Begrippenlijst Zorglogistiek
Zorglogistiek Begrippenlijst
© LogiZ 2011
1
Begrippenlijst Zorglogistiek
3pl (third party logistics) ‐ Alle activiteiten die een logistiek dienstverlener (3pl‐er) doet. Een 3pl’er voert voor een verlader de logistiek (transport, opslag, overslag en zonodig value added logistics als ompakken, assembleren en retourlogistiek) uit. 4pl (fourth party logistics)‐ Activiteiten die een 4pl’er doet. Een 4pl’er is een ketenregisseur, die dikwijls zonder eigen materieel (zoals vrachtauto’s) voor de supply chain van de klant de beste oplossing zoekt. Hierbij worden 3pl’ers en partners ingeschakeld om transport, opslag, VAL maar vaak ook planning en voorraadbeheer uit te voeren. De 4pl’er regisseert de supply chain activiteiten van de klant en is daarin het enige aanspreekpunt. 5‐krachten model (Porter) ‐ Een model voor het doen van een externe analyse; het beschrijft de markt op basis van de bestaande concurrenten en vier factoren die hier verandering in kunnen brengen: de macht van de afnemers, de macht van leveranciers, de dreiging van nieuwe toetreders en de dreiging van substituut producten of – diensten. 5S‐methode ‐ 5S is een methode gericht op het verbeteren van de organisatie met de werkplek als uitgangspunt. 5S verwijst naar de vijf Japanse woorden seison [scheiden], seiketsu [sorteren], seiri [schoonmaken], seiton [standaardiseren], shitsuke [systematiseren]. Deze staan voor richtlijnen om een werkplaats zodanig in te richten dat een visueel gestuurde, lean productie mogelijk is. Het accent ligt op het opgeruimd en georganiseerd zijn en schoonhouden van de werkplek. 9‐vlaks model ‐ Een overzichtelijk model voor de toepassing van informatiemanagement. Het model is geschikt om de rol en functie van informatiemanagement in de organisatie in kaart te brengen en is gemakkelijk te hanteren door diverse disciplines. Het model is een 3 x 3 matrix en bestaat zodoende uit 9 vlakken. Langs de verticale as staan Strategie, Structuur en Uitvoering. Langs de horizontale as staan de onderdelen die te maken hebben met informatiemanagement: Business, Informatie/Communicatie en Technologie.
A – segment ‐ De ziekenhuiszorg is verdeeld in een A ‐segment en een B ‐segment. In segment A zit ongeveer 66% van de behandelingen in een ziekenhuis. De prijzen van DBC ’s in het A‐ segment worden landelijk vastgesteld en zijn dus in elk ziekenhuis gelijk. Daarboven wordt een verrekening percentage in rekening gebracht. Dit verrekening percentage is ook wettelijk bepaald en is per ziekenhuis verschillend. Aanbod ‐ De beschikbaarheid van personen, materialen, apparatuur, en ruimtes. Voorbeelden zijn artsen, verzorgenden, verpleegkundigen, bedden, OK ruimte, röntgenapparatuur, woonvormen voor ouderen, verbandmateriaal, dagbestedingsruimtes. Aanbod gestuurde zorg ‐ Toewijzing van faciliteiten, materialen, apparatuur en ruimtes is vooraf geregeld. Op basis van voorspelling van de vraag en niet op het moment van de werkelijke vraag © LogiZ 2011
3
Begrippenlijst Zorglogistiek wordt het aanbod georganiseerd. De zorgvrager heeft weinig of geen invloed op zorgverlening en zorglevering. Kenmerken van aanbod gestuurde zorg zijn: Weinig flexibiliteit Push ABC‐analyse ‐ Classificeren van voorraadproducten op basis van omloopsnelheid, meestal naar drie categorieën (A, B en C). Access point ‐ Station dat data ontvangt en uitzendt in een draadloos lokaal netwerk. Het verbindt gebruikers met elkaar binnen dat netwerk. Actieve tag ‐ Een RF‐tag met een batterij die als krachtbron dient voor het interne circuit van de microchip en voor het verzenden van een signaal naar de RF‐lezer. De batterij is vervangbaar of wordt ingegoten in de RF‐tag. Activa ‐ Het geheel aan bezittingen van