Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Acroniem:
Erfgoed2.0
Werkpakket:
1
Deliverable:
D1.1
Datum:
18.12.2007
Auteur(s):
Peter Mechant, Steve Paulussen, Laurence Hauttekeete
Contact:
(T) 09 264 97 08 - (E)
[email protected]
1
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
1.
Situering en inleiding
5
2.
Empirisch opzet
6
2.1.
Praktisch
6
2.2.
De focusgroep als kwalitatieve onderzoeksmethode
7
3.
Resultaten van de focusgroepen
10
3.1.
10
3.2.
3.3.
Erfgoed-amateurs/heemkundigen in de rol van bezoeker 3.1.1. Profiel en rekrutering
10
3.1.2. Internet- en ICT-gebruik
10
3.1.3. Voor-traject
11
3.1.4. Tijdens-traject
12
3.1.5. Na-traject
14
3.1.6. User-generated content
14
Medioren en senioren
17
3.2.1. Profiel en rekrutering
17
3.2.2. Internet- en ICT-gebruik
17
3.2.3. Voor-traject
18
3.2.4. Tijdens-traject
18
3.2.5. Na-traject
19
3.2.6. User-generated content
19
Gezinnen
21
3.3.1. Profiel en rekrutering
21
3.3.2. Internet- en ICT-gebruik
21
3.3.3. Voor-traject
22
3.3.4. Tijdens-traject
22
3.3.5. Na-traject
23
3.3.6. User-generated content
23
2
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.4.
3.5.
3.6.
3.7.
Studenten hoger onderwijs
25
3.4.1. Profiel en rekrutering
25
3.4.2. Internet- en ICT-gebruik
25
3.4.3. Voor-traject
26
3.4.4. Tijdens-traject
26
3.4.5. Na-traject
27
3.4.6. User-generated content
28
Leerkrachten
29
3.5.1. Profiel en rekrutering
29
3.5.2. Internet-en ICT-gebruik
29
3.5.3. Voor-traject
29
3.5.4. Tijdens-traject
30
3.5.5. Na-traject
31
3.5.6. User-generated content
32
Studenten lagere school
33
3.6.1. Profiel en rekrutering
33
3.6.2. Internet- en ICT-gebruik
33
3.6.3. Voor-traject
33
3.6.4. Tijdens-traject
34
3.6.5. Na-traject
35
3.6.6. User-generated content
35
Studenten middelbare school
36
3.7.1. Profiel en rekrutering
36
3.7.2. Internet- en ICT-gebruik
36
3.7.3. Voor-traject
37
3.7.4. Tijdens-traject
37
3.7.5. Na-traject
38
3.7.6. User-generated content
38
3
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
4.
Algemene conclusies uit de serie focusgroepen
39
4.1.
Inzake ICT-ondersteuning bij erfgoedbeleving tijdens het voor-traject
39
4.2.
Inzake ICT-ondersteuning bij erfgoedbeleving tijdens het tijdens-traject
40
4.2.1. Informatieaanbod op de PDA
41
4.2.2. Het potentieel van de PDA: mogelijke functies
42
4.3.
Inzake ICT-ondersteuning bij erfgoedbeleving tijdens het na-traject
45
4.4.
User-generated content
46
4
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
1.
Situering en inleiding
In het Erfgoed2.0-projectvoorstel wordt expliciet verwezen naar een kennislacune rond de verwachtingen en noden inzake het gebruik van nieuwe media voor erfgoedontsluiting. Hiertoe werden de taken binnen het eerste werkpakket van het Erfgoed2.0-project op zodanige manier ingevuld dat de resultaten ons dieper inzicht moeten verschaffen om deze kenniskloof te dichten. Taak 1.1 wil daarom komen tot een overzicht van de verwachtingen en de wensen van de Vlaamse erfgoedbezoeker aangaande de inzet van ICT en internet.
Tijdens een WP1-meeting met alle betrokken partners binnen het werkpakket (VUB, 02/07/2007) werd beslist om bovenstaande benadering uit te werken aan de hand van groepsgesprekken met een zevental types van stakeholders. Deze kwalitatieve methodologische aanpak laat ons toe te peilen naar het waarom van bepaalde uitspraken en houdingen. De uitspraken of houdingen van een respondent kunnen op die manier bovendien getoetst worden aan die van andere respondenten in de focusgroep.
Voor elk soort stakeholder werd een groep van zes tot acht personen geselecteerd (met een evenwichtige spreiding wat betreft de adoptie en aanvaarding van nieuwe ICT’s). Deze groepen werden aan de hand van een semi-gestructureerd groepsgesprek bevraagd naar hun behoeftes inzake
erfgoedbeleving
via
nieuwe
informatie-
en
communicatietechnologieën.
bovenvermelde meeting werden volgende stakeholders geïdentificeerd:
o
scholieren lagere school
o
scholieren middelbare school
o
leerkrachten lagere/middelbare school
o
gezinnen
o
medioren en senioren (personen ouder dan 50 jaar)
o
studenten hoger onderwijs (personen ouder dan 18 jaar)
o
erfgoedamateurs/heemkundigen in de rol van bezoeker
5
Tijdens
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
2.
Empirisch opzet
2.1
Praktisch
Met het oog op de kwalitatieve onderzoeksfase organiseerden we zeven focusgroepen met internetgebruikers die blijk gaven van een minimale interesse in erfgoed. Het criterium ‘minimale interesse’ werd geoperationaliseerd door de selectievoorwaarde dat de participant minimaal enkele keren per jaar een erfgoedsite dient te bezoeken.
De focusgroepen hadden plaats op:
o
donderdag 13 september 2007
erfgoedexperten in de rol van bezoeker;
o
maandag 17 september 2007
medioren en senioren;
o
donderdag 20 september 2007
gezinnen;
o
dinsdag 06 november 2007
studenten hoger onderwijs (+ 18 j.);
o
maandag 26 november 2007
leerkrachten lagere/middelbare school;
o
dinsdag 27 november 2007
scholieren lagere school (2 x);
o
woensdag 28 november 2007
scholieren middelbare school
In totaal participeerden 55 personen aan deze groepsgesprekken. Na deelname ontving elk van deze personen een beloning van ca. €25 in de vorm van waardebonnen of cadeaus1. De voornaamste doelstelling van de focusgroepen was dieper in te gaan op de behoeftes en verlangens aangaande ICT-ondersteuning in een erfgoedcontext. Elke focusgroep werd geleid door dezelfde moderator, aan de hand van een (bijna) identieke topiclijst2. Per focusgroep waren er een of twee rapporteurs aanwezig en het hele gesprek werd ook digitaal opgenomen op een audiodrager en achteraf uitgeschreven.
De topiclijst, en bijgevolg ook het verloop van de focusgroepen, bestond uit 4 grote delen.
o
Verwelkoming, kennismaking en inleiding tot het Erfgoed2.0 project
1
Met dank aan Erfgoed Vlaanderen en het Vlaams Centrum voor Volkscultuur voor het aanleveren van de incentives. 2 Voor de drie focusgroepen met participanten jonger dan 18 jaar gebruikten een enigszins aangepaste en vereenvoudigde versie van de topiclijst.
6
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
o
Gebruik, verlangens en behoeftes aangaande het internet en andere nieuwe communicatietechnologieën
o
Korte pauze met demonstratie van bestaande (demo-)applicaties rond mobiele erfgoedbeleving3
o
Gebruik, verlangens en behoeftes aangaande het internet en andere nieuwe communicatietechnologieën in relatie met erfgoedbeleving. Dit laatste gedeelte werd verder gestructureerd door een onderscheid te maken tussen drie trajecten:
Voor het erfgoedbezoek
Tijdens het erfgoedbezoek
Na het erfgoedbezoek
Zoals hierboven reeds aangegeven was de voornaamste doelstelling van ons onderzoek de verkenning van de behoeftes en verlangens aangaande ICT-ondersteuning in een erfgoedcontext. Deze doelstelling werd in elk groepsgesprek bekeken vanuit drie perspectieven: behoeften en verlangens aangaande ICT-gemedieerde erfgoedbeleving voor, tijdens of na het fysieke erfgoedbezoek waarbij het voor- en na-traject werd ingevuld door het internet en het ‘tijdens’traject door mobiele ICT’s (PDA). Na een introductie tot het Erfgoed2.0-project werden de deelnemers op dit onderscheid gewezen. De begrippen erfgoed, cultureel erfgoed, ICT, web2.0 en gebruikersparticipatie werden vervolgens tijdens een korte voorstelling van ca. 10 minuten aan de deelnemers voorgesteld en uitgelegd.
2.2
De focusgroep als kwalitatieve onderzoeksmethode
Focusgroepen zijn een methode om onderzoeksgegevens te verzamelen en bestaan in essentie uit groepsinterviews. Een moderator leidt het interview waarbij een kleine groep participanten over de thema's discussieert die worden aangebracht4. Morgan5 onderscheidt drie belangrijke eigenschappen die focusgroepen kenmerken.
3
Met dank aan The 8ight Day en Expertise Centrum Digitale Media (EDM) voor de aanlevering van demo-materiaal. Morgan, D. & Krueger, R. (Eds.), 1998, The Focus Group Kit. Thousand Oaks, CA: Sage, p. 1. 5 Ibid., p. 29. 4
7
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Focusgroepen zijn: o
een onderzoeksmethode om kwalitatieve data te verzamelen
o
een gefocuste oefening om data te verzamelen
o
datacreatie door middel van groepsdiscussies
Sterke punten van kwalitatief onderzoek en focusgroepen in het bijzonder, zijn6: o
Kansen voor exploratie en ontdekking: focusgroepen kunnen nuttig zijn om een thema of bevolkingsgroep te leren kennen. Men kan als onderzoeker veel leren zonder dat men op voorhand weet welke vragen men wil stellen.
o
Inzicht in context en diepte van het onderwerp verwerven: vooral door de reacties op elkaars antwoorden, krijgt de onderzoeker een goed beeld van de meningen van een groep.
o
Creatie van een interpretatiekader: focusgroepen geven een goed idee van waarom de dingen zijn zoals ze zijn.
Focusgroepen zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met enquêtes. In beide gevallen worden mensen ondervraagd, kiest de onderzoeker de topics waarover het gaat en leveren de respondenten of participanten de nodige informatie. Het is dan aan de onderzoeker om deze informatie te verwerken en te kaderen binnen de oorspronkelijke onderzoeksvragen. Maar er zijn ook zeer belangrijke verschillen7, bvb. de manier van sampling, de flexibiliteit van de vragenlijsten en de manier waarop de data worden geanalyseerd. Focusgroepen zijn immers een veel minder gestandaardiseerde methode om informatie te verzamelen dan enquêtes. Dat wil zeggen dat focusgroepen meer open zijn en minder vastliggen, getuige daarvan ook de semi-gestructureerde ‘topiclijst’ die we hanteerden. Hierbij werd de nodige zorg besteed aan de volgorde van de vragen en hielden
we
rekening
met
andere
richtlijnen
zoals
het
aanbrengen
van
voldoende
achtergrondinformatie, het stellen van algemene vragen vóór specifieke, positieve vragen vóór negatieve vragen, … (zie Morgan, 1998, p. 38-42).
Bij focusgroepen hangt veel af van wie de respondenten zijn. Beslissingen over de samenstelling van de groepen zijn dan ook belangrijk voor het onderzoek. Wij maakten gebruik maken van een `purposive sample'. Bij een `purposive sample' worden respondenten gericht gekozen in functie van 6 7
Ibid., p. 11-13. Ibid., p. 30-31.
