Begrippenlijst Module 2 Algemeen kiesrecht (Module 2, H2, §1 / dl 2 H1, §5) kiesrecht voor iedereen, ongeacht je bezit, huidskleur, geloof, sekse, opleiding en dergelijke, maar wel boven een bepaalde leeftijd Anti-Revolutionaire Partij (ARP) (Module 2, H1, §3 / dl 2 H1, §4) de eerste politieke partij in Nederland, opgericht door Kuyper, leider van een grote groep protestanten, in 1878 Censuskiesrecht (Module 2, H1, §1) beperkt kiesrecht dat alleen geldt voor mensen die aan bepaalde eisen voldeden, zoals voldoende inkomen of bezit Confessionelen (Module 2, H1, §3) mensen die vinden dat het geloof richtlijnen geeft voor het besturen van een land Districtenstelsel. (H2 par. 1) Uitleg zie pagina 7. Discriminatieverbod (Module 2, H3, §1) het eerste artikel in de Nederlandse grondwet, waarin staat dat alle vormen van discriminatie verboden zijn Emancipatie (Module 2, H1, §3 extra) streven naar gelijke rechten of het krijgen van gelijke rechten Europese Commissie (Module 2, verrijking / dl 2 H6, §4) instelling van de Europese Unie die Europese afspraken voorstelt en die controleert of gemaakte afspraken worden nageleefd Europese Hof van Justitie (Module 2, verrijking) hoogste rechtbank binnen de Europese Unie Europese Parlement (Module 2, verrijking / dl 2 H6, §4) Europese volksvertegenwoordiging in de Europese Unie die advies geeft over voorstellen en soms meebeslist Europese Economische Gemeenschap (EEG) (Module 2, verrijking) samenwerkingwerkingsverband van de BRD, Frankrijk, Italië en de Benelux, die streefden naar economische samenwerking, opgericht in 1957 Europese Unie (Module 2, verrijking / dl 2 H6, §4) samenwerkingsverband van een aantal Europese landen, die streven naar meer eenheid, in 1993 opgericht Evenredige vertegenwoordiging (Module 2, H2, §1) kiesstelsel waarbij het aantal parlementszetels dat een partij na verkiezingen krijgt evenredig is aan het aantal stemmen dat op die partij is uitgebracht. Uitleg zie ook pagina 7. Feminisme (Module 2, H2, §2 / dl 2 H1, §5) beweging die opkomt voor de rechten en positie van vrouwen Gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs (Module 2, H2, §1) verandering in de grondwet in 1917, waarbij werd bepaald dat het bijzondere scholen dezelfde geldelijke middelen van de overheid zou krijgen als de openbare scholen Grondrechten (Module 2, H3, §1 / dl 2 H1, §1) basisrechten voor elke burger, bijvoorbeeld de vrijheid om je mening te zeggen, vastgelegd in de grondwet Identiteit (Module 2, verrijking).Memo vmbo 3 + 4, module 2, Je bent, bepaald door kenmerken zoals taal, geschiedenis, gewoontes en gedragsregels (kan zowel gaan over een persoon als over een heel volk) Kiesdeler (H2, par 1) Het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal te verdelen zetels. Kiesdrempel. (H2, par 1) Hoeveel procent van de stemmen men moet hebben voor een Kamerzetel. Bij 150 Tweede Kamerzetels ligt de kiesdrempel op 0.7% (100%/150 zetels = 0,66 % van de stemmen voor één zetel in de kamer) Klassieke grondrechten (Module 2, H3, §1) grondrechten die al in de 19de eeuw in de grondwet werden opgenomen, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst Liberalen (Module 2, H1, §1 / dl 1 H1, §2) politieke groep die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers Pagina 1
Ministeriële verantwoordelijkheid (Module 2, H1, §1) de plicht van ministers om in het parlement uitleg te geven over hun plannen en de uitvoering daarvan Nationale Ombudsman (Module 2, H3, §3) instelling die klachten van burgers over de overheid onderzoekt en de overheid kan wijzen op gemaakte fouten (maar die geen straf kan opleggen) Onafhankelijke rechters (Module 2, H3, §2) rechters die onpartijdig oordelen over de schuld of onschuld van een verdachte of bij een conflict tussen twee partijen, omdat zij niet afhankelijk zijn van de regering Onschendbaar (Module 2, H1, §1) de koning(in) kan door het parlement niet ter verantwoording worden geroepen voor wat hij of zij zegt of doet, daarvoor zijn de ministers verantwoordelijk Parlementaire democratie (Module 2, H2, §2) vorm van bestuur waarbij een parlement (in Nederland de Tweede Kamer en de Eerste Kamer), die gekozen is met algemeen kiesrecht, de meeste macht heeft Parlementair regeringsstelsel (Module 2, H2, §1) zie