee schijven10 wordt belast, levert inkomensverwerving door de partner dus altijd een extra netto voordeel op voor het huishouden. Dan krijgt ook de partner immers een arbeidskostenforfait toegekend, terwijl de belastingvrije som van de opnieuw werkende partner tegen hetzelfde tarief wordt afgerekend als voorheen bij de alleenverdiener.11 Een overgang van één kostwinner naar een 'echt' tweeverdienershuishouden komt in de praktijk echter niet vaak voor. Het ontmoedigingseffect voor niet betaald werkenden met een goedverdienende partner wordt nog eens versterkt door de vele inkomensafhankelijke regelingen, zoals de eigen bijdrage voor kinderopvang, tegemoetkoming studiekosten, de huursubsidie, en dergelijke. Per saldo kan de netto toename van het huishoudinkomen zo gering zijn dat het niet of nauwelijks loont om te gaan werken. De nieuw voorgestelde individuele 10. Belastbaar inkomen tot ƒ 48.175,- (1999), met ingang van 1999 is de eerste schijf 'geknipt' in twee schijven. 11. Zie ook SER-advies Naar een robuust belastingstelsel. Advies 1998/07, blz. 45 en 46.
1999 nr 2
PAULA
KAG E R
belastingkortingen geven iedereen hetzelfde netto voordeel, omdat het progressie-effect komt te vervallen. De kostwinnersvoordelen zijn de laatste decennia stapsgewijs steeds verder teruggedrongen en zullen aan het begin van de 21e eeuw tot de geschiedenis horen. Wel zal de regering een uitzondering maken voor alleenverdieners op minimumniveau - zij krijgen een dubbele heffingskorting in verband met de koppeling aan het sociale minimum - maar dat betreft een relatief kleine groep. Individueel belastingstelsel gunstig voor aanbod vrouwen op arbeidsmarkt Een vergaande individualisering van het belastingstelsel maakt het waarschijnlijk dat vrouwen meer uren willen werken. Als de overdracht van de basisaftrek ('voetoverheveling') wordt afgeschaft in 2001, zal de arbeidsduur van vrouwen naar verwachting met ongeveer vijftien procent stijgen. Dit concludeerde Yolanda Grift in haar promotie-onderzoek naar de effecten van belasting- en socialepremiestelsels op het arbeidsaanbod van vrouwen.12 Grift ontwikkelde een econometrisch model, waarmee de gevolgen voor de wekelijkse arbeidsduur van vrouwen bij verschillende belastingstelsels zijn door te rekenen. Populair gezegd: Wat houd je er eigenlijk netto aan over als je één uur meer gaat werken en hoe beïnvloedt dat de beslissing om meer of minder te gaan werken?
Een vergaande individualisering van het belastingstelsel maakt het waarschijnlijk dat vrouwen meer uren willen werken. Volgens Grift heeft de derde optie uit de verkennende nota Belastingen in de 21e eeuw de meest gunstige uitwerking op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Deze optie combineert volledige afschaffing van de belastingvrije sommen met een substantiële tariefsverlaging. Grift verwacht dat het aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt daardoor zal stijgen van gemiddeld elf uur per week naar gemiddeld veertien uur per week. De studie nam het traditionele kostwinnersmodel als uitgangspunt en bestudeerde daarbinnen het arbeidsmarktgedrag van gehuwde en ongehuwd samenwonende vrouwen. Samenwonende mannen laten hun arbeidsmarktgedrag niet afhangen van het belastingstelsel. Vrouwen in een dergelijke situatie staan vaak wel voor de keuze om meer of minder te gaan werken. Veel van hen, zo blijkt uit enquêtes die Grift voor haar onderzoek hield, denken dat zij er netto nauwelijks op vooruitgaan. Grift laat zien dat werken wel degelijk loont. In het huidige belastingstelsel betalen vrijwel alle werkende vrouwen met een kostwinnende partner 12. Y.K. Grift, Female Labour Supply, The influence of taxes and social premiums. Dissertatie Universiteit van Utrecht. Ridderprint 1998.