8
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
de doelstelling. De selectie van de deelnemers volgt dus rechtstreeks uit de doelstelling. Verder hanteerden we ook de ‘convenience’ sampletechniek. In de literatuur spreekt men soms ook wel over ‘grab’ of ‘opportunity’ sampling’. Deze techniek houdt in dat er niet of slechts in beperkte mate gestreefd wordt naar een accurate representatie van een grotere groep of populatie.
De resultaten uit deze studie zijn dus niet zomaar te veralgemenen naar de gehele Vlaamse bevolking omwille van twee belangrijke redenen. Ten eerste participeerden in de focusgroepen enkel personen die al online actief zijn en die bereid waren mee te werken aan het onderzoek, en werden er geen gesprekken gevoerd met mensen die het internet niet gebruiken of die niet aan het onderzoek wensten deel te nemen. Ten tweede waren in de meeste focusgroepen bepaalde sociodemografische groepen (bvb. studenten en respondenten uit de provincie Oost-Vlaanderen) oververtegenwoordigd.
9
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.
Resultaten van de focusgroepen
3.1
Erfgoedamateurs/heemkundigen in de rol van bezoeker
3.1.1
Profiel en rekrutering
De participanten aan deze focusgroep werden op twee manieren gerekruteerd. Enerzijds werden er na een deskresearch-fase verschillende personen aangeschreven met de uitnodiging om deel te nemen aan de focusgroep. Anderzijds werd er beroep gedaan op een ledenlijst van een Gentse heemkundige vereniging. Alle participanten aan de focusgroep zijn ofwel professioneel ofwel als amateur actief in het erfgoeddomein. Ongeveer de helft van de participanten is zeer actief online: zij houden weblogs bij, modereren fora en verzorgen de websites van erfgoedverenigingen.
3.1.2
Internet- en ICT-gebruik
“Webmaster is een deel van mijn professionele activiteit, een groot deel van mijn vrije tijd spendeer ik ook aan het maken van websites – ik gebruik internet op alle mogelijke manieren maar ook vaak om informatie op te zoeken. Ik surf wat minder rond maar gebruik vooral een rss-reader om info te krijgen en de dingen die me interesseren er uit te pikken.” (man, 52 jaar)
De deelnemers aan het groepsgesprek ‘erfgoedamateurs/heemkundigen’ gebruiken zeer intensief het internet, enerzijds om informatie op te zoeken en te communiceren.
“Ik ben een Google-aar; als ik ergens iets hoor/zie over een nieuwe of interessante site ga ik dat opzoeken. Ik doe electronic banking, als ik weg ga met de trein koop ik tickets via internet, ook opzoeken van uurrooster … Enfin, ik doe alles via het internet.” (man, 49 jaar)
Anderzijds gebruiken ze het internet als publicatiekanaal om hun eigen digitaliseringsprojecten, rapporten of foto’s te verspreiden en om aan hun activiteiten als (amateur)heemkundige ruchtbaarheid te geven. Hierdoor komen ze vaak in contact met anderen en wordt het internet ook een middel om netwerken uit te bouwen en te onderhouden.
10
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
“Als je zelf vaak bezig bent met websites en blogs en zo zijn er vaak mensen die u contacteren voor bepaalde zaken, soms kunnen daar heel interessante samenwerkingen uit ontstaan.” (man, 56 jaar)
Verschillende deelnemers gaven aan dat ze mobiele toepassingen gebruiken wanneer ze actief met erfgoed bezig zijn.
“Ik ben ook begonnen met mijn moeder te interviewen, ze heeft een interessante geschiedkundige achtergrond: die heeft van alles meegemaakt – maar ik ga ook vaak bij mijn gebuur (70 jaar) gaan spreken en dan heb ik mijn trouw bakje (PDA) die alles opneemt.” (man, 42 jaar)
De respondenten gaven aan dat ze frequent digitale (mobiele) toestellen gebruiken. Zo bezit bijna iedereen een digitaal fototoestel en een gsm. Verder gebruikten enkele deelnemers aan de focusgroep ook een PDA om inhoud te consulteren (passief) of om zelf (digitale) inhoud te creëren (actief).
“Ik loop soms rond als een elektronicawinkel: gsm, PDA, fototoestel, een stick hier en een stick daar – ik gebruik PDA praktisch alle dagen, op de trein, ik gebruik hem om teksten te lezen.” (man, 52 jaar)
“Als ik ergens naar toe ga heb ik altijd een camera mee, foto’s van historische huizen plaats ik dan online.” (man, 56 jaar)
3.1.3
Het voor-traject
De deelnemers aan de focusgroep zaten op dezelfde lijn wanneer we het hadden over hun verlangens en behoeften tijdens het ‘voor-traject’. Met deze term willen we verwijzen naar alle activiteiten die een gebruiker stelt alvorens een erfgoedsite te bezoeken (bvb. informatie zoeken over de openingsuren of de bereikbaarheid van de erfgoedsite). Tijdens dit voor-traject moet er vooral feitelijke, praktische en actuele informatie aangeboden worden. Dit kan gebeuren via een website, maar ook via infoborden op de locatie zelf.
“Openingsuren, hoe geraak je er met openbaar vervoer, … Toegankelijkheid voor gehandicapten, de toegangsprijzen, het schoeisel dat je nodig hebt … Inderdaad allemaal zeer praktische zaken, ik denk
11
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
dat het voortraject sowieso redelijk beperkt is. Mensen zijn redelijk terughoudend: zij gaan of willen geen persoonlijk profiel op voorhand aanmaken.” (vrouw, 63 jaar)
“Zeer eenvoudig, gewoon visueel; als de balie goed is ingericht en er staat ergens aangeduid wat de structuur is van een museum dan ben je al veel vooruit geholpen, dan kan je zeggen dit interesseert me, dat niet …” (man, 56 jaar)
Daarnaast zien de respondenten het ‘voor-traject’ voornamelijk als ‘warmmaker’, als ‘teaser’ voor het feitelijke bezoek, waarbij de erfgoedinstellingen er rekening mee dienen te houden niet te veel informatie of details te onthullen omdat anders de incentive/de drijfveer voor het bezoek wegvalt.
3.1.4
Het tijdens-traject
In dit gedeelte van het groepsgesprek gingen we dieper in op de mogelijkheden die mobiele applicaties bieden tijdens het bezoek van een erfgoedsite.
Verschillende respondenten wezen op het belang van de context waarin de mobiele applicaties worden ingezet. Bijvoorbeeld: beschikt de erfgoedsite over een rijke (visuele) inhoud of is het voornamelijk een opgravingsite met weinig visuele prikkels?
“Het hang een beetje van de context af natuurlijk:
een erfgoedsite als die van Ename – die
grotendeels uit wat stenen bestaat, en waar er nauwelijks iets te zien is boven de grond – zoiets is een zeer dankbaar onderwerp om te ontsluiten via mobiele applicaties. Je hebt een spectrum gaande van goed gedocumenteerde musea tot archeologische sites waar vrijwel niets te zien is – de oplossingen die je kunt bieden moeten rekening houden met dit spectrum.” (man, 27 jaar)
Verder merken ze op dat het gebruik van een mobiele applicatie bij het bezoek aan een erfgoedsite niet te geleidend mag zijn: het mag de bezoeker niet in een keurslijf dwingen. De bezoeker moet een zekere vrijheid kunnen genieten om vrij en spontaan de erfgoedsite te bezoeken d.m.v. een mobiele applicatie.
“Een erfgoedroute: je wordt te veel geleid, je kan niks ontdekken. Ik wil wel de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen bijvoorbeeld verschillende afstanden: 5 km, 10 km, … (man, 27 jaar)”
12
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
“Het vrijwillige is belangrijk – je mag niet te veel geleid of betutteld worden, de bezoeker moet zelf de keuze hebben en aangeven wat hij/zij wil weten, zien en bezoeken (vrouw, 26 jaar).”
“Je mag niet verplicht worden om alles te doen, te lezen of te beluisteren. Je wordt toch ook niet gedwongen om bijvoorbeeld een pancarte naast een werk volledig te lezen (man, 56 jaar).”
Een andere opmerking die vaak werd vermeld had betrekking op het aanbieden van extra achtergrondinformatie via een mobiele applicatie. De respondenten gaven aan dat dit weinig zinvol is tijdens het erfgoedbezoek omdat de bezoeker zich op dat moment concentreert op wat hij ziet en beleeft. De bezoeker heeft op dat moment waarschijnlijk geen verlangen om diepgaandere informatie of achtergrondinformatie te consulteren via een mobiele applicatie.
“De mogelijkheid voor meer informatie moet er zijn, maar moet latent aanwezig zijn, enkel op verzoek: val me er niet mee lastig tot ik er zelf om vraag.” (man, 62 jaar)
“Ik denk niet dat ik die dingen (diepgaandere informatie) zou bekijken, je bezoek zou 10 uur duren in plaats van 2 uur.” (man, 42 jaar)
“In een museum koop je de catalogus pas ook achteraf, en niet voordat je aan de tentoonstelling begint?” (vrouw, 26 jaar)
Sociale interactie tijdens een erfgoedbezoek, gemedieerd door middel van ICT of een mobiele applicatie, werd door verschillende deelnemers als eerder problematisch gezien. Verschillende personen vertelden over hun ‘eenzame’, solitaire cultuur- of erfgoedbezoeken in het verleden: “Mijn ervaring bij de tentoonstelling ‘Vlaamse Primitieven’ in Antwerpen; je krijgt daar zo een hoofdtelefoon op en dan ben je het contact met de anderen, met het gezelschap kwijt, iedereen gaat solo en je komt er verdwaasd uit – je bent alleen.” (man, 52 jaar) Verder verwees de focusgroep naar interactie rond bijvoorbeeld statische infozuilen of grote touch screens waarrond verschillende mensen kunnen staan en die dan rond de inhoud, aangeboden via die kanalen, kunnen converseren en interageren. Vooral de beperkte afmetingen van een PDA leken hen dan ook een ware hinderpaal om dergelijke interactie mogelijk te maken via een mobiel toestel.
13
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Tot slot dient ook opgemerkt te worden dat sommigen het belang of de noodzaak aan sociale interactie tijdens een erfgoedbezoek in vraag stelden: “Ik vind het zeer interessant om meer informatie te weten over die dingen via bvb. een PDA, maar ben een beetje bang dat het sociaal aspect van uw bezoek vermindert – dan heb je die tegenstelling waarvoor moet je kiezen. (vrouw, 26 jaar) Ok, het sociale aspect, … als je naar iets gaat dat je persoonlijk interesseert, dat je wil bezichtigen, dan ga je toch vooral voor je eigen, persoonlijke beleving? (man, 52 jaar) Dat is waar, maar mijn beleving kan verrijkt worden door de persoon die meegaat en omgekeerd.” (vrouw, 26 jaar)
3.1.5
Het na-traject
Het aanbieden van diepgaandere achtergrondinformatie is een goede strategie voor het ‘na-traject’. Vooral de mogelijkheid om items of inhoud tijdens het erfgoedbezoek te annoteren of te ‘taggen’ kende veel bijval. Deze items kunnen vervolgens doorgemaild worden naar het e-mailadres van de bezoeker zodat die tijdens het na-traject verdere informatie ter beschikking heeft over de zaken die hem/haar interesseerden.