parlementaire democratie politieke unie (Module 2, verrijking) samenwerkingsverband tussen landen die streven naar samenwerking op het gebied van bestuur Raad van Ministers (Module 2, verrijking) raad van de Europese Unie die bestaat uit de ministers van de verschillende EU-lidstaten Rechtsbijstand (Module 2, H3, §2) vergoeding van de overheid voor mensen die niet zelf de (hoge) kosten voor een advocaat of voor andere rechtshulp kunnen betalen Rechtsstaat (Module 2, H3, §2) staat waarvan het bestuur en de (grond)rechten en plichten van de burgers in de grondwet zijn vastgelegd Referendum (Module 2, H2, §3) volksraadpleging, waarbij de kiezers kunnen beslissen over wetsvoorstellen Republiek (Module 2, H2, §3) vorm van bestuur zonder erfelijke opvolging, zoals dat wel het geval is bij een koningshuis Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) (Module 2, H1, §3) politieke partij, in 1926 opgericht door Schaepman, leider van een groep katholieken Schoolstrijd (Module 2, H1, §3 / dl 2, H1, §4) politieke strijd in de 19de eeuw over de vraag wie het bijzonder onderwijs moest betalen: de ouders of de overheid; in 1917 (Pacificatie) beëindigd met de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs Sociaal-democratische Arbeiderspartij (SDAP) (Module 2, H1, §1 politieke partij, in 1894 mede opgericht door Troelstra, leider van de socialisten Sociale grondrechten (Module 2, H3, §1) grondrechten die in 1983 aan de grondwet zijn toegevoegd waarbij de overheid de taak heeft burgers te beschermen tegen slechte leefomstandigheden, bijvoorbeeld het recht op voldoende en goede medische verzorging Sociale kwestie (Module 2, H1, §2 / Module 4, H1, §3) de slechte leef- en werkomstandigheden van grote groepen aan het eind van de 19de eeuw als gevolg van industrialisatie en modernisering Socialisten (Module 2, H1, §2 / dl 2, H1, §3) politieke groep die opkomt voor gelijkheid in de samenleving en bijvoorbeeld streeft naar betere leef- en werkomstandigheden van armere groepen in de samenleving Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (Module 2, H2, §2) vereniging van feministen, opgericht in 1894 door Jacobs en Drucker, die streefde naar kiesrecht voor vrouwen
Wetboek van Strafrecht (Module 2, H3, §2) wetboek waarin het strafrecht geregeld is, er staat bijvoorbeeld in wat verboden is bij de wet en wat voor straffen er op deze overtredingen staan
Pagina 2
H1 par. 1
Wat bereikten de liberalen in 1848?
Bijna geheel West- en Midden-Europa had in maart 1848 met revoluties te maken. In Frankrijk werd de koning afgezet en ook onze Koning Willem II (die tot dan toe zijn macht niet had willen afstaan) vreesde voor zijn troon. Hij veranderde op 13 maart 1848 van de ene op de andere dag van mening en liet een groep onder leiding van de liberaal Thorbecke een nieuwe grondwet. (= constitutie) maken. Wat waren de belangrijkste onderdelen van deze nieuwe grondwet: 1. Niet de koning maar het parlement moest voortaan nieuwe wetten, de begroting en verdragen met andere landen goedkeuren. 2. De ministers waren niet meer verantwoording schuldig aan de koning maar aan het parlement dit principe heet ministeriële verantwoordelijkheid. Het parlement kon ministers ter verantwoording roepen en ze eventueel vragen om af te treden ( motie van wantrouwen). 3. De koning kreeg minder te zeggen maar werd onschendbaar. De ministers werden verantwoordelijk. voor het gedrag en uitspraken van de vorst. Met het begrip De Kroon bedoelen we vanaf dat moment dan ook de koning en de verantwoordelijke ministers (= het kabinet ) 4. Elke ……4…… jaar zouden er nieuwe verkiezingen zijn voor de Tweede kamer. De Tweede kamer zou voortaan direct gekozen worden door de burgers via een districtenstelsel. In eerste instantie mochten alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden stemmen ( census-kiesrecht) 5. De Eerste kamer zou niet langer meer door de koning. worden aangewezen, maar gekozen worden door Provinciale staten. 6. Verder werden in de grondwet de vrijheden en rechten van de burgers uitgebreid: * Vrijheid van godsdienst * Vrijheid van onderwijs * Vrijheid van drukpers * Vrijheid van vereniging en vergadering * De Staat en kerk werden formeel gescheiden H1 par. 2
Hoe moest de situatie van de arbeiders verbeteren?