een instelling / onderneming. Activity Based Costing ‐ Kosten en opbrengsten toerekenen aan de activiteit die deze veroorzaken. Met ABC worden die niet rechtstreeks aan kostendragers zoals klanten, producten of diensten toegewezen, maar via een tussenschakel: de activiteiten. Administratieve voorraad ‐ De grootte van de voorraad zoals deze in de administratie bekend is. Dit kan afwijken van de daadwerkelijke voorraad doordat bijvoorbeeld boekingen nog verwerkt moeten worden. ADR ‐ Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is in Europa geregeld in het ADR. Advanced Planning & Scheduling ‐ Software voor planning tegen eindige capaciteit in de productie (scheduling) en in de logistieke keten. Afzethoogte ‐ De hoogte van een heftruck met uitgeschoven mast met daarop geteld ongeveer 25 centimeter (voor pallets, liggerhoogte etc.). Aggregaat niveau ‐ Het besturingsniveau waarop de capaciteit wordt toebedeeld. AGV ‐ Ook wel: automated guided vehicle (automatisch geleide voertuigen); onbemand voertuig die wordt geleid via rail, inductie of optische geleiding. AIDC ‐ Automatic identification and data capture. Alliantie ‐ Samenwerkingsverband tussen partijen waarbij gemeenschappelijk voordeel het hoofddoel is. Allocatie ‐ Verdeling van schaarse goederen over verschillende bestemmingen bij schaarste. Anticipatievoorraad ‐ De voorraad die wordt opgebouwd om onvoorziene schommelingen in aan‐ en afvoer van de goederen aan te kunnen, bijvoorbeeld pieken, seizoensverkopen of stakingen.
© LogiZ 2011
4
Begrippenlijst Zorglogistiek APICS ‐ Een opleiding: The Association for Operations Management. (naam is in 2007 gewijzigd, het was American Production and Inventory Control Society). Licentiehouder in Nederland is de vereniging Logistiek managament. Applicatie ‐ Computertoepassing, softwarepakket. Arbeidsproductiviteit ‐ De productie per manuur. Artikelcode ‐ Unieke combinatie van tekens, behorend bij één artikel. ATP (Available to Promise) ‐ Beschikbaarheidscheck en levertijdafgifte voor een specifieke order of offerte. Auto‐ID (automatische identificatie) ‐ Soms ook 'automatische data‐opvang' genoemd. Dit zijn methoden voor het vergaren van data en het direct registreren ervan in computersystemen zonder manuele tussenkomst. Technologieën die deel uitmaken van Auto‐ID zijn barcodes, biometrie, RFID en stemherkenning. AVC ‐ Algemene Vervoers Condities
B–segment ‐ De ziekenhuiszorg is verdeeld in een A ‐segment en een B ‐segment. In segment B zitten de 34% van de behandelingen in een ziekenhuis. Het gaat om (niet spoedeisende) ziekenhuisbehandelingen die veel voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn: Baarmoederhals‐ afwijkingen, Blaasoperaties, Chronisch hartfalen, Diabetes, Heupoperatie artrose, Incontinentie bij vrouw, Liesbreuk, Rughernia, Spataderen, Staar en Chronische bovenbuikklachten. Voor dit deel van de ziekenhuiszorg is sprake van marktwerking en vrije prijsvorming. Dit betekent dat de overheid voor die behandelingen niet langer de tarieven bepaalt, maar dat de tarieven tot stand komen via afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieder. Backlog ‐ Achterstand, de term wordt vaak gebruikt voor te laat geleverde orders. Backorder ‐ Dat deel van de order dat niet uit voorraad kan worden geleverd maar wordt nageleverd. Balanced Scorecard – zie BSC/BBSC. Barcode (streepjescode) ‐ Eendimensionale codering waarmee goederen automatisch geïdentificeerd kunnen worden, zoals EAN en UPC. Basisstrategie ‐ (zie ook waarde propositie en generieke strategie) ‐ Beschrijving wat je voor klantgroepen wil leveren in termen van kwaliteit, service en prijs. Batch ‐ Beheersbare groep goederen die binnen één processtap tegelijkertijd geproduceerd worden.