“Een PDA kan veel informatie aanbieden, bijvoorbeeld een reeks met hyperlinks die verwijzen naar verdere informatiebronnen. (man, 52 jaar) Ok, goed, maar op het moment dat je het museum bezoekt ga je die toch niet beginnen noteren? (vrouw, 26 jaar) Die links zouden dan kunnen worden doorgemaild naar je persoonlijk e-mailadres.” (man, 52 jaar)
“Ik zie het wel zitten dat je dingen kan taggen, kan opslaan en dat die dan worden doorgestuurd naar je e-mail-adres. Als je zelf geen foto’s kan of mag nemen is het ook wel interessant dat die achteraf kunnen worden nagestuurd naar je mailadres.” (man, 27 jaar)
3.1.6
User Generated Content
Uit het groepsgesprek kwam het spanningsveld tussen de erfgoedexpert of erfgoedkenner en het gewone publiek, de doorsnee erfgoedbezoeker, naar boven.
14
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
“Dit is misschien wel een probleem van de erfgoed- en museumsector: die komt altijd belerend over. Zo van: wij zijn de experten, wij weten hoe het is en wij zullen het jullie eens vertellen. Heel veel musea komen nog zo over, je gaat daar naar toe om iets te leren en ‘that’s it’.” (man, 27 jaar)
“Communicatie is soms heel moeilijk: ofwel heb je met een expert te doen die alles gaat monopoliseren, die je mailbox bij wijze van spreken gaat overspoelen met berichten, met zijn gegevens … en de rest voelt zich daar dan ongemakkelijk bij en durft niet te reageren – dat is zo een beetje mijn ervaring met samenwerking op het internet.” (man, 52 jaar)
De meerderheid van de respondenten uit deze groep beschikt over een online publicatiekanaal waarop ze eigen erfgoed gerelateerd werk (gedigitaliseerde foto’s, digitale foto’s, interviews, verwijzingen, besprekingen, e.d.) kunnen publiceren. Deze personen vertelden dat ze eigenlijk werken in een juridisch vacuüm omdat de wetgeving aangaande user generated content en in het bijzonder het fotograferen van erfgoed en het digitaliseren van bestaande foto’s, onduidelijk is en praktisch niet te verwezenlijken is.
“Actief of passief deelnemen aan het internet … als je actief deelneemt kan je zaken doen waarvan je eigenlijk niet weet of je nu wettig bezig bent.” (man, 52 jaar)
“Je bent van goede wil, je wilt niet commercieel naar buiten komen, je wil info delen met mensen en er over discussiëren en zo, maar op een bepaald moment begeef je je op glad ijs.” (man, 56 jaar)
“Ik weet dat er op onze website verschillende foto’s staan van gebouwen waarvan ik weet dat je de fotos niet mag publiceren. Personen kunnen een klacht indienen en als ze klagen gaan we dat geval tot geval bekijken. Ik vind persoonlijk dat erfgoed van de gemeenschap is, dat het iedereen toebehoort.” (man, 27 jaar)
De meningen waren zeer verdeeld wanneer er gesproken werd over ‘user generated content’ die wordt aangebracht door een anonieme internetgebruiker. Verschillende deelnemers wezen erop dat inhoud aangebracht door de gebruiker zelf in de meeste gevallen weinig relevant is en dat die dan ook weinig bijdraagt. Bovendien is er steeds het gevaar dat de gebruiker of de amateur foutieve informatie aanlevert.
15
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
“Gebruikers die fait divers aanbrengen: voor wie is dat interessant, wie wil dat in godsnaam horen?” (man, 62 jaar)
“Internet is gevaarlijk omdat je veel desinformatie of foute informatie vindt. Bijvoorbeeld Wikipedia over volkskunde: je ziet daar van alles staan dat soms in de verste verte niks te maken heeft met volkskunde. Een leek in de materie aanvaardt dat soms klakkeloos, maar er is geen enkele waarheid aan …” (man, 42 jaar)
Anderen zagen dan weer wel nut in het verzamelen van user-generated content en de koppeling hiervan met de informatie die wordt aangeboden door de erfgoedinstelling.
“Fait divers, foto’s scores geven, commentaar achterlaten … ik denk dat je de kennis niet mag onderschatten die soms aanwezig is bij mensen. De substantiële informatie die ze soms kunnen aandragen rond een bepaald gebouw of een object is soms zeer relevant.” (man, 27 jaar)
Ze wijzen er echter op dat naast het zelfcorrigerend vermogen binnen grote groepen mensen, een doorgedreven controle op de correctheid van die informatie nodig is.
“Ik denk dat die informatie zich in grote groepen automatisch corrigeert. Inderdaad, oncorrecte informatie wordt dikwijls onderschept en gecorrigeerd door andere gebruikers. Maar je hebt natuurlijk voortdurend de inzet nodig van mensen, er moeten mensen zijn die voor een berg van informatie gaan staan en bereid zijn die te corrigeren.” (vrouw, 63 jaar)
16
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.2
Medioren en senioren
3.2.1
Profiel en rekrutering
Op dinsdag 21 augustus 2007 verstuurden we een elektronische mailcampagne naar een ‘convenience’-sample van ongeveer 4000 e-mailadressen. De e-mail nodigde iedereen uit die interesse had in erfgoed & ICT en zin had om deel te nemen aan een groepsgesprek, om zich in te schrijven op een daarvoor aangemaakte webpagina. Op deze webpagina werd meer informatie geboden over het onderzoeksopzet en dienden de geïnteresseerden enkele sociodemografische gegevens in te vullen. Ongeveer 180 personen registreerden zich via deze webpagina. Vervolgens werd op basis van de aangeduide leeftijd (minimaal ouder dan vijftig jaar) en de geografische nabijheid bij Gent (Gent, Gentse randgemeenten of provincie Oost-Vlaanderen) een selectie respondenten persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan het groepsgesprek. De gemiddelde leeftijd van de zeven deelnemers aan het gesprek was 58 jaar.
3.2.2
Internet- en ICT-gebruik
Vrijwel alle respondenten in de focusgroep gebruiken dagelijks het internet om te communiceren via e-mail of Skype. Zij beschouwen e-mail als een goedkope, vlugge en niet-opdringerige manier van communicatie. Verder koopt deze groep regelmatig zaken online: vliegtuig- en theatertickets, boeken, muziek en reizen behoorden tot de meest genoemde items. Tot slot is het internet voor hen een belangrijk informatiekanaal: verschillende personen raadplegen dagelijks online kranten (1 deelneemster had om die reden haar krantenabonnement opgezegd). De meeste deelnemers gaven aan dat ze vooraleer ze een nieuwe stad, museum, tentoonstelling of erfgoedinstelling bezoeken online informatie trachtten te winnen.
“Ik sta versteld van de hoeveelheid informatie die te vinden is op het internet, zelfs bijvoorbeeld over iets als rommelmarkten … als je iets echt niet wil missen, dan kan je het allemaal volgen via het internet.” (vrouw, 66 jaar)
Hoewel alle respondenten over een gsm beschikken gaven de meesten aan dat ze die zelden gebruiken en dat die vooral dient ‘om bereikbaar te zijn’. Ze vinden het gebruik van een gsm eerder storend, vooral op publieke plaatsen: “In mijn vrije tijd wil ik met rust gelaten worden” (vrouw, 58
17
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
jaar). Verschillende personen gebruikten hun gsm ook als elektronische zakagenda en één mevrouw vertelde hoe ze haar gsm gebruikt als notitieboekje of elektronische post-it. Een digitaal fototoestel is aantrekkelijk omdat het zo makkelijk wordt om foto’s elektronisch door te sturen of te gebruiken als bijvoorbeeld schermachtergrond op de computer.
“Voor mijn afspraken bij te houden … daarvoor gebruik ik mijn gsm ook. Dat vind ik zeer handig, daarvoor gebruik ik de gsm alle dagen. Het archief gebruik ik ook veel: welke pilletjes ik moet kopen, namen die ik moet onthouden … Ik gebruik mijn gsm als een notitieboekje. Anders schrijf je dat op een los papiertje of in een agendake en dan vind je dat niet meer terug … daar (gsm) zit het allemaal samen en je kan mappen maken per onderwerp.” (vrouw, 65 jaar)
3.2.3
Het voor-traject
Verschillende deelnemers verwezen naar ‘trailers’ zoals ze gebruikt worden door de filmindustrie als middel om website bezoekers warm te maken een erfgoedinstelling ook daadwerkelijk te gaan bezoeken. Verder is praktische en up-to-date informatie over bereikbaarheid, openingsuren, collectie, … en dergelijke essentieel.
“Voorbeelden van kunst of cultuurwerken, een soort teasers zoals in de film, zijn misschien wel interessant. Maar je moet toch een beetje verrast kunnen worden ook. Als je alles op voorhand al weet…” (man, 54 jaar)
De optie om voor het feitelijke bezoek reeds een profiel aan te maken op de website – zodat de mobiele applicatie gepersonaliseerde informatie kan aanleveren tijdens het erfgoedbezoek - werd door niemand met enthousiasme onthaald.
“Ik geet niet graag informatie door, we worden al genoeg in de gaten gehouden door jan-enalleman.” (man, 66 jaar)
3.2.4
Het tijdens-traject
De deelnemers zien verschillende voordelen in een persoonlijke PDA als erfgoedgids tijdens een erfgoedroute of erfgoedbezoek. In tegenstelling tot klassieke aanraak- of beeldschermen hoeft er
18
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
niet te worden aangeschoven wanneer er veel mensen aanwezig zijn op de erfgoedsite: “Je moet niet staan wachten totdat het aan jouw beurt is.”. (man, 61 jaar)
Individuele toestellen maken het ook mogelijk om het bezoek te personaliseren: “Als dit mogelijk is dan moet je ook de lengte van je bezoek kunnen selecteren.” (man, 58 jaar) . Tot slot laten PDA’s toe informatie in verschillende fases of ‘lagen’ aan te bieden. De meeste personen in de focusgroep stelden immers dat de informatieoverdracht via dergelijke toestellen niet (te) overweldigend mag zijn. De toestellen dienen summiere en essentiële informatie te presenteren, maar moeten de gebruiker ook toelaten diepgaandere informatie op te vragen.
“Ik wil niet teveel info van zo’n gids, ik pleit meer voor actieve kunstbeleving. Bijvoorbeeld met schilderijen is dit eerder storend: ik wil zelf kunnen kijken. Maar voor andere soorten erfgoed of cultuurbeleving biedt het wel meerwaarde.“ (man, 66 jaar)
De deelnemers stelden dat interactie met medebezoekers sowieso in het gedrag komt wanneer bezoekers elk een individueel toestel krijgen toegewezen. Het implementeren van spelletjes op de PDA die in groep kunnen gespeeld worden, werd door alle deelnemers als kinderachtig beschouwd en kan volgens hen enkel in de context van een schoolbezoek een oplossing aanreiken.
3.2.5
Het na-traject
Vooral scenario’s waarbij de bezoeker achteraf nog informatie in zijn mailbox krijgt over items of onderwerpen die hij tijdens het bezoek aanduidde kon op veel bijval rekenen. Achteraf nog eens online gaan is ook handig indien men zaken wil tonen aan mensen die de erfgoedsite- of route nog niet bezocht hebben.