39
I
BELASTINGPLAN 2 1 E EEUW
Individuele belastingkorting van 3.076 ('tariefgroep 2') en 6.152 ('tariefgroep 3' op niveau wettelijke minimumloon) over hun eigen inkomen gemiddeld 37 procent belasting en premies.13 Bij het besluit van vrouwen om meer of minder te gaan werken zijn andere redenen vaak belangrijker dan die in de belasting- en premiesfeer. Voorop staat vanzelfsprekend de beschikbaarheid van kinderopvang, deeltijdarbeid, flexibele werktijden en verlof- en zorgfaciliteiten, die de combinatie van betaald werk en zorgtaken überhaupt mogelijk maken.14 De nieuwe financiële positie wordt per saldo bepaald door de belasting- en premieheffing, de inkomensafhankelijke regelingen en de kosten van kinderopvang. Opmerkelijk is verder dat de arbeidskorting, een toeslag op de heffingskorting, slechts geldt voor inkomens tussen zeventig en honderd procent van het wettelijk minimumloon en oploopt van nul tot ƒ 1.503,-. Deze faciliteit is bedoeld om de overstap van een uitkering naar werk te stimuleren. De ondergrens voor deze arbeidskorting ligt echter rond ƒ 21.000,- (zeventig procent van het minimumloon). Vrouwen met kleine deeltijdbanen zullen niet boven deze grens uitkomen. De doelstellingen stimulering van het arbeidsaanbod en bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid lijken elkaar hier te bijten.
PAULA
KAG E R
ting 'tariefgroep 3', maar rept niet over tariefgroepen 4 en 5. Verder blijft onduidelijk of bestaande gevallen vanaf 2001 worden ontzien.16 De kwestie heeft tot nu toe nauwelijks aandacht gekregen.17 Als compenserende maatregelen voor alleenstaande ouders zijn denkbaar: - een toeslag op de heffingskorting, gerelateerd aan de zorg voor kinderen onder de twaalf jaar; - een 'zorgkostenforfait', een vaste aftrekpost voor werkende alleenstaande ouders met kinderen onder de twaalf jaar18; - een (gedeeltelijk) inkomensafhankelijke kinderbijslag voor alleenstaande ouders. Zonder tegemoetkomingen zullen alleenstaande ouders er netto aanzienlijk op achteruitgaan. Bij alleenverdienershuishoudens krijgt de niet-verdienende partner de heffingskorting tenminste nog uitbetaald; bij alleenstaande ouders is dit uiteraard niet mogelijk.
Afschaffing van de belastingvrije sommen in ruil voor individuele belastingkortingen zal voor deze groep leiden tot een relatief forse verlaging van het netto inkomen, tenzij de regering specifieke maatregelen voor hen treft.
