Begrippenlijst Nederlands
Inleiding Kennis én vaardigheden spelen bij elk vak een belangrijke rol. De kennisbasis beschrijft de kennis die een docent moet hebben om in de volle omvang van het vak les te kunnen geven. De landelijke kennistoets is gebaseerd op de betreffende kennisbasis en bevat vragen (in ruime zin) gebaseerd op kennis van, inzicht in, en toepassing van de toetsdoelen. De toetsdoelen vloeien voort uit de in 2009 vastgestelde kennisbasis. De kennisbasis is en blijft daarmee leidend voor de landelijke toets. Eventuele aanpassing vindt tegelijk met de herziening van de kennisbasis plaats. De toetsdoelen bieden aan opleiders en studenten een houvast voor de selectie van leerstof en de voorbereiding op de kennistoets. Voor de opleidingen blijft er ruimte om in het onderwijs verdieping en verbreding aan te brengen en dit ook op instellingsniveau te toetsen. De ‘begrippenlijst Nederlands’ is een hulpmiddel voor een (niet limitatieve) oriëntatie op wat de reikwijdte van de toets is en is als apart document beschikbaar via het landelijk opleidingsoverleg en is ook te vinden op www.10voordeleraar.nl/publicaties.
2
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
Domein 2 - NT2 - TVO - Dyslexie - RT A aandacht voor groepsprocessen aansluiten bij voorkennis ABCD-model academische taalvaardigheid achtergrondfactoren achterstand (omgevingsfactor) activerende didactiek alfabetisch schriftsysteem alledaagse taal analfabeet (functioneel) articulatie attitude attitude (socioaffectieve factoren) auditieve discriminatie automatisering automatisering (lezen)
creatieveconstructiehypothese c-toets / cloze-toets D decoderen denken stimuleren diagnostische toets dialoog didactische benaderingen didactische modellen didactische principes differentiatie directe feedback (schrijven) directe instructie doeltaal dyslexie, definitie E eerste taal eisen aan taalgebruik ellips ERK - Europees referentiekader, zie ook: CEFR ervaringsleren expliciet verbeteren expliciete instructie extensief lezen extensief luisteren
B begrijpelijk/verzorgd taalgebruik begrijpelijkheid (spreken) begrijpen (spreken) beoordelaarseffecten beoordeling taalgerichtheid betekenisaspecten betekenisonderhandeling betekenisvolle interactie betrouwbaarheid (toetsen) bottom-upverwerking bruikbaarheid (toetsinstrumenten) C CEFR - Common European Framework of Reference for Languages, zie: ERK cesuur (toetsen) cloze-oefening cognitieve complexiteit cognitieve factoren cognitieve modellen (schrijfproces) cognitieve strategieën communicatieve benadering communicatieve functies compensatiestrategie competentiegericht onderwijs consolideren (intentioneel leren) content-based approach / inhoudgerichte benadering context aanbrengen context oproepen context van het vak contextrijk contextuele inbedding contextuele steun controleren (intentioneel leren) coöperatief leren / samenwerkend leren 3
F feedback feedback (schrijven) feedback (toetsen) feedback op taalgebruik fluency, zie: vloeiendheid foneem foneemherkenning fonetisch spellen foreigner talk / FT formatieve toetsen formele stijl fossilisatie foutenanalyse functioneel analfabeet functioneel luisteren G geïntegreerde trajecten geletterdheid, functionele gesloten vragen gestuurd leren globaal lezen / skimmen globaal luisteren grafeem-foneemkoppeling grammatica-vertaalbenadering
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
H halfopen vragen halo-effect handelingsplan hardopdenkprotocol hulpmiddelen dyslexie
M meertaligheid mentale lexicon methodeafhankelijke toets methodeonafhankelijke toets modeling moedertaalsprekers morfeem motivatie