3.2.6
User-generated content
De houding van deze groep ten aanzien van inhoud die door gebruikers zelf wordt aangemaakt is eerder kritisch. User-generated content in de vorm van ratings of aanbevelingen kampt in hun opinie met een betrouwbaarheidsprobleem. Hoewel deze betrouwbaarheid kan verhoogd worden door aan te geven hoeveel mensen bijvoorbeeld een rating hebben gegeven, wijzen verschillende deelnemers
19
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
erop dat in tegenstelling tot ‘klassieke’ recensies en aanbevelingen in de traditionele media de identiteit van de recensent niet of zelden bekend is. User-generated content in de vorm van bijdrages, anekdotes en achtergrondinformatie bij de reeds bestaande content die door de website/erfgoedinstelling wordt aangeleverd, kon dus op weinig bijval rekenen.
“Voor mij hoeft dat niet. Dat interesseert mij niet. Denk je niet dat je heel veel rommel binnenkrijgt? Van die anekdotes waar niemand boodschap aan heeft? (man, 54 jaar)”
“Het is niet objectief. Is misschien wel leuk, maar biedt geen meerwaarde (vrouw, 58 jaar).”
“Ik vrees dat ik hier maar beperkte interesse voor heb, dit zal vooral banale informatie zijn (vrouw, 65 jaar).”
20
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.3
Gezinnen
3.3.1
Profiel en rekrutering
De rekrutering van deze groep verliep analoog aan deze van de focusgroep medioren-senioren. Op basis van de leeftijd (minimaal ouder dan twintig jaar), het aantal kinderen en de geografische nabijheid bij Gent (Gent, Gentse randgemeenten of provincie Oost-Vlaanderen) werd een selectie respondenten persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan het groepsgesprek. Verschillende personen die gecontacteerd werden tijdens de rekruteringsfase kwamen echter niet opdagen. Hierdoor telde de focusgroep slechts vier deelnemers.
3.3.2
Internet- en ICT-gebruik
Eén participant gaf aan dat hij eerder negatief staat ten overstaan van het internet en dat hij het zo weinig mogelijk gebruikt.
“Ik gebruik internet zo weinig mogelijk en zeer gericht en echt wel beperkt. Ik heb daar zelfs een lichte aversie van … Wat ik gebruik van internet? Hotmail, ik durf eens zoeken op E-bay of bezig te zijn in het kader van erfgoed, Google durf ik ook wel eens te gebruiken (…).” (man, 42 jaar)
Ook bij deze groep kwam communicatie, het zoeken naar informatie en het afsluiten van transacties naar boven als belangrijkste online activiteiten. Verder gebruikte een deelnemer vrij intensief een foto-website (Picassa) om zijn foto’s te delen met zijn geografisch verspreidde familie. Een andere deelnemer legde sterk de nadruk op het entertainende karakter dat het internet voor hem vervulde: online filmpjes bekijken, rond de aarde en over interessante plekken ‘vliegen’ door middel van Google Earth, spelletjes spelen, ...
“Ik ben een week naar Rome geweest met mijn zoon, die 15 jaar is, en ik heb alles - zowel praktisch als inhoudelijk – dagplanning, … - via het internet geregeld – ik ging zelfs zover om via Google Maps de camping te gaan bekijken.” (man, 47 jaar) Het verdere ICT-gebruik van de deelnemers is eerder beperkt: alle deelnemers beschikten over een goedkope eenvoudige gsm en een digitale fotocamera.
21
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.3.3
Voor-traject
De deelnemers zien twee belangrijke rollen voor het internet in aanloop naar een erfgoedbezoek. Enerzijds pleitten ze voor correcte en functionele informatie omtrent de erfgoedsite. Anderzijds stellen ze dat het internet kinderen kan warm maken voor het onderwerp, kan enthousiasmeren: “We gaan Maastricht bezoeken en we hebben daarom met de kids kort gekeken naar de website “360° Maastricht”: beelden vertellen die gasten meer dan woorden hé uiteindelijk …” (man, 42 jaar)
3.3.4
Tijdens-traject
Hoewel de deelnemers op verschillende usability problemen (zoals reflectie van zonlicht, de nood aan een leesbril, robuustheid van de apparatuur, …) anticiperen, zijn de meeste wel te vinden voor het gebruik van een PDA of gelijkaardig toestel tijdens het erfgoedbezoek. Ze denken dat het gebruik van een PDA vooral dankbaar is om zaken uit het verleden te visualiseren: “(…) om te tonen hoe het toen was … Ik merk wel dat dat jonge mensen boeit, bijvoorbeeld in Rome de virtuele reconstructies van een aantal brokken die daar liggen – ik ben zeer tevreden met die brokstukken omdat ik dan mijn fantasie kan laten werken, maar ik merk dat jongeren virtuele 3D-modellen tof vinden (man, 47 jaar).”
De deelnemers benadrukken de ‘vrijblijvendheid’ en ‘flexibiliteit’ die de apparatuur moet toelaten. De PDA mag gebruikers niet in een keurslijf dwingen maar moet hen de mogelijkheid bieden af te wijken van het parcours, bepaalde items over te slaan of versneld af te spelen: “De PDA mag niet te verplichtend zijn: je moet een duidelijke route kunnen volgen of zelf bekijken waar je interesse in hebt, met af en toe een knop: ha!, ik wil ik hier meer info over dus ga ik erop klikken …”(man, 30 jaar).
De deelnemers vinden het handig dat op basis van GPS lokalisatie steeds een kaart/plattegrond kan worden aangeboden met de exacte positie waarop men zich bevindt; ze speculeren over toepassingen die gebruikers bijvoorbeeld toelaten het dichtstbijzijnde sanitair te vinden, of die een gebruiker toont waar bepaalde medebezoekers zich bevinden op de erfgoedsite.
De focusgroep stond ook positief ten aanzien van de personalisering van het informatie aanbod. Ze wijzen erop dat dit ook logisch is. Selectie naar eigen smaak is een menselijk, natuurlijk proces: wanneer men werkt met een standaard museum- of stadsgids gaat de bezoeker ook de items
22
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
selecteren die hem/haar persoonlijk aanspreken en boeien: “Het ingeven van je profiel vind ik wel interessant, zo gaat een standaardgids eigenlijk ook te werk.” (man, 30 jaar)
“Suggesties op basis van mijn profiel zijn interessant, maar dan wel suggesties van bronnen die iets te zeggen hebben, van experts (man, 42 jaar).”
3.3.5
Na-traject
“Ik ben wel voor het feit dat je er nadien iets mee kan doen – tijdens een museumbezoek moet je je ogen vooral de kost geven, en heb ik geen zin om 5 minuten te luisteren naar een bandje … Maar als je nadien thuis de informatie kan nalezen of nabeluisteren …” (man, 47 jaar).
“Op de plaats zelf wil ik van de omgeving genieten, ik kijk zelf niet meer naar wie de schilder is, achteraf zoek ik dat dan wel op - dat is een verrijking: je hebt daar en daar stilgestaan, en die info wordt naar je gestuurd – je kan je route dan nog eens virtueel doorlopen, ah ja dat vond ik mooi, van wie is/was dat – kan dan eigenlijk dienen als een ‘geheugensteun’.” (man, 33 jaar).
Zoals uit bovenstaande citaten blijkt, zagen de deelnemers een grootte meerwaarde in een na-traject dat bezoekers toelaat op zeer makkelijke manier dieper in te gaan op onderwerpen of zaken die tijdens het bezoek de interesse opwekten. Tijdens het bezoek worden items aangeduid waarover de bezoeker dan achteraf meer informatie ontvangt (bvb. via e-mail of op een ‘persoonlijke webpagina’.).
Ook het virtueel herbezoeken van een erfgoedsite of –route sprak sommige deelnemers aan. Tot slot wezen de deelnemers ook op de pedagogische waarde voor kinderen en jongeren: men kan hen tijdens het erfgoedbezoek de opdracht geven bepaalde dingen op te slaan waar dan achteraf verder rond gewerkt kan worden.
3.3.6
User-generated Content
De meeste deelnemers namen een conservatieve of negatieve houding aan ten aanzien van usergenerated content in de vorm van recensies, aanbevelingen, commentaar en ratings.
23
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
“Ik heb daar geen boodschap aan, dat is een echte ‘blablabla’-cultuur … geef nuttige info, wat een andere bezoeker daarbij voelt, dat interesseert me niet (man, 42 jaar).”
“In hoeverre verloopt dat op een ernstige manier, is dat relevant dan die beoordeling door een gebruiker? Wie wordt daar echt wijzer van? Je moet zelf een verhaal brengen, op allerlei niveaus, via profielen (bejaarden, kinderen, …) … maar om de mening van iemand aan toe te voegen, dat heeft geen zin (man, 47 jaar).”
“Ik denk met ‘peers’ dat je snel overladen wordt met minder kwalitatieve informatie, ik geef dan ook de voorkeur aan experten. Ik zou er wel voor willen kunnen kiezen, ‘geef me de informatie van anderen’, maar ik wil daar niet als eerste mee geconfronteerd worden (man, 30 jaar).”
24
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.4
Studenten hoger onderwijs
3.4.1
Profiel en rekrutering
De rekrutering van deze groep verliep analoog aan de focusgroep medioren-senioren en de focusgroep gezinnen. Op basis van leeftijd (tussen 18 en 24 jaar) en de geografische nabijheid bij Gent (Gent, Gentse randgemeenten of provincie Oost-Vlaanderen) werd een selectie persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan het groepsgesprek. De tien deelnemers aan deze focusgroep volgden hoger of universitair onderwijs in verschillende richtingen:
burgerlijk
ingenieur,
rechten,
communicatiewetenschappen,
kunst-
en
cultuurwetenschappen, …
3.4.2
Internet- en ICT-gebruik
Alle deelnemers zijn zeer actieve internetgebruikers; verschillende mensen vertellen dat de computer aan- en uitschakelen het eerste en laatste is wat ze doen op een dag. Ongeveer de helft van de deelnemers participeren actief op fora of onderhouden een profiel op een social networking site8. Hoewel alle deelnemers intensief gebruik maken van het internet zijn er duidelijk twee verschillende profielen te onderscheiden. Op de vraag ‘Als ik me wil ontspannen … ?’ antwoorden sommige deelnemers: ‘… dan zet ik mijn computer aan’ terwijl anderen opmerkten ‘… dan zet ik mijn computer af’. Alle studenten gebruiken het internet in het kader van hun studies – als informatiebron, als communicatiekanaal met onderwijzer en medeleerlingen, als werkomgeving (leerplatformen), … Verder kwamen communiceren met familie en vrienden, het raadplegen van nieuws en het beluisteren en/of downloaden van muziek als belangrijke dimensies naar voor om het internetgebruik van de participanten te verklaren.
Verschillende deelnemers bezitten een smartphone of PDA waarop ze hun persoonlijke agenda en afspraken bijhouden.
8
Een social network(ing) site kan omschreven worden als een website waarop gebruikers profielen kunnen aanmaken, profielen van anderen kunnen bekijken en deze profielen onderling met elkaar kunnen verbinden.
25
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.4.3
Voor-traject
De groep benadrukte het belang van actuele en correcte informatie in de moedertaal van de bezoeker tijdens het voor-traject. Ze zijn ook overtuigd van het nut van korte teaser-filmfragmenten die de online bezoeker kunnen warm maken voor een reëel bezoek.