Inkomensgevolgen voor alleenstaande ouders Het oude systeem van belastingvrije sommen met de mogelijkheid van 'voetoverheveling' ontmoedigt weliswaar niet-verdienende partners om weer te gaan werken, het biedt alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen wel een aanzienlijk belastingvoordeel. Dat vrouwen in verschillende posities zitten, kan niet beter worden geïllustreerd dan aan de hand van de belastingpositie van alleenstaande ouders. Zij worden onder het huidige stelsel in tariefgroep 4 of 5 ingedeeld. Een alleenstaande ouder met de zorg voor één of meer kinderen onder de twaalf jaar valt in tariefgroep 5; als de leeftijd van de kinderen tussen twaalf en 27 jaar is, geldt tariefgroep 4. De belastingvrije som voor tariefgroep 4 is ƒ 15.503,- en die voor tariefgroep 5 zelfs maximaal ƒ 22.207,-15 (1999). Afschaffing van de belastingvrije sommen in ruil voor individuele belastingkortingen zal voor deze groep leiden tot een relatief forse verlaging van het netto inkomen (zie tabel), tenzij de regering specifieke maatregelen voor hen treft. De verkennende nota gaat er van uit dat alleenverdieners en eenoudergezinnen een vorm van tegemoetkoming blijven houden. Het Regeerakkoord noemt slechts heffingskorting 'tariefgroep 2' en heffingskor-
Koopkrachteffecten over de hele linie
13. Belastingjaar 1992. De gemiddelde belastingdruk zal in 1999 lager zijn door tariefsverlagingen in de eerste schijf (enkele procentpunten), verhoging van de belastingvrije sommen en het arbeidskostenforfait. 14. Zie in dit verband ook SER advies Arbeid, zorg en economische zelfstandigheid, Advies 1998/11. 15. Tariefgroep 4: belastingvrije som = basisaftrek + bovenbasisaftrek + alleenstaande-ouderaftrek van ƒ 6.704,-. Tariefgroep 5 = tariefgroep 4 + aanvullende alleenstaande-ouderaftrek van eveneens
ƒ 6.704,-. 16. Onderdeel 8.2.3.1 van de verkenning geeft een aantal varianten voor de eerbiedigende werking voor bestaande alleenverdieners. 17. Zie echter Astrid Feiter, Nieuw belastingstelsel dupeert alleenstaande werkende moeders, Opzij, september 1998, p. 72-75. 18. Het kabinet heeft het zorgkostenforfait afgewezen, zie bijlage 2 bij kabinetsnota Kansen op combineren: Arbeid, Zorg en Economische zelfstandigheid en Advies SER 1998/11. 19. Zie Internetsite van het NIBUD: www.nibud.nl.
40
Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) heeft de gevolgen van het belastingstelsel voor de 21e eeuw berekend in augustus 1998.19 De conclusie van het NIBUD is dat vrijwel ieder huishouden in Nederland er in het toekomstige belastingstelsel op vooruit zal gaan. Hoe groot dat voordeel is, hangt af van de fiscale bijtellingen en aftrekposten die men nu heeft (fiscale bijtelling auto, hypotheekrente, lijfrentepremies, rente) en de soorten inkomstenbronnen (bijvoorbeeld aanmerkelijk belang, onroerend goed, beleggingen en overig 'box 3' inkomen). Als specifieke aftrekposten en eigen vermogen buiten beschouwing blijven, dan profiteren vooral de laagste inkomens (tot ƒ 30.000,- bruto per jaar) en de hoogste inkomens (vanaf ƒ 90.000,- bruto per jaar). De middeninkomens gaan er minder dan vijf procent op vooruit, de laagste en hoogste inkomens meer dan zeven procent. Bij een bruto inkomen van ƒ 150.000,bedraagt het netto voordeel zelfs 9,4 procent. Het NIBUD heeft vooralsnog geen rekening gehouden met de gevolgen van de ecotax- en BTW-verhogingen. De
NEMESIS
PAULA
BELASTINGPLAN 2 1 E EEUW
KAG E R
Tabel 4: Gevolgen belastingstelsel 21e eeuw voor alleenstaande ouder met zorg voor kinderen onder 12 (tariefgroep 5) Bruto jaarinkomen Netto per maand 1999 Netto per maand 2001 Verschil netto per maand Verschil uitgedrukt in %
20.000 1.667 1.423 -244 -14,6
30.000 2.362 2.115 -248 -10,5
50.000 3.423 3.063 -359 -10,5
80.000 4.927 4.601 -326 -6,6
120.000 6.594 6.381 -213 -3,2
150.000 7.688 7.581 -108 -1,4