Grote groepen arbeiders verkeerden aan het einde van de 19de eeuw als gevolg van de industrialisatie in slechte leef- en werkomstandigheden (sociale kwestie). Over de oplossing van dit probleem waren er diverse meningen: • De liberale politici vonden dat de overheid zich minder met dit probleem moest bezighouden. Het kapitalisme zou als men zijn best deed er automatisch voor zorgen dat iedereen het beter kreeg. • Denkers zoals Karl Marx dachten dat het kapitalisme juist de oorzaak was van alle ellende. Hij wilde dan ook een totaal ander systeem. Elk mens was in principe gelijk en de productiemiddelen moesten van iedereen zijn. Zo zou niemand kunnen worden uitgebuit. Om dit (de socialistische heilstaat) te bereiken was een revolutie noodzakelijk waarin de arbeiders de bezittende klasse zouden verslaan. Aanhangers van Marx werden wel marxisten, communisten of socialisten. genoemd.
Pagina 3
Net als in andere landen waren er ook in Nederland veel mensen die achter deze socialistische ideeën stonden. Hoewel men het niet altijd eens was over de manier waarop een dergelijke ideale socialistische staat zou moeten ontstaan. • Een groep onder leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (Sociaal Democratische Bond / 1881) was zo teleurgesteld in de mogelijkheden van de parlementaire democratie dat ook zij via een revolutie van Nederland een socialistisch land wilden maken. •
H1 par. 3
Een andere grotere groep wilde dat alle arbeiders kiesrecht zouden krijgen. Zij konden dan op socialisten stemmen en dan zou via de democratische weg de toestand van de arbeiders kunnen worden verbeterd. Deze groep splitste zich in 1894 af van de SDB en organiseerde zich in de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) onder leiding van P.J. Troelstra. (hoewel diezelfde Troelstra in 1918 een jaar na de geslaagde Russische revolutie toch even dacht dat de revolutie ook in Nederland zou kunnen slagen). Waarom organiseerden katholieken en protestanten zich?
De overheid betaalde voor het algemene onderwijs maar veel confessionele ouders vonden dit maar niets. En omdat in de grondwet de vrijheid van onderwijs was opgenomen kregen zij de mogelijkheid om eigen scholen op te richten. Op deze zogenaamde bijzondere scholen zouden hun kinderen worden opgevoed met de eigen Christelijke waarden en normen. Maar ondanks de invoering van de schoolplicht en nieuwe strengere eisen met betrekking tot de kwaliteit van de gebouwen en docenten weigerde de overheid aanvankelijk deze bijzondere scholen te bekostigen. Zo ontstond de zogenaamde schoolstrijd De liberalen (waren voor vrijheid van denken zonder beïnvloeding) en de socialisten (waren vaak atheïstisch en zagen godsdienst als een oorzaak van onderdrukking) stonden in deze schoolstrijd lijnrecht tegenover de confessionelen. Mede als gevolg hiervan gingen de confessionelen zich organiseren. Uit deze organisaties ontstonden de eerste confessionele partijen: • De Anti-Revolutionaire Partij o.l.v. Abraham Kuyper • De Rooms-Katholieke StaatsPartij o.l.v. Herman Schaepman. H2 par. 1
Waarom was 1917 een belangrijk jaar?
In de 19e eeuw was Nederland nog geen echte democratie er zaten veel Liberalen in de Eerste en Tweede kamer. Dat kwam omdat alleen rijke mensen mochten stemmen. Steeds meer groepen streden echter voor de belangen van mensen die nog geen stemrecht hadden en waren dus vóór uitbreiding van het kiesrecht. Rond 1887 was dit kiesrecht al uitgebreid voor mannen boven de 25 die bijvoorbeeld in loondienst waren of een soort stemexamen hadden gehaald, maar velen ging dat nog lang niet ver genoeg. • De socialisten hoopten zo op stemmen van de arbeiders om zodoende het lot van de arbeiders te verbeteren, • de confessionelen (zij wilden alleen het mannenkiesrecht uitbreiden) hoopten op de stemmen van de gelovigen om meer te kunnen doen voor de bijzondere scholen. • Progressieve liberalen (Vrijzinnig Democratische Bond) wilden dat ook mensen met minder geld mochten stemmen, daarnaast kwamen zij o.l.v. Aletta Jacobs ook op voor het vrouwen kiesrecht.