“Teasers zijn wel leuk, ook om studenten warm te maken, dus het is interessant voor leerkrachten. Kan echter ook een omgekeerd effect hebben, wanneer men ziet hoe het in elkaar zit, dat het afstotend is … zal niemand geneigd zijn een ‘echt’ bezoek te brengen.” (vrouw, 22 jaar)
Slechts enkele deelnemers wensen in het voor-traject een persoonlijk profiel te creëren. Anderen bemerken dat een erfgoedbezoek niet altijd vooraf gepland wordt en dat het in dergelijk geval niet mogelijk is vooraf een profiel te creëren.
3.4.4
Tijdens-traject
De meeste deelnemers aan deze groep gaven aan dat ze een PDA of mobiele applicatie zouden gebruiken indien die beschikbaar is. Zij stellen dat het gebruik van een PDA erfgoedbeleving dynamischer en levendiger kan maken, bijvoorbeeld door het mogelijk te maken ruïnes of artefacten stap voor stap op het scherm van de PDA virtueel terug naar hun oorspronkelijk staat te brengen: “De zaal komt tot leven, niemand wil een zaal vol dode objecten…” (man, 23 jaar).
Sommige deelnemers staan eerder negatief ten aanzien van het ontvangen van locatiegebaseerde informatie: “Voor mij is het niet nodig dat het toestel automatisch uitleg geeft als je ergens passeert, dat zou te druk worden … als je er dan genoeg van hebt en toestel geeft contant uitleg …” (man, 22 jaar). Terwijl anderen locatiegebaseerde informatie vooral zagen als een aanzet tot een efficiëntere cultuurbeleving: “Het toestel kan dan de optimale volgorde weergeven voor een erfgoedbezoek, de route, welk monument eerst … een goed idee naar efficiëntie toe: bij veel volk, kies een alternatieve route, of bij regen bijvoorbeeld de route naar het dichtstbijzijnde café (man, 20 jaar).” Net als tijdens vorige gesprekken gaf ook deze groep aan sterk geïnteresseerd te zijn in de mogelijkheid om items/voorwerpen te annoteren via de PDA. Gebouwen, objecten, artefacten of verhalen die hen interesseren kunnen zo op eenvoudige manier aangeduid worden. Deze ‘getagde’
26
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
items kunnen dan achteraf doorgestuurd worden (bijvoorbeeld naar het persoonlijke e-mailadres) vergezeld van voldoende informatie.
De groep pleitte voor voldoende visuele informatie en een spaarzaam gebruik van tekstuele info op de PDA. Ze wijzen er ook op dat bij bestaande auditieve museumgidsen de uitleg vaak te lang duurt. Vaak staan ze al bij het volgende artefact of geëtaleerde item terwijl de commentaarstem van de audiogids het vorige item nog aan het beschrijven is. De deelnemers vinden hetdat daarom essentieel dat er een fast-forward en skip-functie voorzien worden op het PDA-toestel. Ze wensen het toestel dus flexibel te kunnen gebruiken waarbij ze zelf controle houden over de inhoud.
“Ik wil opties over welk soort informatie je kan krijgen: de korte uitleg, de middellange uitleg of de lange uitleg bijvoorbeeld…” (vrouw, 19 jaar)
“De categorieën moeten eerst zo ruim mogelijk zijn, en dan kan je een onderverdeling maken indien nodig, bvb. welk soort kunst je bijvoorbeeld wenst te zien.“ (vrouw, 24 jaar)
“Op die museum gidsen duurt de uitleg soms vaak te lang (vrouw, 22 jaar).” “Ik heb hetzelfde gevoel, de uitleg is soms nog bezig terwijl je al aan iets anders bezig bent (man, 20 jaar).” 3.4.5
Na-traject
Sommige deelnemers stelden dat ze na het bezoek aan een erfgoedinstelling nooit een virtueel ‘nabezoek’ aan de website van de instelling zouden overwegen. Ze vroegen zich af welke meerwaarde dit nog zou kunnen opleveren: “Achteraf nog op de website gaan kijken, ik zal dat niet echt doen, als je alles al gezien hebt ter plaatse waarom zou je dan nog die website bezoeken?” (vrouw, 22 jaar). Hierop speelden andere deelnemers in door te stellen dat een virtueel ‘na-traject’ nuttig kan zijn of meerwaarde kan leveren indien de website regelmatig nieuwe informatie aanbiedt of indien men makkelijk zijn/haar bezoek kan ‘herbekijken’ of ‘herbeleven’.
Het na-traject is ook nuttig om anderen, die de instelling nog niet bezochten, te tonen wat men zag en beleefde. De website fungeert hier dan als een ‘sociaal middel’ die de sociale interactie tussen
27
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
mensen ondersteunt: “Het is vooral interessant dat je het achteraf kan tonen, bijvoorbeeld aan je vrienden (man, 23 jaar)”
Tot slot kwam het na-traject bij deze groep naar voor als het uitgelezen moment om dieper in te gaan op de objecten die werden gebookmarked tijdens het bezoek aan de erfgoedsite of tijdens de erfgoedroute: “Het is ideaal dat je iets kan opslaan en het dan nog eens kan lezen achteraf … (man, 22 jaar)”
3.4.6
User-generated Content
Talrijke deelnemers geven aan dat ze user-generated content raadplegen online; zo zijn er verschillende deelnemers die Wikipedia vermelden als belangrijke informatiebron, andere deelnemers verwijzen dan weer naar recensies van restaurants door gebruikers op Resto.be9. Enkele deelnemers dragen ook actief content bij: ze nemen deel aan fora, onderhouden een profielwebsite op een social network site of corrigeren Wikipedia-entries.
In een erfgoedcontext is hun engagement naar user-generated content toe echter minder duidelijk. Hoewel de meeste deelnemers aangeven dat ze bereid zijn artefacten te raten of er commentaar op te geven als dit verbonden is aan een ‘annotatiefunctie’ was de groep niet enthousiast over het consulteren van dergelijke informatie.
“Ik denk dat je wel moet opletten voor de kwaliteit van de berichtjes, ik zou mijn beslissingen er niet van laten afhangen in ieder geval (man, 22 jaar).”
“Ratings bekijken lijkt me nog te doen, maar commentaar van anderen lezen …. ? Die commentaar moet dan wel een beetje serieus blijven hé (man, 23 jaar).”
9
http://www.wikipedia.org, http://www.resto.be
28
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.5
Leerkrachten
3.5.1
Rekrutering en profiel
De rekrutering van deze groep verliep heel moeilijk. Verschillende pistes werden bewandeld tijdens de rekrutering: een oproep werd gepost op de website KlasCement10, een vijftigtal scholen werden aangeschreven en een extern rekruteringsbureau werd ingeschakeld. Geen enkele rekruteringsmethode leverde voldoende deelnemers voor een focusgroep. Daarom werd geopteerd om deze groep via diepte-interviews te bevragen. Drie diepte-interviews werden afgenomen met drie relatief jonge leerkrachten (26, 32 en 33 jaar) uit verschillende onderwijstypes.
3.5.2
Internet- en ICT-gebruik
Hoewel alle drie de geïnterviewden het internet intensief gebruiken verschilde hun attitude ten aanzien van dit medium grondig. Twee respondenten zagen het internet eerder positief, één respondent benaderde het internet en digitalisering in het algemeen eerder terughoudend en vanuit een zeer kritische invalshoek: “We zijn verplicht vanuit het school om met internet te werken want wij gebruiken SmartSchool – we moeten daar elke dag op gaan kijken (diensmededelingen, examenroosters, …). We zijn echt verplicht om internet in huis te hebben en eigenlijk wordt dat ook verwacht van de leerlingen en dat vind ik zo erg, daar ben ik zo tegen … Die mannen zitten al zeven uur op de schoolbanken en die komen thuis en moeten dan weer achter de computer gaan zitten om te kijken wat de taken zijn en zo.” (vrouw, 26 jaar)
De leerkrachten bezitten allemaal een gsm en maakten duidelijk dat dit ook voor het overgrote deel van hun leerlingen geldt.
3.5.3
Voor-traject
Twee leerkrachten vertelden dat ze regelmatig –voorafgaand aan een uitstap - online informatie opzoeken met de leerlingen: “De ideale situatie zoals we ze nu kennen is dat we samen naar de computerklas gaan en dat we het de leerlingen laten opzoeken. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand
10
http://www.klascement.be/
29
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
van bepaalde taak per groepje (zoek transport, zoek een locatie om te gaan lunchen, zoek wat we gaan zien, …). Dat is echt zelfstandig leren hé, de leerkracht is coach en heeft niet echt veel meer te vertellen.” (man, 32 jaar)
De leerlingen vooraf de mogelijkheid geven de PDA te personaliseren stoot volgens de geïnterviewden op problemen van praktische aard, want zo verliest de leraar de controle over het informatie-aanbod naar elke individuele leerling toe.
3.5.4
Tijdens-traject
Bij het interviewen van deze doelgroep kwamen duidelijk twee verschillende en tegenovergestelde visies rond erfgoedbeleving via mobiele ICT naar voor. Twee leerkrachten stonden zeer positief: “Ik zou dat zeker gebruiken, je moet immers elke keer zoeken naar uitdagingen voor je leerlingen – de leerlingen zo’n ding meegeven zou wel super zijn denk ik – het is een mooie aanvulling op de museumgids, catalogus of leerkracht (man, 32 jaar).” Eén leerkracht nam een eerder terughoudende en negatieve houding aan en stelde dat: “Het virtuele neemt het over van het reële en je schroeft erfgoedbeleving hierdoor terug. Ik vind dat kinderen nog te jong zijn voor zo’n ICT-speeltjes (vrouw, 26 jaar).”
De twee leerkrachten die open stonden voor mobiele erfgoedbeleving met een PDA vroegen zich af hoe een klassikaal bezoek praktisch georganiseerd kan worden. Ze merkten op dat het gebruik van een hoofdtelefoon bij museumgidsen het onmogelijk maakt om de leerlingen met twee of in kleine groepjes de erfgoedsite op te sturen. Daarnaast stipten ze aan dat een ‘administrator-PDA’ die beheersrechten heeft over de PDA’s van de leerlingen een noodzaak is: “De leerkracht moet dan wel een super-PDA krijgen vind ik waarmee zij kan zien wat de leerlingen uitspoken en waarmee ze de PDA’s van de leerlingen kan controleren (vrouw, 34 jaar).” Verder suggereerden ze enkele praktische en duidelijke richtlijnen rond het gebruik van dergelijke toestellen tijdens culturele schooluitstappen.
•
“Het spelelement mag niet de bovenhand hebben maar mag er zeker inzitten (vrouw, 34 jaar).”
30
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
•
“Mijn leerlingen willen geen teksten, ze lezen dat toch niet – hou het ludiek en leuk met muziek en wat slagzinnen, dan hebben ze de essentie mee maar kom niet af met hele pagina’s gedetailleerde tekst want dat lezen ze toch niet (man, 32 jaar) .”
•
“Het zou leuk kunnen zijn als de leerkracht naar iedereen – naar elke PDA - kan zeggen: ‘binnen een kwartier stoppen we het bezoek en verzamelen we daar’ … een soort afspraakfunctie of verwittingsfunctie met andere woorden (man, 32 jaar).”
•
“Als je foto’s zou kunnen nemen – dat zou tof zijn, je kan die dan gebruiken als lesmateriaal (vrouw, 26 jaar).”
•
“De PDA moet zeker een overzicht tonen van wat er is, een soort programma of algemene inhoud zou raadpleegbaar moeten zijn (vrouw, 34 jaar).”