© LogiZ 2011
5
Begrippenlijst Zorglogistiek Beheren ‐ Beheren is het op koers houden van de organisatorische eenheid of het proces in de richting van de gestelde doelen. Het omvat de regelende structuren op een proces ofwel het ingrijpen op het verloop van het proces aan de hand van normen en uitkomsten. Belangrijke beheersingsactiviteiten zijn: de registratie en controle van plannen en de realiteit Beladingsgraad ‐ De verhouding tussen de benutte ladingcapaciteit en de totaal beschikbare ladingcapaciteit van een vervoermiddel. Afhankelijk van de gekozen toepassing wordt de beladingsgraad uitgedrukt als een verhoudingsgetal voor het benutte laadvermogen (gewicht), volume (m3) of oppervlakte (m2) van een voertuig. Benchmarking ‐ Een vergelijking van de prestaties van het eigen proces met de prestaties van een vergelijkbaar proces bij de beste instellingen, afdelingen, locaties, of concurrenten. Beschouwende specialismen ‐ Cardiologie, dermatologie, gastro‐enterologie, inwendige geneeskunde, kindergeneeskunde, klinische geriatrie, longziekten, neurologie, psychiatrie, reumatologie en revalidatiegeneeskunde. Beschouwende specialismen zijn te onderscheiden van snijdende specialismen. Besturing ‐ Het leiden en doen bewegen van de organisatie in de gewenste richting . Besturingscomplexiteit ‐ De coördinatie van de activiteiten om tot een juiste afstemming van zorgvraag en zorgaanbod te komen kan complex zijn. Dit komt door één of meerdere van onderstaande factoren: De doelstellingen van de organisatie en het primaire proces zijn niet duidelijk; Het primaire proces is onoverzichtelijk; De hoeveelheid vraag varieert en / of is onduidelijk; De hoeveelheid inzetbare capaciteit varieert en / of is onbekend; De benodigde capaciteit is niet direct inzetbaar; De informatievoorziening is niet valide en betrouwbaar. Besturingsconcept ‐ In een besturingsconcept wordt de wijze van besturen van de patiënten‐ / cliëntenstroom en / of de zorg‐, behandel‐ en ondersteuningsprocessen weergegeven. Besturingsfilosofie ‐ Een besturingsfilosofie betreft de visie, uitgangspunten en ontwerpeisen, die ten grondslag liggen aan de uitwerking van het besturingsconcept. Besturingsniveau ‐ In een organisatie worden doorgaans drie besturingsniveaus onderscheiden met een verschillende scope en tijdshorizon: strategisch [ 3 – 5 jaar], tactisch [ 1 – 3 jaar] en operationeel [<1 jaar]. Het zogenaamde besturingsraamwerk voor logistieke sturing [zie aldaar] kent vijf niveaus. Besturingsraamwerk voor logistieke sturing ‐ Het raamwerk van verschillende niveaus waarop afstemming tussen vraag en aanbod moet plaats vinden om de logistiek als bedrijf goed op orde te hebben. Beslissingen op een lager niveau zorgen voor de dagelijkse afstemming. Beslissingen op een hoger niveau zorgen ervoor dat er condities worden geschapen om processen op een operationeel niveau soepel te laten verlopen. De betreffende niveaus zijn: Strategische planning (2‐5 jr.), patiëntenstroom Hoofdplanning (1‐2 jr.), Capaciteitstoewijzing (volume, weken tot maanden), Capaciteitsroostering (tijd, weken tot maanden), Operationele Planning (dagen tot © LogiZ 2011
6