Pagina 4
De partijen sloten een compromis waarin de drie belangrijke conflictpunten / zaken werden geregeld (zie 1,2,3). Hiervoor moest de grondwet weer worden gewijzigd. Dit historisch beroemde compromis staat bekend als…. De Pacificatie van 1917 De sociaal-democraten en liberalen steunden de confessionelen in de schoolstrijd (1gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs) en in ruil daarvoor stemden de confessionelen vóór de invoering van het 2algemeen kiesrecht (waar zij om godsdienstige redenen eigenlijk tegen waren). Zo werd er een compromis gesloten waarbij iedereen wat te winnen had. Toch waren de liberalen nog niet helemaal tevreden omdat ze inzagen dat de invoering van het algemeen mannenkiesrecht hen bij de handhaving van het districtenstelsel veel zetels zou kosten die naar de socialisten en confessionelen zouden gaan. Bij een districtenstelsel wordt er namelijk één afgevaardigde van elk district naar de Kamer gestuurd. Deze afgevaardigde moet in zijn district een meerderheid van de stemmen halen. De liberalen zouden door de uitbreiding van het electoraat veel stemmen verliezen omdat de nieuwe kiezers vooral arbeiders en kleine zelfstandigen waren die op de SDAP of de confessionelen zouden stemmen waardoor de liberalen moeilijk nog een district in handen konden krijgen. Bij een 3 stelsel van evenredige vertegenwoordiging hebben alle partijen een kans om in de Tweede Kamer te komen omdat elke stem telt. Om ook zeker te zijn van de steun van de liberalen werd ook hun eis van evenredige vertegenwoordiging door de andere partijen ingewilligd. Elke partij was nu tevreden. Vul de juiste begrippen in: Districtenstelsel of stelsel van evenredige vertegenwoordiging Districtenstelsel evenredige vertegenwoordiging is een kiessysteem waarbij het percentage Is een kiessysteem, waarbij één of meer behaalde zetels evenredig is met het afgevaardigden in een kiesdistrict worden gekozen en dit district vertegenwoordigen in percentage behaalde stemmen. Een partij die 20% van de stemmen haalt, heeft in een het parlement. Het percentage behaalde zetels in het parlement is niet altijd evenredig systeem met evenredige vertegenwoordiging dus recht op (ongeveer) 20% van de zetels. met het percentage behaalde stemmen.
Simpel voorbeeld van verkiezingen / uitslagen en zetelverdeling in beide stelsels. Districtenstelsel District 1 / 100 inwoners. 34 stemmen op Lib. Bond 66 stemmen op SDAP
District 2 / 100 inwoners. 33 stemmen op Lib. Bond 67 stemmen op SDAP
District 3 / 100 inwoners. 33 stemmen op Lib. Bond 67 stemmen op SDAP
Resultaat verkiezingen SDAP 3 zetels in parlement Lib. Bond 0 zetels in parlement
Stelsel van evenredige vertegenwoordiging (Nederland sinds 1917) Land / 300 inwoners. 100 stemmen op Lib. Bond 200 stemmen op SDAP
Kiesdeler 300 stemmen Te verdelen 3 zetels = Stemmen / zetels = 100
Resultaat verkiezingen SDAP 2 zetels in parlement Lib. Bond 1 zetel in parlement
Bij een stelsel van evenredige vertegenwoordiging hebben kleinere en nieuwe partijen meer (kies : meer/minder) kans op een zetel in de Tweede Kamer.
Pagina 5
Tijdens de schoolstrijd werd duidelijk dat de Confessionelen, liberalen en socialisten hun eigen aanhang graag wilde laten opgroeien met hun eigen ideeën en idealen. In de jaren hierna werd dit alleen nog maar versterkt doordat deze groepen naast hun eigen scholen en partijen ook hun eigen kranten, radio-omroepen, vakbonden en sportverenigingen gingen oprichten. Deze scheiding die we in de geschiedenis verzuiling noemen heeft de Nederlandse samenleving een groot gedeelte van de 20e eeuw verdeeld. Schema. Vul de juiste groep in, kies uit confessionelen, liberalen of socialisten. Groepen Liberalen
Confessionele n
Partijen / bel. personen Liberale Unie / Thorbecke
VDB Vrijzinnig Democratische Bond Aletta Jacobs Orthodox-protestanten ARP / Abraham Kuyper
Katholieken RKSP / Herman Schaepman
Socialisten
Aanhang Fabrikanten, Bankiers Ondernemers Gegoede burgerij
De kleine luyden winkeliers, boeren, geschoolde arbeiders Erg veel aanhang in Limburg en Brabant
SDB of Socialistenbond / Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Arme land / veenarbeiders uit Friesland en arbeiders uit Amsterdam
SDAP (Afsplitsing van SDB) P.J. Troelstra
Geschoolde arbeiders maar later ook boeren, middenstanders
Pagina 6
Wat wilde men * Inperking macht van de koning * Uitbreiding vrijheden en rechten van de burgers (zie klassieke grondrechten en aanpassing grondwet 1848). * Regering moest zich zo min mogelijk met economie bemoeien. Er moesten zo min mogelijk voorschriften zijn m.b.t. bijv. prijzen en werktijden. * Voor uitbreiding kiesrecht / vrouwenkiesrecht * Voor aanpassing van het kapitalisme. * Gelijke behandeling van het openbaar en bijzonder onderwijs. * Hoogste macht lag bij god. Men wilde het Christelijk denken in de wetten laten terugkomen. * Opkomen voor belangen (emancipatie) van katholieken en protestanten * Uitbreiding mannenkiesrecht * Via een revolutie de macht in handen zien te krijgen om dan het lot van de arbeiders te verbeteren. * Algemeen kiesrecht voor alle burgers. Daarna kon men via het parlement zorgen voor * Betere sociale voorzieningen. * Een 8-urige werkdag.