3.5.5
Na-traject
“Inderdaad, die PDA-toestellen zijn niet echt heel sociaal op het moment van het bezoek, maar het erfgoedbezoek wordt wel voorbereid en afgesloten in groep met veel communicatie (vrouw, 34 jaar).”
De leerkrachten stelden dat een bespreking in de klas na een culturele uitstap of erfgoedbezoek het gebruik van een ‘asociale’ PDA in een genuanceerder daglicht plaatst. Bovendien menen ze dat ICT ook in de fase van het na-traject verschillende rollen kan spelen. Net als in andere groepsgesprekken verwijzen ze naar een soort annotatiefunctie die het mogelijk maakt om tijdens het bezoek items bij te houden om die dan achteraf dieper, grondiger en in klasverband te kunnen bestuderen. ‘Getagde’ items kunnen dan geaggregeerd worden op een emailaccount of op een webpagina: “(…) bijvoorbeeld een groepspagina voor een bepaalde klas met daarop de top 3 van elke leerling uit die klas (vrouw, 34 jaar).” ICT kan de leerkracht ook helpen bij de evaluatie van de klas door bijvoorbeeld na het bezoek een activiteitenrapport van elke leerling te genereren en dit door te mailen naar de leerkracht.
“Leerkrachten zijn veel bezig met puntjes: daarom zou een uitdraai van elke PDA achteraf wel handig zijn – kan je er punten opzette, en dat motiveert leerlingen doorgaans ook om het ernstig te doen: ze weten dan dat er iets aan vast hangt (man, 32 jaar).” 31
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.5.6
User-generated content
De houding van deze groep ten aanzien van UGC was ambigue. Enerzijds menen de leerkrachten dat leerlingen meer engagement en betrokkenheid zullen vertonen wanneer ze zelf inhoud of commentaar kunnen toevoegen aan de reeds aanwezig artefacten, gebouwen of verhalen. Anderzijds zijn ze zich bewust dat de kwaliteit en relevantie van dergelijke bijdrages vaak minimaal is. “Ik zou me dan wel over stressen over wat die leerlingen allemaal toevoegen, maar de betrokkenheid van de leerlingen zal wel verhogen. Elke keer als ze het gevoel hebben dat ze mogen meedoen dan is het goed hé !” (man, 32 jaar)
De leerkrachten vinden het heel belangrijk dat user-generated content duidelijk gescheiden wordt van content die door experten of de instelling zelf werd aangebracht: “Die informatie moet duidelijk gescheiden zijn – het soms al niet zo makkelijk voor ons, maar voor leerlingen is dat de moeilijkste taak: het filteren en evalueren van informatie … Ze weten dat alle informatie op het internet te vinden is, dat ze daar antwoorden kunnen vinden op al hun vragen, maar hebben geen inzicht in de betrouwbaarheid daarvan (man, 32 jaar).”
32
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.6
Studenten lagere school
3.6.1
Rekrutering en profiel
De directie van een lagere school uit de omgeving van Deinze werd gecontacteerd en bereid gevonden om mee te werken aan het onderzoek. Op dinsdagnamiddag 27 november werden de leerlingen van het vierde leerjaar lagere school (opgesplitst in twee groepen van ca. 8 leerlingen) gedurende een uur bevraagd in twee groepsgesprekken. Een aangepaste inleiding werd ontwikkeld om de 9- en 10-jarigen vertrouwd te maken met begrippen als erfgoed, mobiele erfgoedbeleving, ICT, …
3.6.2
Internet- en ICT-gebruik
De kinderen zijn allemaal vertrouwd met het internet – zowel in klassikaal verband als thuis gaan ze op regelmatige basis online. In de thuissituatie is dit internetgebruik duidelijk gekoppeld aan voorwaarden: “Als we stout zijn mogen we maar dertig minuten op de computer, maar als we flink zijn mogen we een uur (vrouw, 9 jaar).” of “Als we flink zijn mogen we elke week een keer op de computer (man, 10 jaar).” De kinderen gebruiken de computer en het internet voornamelijk ter ontspanning; spelletjes spelen werd het vaakst aangehaald: “Spelletjes spelen op spelen.nl, speelzolder, Ketnetkick, er zijn er zoveel, …” (vrouw, 10 jaar). Ook het bekijken van filmpjes en muziekclips werd enkele keren vermeld. Tot slot communiceren enkele kinderen via instant messaging met bekenden (grootouders, neven en nichten, …).
Het ICT-gebruik bij deze doelgroep is nog vrij beperkt. Hoewel sommige kinderen aangaven dat ze reeds een laptop, dvd-speler of spelcomputer bezitten kennen de meeste deelnemers deze toestellen enkel via hun ouders, oudere broers of zussen. Niemand had een gsm, maar verschillende kinderen gaven aan dat er hen één in het vooruitzicht werd gesteld wanneer ze overschakelen naar het vijfde of zesde leerjaar.
3.6.3
Voor-traject
“Kleurrijke prentjes en informatie, foto’s – iets met een klein beetje tekst en filmpjes en liedjes …” (vrouw, 10 jaar).
33
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Beide gesprekken over de verlangens en noden in het ‘voor’-traject leverden weinig concrete uitspraken op bij deze doelgroep. De meeste kinderen toonden interesse in informatie-ontsluiting door middel van spelletjes of een soort ‘question&answer’-structuur: “Spelletjes spelen en vraagjes oplossen over dingen die daar staan, een soort kwisje ….” of “Verschillende vraagjes met dan de antwoorden daarop” (man, 10 jaar). Anderen kinderen zagen mogelijkheden in het gebruik van Google Earth of Google Maps: ”Eens zoeken op Google Earth om te zien waar dat kasteel ligt en zo … (man, 10 jaar)”
3.6.4
Tijdens-traject
“Ik wil gewoon uitleg, maar dan niet tot in de puntjes, gewoon zo waarvoor dat diende en zo …” (vrouw, 10 jaar).
Dat het spelelement voor deze deelnemers aan het onderzoek zeer belangrijk is hoeft niet te verwonderen: “Ik zou iets apart willen voor mezelf, zo’n spelletje: bijvoorbeeld een prentje tonen en je moet dat dan zoeken in het museum (vrouw, 10 jaar).”
“Leuke liedjes en toffe spelletjes, bijvoorbeeld dat je zo dingen moet natekenen en zo …(vrouw, 9 jaar)”
“Als je daar dan een paar vraagjes over hebt opgelost dat je dan over de ruimte waar je bent een toets krijgt, waarbij je dan zelf moet opschrijven waarvoor die dienen … (vrouw, 10 jaar)”
Net als in vorige focusgroepen kwam ook hier de vraag naar een registratiefunctie in de vorm van een ingebouwd fototoestel in de PDA: “Ik zou foto’s trekken als het kan …” of “Zo’n foto trekken en dan het schilderij gans veranderen: de kleuren door elkaar laten lopen en al – dan zie je eens hoe dat er anders zou uitzien … (man, 9 jaar)”
Dat cultuur- of erfgoedbeleving via een mobiele ICT-applicatie sociale interactie en conversaties kunnen beperken, vonden de deelnemers geen bezwaar. Ze verwijzen naar het na-traject waarin nog voldoende plaats en ruimte is om te converseren en interageren rond het onderwerp: “…het is toch maar voor efkes daarna kan je nog alles vertellen aan je vriendinnen (vrouw, 10 jaar).”
34
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.6.5
Na-traject
De respondenten beschouwen het na-traject vooral als een fase waarin leuke of informatieve zaken uit het bezoek gedeeld kunnen worden in klasverband of met ouders, vrienden of familie: “Ik ga alles vertellen als ik thuis kom.” “Die zaken aan mijn vrienden tonen en dan nog eens in de klas, de foto’s van waar ik geweest ben, …. (man, 10 jaar) ” “Op de computer naar de website surfen en dan kan je nog eens naar de foto’s kijken samen met iemand anders (man, 9 jaar)”
Om bovenstaande reden beschouwden de kinderen een ‘annotatiefunctie’ op de PDA dan ook als zeer interessant want het laat hen toe dingen bij te houden en achteraf aan anderen te tonen. De kinderen maakten hierbij impliciet ook een link met de commerciële exploitatie van culturele of erfgoedartefacten: “Ja, en je kan die dan uitprinten of naar de fotograaf doorsturen. (man, 9 jaar)” Hoewel hier niet dieper werd op ingegaan tijdens het groepsgesprek is dit inderdaad een toepassing van de annotatiefunctie die nog niet eerder werd vermeld. Zo zou (bijvoorbeeld) ieders lijstje met ‘geannoteerde’ objecten kunnen worden afgetoetst aan de inventaris van de museumwinkel waarbij in geval van een ‘match’ de gebruiker een berichtje krijgt (Bijvoorbeeld: ‘Dit object is te koop in de museumwinkel als postkaart/poster, …’).
3.6.6
User-generated content
“Ik zou het wel leuk vinden om een profiel aan te maken (vrouw, 10 jaar).”
Zowel de mogelijkheid tot personalisering als het toevoegen en bekijken van user-generated content werd door de deelnemers aan deze groepsgesprekken enthousiast onthaald. Enerzijds denken de kinderen dat dit hen zal toelaten om de inhoud van de erfgoedsite ‘mee te bepalen’ doordat de instelling beter inzicht verwerft in hun smaak en voorkeur: “Sterren geven zou ik zeker doen. Zo van: dat mag in de kelder staan en dat mag twee keer in het museum staan. (vrouw, 10 jaar)” Anderzijds drukken ze een oprechte interesse uit in wat hun leeftijdsgenoten er over denken: “Ik zou wel graag weten wat de andere kinderen tof vinden (man, 10 jaar).”
35
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.7
Studenten middelbare school
3.7.1
Rekrutering en profiel
De rekrutering van deze groep werd uitbesteed aan een rekruteringskantoor. De zeven deelnemers aan het groepsgesprek zaten in het derde of vierde jaar secundair onderwijs. Zowel leerlingen uit het Algemeen Secundair Onderwijs, Technisch Secundair Onderwijs als het Beroeps Secundair Onderwijs namen deel aan de focusgroep.
3.7.2
Internet- en ICT-gebruik
De groep 15- en 16-jarigen die we spraken blijken het internet vooral te gebruiken voor hun muziekbeleving: ze zoeken muziekinformatie online, downloaden muziek via P2P-applicaties (bijvoorbeeld LimeWire) of creëren een actief ‘muziekprofiel’ op Last.fm11. Verder gebruiken ze het internet natuurlijk ook om te communiceren met hun vrienden en familie. Verschillende respondenten gaven aan dat ze instant messaging ‘beu’ zijn want: “MSN maakt relaties kapot. Je kan elkaar altijd op drie verschillende manieren begrijpen. Bovendien is het altijd hetzelfde, zo van ‘Yo, hoe is het? Ca va?’ (man, 16 jaar)”.
Ongeveer een derde van de respondenten heeft een online profiel op een social network(ing) site (bijvoorbeeld Netlog of MySpace12). De contacten die ze daar onderhouden zijn vaak reeds bestaande relaties die ‘gedigitaliseerd’ werden naar de social network(ing) site. Twee respondenten gaven aan dat ze online ook nieuwe mensen hebben leren kennen die ze daarna ook in ‘het echte leven’ hebben ontmoet. Verder bleek dat YouTube, Google en Wikipedia13 vaak geraadpleegd worden door deze jongeren.
