REGLEMENT VAN DE PLEEGOUDERRAAD
Begripsbepalingen Artikel 1. In dit reglement wordt verstaan onder: a. het bestuur : het bestuur van de William Schrikker Stichting b. de instelling : de William Schrikker Stichting c. de voorziening : de Stichting Voorziening voor Pleegzorg van de William Schrikker Stichting. d. de directeur : de directeur van de instelling e. het sectorhoofd : het sectorhoofd pleegzorg van de instelling f. het pleeggezin : de leefeenheid waarin het pleegkind wordt verzorgd g. de raad : de pleegouderraad h. commissie : een door de raad ingestelde commissie i. vergadering van de raad : een bijeenkomst van de raad j. overlegvergadering' : een bijeenkomst van de raad met het sectorhoofd k. raadpleging/beraad: contact van leden van de raad met niet-leden van de raad
Functie van de raad Artikel 2. De raad is een orgaan van overleg, adviesinformatie, communicatie en een vertegenwoordiging van pleegouders binnen de instelling en zal op basis van de hem bij dit reglement gegeven bevoegdheid participeren in de besluitvorming, dan wel zelfstandig besluiten nemen. Hij heeft tot taak door goede samenwerking met het sectorhoofd en de directeur het welzijn en de belangen van pleegouders en pleegkinderen te behartigen en het optimaal functioneren van de instelling in al haar doelstellingen te bevorderen.
Samenstelling en zittingsduur Artikel 3. De raad bestaat uit tenminste vijf en ten hoogste negen leden. Artikel 4. 1. De raad kiest uit zijn midden een voorzitter. een vice-voorzitter, een secretaris. een vice-secretaris en een penningmeester. 2. De voorzitter en bij diens afwezigheid de vice-voorzitter, vertegenwoordigt de raad in rechte.
1
Artikel 5. De leden van de raad treden om de drie jaar af. Zij zijn maximaal 3x herkiesbaar, indien zij voldoen aan het bepaalde in artikel 11. Artikel 6. 1. Wordt een pleegovereenkomst met een lid van de raad beëindigd, dan is hij bevoegd de resterende termijn als volledig lid van de raad aan te blijven. 2. Een lid kan te allen tijde door schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter voor het lidmaatschap bedanken. 3. Het lidmaatschap van de raad eindigt indien het inzake betrokken lid de ten behoeve van diens pleegzorgactiviteiten door de Raad voor de Kinderbescherming afgegeven "Verklaring van geen bezwaar" onherroepelijk is ingetrokken. 4. De secretaris van de raad stelt het sectorhoofd van de beëindiging van het lidmaatschap van een lid van de raad zoals gesteld in lid 2 zo spoedig mogelijk in kennis.
Kandidaatstelling en verkiezing Artikel 7. 1. 2. 3. 4.
De raad benoemt een verkiezingscommissie. De leiding van de verkiezingen berust bij de verkiezingscommissie. De verkiezingscommissie benoemt uit haar midden een voorzitter en een secretaris. Bij het ontbreken van een raad stelt het sectorhoofd samen met de Voorbereidingscommissie PORWSS een verkiezingscommissie samen.
Artikel 8. 1. De raad bepaalt in overleg met het sectorhoofd de datum van de verkiezingen voor de nieuwe raad en de datum van bekendmaking van deze verkiezingen aan de pleegouders. De datum van. bekendmaking dient tenminste acht weken voor de eigenlijke verkiezingsdatum te liggen. De datum van de verkiezingen dient tenminste zes weken te liggen voor het aftreden van de raad. 2. De raad bepaalt de peildatum als bedoeld in artikel 11 op twee weken voor de datum van bekendmaking als bedoeld in lid 1. 3. Bij het ontbreken van een raad treedt de verkiezingscommissie in deze bevoegdheden. Artikel 9. 1. Het sectorhoofd verschaft de verkiezingscommissie onverwijld na de peildatum zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 een lijst met namen en adressen van kiesgerechtigde en verkiesbare pleegouders zoals bepaald in artikel 11. 2. De verkiezingscommissie stelt de pleegouders schriftelijk op de hoogte van de verkiezingen, de kandidaatstelling en de kiesprocedure.