Begrippenlijst Zorglogistiek weken). Op elk niveau vindt afstemming plaats van vraag en aanbod, passend bij de termijn van dat niveau. Deze niveaus zijn vervolgens uit te werken in termen van beslissingen die moeten worden genomen om op elk niveau tot afstemming tussen patiënten‐ / cliëntenstromen en capaciteiten te komen, en in termen van ‘control’ ‐ functies om de aansluiting tussen de niveaus te realiseren. Deze ‘control’ ‐ functies bestaan uit feedback‐ en feed forward regeling. Deze niveaus staan beschreven in het besturingsraamwerk. Bezettingsgraad ‐ De bezettingsgraad of capaciteitsbenutting is de daadwerkelijk benutte hoeveelheid capaciteit. Meestal wordt dit in een percentage van de toegewezen capaciteit uitgedrukt. Hiervoor wordt de volgende formule gebruikt: Bezettingsgraad of benutting = Benutte capaciteit / Toegewezen capaciteit. Bottleneck ‐ Capaciteitsbron/bewerkingscentrum) in een systeem (productie, opslag e.d.) waarvan de capaciteit bepalend is voor de prestatie van het gehele systeem. Het is de processtap met de minste capaciteit en daarmee de beperkende factor in het proces. Het bepaalt de productie, wachttijd en doorlooptijd van het gehele proces. Bottom up – De invulling van een planningsniveau moet zowel ‘top down’ gebeuren als ‘bottom up’. Bij ‘bottom up’ gaat het om de coördinatie die op hoger gelegen niveaus moet worden gerealiseerd om de doelstellingen op het eigen niveau te realiseren. Boxpallet ‐ Pallet met opzetwanden, gebruikt voor het transport van losse goederen. BQ‐bestelmethode ‐ Wanneer voorraad beneden niveau B is gedaald, een vaste hoeveelheid Q bijbestellen. Brainstorming ‐ Een techniek om in groepsverband snel veel nieuwe ideeën rondom een bepaald onderwerp te bedenken. BS‐bestelmethode ‐ Wanneer voorraad beneden niveau B is gedaald, een variabele hoeveelheid bijbestellen tot aan niveau S. BSC/BBSC ‐ Afkorting voor ‘Balanced Score Card’ of’ Business Balanced Score Card’. Een strategisch managementsysteem voor de ondersteuning van de planning, de uitvoering en het meten van strategische prestaties van een organisatie. Het model is oorspronkelijk ontwikkeld als een reactie op de vaak eenzijdige financieel georiënteerde aanpak van veel organisaties als het gaat om strategisch management. In een BBSC wordt vanuit de missie, visie en strategische doelen inhoud gegeven aan een viertal perspectieven. Financieel Klant Interne bedrijfsvoering Ontwikkeling en groei De term “balanced” komt voort uit het gegeven dat de verschillende perspectieven ook verschillend worden gewogen (is organisatieafhankelijk). Buffer ‐ Speelruimte, aan de kant van de klant (wachttijd) of aan de kant van de aanbieder (overcapaciteit) om zorgvraag en zorgaanbod op elkaar af te stemmen.
© LogiZ 2011
7
Begrippenlijst Zorglogistiek Buffering ‐ Een instrument voor afstemmen van vraag en aanbod. Onzekerheid over de ontwikkelingen aan de vraagzijde, vraagt om flexibiliteit aan zowel de vraagzijde als de aanbodzijde. Buffermanagement ‐ Volgende stap na Drum‐Buffer‐Rope in de vorm van online‐overzicht van prioriteiten op basis van productieplanning en daadwerkelijke uitvoering . Bufferstrategieën ‐ Bufferstrategieën zijn effectief om de effecten van variabiliteit op te vangen. Bufferen in tijd betekent dat vanuit een doelmatigheidsperspectief een wachtrij geaccepteerd wordt. Deze wachtrij biedt de mogelijkheid om de variabiliteit in de vraag te elimineren. Bufferen in capaciteit is een andere optie. Deze strategie wordt gehanteerd in situaties waarin het ontstaan van wachtrijen niet acceptabel is. In dergelijke situaties wordt gewerkt met een rationele overcapaciteit en wordt een lagere bezettingsgraad geaccepteerd. Een voorbeeld hiervan is de spoedeisende hulp van een ziekenhuis of de intensive care. Buffervoorraad ‐ De voorraad die wacht op een verdere bewerking. Business Intelligence ‐ Verzameling van strategische bedrijfsinformatie met behulp van rapportagemiddelen en datamining. Het proces om gegevens om te zetten in informatie, die vervolgens leidt tot kennis. Business Process Re‐engineering (BPR) ‐ Re‐design, techniek om met behulp van fundamentele vragen de werkwijze van ondernemingen radicaal te verbeteren.