De jongeren gebruiken hun gsm voornamelijk om te sms’en (want goedkoper dan bellen), om foto’s te nemen of om hun agenda bij te houden.
11
http://last.fm is een social network(ing) site rond muziek. De website brengt mensen met dezelfde muzikale smaak elkaar in contact, doet muzieksuggesties en biedt gepersonaliseerde muziekstreams aan. 12 http://www.netlog.be en http://www.myspace.com 13 http://www.youtube.com, http://www.google.be en http://www.wikipedia.org
36
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
3.7.3
Voor-traject
De groep benadrukte het overaanbod aan informatie waarmee ze geconfronteerd worden op de websites van cultuur- of erfgoedinstellingen. Ze worden overdonderd door de informatie die aanwezig is en zien het niet zitten om daarin te gaan zoeken. Ze zullen eerder Wikipedia proberen aanwenden om direct concrete en summiere informatie te ontvangen. Op voorhand een persoonlijk profiel aanmaken op de website dat dan gebruikt kan worden op de mobiele applicatie tijdens het erfgoedbezoek kon op weinig bijval en interesse rekenen bij de jongeren.
3.7.4
Tijdens-traject
Deze groep argumenteerde bijna unaniem dat het gebruik van een mobiele ICT-applicatie tijdens het bezoek aan een culturele- of erfgoedsite de jongeren zou afleiden van de objecten of zaken die er te zien zijn.
“De kans is heel groot dat leerlingen dan constant met dat ding, met dat toestel bezig zijn eerder dan met het eigenlijke museum- of erfgoedbezoek (vrouw, 17 jaar).”
Vanuit hetzelfde idee redeneren ze dan ook dat het aanbieden van één-op-één of één-op-velen communicatie via dergelijke toestellen (bijvoorbeeld een instant messaging of chat-functionaliteit) jongeren te veel zou afleiden van het eigenlijke bezoek. Initieel namen de deelnemers een eerder kritische houding aan ten aanzien van mobiele ICT in een museale of erfgoedcontext. Verschillende respondenten vertelden dat ze liever een echte persoon hebben als gids dan “zo’n bakske”. Wanneer ze echter geconfronteerd werden met bestaande applicaties en er dieper werd ingegaan op de mogelijkheden die dergelijke toestellen bieden, namen ze een positievere houding aan. Vooral de interactiviteit en het feit dat ze niet langer verplicht zijn de gids te volgen sprak de jongeren aan.
“Als er dingen zijn die u niet interesseren ben je niet verplicht om de gids te volgen en te blijven luisteren maar kan je die gewoon overslaan en verder doen met je bezoek (man, 15 jaar).”
37
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Andere behoeftes die naar voor kwamen tijdens het groepsgesprek waren de nood aan een ‘thematisch overzicht’ of een aanklikbare overzichtskaart, de ‘annotatiefunctie’ waardoor objecten/items kunnen bijgehouden worden en eventueel gelabeld en het aanbieden van informatie op basis van GPS-coördinaten. Ook de mogelijkheid om tips of aanbevelingen te ontvangen op het mobiele toestel en de informatie in verschillende ‘lagen’ te ontsluiten werd door deze groep positief bekeken.
“Dat vind ik goed, dat de PDA zegt: ‘die dingen lijken er op, dat is van dezelfde artiest’ zodat je kan zien welke dingen daar bij aanleunen en waar die staan (vrouw, 15 jaar).”
Verder vond deze groep dat het toestel ook een digitale fotocamera zou moeten bevatten en dat er verschillende opdrachten, raadsels of spelletjes gespeeld moeten kunnen worden op het mobiele toestel.
“Als je in het museum een spel hebt, je klikt op het schilderij en je krijgt dan een raadsel of zo. Maar geen echte competitie … het is een museumbezoek hé, geen spelnamiddag… (man, 16 jaar).”
3.7.5
Na-traject
De meeste 15- en 16-jarigen toonden geen intentie om na een feitelijk erfgoedbezoek de website van de instelling te bezoeken: “Waarom zou je dat willen of doen?”. Wanneer we hier dieper op in gingen en mogelijke motivaties aanhaalden gaven sommige deelnemers toe dat het inderdaad wel handig zou zijn om hun bezoek nog eens virtueel over te doen of om verdere informatie over bepaalde items te verzamelen.
3.7.6
User-generated Content
Het merendeel van de jongeren stonden eerder negatief of terughoudend tegenover user-generated content in de vorm van recensies, aanbevelingen, commentaar en ratings. Sommige deelnemers stelden dat ze objecten wel scores zouden willen geven, maar een ‘commentaar’-functie vonden ze weinig nuttig en te arbeidsintensief. Ze toonden ook weinig interesse om de user-generated-content rond bepaalde items te consulteren: “Je leest dan toch alleen maar gezaag … Welk nut heeft dat eigenlijk, ik vind dat gewoon dom (man, 15 jaar).”
38
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
4.
Algemene conclusies uit de serie focusgroepen
In het afsluitend hoofdstuk sommen we de belangrijkste behoeftes en verlangens tijdens het voor-, tijdens- en na-traject, zoals die uit de groepsgesprekken naar voor kwamen, nogmaals op. Elk behoefte wordt kort geïllustreerd aan de hand van een citaat uit de focusgroepen. Tot slot gaan we dieper in op de houding van de respondenten ten aanzien van user-generated content.
4.1.
Behoeften inzake ICT-ondersteuning bij erfgoedbeleving tijdens het voor-traject
(voorafgaand aan het feitelijke bezoek aan de erfgoedsite/route).
Hier speelt de website van de erfgoedinstelling en het internet in het algemeen een belangrijke rol. De respondenten vermelden volgende zaken rond het informatie-aanbod op een website:
o Praktische informatie (o.a. openingsuren, bereikbaarheid, toegankelijkheid, kostprijs, informatie over nabije omgeving (horeca, andere activiteiten, …), tijdsduur van erfgoedroute/bezoek erfgoedsite, …) “Openingsuren, hoe geraak je er met openbaar vervoer, toegankelijkheid voor gehandicapten, de toegangsprijzen, het schoeisel dat je nodig hebt … inderdaad allemaal zeer praktische zaken, ik denk dat het voortraject sowieso redelijk beperkt is. Mensen zijn redelijk terughoudend: zij gaan of willen bvb. geen persoonlijk profiel op voorhand aanmaken (man, 56 jaar).”
o Teasers: bij voorkeur in de vorm van filmpjes of foto’s – verschillende respondenten verwijzen hierbij naar de trailers in de filmindustrie. Dergelijke korte fragmenten maken de mensen ‘warm’ en ‘nieuwsgierig’ om een bezoek te brengen – echter opgelet: teasers kunnen ook een negatief effect hebben. “Voorbeelden van kunst of cultuurwerken, een soort teasers zoals in de film, zijn misschien wel interessant. Maar je moet toch een beetje verrast kunnen worden ook. Want als je alles op voorhand al weet…” “Teasers zijn wel leuk, ook om studenten warm te maken, dus het is interessant voor leerkrachten. Kan echter ook een omgekeerd effect hebben, wanneer men ziet hoe het in elkaar zit, dat het afstotend is … zal niemand geneigd zijn een ‘echt’ bezoek te brengen (vrouw, 22 jaar).”
39
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
o De optie om voorafgaand aan het bezoek online een persoonlijk profiel te creëren kon op weinig bijval rekenen. Dit profiel zou nochtans gebruikt kunnen worden om ingeladen te worden in de PDA.
o Informatie-ontsluiting in de vorm van spelletjes of in Q&A vorm. “Spelletjes spelen en vraagjes oplossen over dingen die daar staan, een soort kwisje ….” of “Verschillende vraagjes met dan de antwoorden daarop (man, 10 jaar).”
o Summiere en makkelijk te vinden informatie op de website. “Ik denk niet dat ik die dingen (diepgaandere informatie) zou bekijken, je webbezoek zou 10 uur duren in plaats van eventjes. (man, 42 jaar)”
4.2.
Behoeften inzake ICT-ondersteuning bij erfgoedbeleving tijdens het tijdens-traject
(tijdens het feitelijke bezoek aan de erfgoedsite/route).
Hier spelen mobiele digitale toestellen (PDA) een belangrijke rol. Op andere ICT-toepassingen beschikbaar tijdens het erfgoedbezoek (bvb. touch-screens, audio-gidsen, …) werd tijdens de groepsgesprekken niet dieper ingegaan. De respondenten vermelden volgende zaken rond het gebruik van een PDA en het informatie-aanbod dat ze via dergelijk toestel willen ontvangen in een erfgoedcontext. Belangrijk hierbij is dat er steeds rekening gehouden wordt met de erfgoedcontext. Worden de mobiele ICT’s aangewend voor de ontsluiting van een goed bewaarde erfgoedsite of de ontsluiting van een erfgoedsite waar weinig oorspronkelijke elementen zijn bewaard?
“Het hang een beetje van de context af natuurlijk – een erfgoedsite als die van Ename – die grotendeels uit wat stenen bestaat, en waar er nauwelijks iets te zien is boven de grond – zoiets is een zeer dankbaar onderwerp om te ontsluiten via mobiele applicaties. Je hebt een spectrum gaande van goed gedocumenteerde musea tot archeologische sites waar vrijwel niets te zien is – de oplossingen die je kunt bieden moeten rekening houden met dit spectrum (man, 27 jaar).”
40
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
4.2.1
-
Informatie-aanbod op de PDA
Gelaagde informatie: heel wat respondenten pleitten voor een informatie-aanbod in ‘lagen’: basisinformatie, achtergrond- en contextinformatie, informatie aangeleverd door andere gebruikers, … “De mogelijkheid voor meer achtergrondinformatie moet er zijn, maar moet latent aanwezig zijn, enkel op verzoek: val me er niet mee lastig tot ik er zelf om vraag (vrouw, 34 jaar).” Of “In een museum koop je de catalogus pas ook achteraf, en niet voordat je aan de tentoonstelling begint (vrouw, 26 jaar).” of “Mijn leerlingen willen geen teksten, ze lezen dat toch niet – hou het ludiek en leuk met muziek en wat slagzinnen, dan hebben ze de essentie mee maar kom niet af met hele pagina’s gedetailleerde tekst want dat lezen ze toch niet (man, 32 jaar).”
-
Het informatie-aanbod dient zeer flexibel te zijn: de gebruiker wil niet enkel inspraak hebben over de diepte van de informatie, hij/zij wil ook controle kunnen uitoefenen over de lengte en de tijdsduur van de informatie die wordt aangeboden. Het toestel mag m.a.w. niet te geleidend zijn. “Ik wil opties over welk soort informatie je kan krijgen: je wil de korte uitleg, de middellange uitleg, of de lange uitleg… (vrouw, 19 jaar).”
-
Automatisch informatie aanbieden op basis van de GPS-coördinaten die het toestel registreert werd door de meeste respondenten beschouwd als een mooi extraatje, als een ‘nice-to-have’, maar is niet essentieel.
-
Een duidelijk inhoudsoverzicht en een zoekfunctie die de inhoud makkelijk ontsluit: “De PDA moet zeker een overzicht tonen van wat er is, een soort programma of algemene inhoud zou raadpleegbaar moeten zijn (vrouw, 34 jaar).”