Conclusie: zonder tegemoetkoming is de achteruitgang van het netto maandinkomen bij de lagere inkomens (tweederde van het minimumloon tot modaal) absoluut en relatief het grootste. Compenserende maatregelen voor deze inkomens zijn noodzakelijk. berekeningen zijn indicatief; van 'koopkrachtplaatjes' is geen sprake. Fiscale 'oudedagsparaplu' Iedereen kan in het huidige belastingstelsel voor ƒ 6.075,- (gehuwden ƒ 12.150,-) aan lijfrentepremies aftrekken, ongeacht of via de werkgever al een goed pensioen wordt opgebouwd. Zalm en Vermeend zijn van mening dat met name de hogere inkomens de lijfrentepremie-aftrek in de praktijk gebruiken om belasting te besparen (het 'kopen van een aftrekpost'), lang niet iedereen zou lijfrenten nodig hebben als aanvulling op het opgebouwde pensioen. In de verkennende nota wordt voorgesteld de algemene aftrek van lijfrentepremies te schrappen en te vervangen door één overkoepelende oudedagsparaplu. Er zou dan een maximum aftrek ('plafond') komen voor alle oudedagsvoorzieningen, gebaseerd op zeventig procent van het laatstverdiende loon. Een dergelijke paraplu zou een adequate opbouw voor een oudedagsvoorziening moeten garanderen. Zolang de totale premies per jaar beneden het maximum blijven, zijn ze aftrekbaar voor de loon- en inkomstenbelasting. Wie boven het plafond nog oudedagsvoorzieningen opbouwt, krijgt daarvoor geen belastingaftrek. Het is volstrekt niet duidelijk wat er onder de oudedagsparaplu gaat vallen. Pensioen en oudedagslijfrenten wel, maar VUT, overbruggingslijfrenten, kapitaalverzekeringen, saldo-lijfrenten en spaarregelingen? Bovendien is niet duidelijk hoe de fiscale ruimte voor aanvullende individuele regelingen bepaald zal worden. De relatie tot het wetsvoorstel Fiscale behandeling van pensioenen20 is evenmin helder. Het Verbond voor Verzekeraars heeft forse kritiek geuit op de voorstellen inzake de oudedagspa-
20. TK 1997-1998, kamerstuk 26 020, uitwerking aanbevelingen Commissie Witteveen. Het wetsvoorstel geeft een nieuw fiscaal kader voor pensioenregelingen met flexibilisering en individualise-
1999 nr 2
raplu. Uit een NIPO-enquête zou blijken dat 77 procent van de mensen die een lijfrente- of koopsompolis sluiten een pensioengat heeft. Bij vrouwen en zelfstandigen zou dit nog hoger liggen: 88 respectievelijk 83 procent. Verder zouden ook de lagere en middeninkomens de lijfrentepremie-aftrek benutten; zeventig procent zou inkomens onder de ƒ 100.000,- betreffen.21 De regering heeft de SER advies gevraagd over mogelijke uitwerkingen van de oudedagsparaplu. Het advies van de SER wordt naar verwachting dit voorjaar gepubliceerd. Tot slot Na de Euro op 1 januari 1999 en het nieuwe millennium op 1 januari 2000 staat ons op 1 januari 2001 een drastische wijziging van het belastingstelsel te wachten. Bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid vormt één van de doelstellingen van het plan. Of het samenhangende pakket van maatregelen inderdaad positief zal bijdragen aan economische zelfstandigheid voor iedereen moet nog blijken. Het wachten is op (Ie) de emancipatie-effectrapportage, (2e) het advies van de SER over mogelijke uitwerkingen van de oudedagsparaplu, en, natuurlijk, (3e) het wetsvoorstel. De afschaffing van de kostwinnersvoordelen in ruil voor een individuele belastingkorting mag gerust een mijlpaal in de geschiedenis van belastingen en emancipatie worden genoemd. De inkomenseffecten voor alleenstaande ouders en de oudedagsparaplu vereisen daarentegen een nadere uitwerking die recht doet aan de positie van vrouwen met zorgtaken. Een uiterst kritische toetsing van het wetsvoorstel 'belastingen 21e eeuw' op deze punten is geboden.
ring als uitgangspunten. Het wetsvoorstel is reeds aanvaard door de Tweede Kamer; het ligt thans ter behandeling bij de Eerste Kamer. 21. Persbericht Verbond voor Verzekeraars, 27 april 1998.
41