2
Artikel 10. 1. De termijn van kandidaatstelling begint bij de bekendmaking van de verkiezingsdatum aan de pleegouders. 2. De namen en de profielschets van de kandidaten dienen ten minste vier weken voor de verkiezingsdatum te worden ingediend. Artikel 11. 1. Individueel kiesgerechtigd zijn de pleegouders die op de peildatum zoals bedoeld in artikel 8 lid 2, een pleegovereenkomst met de instelling hebben. 2. Tevens zijn kiesgerechtigd de pleegouders die in de 12 maanden voorafgaand aan de peildatum een pleegovereenkomst met de instelling hadden, mits: - een nieuwe plaatsing voorbereid wordt, of - de pleegouders beschikbaar zijn voor crisisopvang. 3. Verkiesbaar tot lid van de raad zijn de kiesgerechtigde pleegouders, mits zij geen arbeidsovereenkomst hebben met de instelling. In dat geval zijn zij niet verkiesbaar. 4. Indien de verkiezingscommissie reden heeft om aan te nemen dat de lijst, genoemd in artikel 9 lid I, niet juist of onvolledig is, kan de commissie de directeur verzoeken een gezamenlijke controle uit te voeren. 5. Aan de hand van de controle besluit, de verkiezingscommissie over de omvang van de lijst en stelt deze definitief vast. 6. De definitieve lijst wordt aan het sectorhoofd gezonden. Artikel 12. 1. Kandidaatstelling geschiedt bij de verkiezingscommissie door persoonlijke kandidaatstelling door een individuele pleegouder. 2. Elke kandidaat is verplicht de kandidaatstelling gepaard te laten gaan met een profielschets, naar ontwerp van de verkiezingscommissie. Artikel 13. 1. Indien een persoonlijke kandidaatstelling naar het oordeel van de verkiezingscommissie niet voldoet aan dit reglement. wordt de indiener in staat gesteld binnen een week na kennisgeving deze aan de gestelde eisen aan te passen. De termijn van een week geldt ook indien de sluitingsdatum samenvalt met de datum van kennisgeving. 2. Een kandidaatstelling die niet aan de gestelde eisen blijft voldoen wordt door de verkiezingscommissie ongeldig verklaard. De verkiezingscommissie maakt dit aan de indiener en aan het sectorhoofd bekend. Artikel 14. 1. Indien er niet meer kandidaten zijn dan er plaatsen te vervullen zijn, worden de kandidaten geacht te zijn gekozen, zonder dat een stemming hoeft plaats te vinden. 2. Wanneer er onvoldoende kandidaten zijn gesteld, dan is het bedoelde in lid 1. van overeenkomstige toepassing. Binnen een termijn van zes maanden zullen nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven om in de niet vervulde vacatures te voorzien.
3
Artikel 15. 1. De verkiezing vindt plaats bij geheime schriftelijke stemming. 2. Uiterlijk tien dagen voor de datum van de verkiezing zendt de verkiezingscommissie aan de kiesgerechtigde pleegouders een schrijven bevattende: - een kandidatenlijst - een korte beschrijving van de kandidaten - een beschrijving van de verkiezingsprocedure - een gewaarmerkt stembiljet per individuele pleegouder tezamen met een antwoordenveloppe - plaats en datum van de telling der stemmen 3. Op het gewaarmerkt stembiljet mogen uitsluitend de namen van de kandidaten in volgorde van de kandidatenlijst worden aangegeven en wordt aangegeven hoe de stem moet worden uitgebracht en binnen welke termijn het stembiljet aan de verkiezingscommissie moet worden teruggezonden. 4. Iedere stem die niet op het door de verkiezingscommissie uitgereikte stembiljet is uitgebracht is ongeldig. 5. Iedere kiesgerechtigde brengt maximaal één stem uit. 6. Het uitbrengen van een stem geschiedt door invulling van het daartoe voor de naam van de kandidaat aangebrachte hokje. . Artikel 16. 1. De binnengekomen stembiljetten worden door of namens de voorzitter van de verkiezingscommissie op de vastgestelde tijd en plaats geteld tijdens een openbare zitting van de verkiezingscommissie. 2. Ongeldig zijn de stembiljetten: a. die niet door de verkiezingscommissie zijn uitgereikt; b. wanneer op het stembiljet aantekeningen zijn gemaakt anders dan de volgens de op het stembiljet aangegeven wijze; c. waarop meer dan één stem is uitgebracht. 3. Gekozen zijn de kandidaten die achtereenvolgens het grootste aantal stemmen op zich hebben verenigd. Indien voor de te bezetten zetels meerdere kandidaten zijn die een gelijk aantal stemmen op zich hebben verenigd. beslist het lot. 4. De verkiezingscommissie stelt de uitslag van de verkiezingen vast en maakt deze, via de instelling. schriftelijk bekend aan de pleegouders en het sectorhoofd. De uitslag wordt door de secretaris van de raad gedurende de zittingsperiode bewaard. De verkiezingscommissie draagt zorg voor de vernietiging van de stembiljetten en de lijst. bedoeld in artikel 9.1ia 1. 5. Binnen vier weken na het vaststellen van de uitslag van de verkiezingen roept de voorzitter van de verkiezingscommissie de leden van de raad bijeen voor een eerste vergadering.