-
3D-modelling en reconstructie van verdwenen elementen, waarbij de PDA aan de hand van (audio)visueel materiaal toont hoe het er op bepaalde momenten uitzag, waar de verdwenen elementen zich situeerden. “Ik merk echter wel dat dat jonge mensen wel boeit, bvb. in Rome de virtuele reconstructies van een aantal brokken die daar liggen – ik ben daar zeer tevreden
41
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
mee omdat ik dan mijn fantasie kan laten werken, maar ik merk dat jongeren virtuele 3Dmodellen tof vinden (man, 47 jaar).”
-
De informatie kan overgebracht worden in de vorm van een spel. “Het spelelement mag niet de bovenhand hebben maar mag er zeker inzitten (vrouw, 34 jaar).”
4.2.2
Het potentieel van de PDA: mogelijke functies
Het gebruik van ICT - en mobiele ICT in de vorm van een PDA in het bijzonder - tijdens het bezoek aan een erfgoedsite of het volgen van een erfgoedroute werd, door de meeste respondenten als een mooi middel beschouwd om hun erfgoedbeleving te verrijken. Getuige hiervan het enthousiasme voor een interactief, ‘gelaagd’ en multimediaal informatieaanbod via het PDA-toestel en de verschillende extra functies die de deelnemers voor het toestel wisten te bedenken. Enkele deelnemers aan de gesprekken toonden minder enthousiasme; vaak vanuit praktische en (gepercipieerde) usability bezwaren, vanuit de vrees voor een ‘information overload’, of zelfs vanuit een angst voor het virtuele: “ “Het virtuele neemt het over van het reële en je schroeft erfgoedbeleving hierdoor terug (vrouw, 26 jaar).”
Naast de rol van de PDA als informatieverstrekker tijdens de erfgoedbeleving werden er dus verschillende andere ‘rollen’ of functies voor de PDA geopperd tijdens het verloop van de groepsgesprekken. We sommen de belangrijkste hieronder op.
-
Routeplanner-functie: de PDA functioneert als routeplanner en kaart. Hij maakt het mogelijk de erfgoedroute of het erfgoedbezoek efficiënt te beleven doordat GPS informatie bijvoorbeeld gecombineerd wordt met informatie over de bezoekersaantallen. “Het toestel kan dan de optimale volgorde weergeven voor een erfgoedbezoek, de route, welk monument eerst … een goed idee naar efficiëntie toe: bij veel volk, kies een alternatieve route, of bij regen bvb. naar het dichtstbijzijnde café (man, 20 jaar).” en “Een erfgoedroute: je wordt te veel geleid, je kan niks ontdekken. Ik wil wel de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen bijvoorbeeld verschillende afstanden: 5 km, 10 km, … (man, 27 jaar)”
42
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
-
Aanbevelingsfunctie: de PDA kan op basis van verschillende criteria (bijvoorbeeld het ingegeven profiel van de gebruiker, de feitelijke erfgoedbeleving van de gebruiker of de voorkeuren die hij/zij tijdens het bezoek aanduidt) de erfgoedbezoeker actief benaderen met suggesties of aanbevelingen. “Dat vind ik goed, dat de PDA zegt: ‘die dingen lijken er op, dat is van dezelfde artiest’ zodat je kan zien welke dingen daar bij aanleunen en waar die staan (vrouw, 15 jaar).” De meeste respondenten staan open voor suggesties op basis van het profiel dat ze ingaven of op basis van de items die ze bekeken. Suggesties op basis van het gedrag of de of aanbevelingen van andere gebruikers zien de meeste deelnemers e niet zitten: “Suggesties op basis van mijn profiel zijn interessant, maar dan wel suggesties van bronnen die iets te zeggen hebben, van experts (man, 42 jaar).”
-
’Annotatiefunctie’: Heel wat deelnemers aan de groepsgesprekken zagen dit als de ‘killerapplicatie’ voor een PDA tijdens een erfgoedbezoek. Deze functie laat toe dat de gebruiker op de PDA aanduidt welke objecten hen interesseren of juist niet interesseren (zie gelijkaardige
systemen
op
websites
als
http://www.digg.com
of
http://www.stumbleupon.com). Hierbij kan ook de optie geboden worden om trefwoorden, labels of ‘tags’ toe te kennen aan de geannoteerde objecten (bookmarking). Geannoteerde of gebookmarkte items kunnen dan op het einde van het erfgoedbezoek of de erfgoedroute doorgestuurd worden naar het e-mail adres van de gebruiker. Die ontvangt dan in zijn emailbox alle geannoteerde objecten, vergezeld van uitgebreide achtergrond en contextuele informatie (bvb. hyperlinks naar andere bronnen, multimediaal materiaal, …). We gaan hier nog dieper op in wanneer we behoeften tijdens het na-traject bekijken.
-
Foto-functie: verschillende gebruikers zouden het fijn vinden indien de PDA ook foto’s zou kunnen nemen: “Als je foto’s zou kunnen nemen – dat zou tof zijn, je kan die dan gebruiken als lesmateriaal (vrouw, 26 jaar).”
-
Afspraak & verwittigingsfunctie: tijdens verschillende focusgroepen werd gesuggereerd dat het verzenden van berichten (one-to-one of one-to-many) een mooie extra feature zou vormen. “Het zou leuk kunnen zijn als de leerkracht naar iedereen – naar elke PDA - kan zeggen: ‘binnen een kwartier stoppen we het bezoek en verzamelen we daar’ … een soort afspraakfunctie of verwittingsfunctie met andere woorden (man, 32 jaar).”
43
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
-
‘Zoom’-functie: deze functie op de PDA maakt het mogelijk om bepaalde details die moeilijk zichtbaar zijn (bvb. ‘waterspuwers’ of ornamenten op een dak of in een toren) te bekijken. De PDA dient dan hoge-resolutie foto’s te bevatten van de objecten/gebouwen zodat de gebruiker op deze afbeeldingen kan inzoomen.
4.3
Behoeften inzake ICT-ondersteuning bij erfgoedbeleving tijdens het na-traject
(na het feitelijke bezoek aan de erfgoedsite/route)
Hier speelt de website van de erfgoedinstelling en het internet in het algemeen een belangrijke rol. De respondenten vermelden volgende zaken rond de inschakeling van ICT in het na-traject van hun erfgoedbeleving:
-
Heel wat deelnemers gaven aan dat door te annoteren tijdens het erfgoedbezoek of door het traceren van de GPS-coördinaten een ‘herstap’-functie op de website mogelijk wordt. Op die wijze kan achteraf het erfgoedbezoek nog eens ‘virtueel’ herbeleefd worden.
Nauw aansluitend bij deze functie is het gebruik van ICT en de website in het bijzonder als ‘sociaal middel’, als social utility. In het na-traject kan men anderen die de instelling nog niet bezochten tonen wat men zag en beleefde. De website fungeert hier dan als een ‘sociaal middel’ die de sociale interactie tussen mensen ondersteunt: “Het is vooral interessant dat je het achteraf kan tonen, bijvoorbeeld aan je vrienden (man, 23 jaar).” -
Diepgaandere informatie opzoeken rond items/objecten die de gebruiker interesseerde. Het feit dat het gebruik van een PDA het mogelijk maakt om objecten te ‘annoteren’ tijdens het bezoek zodat de gebruiker er achteraf diepgaandere informatie over kan ontvangen in het na-traject maakte heel wat enthousiaste reacties los. ‘Getagde’ items kunnen dan geaggregeerd worden op een e-mailaccount of op een webpagina: “(…) bijvoorbeeld een groepspagina voor een bepaalde klas met daarop de top 3 van elke leerling uit die klas (vrouw, 34 jaar).” Men kan de getagde items verzamelen in een zogenaamde ‘tag-cloud’ en gebruiken om aanbevelingen te doen. Geannoteerde items kunnen ook gebruikt worden bij de commerciële exploitatie van culturele of erfgoedartefacten. Zo zou (bijvoorbeeld) ieders lijstje met ‘geannoteerde’ objecten kunnen worden afgetoetst aan de inventaris van de
44
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
museumwinkel waarbij in geval van een ‘match’ de gebruiker een berichtje krijgt (Bijvoorbeeld: ‘Dit object is te koop in de museumwinkel als postkaart/poster, …’).
-
Als evaluatietool voor een leerkracht. De elektronische opslag van de gebruikersgegevens (interactie met PDA, gevolgde route, …) maakt het mogelijk om op het einde van het erfgoedbezoek een overzicht van elke gebruiker te bezorgen aan de leraar die dit document dan kan gebruiken bij de evaluatie van de leerlingen. “Leerkrachten zijn veel bezig met puntjes: daarom zou een uitdraai van elke PDA achteraf wel handig zijn – kan je er punten opzette, en dat motiveert leerlingen doorgaans ook om het ernstig te doen: ze weten dan dat er iets aan vast hangt (man, 32 jaar).”
4.4
User generated content
Tijdens de focusgroepen werd er ook gepeild in welke mate de respondenten open staan voor de inhoudelijke input van gebruikers zelf, bijvoorbeeld in de vorm van commentaar, foto’s of scores die de gebruiker aan bepaalde objecten kan geven. Uit deze gesprekken bleek dat de meeste respondenten hier weinig interesse voor hebben of dit enkel beschouwen als een leuk extraatje. “Voor mij hoeft dat niet. Dat interesseert mij niet. Denk je niet dat je heel veel rommel binnenkrijgt? Van die anekdotes waar niemand boodschap aan heeft? (man, 54 jaar)”
“Ik vrees dat ik hier maar beperkte interesse voor heb, dit zal vooral banale informatie zijn (vrouw, 65 jaar).”
“Ik heb daar geen boodschap aan, dat is een echte ‘blablabla’-cultuur … geef nuttige info, wat een andere bezoeker daarbij voelt, dat interesseert me niet (man, 42 jaar).”
“In hoeverre verloopt dat op een ernstige manier, is dat relevant dan die beoordeling door een gebruiker? Wie wordt daar echt wijzer van? Je (de erfgoedinstelling) moet zelf een verhaal brengen, op allerlei niveaus, via profielen (bejaarden, kinderen, …) … maar om de mening van iemand aan toe te voegen, dat heeft geen zin (man, 47 jaar).”
45
Erfgoed2.0 - T1.1: Behoeftenonderzoek virtuele erfgoedbeleving bij de eindgebruikers
Bovenstaande citaten geven aan dat het overgrote deel van de geïnterviewden geen meerwaarde ziet in het consulteren van user-generated content in een erfgoedcontext. Slechts enkele deelnemers vertelden dat ze zelf actief inhoud zouden willen aanbrengen: ze stelden dat ze objecten wel scores zouden willen geven, maar een ‘commentaar’-functie vonden ze weinig nuttig en te arbeidsintensief.
Deze algemene negatieve houding ten aanzien van user-generated content in een erfgoedcontext keerde tijdens elke focusgroep terug, ook tijdens de gesprekken met studenten middelbaar of hoger onderwijs. Enkel de groep kinderen uit het lager onderwijs, kinderen van 9 of 10 jaar die samen met het internet groot zijn geworden, toonde in het algemeen een enthousiaste houding voor usergenerated content.
We eindigen dit rapport met een positieve noot, met een optimistisch citaat van een van de weinige ‘believers’ in user-generated content uit de groepsgesprekken: “Fait divers, foto’s scores geven, commentaar achterlaten … ik denk dat je de kennis niet mag onderschatten die soms aanwezig is bij mensen. De substantiële informatie die ze soms kunnen aandragen rond een bepaald gebouw of een object is soms zeer relevant (man, 27 jaar).”
46