H2 par. 2
Wanneer kregen vrouwen inspraak?
Het feminisme is een maatschappelijke en politieke stroming die de emancipatie van vrouwen wil verbeteren. Vrouwen worden en werden op veel terreinen achtergesteld ten opzichte van mannen, bijvoorbeeld in opleiding, salaris, eigendom, inkomen en kiesrecht. Zo mochten bijvoorbeeld in het begin van de twintigste eeuw vrouwen niet studeren aan een universiteit. Aletta Jacobs was de eerste vrouw die in Nederland geneeskunde studeerde. Tot in de jaren ‘60 van de 20e eeuw mochten vrouwen vaak niet hun baan behouden als zij in het huwelijk traden (bijv. in overheidsdienst). 1. Het feminisme heeft in Nederland twee golven gekend: 1e golf; Aan het eind van de 19e eeuw werd vooral gestreden voor het vrouwen kiesrecht, met als voorvrouwen onder andere Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs (zij richtten in 1894 samen de “Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht” / Vrije Vrouwenbeweging, op). 2. 2e golf; Vanaf de jaren ’60 van de 20e eeuw, werd vooral gestreden voor de seksuele en financiële mogelijkheden voor vrouwen. De strijd voor het recht op abortus was bijvoorbeeld een speerpunt van de groep Dolle Mina (de naam verwijst naar Wilhelmina Drucker). De organisatie Man, Vrouw, Maatschappij streed vooral voor gelijkwaardige opleidingsmogelijkheden en salaris. Meningen van de politieke groeperingen over vrouwenemancipatie rond 1900. Vul de juiste groepen in kies uit Confessionelen, Socialisten en progressief Liberalen. Confessionelen Socialisten Progressief liberalen.
* Tegen vrouwenkiesrecht, was zaak van het gezinshoofd, de man. * Vrouw behoorde thuis te blijven en voor de kinderen te zorgen. * Loon arbeiders omhoog zodat vrouwen niet hoefden te werken. * Wetten tegen zwaar werk voor vrouwen. * Voor passief en actief vrouwenkiesrecht. * Voor openstellen universiteiten voor vrouwen. * Vrouwen en mannen gelijk behandelen.
Eerst een stukje staatsinrichting. De staatsvorm die Nederland heeft is een: Parlementaire democratie & constitutionele monarchie. De macht ligt in handen van een door het volk (democratisch) gekozen volksvertegenwoordiging (parlement). Aan het hoofd van het land staat een monarch, (koning of koningin) die zich heeft te houden aan de Grondwet (constitutie). In de Grondwet is bepaald dat de Koning, of de Koningin, onschendbaar is en dat de ministers verantwoordelijk zijn.
Pagina 7
Hoe komt in Nederland een nieuwe wet tot stand? Ontwerp nieuwe wet (meestal) door minister en zijn departement Daarna volgt behandeling in de ministerraad. Na advies van de Raad van State en de koningin Indiening wetsvoorstel bij 2e kamer. Behandeling in de 2e kamer (met vragen aan en antwoorden van de minister). Na eventuele amendementen (wijzigingen) wordt over de nieuwe wet gestemd. Wordt deze aangenomen dan Behandeling in de 1e kamer. Deze kan wetvoorstel niet meer veranderen maar alleen in z’n geheel goed- of afkeuren. Als de 1e kamer de wet goedkeurt gaat deze ter ondertekening naar de koningin (het is een vaste gewoonte dat deze de ondertekening niet weigert). Daarna tekent de betrokken minister. Na deze bekrachtiging zorgt de minister van justitie voor afkondiging van de nieuwe wet in het staatsblad. Kiezen in Nederland Voor landelijke verkiezingen geldt dat in principe iedere in Nederland wonende burger met de Nederlandse nationaliteit, die op de dag van de verkiezingen 18 jaar of ouder is kiesrecht heeft. Men heeft zowel passief kiesrecht = recht om zelf gekozen te worden als actief kiesrecht = recht om zelf te kiezen. Voor lokale verkiezingen is de Nederlandse nationaliteit géén eis: Mensen uit de EU hebben direct stemrecht en volwassene van buiten de EU, die vijf jaar of langer legaal in Nederland zijn ook. De kiesplicht is in Nederland in de jaren '70 van de 20e eeuw afgeschaft. De drie Bestuurslagen Het bestuur in Nederland is ingedeeld in drie bestuurslagen: Rijk, provincies en gemeenten. Het Rijk behartigt de zaken van nationaal belang. Provincies en gemeenten zijn decentrale overheden. Vul de ontbrekende woorden in:Kies uit: Parlement, Gemeenteraad, Gedeputeerde Staten, Regering, Burgemeester & wethouders, Provinciale Staten.