Tussentijdse vacatures Artikel 17. 1. Ingeval van tussentijdse vacatures in de raad wordt de opengevallen plaats bezet door die kandidaat die blijkens de vastgestelde uitslag van de laatstgehouden verkiezingen volgens art. 16.3 daarvoor als eerste in aanmerking komt. Deze kandidaat moet dan voldoen aan de eisen gesteld in artikel 11. 2. De aanwijzing geschiedt binnen een maand na het ontstaan van een vacature.
4
3. Indien dit niet mogelijk is, hoeven alleen nieuwe verkiezingen te worden gehouden als het aantal leden van de raad minder dan vijf wordt, tenzij de laatste vacature ontstaat zes maanden voor het einde van de lopende zittingsduur. 4. De tussentijds gekozen leden van de raad treden eveneens af volgens het door de raad vastgestelde rooster.
Bezwarenregeling Artikel 18. 1. Bezwaren tegen kandidaatstelling of verkiezingen zijn slechts mogelijk voor zover bij de diverse artikelen daarvoor een regeling is getroffen. 2. De raad, of bij ontbreken van de raad, de verkiezingscommissie beslist onverwijld op een bezwaar en treft daarbij zonodig de noodzakelijke maatregelen.
Algemene bevoegdheden en taken Artikel 19. 1. De raad wordt tenminste eenmaal per jaar in de gelegenheid gesteld de algemene gang van zaken in de instelling en in de voorziening met de directeur te bespreken. 2. Het sectorhoofd en de raad komen tenminste viermaal per kaIenderjaar in overlegvergadering bijeen. 3. De raad belegt tenminste eenmaal per jaar een algemene vergadering van pleegouders van de instelling. De raad kan naar eigen goeddunken deze vergadering centraal beleggen of in alle regio's, die de voorziening kent. Indien de algemene vergadering in alle regio's gehouden wordt, dient de agenda voor al deze algemene vergaderingen hetzelfde te zijn. 4. De raad heeft tot taak een jaarverslag op te stellen over de werkzaamheden van de raad in het afgelopen jaar. 5. De raad is bevoegd tot bespreking van alle aangelegenheden de instelling betreffende. Hij is bevoegd over deze aangelegenheden aan het sectorhoofd voorstellen te doen of standpunten kenbaar te maken. Het sectorhoofd deelt zijn standpunt over deze voorstellen met redenen omkleed aan de raad mede.
Bijzondere bevoegdheden Artikel 20. 1. De raad wordt in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de volgende aangelegenheden: a) bij de benoeming van de directeur en het sectorhoofd: de profielschets waaraan de kandidaat dient te voldoen; b. vaststelling of wijziging van de taakstelling van de onder a. genoemde functionarissen; c. het beleid met betrekking tot beoordeling en deskundigheidsbevordering van de medewerkers van de voorziening; d. het beleid m.b.t. vervanging bij ziekte of langdurig verlof; e. deelneming of beëindiging van deelneming aan projecten of experimenten door de voorziening. 2. Het advies moet op zodanig tijdstip worden aangevraagd, dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
5
3. Het sectorhoofd stelt de raad een redelijke termijn (minimaal één maand) waarbinnen advies uitgebracht dient te worden. 4. Brengt de raad binnen de gestelde termijn geen advies uit, dan wordt de raad geacht het eens te zijn met het voorgenomen advies. 5. Het sectorhoofd neemt geen besluiten over voorstellen van de raad dan nadat hij hier tenminste éénmaal met de raad in een overlegvergadering heeft overlegd. 6. Indien het advies of het voorstel van de pleegouderraad niet of niet geheel is gevolgd, wordt aan de raad schriftelijk en beargumenteerd medegedeeld, waarom van het advies of het voorstel is afgeweken. 7. Betreft het een advies als bedoeld in lid 1 a dan dient. in de overige leden voor "sectorhoofd" "bestuur" resp. "directeur" gelezen te worden.