Capaciteit ‐ Prestatievermogen uitgedrukt in hoeveelheid per tijdseenheid van een capaciteitssoort c.q. personeel, faciliteiten, apparatuur of ruimtes. Capaciteitsbehoefteplanning ‐ Capaciteitsbehoefteplanning richt zich op het bepalen van de benodigde capaciteiten om aan de verwachte vraag te kunnen voldoen. Gebruik wordt gemaakt van geaggregeerde gegevens op het niveau van het totale bedrijf. Dit leidt tot een capaciteitsbehoefteplan. Capaciteitsbeslag ‐ Het capaciteitsbeslag geeft aan hoeveel van de beschikbare capaciteiten door een bepaald proces / patiënten‐/cliëntengroep wordt gebruikt. Er zijn hierbij drie factoren te onderscheiden: de betreffende capaciteitssoort; de hoeveelheid benodigde capaciteiten; en de tijdsduur dat je de capaciteiten nodig hebt. Capaciteitsconfiguratie ‐ De capaciteitsconfiguratie ten behoeve van het proces bestaat uit de samenstelling van de verschillende capaciteitssoorten die voor het productieproces/ zorgproces worden ingezet.
© LogiZ 2011
8
Begrippenlijst Zorglogistiek Capaciteitsindicatoren ‐ Een (getals)waarde die aanwijzingen geeft voor een redelijke betrouwbare schatting van de capaciteit of het prestatievermogen uitgedrukt in hoeveelheid per tijdseenheid, van een middel, een organisatorische eenheid, een faciliteit of een medewerker. Van belang hierbij zijn: de effectiviteit of doeltreffendheid; de efficiëntie of doelmatigheid de productiviteit [output / input] de bezettingsgraad of benutting Om te komen tot een getalswaarde spelen verder een rol: het aantal betrokken middelen, organisatorische eenheden, faciliteiten of medewerkers een gekozen tijdseenheid Capaciteitsinrichting ‐ De wijze waarop de verschillende capaciteitssoorten worden ingezet voor het realiseren van zorgproductie. Dit leidt tot een bepaalde capaciteitsconfiguratie. Capaciteitsmanagement ‐ Een systematische manier van kijken naar de inzet van capaciteiten voor het zorg‐ behandel‐ en/of ondersteuningsproces waarbij, uitgaande van de beschikbare capacitaire ruimte, capaciteiten worden toegewezen aan zorgactiviteiten op een zodanige wijze dat capaciteitsverlies wordt voorkomen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de zorginstelling ernaar streeft om met de beschikbare capaciteit zoveel mogelijk zorg te leveren. Capaciteitsmanagement kan zich op verschillende niveaus van planning richten. Anthony (1965) onderscheidt een drietal niveaus: strategic planning, management control en operational control. Vormen van capaciteitsmanagement: capaciteitsbehoefteplanning capaciteitsinrichting capaciteitstoewijzing capaciteitsroostering en capaciteitsscheduling Capaciteitssoort ‐ Productiefactoren die gebruikt worden voor het productieproces/ zorgproces, maar niet verbruikt of verwerkt worden, in tegenstelling tot materialen. Voorbeelden van capaciteitssoorten zijn medewerkers, faciliteiten, ruimtes en middelen. Voorbeelden van capaciteitssoorten in een ziekenhuis zijn: verpleegkundigen, specialisten, bedden, operatiekamers, enz.. Voorbeelden van capaciteitssoorten in een verzorgingshuis zijn: verzorgenden, appartementen, gezamenlijk huiskamers enz.. Capaciteitsroostering ‐ Bij capaciteitsroostering gaat het om het nader toewijzen van de capaciteit per specialisme of afdeling naar tijdvakken binnen de week; het betreft de vertaling van de totaal toegewezen capaciteit (als resultaat van de capaciteitstoewijzing) naar een roostertoewijzing. Dit resulteert in een rooster. Capaciteitsscheduling ‐ Het laagste niveau van planning van capaciteit ten behoeve van productie wordt aangeduid met capaciteitsscheduling of bezettingsplanning. Op dit niveau worden patiënten/cliënten en capaciteiten aan elkaar gekoppeld. Dit gebeurt als men een afspraak voor een poliklinische patiënt maakt, een opname plant, tijdstip van verzorging thuis plant, e. d. © LogiZ 2011