Bestuurslaag Land Provincie Gemeente •
Volksvertegenwoordigers Parlement (1e en 2e Kamer)
Dagelijks bestuur Regering
Provinciale staten
Gedeputeerde staten en de Commissaris van de Koningin Burgemeester en Wethouders
Gemeenteraad
De wetgevende macht ligt bij de Eerste en Tweede Kamer = Parlement = Staten Generaal = Volksvertegenwoordiging
Pagina 8
Eerste Kamer Indirect gekozen Heeft Recht
……75…. zetels
Tweede Kamer
…150……. zetels
Door leden van Provinciale staten
Direct gekozen
Door het volk
Heeft Recht van
van
Interpellatie
Interpellatie
Enquête
Enquête
Stemming
Budget
• •
Na de 2e kamer moet een nieuwe wet ook nog met een meerderheid van stemmen door de 1e kamer worden goedgekeurd
Stemming
Budget
Het recht om vragen te stellen aan de minister. Het recht om een onderzoek te laten instellen naar bepaalde zaken. Nieuwe wetten moeten eerst met een meerderheid van stemmen door de 2e kamer worden goedgekeurd Het recht om de begroting wel of niet goed te keuren. Recht om wetsvoorstellen en begrotingsvoorstellen te veranderen.
Kan wetsvoorstellen en Amendement begrotingsvoorstellen ! alleen afkeuren of aannemen. Mogen zelf géén Initiatief Het recht om zelf een ! wetsvoorstellen wetsvoorstel in te dienen. indienen De uitvoerende macht ligt in handen van de regering (koning(in) en ministers) Ministers en staatssecretarissen = kabinet De rechtelijke macht ligt in handen van de rechters
H2 par. 3 1. 2. 3. 4. 5.
6.
Hoe zou Nederland nog democratischer kunnen worden? Enkele mogelijkheden: Meer betrekken van kiezers bij de politiek zodat er weer meer mensen gaan stemmen. Opnieuw invoeren van de stemplicht? Kiesgerechtigde leeftijd verlagen naar 16, om jongeren nog meer bij de politiek te betrekken. Allochtonen eerder kiesrecht geven. Van Nederland een republiek (staat met gekozen staatshoofd) maken. Vooral D’66 maakt zich sinds haar oprichting al sterk voor meer directe invloed van de bevolking op het bestuur. Dit zou kunnen gebeuren door invoering van een referendum (volksraadpleging). Een dergelijk referendum kan adviserend, maar ook correctief zijn (dat wil zeggen dat de regering er zich aan moet houden). Als meer dan 3,5 miljoen burgers bij een referendum tegen een wet stemmen gaat deze niet door. Een goed voorbeeld van een referendum was de kwestie aangaande de nieuwe Europese grondwet. Een duidelijke meerderheid van de Nederlanders was tijdens het referendum tegen deze grondwet. Een direct (door de bevolking) gekozen burgemeester.
Pagina 9
H3 par 1
Hoe belangrijk zijn grondrechten?
Een aantal klassieke grondrechten (vastgelegd in grondwetsherziening van 1848.): 1. De Nederlandse grondwet begint met een gebod en een verbod. Het gebod houdt in dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. (= Recht op gelijke behandeling In 1983 is daar een discriminatieverbod aan toegevoegd. Het artikel somt een aantal gronden op waarop niet gediscrimineerd mag worden; godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en geslacht, en eindigt met een open formule:'op welke grond dan ook'. 2. Het recht van vrije meningsuiting in de grondwet verbiedt censuur en garandeert het feit dat mensen hun eigen denkbeelden mogen uitdragen. 3. Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Niemand mag bijvoorbeeld zomaar je brieven openen, je huis binnenvallen of je telefoon aftappen. Dit recht wordt wel het recht op privacy genoemd. 4. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden. Dit is het recht op vrijheid van godsdienst. 5. Recht van vereniging, vergadering en betoging. Iedereen heeft het recht een politieke partij of vakbond op te richten en te demonstreren tegen zaken waarmee men het niet eens is. 6. In de grondwet is sinds 1917 opgenomen; “Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen”. Dit noemen we het passief en actief kiesrecht. Toen de welvaart in Nederland toenam besloot men ook een nieuw soort rechten in de grondwet te laten opnemen (sociale grondrechten). Een paar voorbeelden. 1. Nederlanders die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege. 2. Iedereen ook mensen met een laag inkomen hebben recht op een opleiding/onderwijs 3. Iedereen heeft recht op onderdak/woonruimte 4. Iedereen heeft recht op goede medische verzorging. 5. iedereen heeft recht op een schone woonomgeving/milieu. Vul in klassieke of sociale grondrechten. Klassieke grondrechten Beschermen de burgers tegen een te machtige overheid. De overheid mag bepaalde dingen dus niet doen. Sociale grondrechten De overheid beschermt de burgers tegen te slechte leefomstandigheden. Deze grondrechten bevatten een opdracht aan de overheid om voor bepaalde zaken te zorgen
Pagina 10
Stelsel sociale zekerheid :
H3 par. 2/3
-
sociale verzekeringen : (wordt betaald uit premies)
werknemersverzekeringen (WW,ZW,WAO)
-
volksverzekeringen (voor iedereen) (wordt betaald uit belasting)
(AOW, Kinderbijslag)
-
sociale voorzieningen (vullen de sociale verzekeringen aan) Ze vullen het inkomen aan tot het sociaal minimum (wordt betaald uit belasting) b.v. (Algemene Bijstandswet)
Wat voor rechtspraak kent een rechtstaat, hoe wordt de burger beschermd?