Artikel 21. 1. Het sectorhoofd behoeft de voorafgaande instemming van de pleegouderraad voor elk voorgenomen besluit omtrent vaststelling, wijziging of intrekking van: a. het beleid met betrekking tot en de formulering van het afsluiten van een pleegcontract, waarin onder meer geregeld wordt: - richtlijnen met betrekking tot de begeleiding van pleegouders; - de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de medewerkers; - de regeling van nazorg bij beëindigde plaatsingen; - de regeling met betrekking tot de wijze van uitbetalen van pleeg- en onkostenvergoedingen; b. het algemeen beleidsplan en -werkplan van de voorziening, uitgezonderd plannen, opgesteld ten behoeve van subsidieaanvragen e.d.; c. het beleid met betrekking tot deskundigheidsbevordering van (aspirant-)- pleegouders; d. het beleid met betrekking tot het op- en bijstellen van hulpverlenings-/begeleidingsplannen en het en het betrekken van de pleegouders hierbij e. de regeling en het beleid op het gebied van de behandeling van klachten; f. het beleid van de voorziening met betrekking tot het proces van plaatsing in pleeggeziIU1en; g. het beleid en de regeling met betrekking tot de mogelijke inschakeling van specialistische ondersteuning of hulpverlening in pleeggezinnen ten behoeve van het pleegkind. h. het aangaan, verbreken of belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking van de voorziening met een andere instelling. 2. Het sectorhoofd stelt de pleegouderraad een redelijke termijn (minimaal één maand) waarbinnen uitsluitsel gegeven dient te worden of al dan niet instemming verleend wordt met de voorgenomen besluiten met betrekking tot de aangelegenheden als bedoeld in lid 1. 3. Geeft de raad binnen de in lid 2 genoemde termijn geen uitsluitsel over het al of niet verlenen van instemming, dan wordt de raad geacht in te stemmen met het hem voorgelegde voorgenomen besluit. 4. Bij ontbreken van instemming worden de pleegouderraad en het sectorhoofd in de gelegenheid gesteld binnen één maand hun standpunten schriftelijk aan de directeur voor te leggen. Deze neemt vervolgens binnen een maand een definitief besluit. Artikel 22. 1. Het sectorhoofd is verplicht desgevraagd aan de pleegouderraad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben. 2. Wordt de raad om instemming verzocht, c.q. wenst de raad te adviseren, omtrent een aangelegenheid
6
die de beslissingsbevoegdheid van het sectorhoofd overstijgt, dan treedt de directeur ten opzichte van de raad in de plaats van het sectorhoofd.
Werkwijze en secretariaat van de pleegouderraad Artikel 23. De raad vergadert buiten de in artikel 19 genoemde vergaderingen, tenminste vier maal per jaar.
Artikel 24. 1. De voorzitter kan de raad bijeenroepen op eigen initiatief. Hij is verplicht de raad bijeen te roepen indien ten minste een vierde van de in functie zijnde leden dit schriftelijk verzoekt. onder opgave van de in die vergadering te behandelen onderwerpen. 2. Een vergadering, belegd op verzoek van de leden van de raad wordt zo spoedig mogelijk gehouden, doch uiterlijk veertien dagen nadat de voorzitter het verzoek ontvangen heeft. 3. De raad wordt schriftelijk bijeengeroepen. Artikel 25. 1. Een vergadering kan slechts plaatsvinden indien tenminste de helft van de leden van de raad aanwezig is. Indien minder dan de helft van de leden van de raad aanwezig is, vindt de vergadering doorgang maar worden geen besluiten genomen. 2. Bij het bepalen van het vergaderquorum wordt uitgegaan van het feitelijk aantal leden, mits dit feitelijk aantal niet beneden de tweederde van het reglementair aantal komt. 3. Is het vereiste aantal leden niet aanwezig, dan wordt binnen drie weken doch niet op kortere termijn dan acht dagen een nieuwe vergadering gehouden. Deze vergadering vindt doorgang ongeacht het aantal leden dat aanwezig is en is besluitvormend. 4. Bij ontstentenis van de voorzitter en van diens plaatsvervanger(s) kiest de raad uit de aanwezige leden een voorzitter voor de vergadering.