9
Begrippenlijst Zorglogistiek Capaciteitssoort kenmerken ‐ Kenmerken van capaciteitssoorten (‘resources’): Initiërende/ volgende capaciteitssoorten: de productie op een initiërende capaciteitssoort heeft tot gevolg dat er ook productie op andere capaciteitssoorten wordt gegenereerd; Kwaliteit en kwantiteit: bij kwaliteit gaat het om de hoedanigheid of de aard van de betreffende capaciteitssoort, bij kwantiteit gaat het om de hoeveelheid ervan; Gedeelde capaciteitssoort: de betreffende capaciteit wordt door meerdere specialismen gebruikt, bijvoorbeeld bedden, operatiekamers, onderzoekafdelingen; Bottleneck capaciteit: De meest schaarse capaciteit. Als de betreffende capaciteit het eerst vol benut is en de productie/ dienstverlening daardoor niet verder kan worden opgevoerd. Doorgaans probeert men de bottleneckcapaciteit maximaal te benutten. Capaciteitssoort maatstaven ‐ Maatstaven voor de beschikbaarheid of het gebruik van capaciteitssoorten: Potentiële capaciteit is de voor behandeling en zorgverlening totaal (theoretisch) aanwezige capaciteit. Deze capaciteit is er op papier, maar kan nooit volledig worden ingezet. Voorbeeld: totaal aantal uren beschikbaar voor zorglevering; Beschikbare capaciteit is de netto, dus werkelijk beschikbare capaciteit voor behandeling en zorgverlening. Voorbeeld: percentage van het totaal aantal beschikbare uren voor zorglevering, waarbij rekening wordt gehouden met factoren als ziekte, vakantie, scholing, etc.; Bruikbare capaciteit is de daadwerkelijk ingezette hoeveelheid capaciteit; Benutte capaciteit is de daadwerkelijk gebruikte hoeveelheid capaciteit. Voorbeeld: werkelijk gebruikte uren voor zorglevering. Rationele overcapaciteit is een teveel aan capaciteit die gewenst of onvermijdelijk is om in te kunnen spelen op onvoorziene omstandigheden, zoals het opvangen van pieken in de vraag of uitval. Hoe meer onvoorziene omstandigheden er zijn, hoe meer rationele overcapaciteit er gewenst is. Voorbeeld: extra ingezette uren voor zorglevering die op basis van de zorgzwaarte alleen niet nodig zijn, maar die gebruikt kunnen worden voor het opvangen van spoed‐ en/of niet planbare zorgvragen. Capaciteitstoewijzing ‐ Capaciteitstoewijzing betreft het toewijzen c.q. het verdelen van de beschikbare capaciteit over specialismen of afdelingen. Dit leidt tot een capaciteitsplan. Voorbeelden hiervan in een ziekenhuis zijn het OK ‐ plan en het beddenplan. Capacity load leveling ‐ Elke afdeling die capaciteit verdeelt over de verschillende specialismen moet per periode de samenhang van toegewezen en benodigde capaciteit per specialisme coördineren. Het doel is dat hiermee pieken en dalen zoveel mogelijk worden vereffend. Deze methode kan worden toegepast op de OK en dagbehandeling. Carbon‐footprint ( CO2‐Voetafdruk) ‐ een maat voor de uitstoot van CO2 als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen in het verkeer, luchtvaart, transport, productie van elektriciteit en verwarming. Care ‐ Verpleging, begeleiding, ondersteuning en verzorging met als doel dat nadelen van ziekten, stoornissen en beperkingen zo min mogelijk kunnen optreden of dat ze zo goed mogelijk in de leefwijze ingepast worden. Daarnaast omvat ‘care’ ook de palliatieve zorg en de ondersteuning © LogiZ 2011
10