Nederland is een rechtsstaat en daarom worden de burgers beschermd tegen foutief optreden van de overheid. Zo’n rechtstaat heeft de volgende kenmerken: 1. Alle burgers zijn voor de wet gelijk. Geen klassenjustitie! 2. Er zijn onafhankelijke (onpartijdige) rechters die worden benoemd voor het leven. 3. Je kunt alleen veroordeeld worden indien je de wet hebt overtreden en dit ook bewezen kan worden. Iedereen die wordt aangeklaagd heeft recht op een advocaat en kan na de veroordeling in hoger beroep gaan. Ook zijn er bureaus voor rechtshulp waar men soms kosteloos om advies kan vragen. Voor arme mensen is er gratis rechtshulp De volgende straffen kunnen worden opgelegd a. taakstraf (bureau HALT) b. Geldstraf c. Gevangenisstraf d. TBS (Ter Beschikking van de regering) (mensen zijn dan een gevaar voor de samenleving en moeten behandeld worden). Lichte overtredingen leidden tot een bekeuring, bij overtredingen en misdrijven wordt het Wetboek van Strafrecht gebruikt. Twee onderdelen van dit wetboek zijn: Overtredingen (lichte vergrijpen). De gevangenisstraf voor een overtreding is nooit meer dan een jaar. Misdrijven (zijn ernstige delicten). Van misdrijven wordt een aantekening gemaakt in het strafblad van de veroordeelde. Burgers die klachten hebben over het functioneren van de overheid kunnen contact opnemen met de Nationale ombudsman. Hij gaat de zaak onderzoeken bemiddelt en komt vaak met voorstellen om het conflict op te lossen.
Pagina 11
Extra stof belangrijk voor de theoretische leerweg/vmbo Na de Tweede Wereldoorlog besloten een aantal Europese landen om op economisch gebied nauwer te gaan samenwerken. Hiervoor waren een aantal redenen: 1. Door intensievere economische samenwerking zou een oorlog in de toekomst voorkomen kunnen worden. 2. Door samenwerking kon men ook een vuist maken tegen het economisch veel sterkere USA en Japan. Europese bedrijven zouden immers kunnen gaan profiteren van de grotere interne Europese markt en hierdoor kunnen uitgroeien tot volwaardige concurrenten van de veel grotere Amerikaanse en Japanse bedrijven. Het begon allemaal met zes landen die gingen samenwerken in de EGKS (1952, de Europese Gemeenschap van Kolen. en Staal.). In 1957 volgde de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap de EEG EG EU (1992). Het onderdeel economisch verdween uit de afkorting omdat de lidstaten ook gingen samenwerken op andere gebieden. Voorbeelden hiervan zijn de bestrijding van; milieuvervuiling, drugshandel, criminaliteit en interne conflicten. Er wordt zelfs al gesproken over één gemeenschappelijk Europees leger. Uiteindelijk moet er binnen de Unie één markt komen waarin burgers vrij kunnen reizen, wonen, kopen, studeren, werken. Vanaf 1992 is er ook één munteenheid de euro ingevoerd. De steeds verdere uitbreiding van de EU (van 6 naar meer dan 25 leden) heeft voor- en nadelen. Voordelen: 1. Minder handelsbelemmeringen tussen de landen hierdoor kunnen producten en diensten steeds goedkoper worden aangeboden. 2. Steeds kleinere kans op militaire conflicten tussen de lidstaten. 3. Afname van de verschillen en toename van de welvaart voor alle lidstaten. 4. Eens steeds grotere interne markt en dus meer afzetmogelijkheden voor de Europese bedrijven. 5. Schaalvergroting in het Europese bedrijfsleven waardoor de concurrentiepositie met bedrijven buiten Europa beter wordt. Nadelen: 1. De kosten van de uitbreiding kunnen jaarlijks miljarden euro’s hoger uitvallen als gemeenschappelijke subsidieregelingen, zoals voor de landbouw, niet verminderen. Ook zal de hulp aan de arme nieuwe leden een land als Nederland veel geld gaan kosten. 2. De komst van goedkope arbeiders uit landen zoals Polen zal op korte termijn de werkgelegenheid in een land als Nederland in gevaar brengen. 3. Door de grote uitbreiding van het aantal lidstaten wordt het steeds moeilijker om de staten op een lijn te brengen. 4. Landen raken door de Europese wetgeving steeds meer nationale bevoegdheden kwijt en verliezen dus langzaam de macht over hun eigen gebied. Vooral een land als Groot-Brittannië is erg huiverig om eigen bevoegdheden aan de EU af te staan. Nederland is wel voorstander van een sterk en eensgezind Europa. Dat hoeft niet ten koste te gaan van onze eigen Identiteit omdat het Nederlandse parlement over onze taal, het onderwijssysteem en de sociale zekerheid mag blijven beslissen.