Artikel 26. 1. Besluiten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen van de aanwezige leden, voorzover niet anders in het reglement is bepaald. 2. Over personen wordt schriftelijk gestemd. De raad beslist of over zaken schriftelijk dan wel mondeling zal worden gestemd. 3. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. 4. Bij staking van stemmen wordt het voorstel, waarop de stemming betrekking had, op de eerstvolgende vergadering aan de orde gesteld. indien dan wederom de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Gaat het voorstel echter over de benoeming van een persoon, dan beslist het lot.
7
Artikel 27. 1. De secretaris kan bij de uitvoering van zijn taak worden bijgestaan door een aangewezen persoon die geen lid is van de raad. 2. De secretaris is belast met: a. de correspondentie van de raad; b. de verzorging van het archief van de raad; c. het in overleg met de voorzitter bepalen van tijd en plaats van de vergadering d. het in overleg met de voorzitter opstellen van de agenda voor de vergaderingen van de raad; e. het notuleren of doen notuleren van de vergaderingen van de raad; f. het maken van een jaarverslag over de werkzaamheden van de raad in het afgelopen jaar; g. alle andere werkzaamheden die hem in dit reglement of door de raad worden opgedragen. Artikel 28. 1. De secretaris stelt de leden tenminste zeven dagen tevoren schriftelijk op de hoogte van plaats en tijd van de vergadering onder bijvoeging van de agenda en de bijbehorende stukken 2. De secretaris stelt het sectorhoofd tenminste zeven dagen tevoren schriftelijk op de hoogte van plaats en tijd van de overlegvergadering onder bijvoeging van de agenda.
Artikel 29. 1. De secretaris is verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de vergadering van de raad. Deze notulen worden voor de eerstkomende vergadering aan de leden toegezonden. In die vergadering worden de notulen aan de raad ter goedkeuring en ter vaststelling voorgelegd en na vaststelling het sectorhoofd toegezonden. 2. De secretaris maakt een jaarverslag binnen drie maanden na afloop van het zittingsjaar op waarin alle besluiten en besprekingen van de raad in het kort worden weergegeven. De raad stelt het jaarverslag vast en bepaalt de wijze waarop dit verslag aan de pleegouders. het bestuur en de instelling bekend zal worden gemaakt. Artikel 30. 1. De penningmeester dient jaarlijks een begroting in bij de raad. 2. De penningmeester is verantwoordelijk, voor het bewaken van het door de instelling toegezegde budget van de pleegouderraad en legt jaarlijks schriftelijk verantwoording af aan de raad inzake de besteding van de gelden. Artikel 31. 1. De raad kan een uitnodiging tot het bijwonen van een vergadering van die raad doen aan de directeur en aan het sectorhoofd. 2. De raad kan één of meer deskundigen uitnodigen tot het bijwonen van een vergadering van die raad met het oog op de behandeling van een bepaald onderwerp. De raad die besluit een deskundige uit te
8
nodigen stelt het sectorhoofd tijdig vooraf in kennis. De kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor het uitnodigen van een deskundige komen ten laste van de instelling nadat terzake overleg is gepleegd 3. Aan de in het eerste tweede lid bedoelde personen worden tijdig de agenda van de betrokken vergadering en de stukken die zij behoeven verstrekt. 4. De leden van de raad kunnen in de vergadering aan de in het eerste en tweede lid genoemde bedoelde personen inlichtingen en adviezen vragen. 5. Een deskundige kan eveneens worden uitgenodigd een schriftelijk advies uit te brengen. Artikel 32. 1. De leden van de raad leggen éénmaal per jaar in een algemene pleegoudervergadering tegenover alle bij de instelling betrokken pleegouders verantwoording af voor hun werkzaamheden. 2. De voorzitter van de raad treedt op als voorzitter van de in lid 1. bedoelde vergadering.
Artikel 33. De pleegouders worden in de gelegenheid gesteld het jaarverslag van de raad op de in artikel 19 lid 3 bedóélde algemene vergadering te bespreken. Het jaarverslag wordt daartoe uiterlijk twee weken voor die vergadering toegezonden.