Begrippenlijst Zorglogistiek bij het levenseinde. ‘Care’ bestaat naast zorg in enge zin ook uit aspecten van welzijn en wonen. Het betreft meestal chronische en langdurende zorg in bijvoorbeeld een verzorgingshuis en verpleeghuis, en de thuiszorg. ’Care’ valt grotendeels onder AWBZ (en tegenwoordig voor een klein gedeelte onder de WMO). CIO ‐ Eén van de voornaamste rollen bij informatiemanagement is die van de ‘Chief Information Officer’ (CIO). De CIO is in de groeiende zorgorganisatie van groot belang voor het structureren van en visie geven op informatiemanagement. De CIO heeft de rol van navigator binnen de organisatie voor informatiemanagement. Hij is degene die de organisatie door het speelveld van informatie heen loodst. De CIO zet de strategie uit voor de toepassing van informatievoor‐ zieningen in de organisatie en is daarom gepositioneerd in de strategie rij op de middelste positie. De rol van navigator is opgebouwd uit een aantal specifieke rollen die als volgt zijn te benoemen. Informatiestrateeg Bedrijfsstrategieadviseur ICT‐portfoliomanager Organisatiearchitect Business adviseur Trend watcher Cirkel van Deming – Zie: Plan – Do – Check – Act Cyclus [PDCA] Cliëntspecificiteit ‐ Naarmate de cliëntspecificiteit toeneemt, neemt de behoefte aan maatwerk ten aanzien van vorm/inhoud, plaats, persoon en moment toe en daarmee de behoefte aan reagerend vermogen. Naarmate de cliëntspecificiteit afneemt, neemt de uniformiteit en daarmee de planbaarheid toe. Closed‐loop systemen ‐ RFID‐trackingsystemen opgezet volgens normen en standaarden, gehanteerd binnen de grenzen van één bedrijf. Aangezien het getraceerde item alleen door dit bedrijf wordt gevolgd, hoeft er niet gezorgd te worden voor een technologie die gebaseerd is op open standaarden. CMR ‐ Convention Relative au Contrat de Transport International de Marchandises par la Route; een internationale overeenkomst waarin rechten en plichten zijn opgenomen van de bij het wegvervoer betrokken partijen: afzender, vervoerder en geadresseerde. Collaborative Planning, Forecasting & Replenishment (CPFR) ‐ Fabrikant en retailer wisselen informatie uit waarmee zij samen de keten aansturen. Hierbij worden marketing, logistiek en IT geïntegreerd. Door elkaar inzicht te geven in de planning van activiteiten en de verwachtingen ten aanzien van de vraag, kunnen activiteiten in de keten beter op elkaar afgestemd worden. Collaborative planning ‐ vooraf wordt bepaald bij welke producten fabrikant en retailer gaan samenwerken, in welke periode dat gebeurt en wat ze daarbij willen bereiken. Collaborative forecasting ‐ kennis wordt gebundeld om een zo goed mogelijke vraagvoorspelling te kunnen maken. Collaborative replenishment: op basis van de vraagvoorspelling wordt een gezamenlijk herbevoorradingsplan gemaakt.
© LogiZ 2011
11
Begrippenlijst Zorglogistiek Collomoduul ‐ Standaardmaten voor omverpakkingen. Het collomodulaire systeem is ontwikkeld op basis van de ISO‐pallet 100x120 centimeter, de Europallet (80x120 centimeter) en de rolcontainer (60x80 centimeter). Op basis van deze maten is een verpakkingsmoduul ontwikkeld met de grondmaat 60x40 centimeter. Hiermee kan lading optimaal vervoerd worden en wordt transport van ‘lucht’ voorkomen. Concurrentenanalyse ‐ Een onderzoek, op basis van een specifieke klantgroep, naar de factoren die het succes bepalen van de concurrent Concurrentievoordeel ‐ Een specifiek kenmerk op proces‐, prijs‐ of productniveau dat een organisatie voordeel oplevert ten opzichte van de concurrent Constraint Based Planning ‐ Planning tegen eindige capaciteit. Contractlogistiek ‐ Logistiek die op contractbasis wordt uitgevoerd voor een opdrachtgever. Verladers sluiten (meestal na een tender) een contract af met een logistiek dienstverlener over te voeren diensten. Dit kan gaan om transport, opslag, value added logistics, maar ook om wereldwijde 3pl of 4pl (ketenregie)‐activiteiten. Control chart ‐ Een grafische weergave van het gedrag van een proces in de tijd. Geeft inzicht in onder meer: gemiddelde, pieken en dalen en of het resultaat zich op doelniveau en / of binnen de gewenste bandbreedte bevindt. Coördinatie ‐ Het onderling afstemmen van handelingen. De door planning nagestreefde coördinatie kan worden samengevat in de volgende vragen: WIE (of welke actor doet het) WAT (om welke taak gaat het) WAAR (op welke plaats) WANNEER (op welk tijdstip, in welke tijdsperiode) HOE (met welke middelen, volgens welk programma) CPFR – zie Collaborative Planning, Forecasting & replenishment. Crossdocking ‐ Kostenbesparend distributieconcept waarbij goederen direct vanaf het losdock naar het laaddock verplaatst worden, zonder ze eerst op te slaan. Voordelen: voorraadreductie, transport en voorraadkosten lager. Cross‐selling‐ De verkoop van nevenproducten of aanverwante artikelen of diensten aan een bestaande klant. Cure ‐ Gezondheidszorg, gericht op genezing en herstel (medische zorg, revalidatie en daarbij behorende kortdurende verpleging en verzorging), uitgevoerd door medici en paramedici. Streeft vaak een zo kort mogelijke doorlooptijd na. ‘Cure’ valt onder de ziektekostenverzekering. Customer Intimacy ‐ Voortdurend aanpassen van product(en) aan de wensen van de klant op basis van het klantprofiel om in heterogene behoeften te voorzien. Customization ‐ Product aanpassen aan de (persoonlijke) wens van de klant.
© LogiZ 2011
12
Begrippenlijst Zorglogistiek Cycle Counting ‐ Het hele jaar steekproeven doen op de voorraad zodat eindejaarstelling overbodig wordt.
Datatransfersnelheid ‐ In een RFID‐systeem is dit de snelheid waarmee data gecommuniceerd worden tussen de RF‐tag ('transponder') en de RF‐lezer ('interrogator') uitgedrukt in baud, bits of bytes per seconde. DBC (Diagnose Behandeling Combinatie) ‐ De DBC vormt in Nederland de basis voor het bekostigen en het financieren van verleende zorg en behandeling rond een bepaalde aandoening. Een DBC beschrijft een gemiddeld pakket van een patiënt. Een DBC is het totale traject vanaf de diagnose van de specialist tot en met de (ziekenhuis)behandeling en nazorg die hieruit volgt. Een DBC bestaat dus uit alle activiteiten van een ziekenhuis en een medisch specialist die het gevolg zijn van een bepaalde zorgvraag. DC ‐ Distributiecentrum; een locatie waar een bedrijf de logistiek van goederen heeft geconcentreerd. Vanuit een distributiecentrum worden goederen ontvangen, verdeeld en vervoerd naar andere locaties. Decompositie ‐ Het opdelen van het besturingsvraagstuk in vraagstukken die afzonderlijk bestudeerd kunnen worden. Twee vormen zijn horizontale en verticale decompositie. Organisatorische eenheden in de zorgsector zijn complex vanwege de beperkte voorspelbaarheid van de vraag. Om deze complexiteit hanteerbaar te maken, wordt onderscheid gemaakt naar niveaus van sturing. In de bedrijfskundig logistieke benadering wordt dit decompositie van het besturingsvraagstuk genoemd, van geaggregeerd (een hele zorgorganisatie) tot detailniveau (een individuele patiënt of cliënt). Door deze niveaus van sturing te confronteren met planningsgebieden, ontstaat een overzicht van de terreinen van planning en besturing. Dedicated warehouse ‐ Een magazijn dat geheel in dienst staan van de verlader. Deelmarkt ‐ Een onderverdeling van de markt op basis van klant‐ of productgroepen Demand management ‐ Inspelen op wijzigingen in klantgedrag‐ en wensen en het bijsturen van het aanbod. Demand Planning ‐ Bepalen van veiligheidsvoorraden of capaciteitsbehoefte op basis van vraagvoorspelling. Differentiatiestrategieën ‐ Door Porter gedefinieerd als een concurrentiestrategie gericht op het opbouwen van een marktpositie door het leveren van een product of dienst, welke exact is toegesneden op de specifieke behoeften van een bepaalde doelgroep. Directe kosten ‐ Directe kosten zijn kosten die eenduidig kunnen worden toegewezen aan een bepaalde product of dienst.
© LogiZ 2011
13