Pagina 12
Staatsinrichting van de EU Europees Parlement Het Europees Parlement (EP) is de volksvertegenwoordiging van alle burgers uit de Europese Unie (EU). Het EP bestaat momenteel uit 730 leden. Sinds 1979 worden de parlementsleden elke vijf jaar gekozen door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen. De vergaderingen vinden in Straatsburg en in Brussel plaats. Het EP heeft de volgende bevoegdheden: • Het Europees Parlement bekijkt de wetsvoorstellen van de commissie en kan veranderingen voorstellen. • Het EP vervult een rol bij de benoeming van de Commissie en het kan schriftelijke en mondelinge vragen tot de Commissie en de Raad richten. Raad van de Europese Unie De Raad van de Europese Unie (Raad van Ministers bestaat uit de ministers van de lidstaten. De samenstelling van de Raad wisselt al naar gelang het onderwerp dat besproken wordt. De leden van de Raad zijn politiek verantwoordelijk tegenover hun nationale parlementen. De belangrijkste bevoegdheden van de Raad zijn: • De Raad oefent een deel van deel wetgevende macht uit. Op veel beleidsterreinen doet hij dit samen met het EP. • De Raad en het Europees Parlement stellen samen de EU-begroting vast. • De Raad draagt zorg voor de samenwerking op het gebied van politiezaken. Elk land van de EU is bij toerbeurt voorzitter van de Raad voor een periode van 6 maanden. Europese Commissie Is eigenlijk de Europese regering uitvoerende macht). De Europese Commissie moet handelen in het belang van de Unie als geheel en mag geen instructies van nationale regeringen aanvaarden. Om de vijf jaar wordt in navolging van de verkiezing van het Europees Parlement een nieuwe Commissie benoemd. De Commissie is politieke verantwoording verschuldigd aan het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan de Commissie van haar functies ontheffen via een motie van wantrouwen. De Commissie is aanwezig op alle vergaderingen van het Parlement, waar zij wordt verzocht haar beleid toe te lichten en te rechtvaardigen. Verder moet zij regelmatig antwoord geven op mondelinge en schriftelijke vragen die door de leden van het Europees Parlement zijn gesteld. De Commissie stelt wetten, beleid en actieprogramma's voor en zij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de besluiten van het Europees Parlement en de Raad. De Commissie oefent onder andere de volgende taken uit: • Het indienen van wetsvoorstellen bij het Europees Parlement en de Raad. • Het ten uitvoer brengen van het Europees beleid en de begroting (uitvoerende macht) • De vertegenwoordiging van de EU op internationaal niveau. Sinds het ingaan van de nieuwe ambtstermijn van de Commissie (2004-2009) op 22 november 2004 bestaat de Commissie uit één Commissaris per lidstaat, 25 in totaal. Europees Hof van Justitie Het in Luxemburg gevestigde Europees Hof bestaat sinds de uitbreiding in 2004 uit 25 rechters. Het Hof heeft als taak om toe te zien of de lidstaten zich aan de regels houden. Europese Rekenkamer De eveneens in Luxemburg gevestigde Europese Rekenkamer heeft als taak alle ontvangsten en uitgaven van de EU te controleren. Europese Centrale Bank De Europese Centrale Bank (ECB), die in Frankfurt is gevestigd. Sinds 1 januari 1999 is de ECB verantwoordelijk voor de uitvoering van het Europese monetaire beleid (bijvoorbeeld beslissingen over renteverhogingen om koers van euro te steunen en inflatie tegen te gaan). Pagina 13