Werkwijze overlegvergadering pleegouderraad-directeur en overlegvergadering pleegouder-sectorhoofd.
Artikel 34. In de overlegvergaderingen kunnen alle aangelegenheden. de instelling betreffende aan de orde worden gesteld ten aanzien waarvan het sectorhoofd of de raad overleg wenselijk acht.
Artikel 35. Het sectorhoofd kan zich bij het overleg laten bijstaan door in de instelling werkzame personen. Artikel 36. 1. Het sectorhoofd en de raad komen tenminste vier maal per kalenderjaar in overlegvergadering bijeen. 2. Een overlegvergadering vindt plaats binnen drie weken nadat de raad of het sectorhoofd daarom onder opgave van redenen heeft verzocht.
9
Artikel 37. In een overleg vergadering kunnen alle onderwerpen ter sprake komen die door het sectorhoofd of de raad van belang geacht worden voor de instelling. Tenminste een maal per jaar wordt met het sectorhoofd gesproken over de onderwerpen genoemd in artikel 21 van dit reglement. Artikel 38. 1. Tijdens de overlegvergadering kunnen zowel door het sectorhoofd als door de raad besluiten worden genomen. 2. Een overlegvergadering wordt door de voorzitter geschorst, wanneer het sectorhoofd of de raad ten aanzien van een bepaald onderwerp afzonderlijk beraad wenselijk acht. 3. Het sectorhoofd neemt geen besluiten over voorstellen van de raad, zowel die in als buiten de overlegvergadering zijn gedaan, dan nadat zij hierover tenminste éénmaal met de raad in een vergadering hebben overlegd. 4. Na het overleg deelt het sectorhoofd zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed aan de raad mee of en in hoeverre hij overeenkomstig het voorstel zal besluiten. Wanneer het sectorhoofd of de raad te kennen geeft daarop prijs te stellen, wordt het besluit in een overlegvergadering kenbaar gemaakt. Artikel 39. 1. De overlegvergadering wordt beurtelings geleid door het sectorhoofd en de voorzitter van de pleegouderraad. 2. De secretaris van de raad treedt op als secretaris van de overlegvergadering.
Artikel 40. De agenda van overlegvergaderingen bevat alle onderwerpen die door of namens het sectorhoofd of door de pleegouderraad bij de secretaris voor het overleg zijn aangemeld. Artikel 41. 1. De overlegvergadering wordt schriftelijk bijeengeroepen. 2. De secretaris stelt de leden van de raad en het sectorhoofd tenminste zeven dagen tevoren schriftelijk op de hoogte van plaats en tijd van de vergadering onder bijvoeging van de agenda en de bijbehorende stukken. Bij ieder agendapunt dient te worden vermeld door wie dit punt is ingebracht. De secretaris draagt er zorg voor dat een schriftelijke toelichting wordt gegeven op ieder agendapunt, dat naar zijn oordeel toelichting behoeft. Artikel 42. De secretaris is verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de overlegvergadering. Deze notulen worden voor de eerstkomende vergadering aan de leden van de raad en aan het sectorhoofd toegezonden. In die vergadering worden de notulen aan de overlegvergadering ter ter goedkeuring voorgelegd.
10
Slotbepalingen Artikel 43. 1. Wijzigingen van het reglement van de raad worden door het bestuur na instemming van de raad vastgesteld. 2. Een voorstel tot wijziging van dit reglement door de raad aan het bestuur gedaan. wordt door het bestuur niet afgewezen dan zorgvuldig omkleed met redenen. 3. Volhardt de raad in het wijzigingsvoorstel, dan vindt overleg tussen bestuur en raad eventueel in tweede termijn plaats waarbij partijen de hulp van externe deskundigen kunnen inroepen. 4. Besluitvorming binnen de raad over wijzigingsvoorstellen van dit reglement behoeft de meerderheid van 2/3 van het aantal gebrachte stemmen. Artikel 44. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet. beslist de raad, zo nodig met instemming van het bestuur. Betreft het de verkiezingsprocedure, dan beslist de verkiezingscommissie.
Vastgesteld door de directeur van de William Schrikker Stichting, zoals daartoe gemachtigd in de bestuursvergadering van 21 november 1995.
Diemen, 22 februari 1996,
J.N. de la Mar, Directeur.
11