I idioom impliciet verbeteren incidenteel leren indirecte feedback (schrijven) individuele aanspreekbaarheid informatiedichtheid informele stijl inhoudgericht / content based inhoudsvaliditeit (toetsen) intelligentie intensief lezen intensief luisteren intentioneel leren interactie interactie over de stof interesse interferentie interferentiehypothese intonatie item (toetsen) itembank (toetsen)
N native speakers netwerk van begrippen nonsenswoorden / pseudowoorden normverschuiving (toetsen) O observerend leren (schrijven) onderwijsleergesprek ontwikkelingsfouten ontwikkelingsvolgorde open vragen oplossingen voor schrijfproblemen oriënterend lezen overgeneralisatie overheidsbeleid P planning (schrijven) planning (spreken) portfolio positieve feedback positieve wederzijdse afhankelijkheid presentaties productieve woordkennis (woordenschat) automatiseren pygmalioneffect
K kernbegrippen klank klankdiscriminatie klassikaal bespreken klemtoon krachtige leeromgeving L langetermijngeheugen (schrijfproces) leeftijd leerstijl leerstijlen leerstrategieën leesdoelen leesstrategie leesvragen lemma leren als interactief proces leren door praten lesdoelen lesmateriaal ontwikkelen lexicale kennis lexicale regels
4
R receptieve woordkennis (woordenschat) automatiseren reikwijdte taalgericht vakonderwijs revisie (schrijven) rijk taalaanbod rol van de schoolleiding rol van de taalcoördinator routines (spreken) routines (woordenschat) S samenwerkend leren samenwerkend leren / coöperatief leren samenwerking tussen vakken scaffolding
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
schoolse taken schooltaal ontwikkelen schooltaal ontwikkelen in alle vakken schooltaal verwerven schooltaalwoord schrijfkader schrijfrichting schrijfstrategieën schrijftaal schrijftaken semantiseren (intentioneel leren) skimmen / globaal lezen sociaal-constructivisme sociale vaardigheden soorten lesdoelen spellingstrategieën spiegelen spreekangst spreektempo spreekvaardigheid stijl studerend lezen succes T2-taalverwerving summatieve toetsen T T2-verwerving taakgericht taalonderwijs taalaanbod taalbeleid taalcoach taalcontact taaldidactiek taalgebruik taalgebruik uitlokken taalgericht toetsen/beoordelen taalgericht vakonderwijs taalgerichte didactiek taalhandeling taalleerproces taalportfolio taalproductie taalproductie uitlokken taalvaardigheden (lezen, luisteren, schrijven, spreken) taalvaardigheid tekstconventies tekstdoelen (schrijven) tekstkenmerken (schrijven) tekstopbouw (schrijven) tekstsamenhang (schrijven) tekstschema teksttypen (schrijven) thuistaal toetsbeleid toetsplan top-downverwerking
5
transfer tweede taal tweedetaalleren / T2-leren tweedetaalverwerving U uitspraak V vakkennis vaktaal vaktaalbetekenis van alledaagse begrippen vaktaalontwikkeling vaktaalwoord validiteit (toetsen) variatie binnen een klas verankeren / inbedden verbanden verbindingswoord verbindingswoorden (schrijven) verloop T2-taalverwerving verschillen in leerstijlen verschillen in referentiekader verschillen in voorkennis verschillen tussen vakken verstaan verstaanbaarheid verstavaardigheid verwijswoord verwoorden van een strategie visuele discriminatie visuele woordherkenning vloeiendheid (lezen) vloeiendheid (spreken) voortgangstoets vreemdetaalverwerving VUT-model W woordenschat woordherkenning woordleerstrategieën woordleervaardigheden woordraadstrategieën woordselectie Z zelfbeoordeling zelfstandig leren zelfstandigheid
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
Domein 7 en 8 - Taalstructuren en welgevormdheid; Taalverwerving, taalgebruik en taalvariatie A aangeboren taalvermogen aannames van relevantie, kwaliteit en kwantiteit aantonende wijs, zie: indicatief aanvoegende wijs, zie: conjunctief aanwijzend voornaamwoord accent (als type taalvariëteit) achterzetsel, zie: voorzetsel actief-passiefonderscheid actieve vorm, zie: bedrijvende vorm actieve zin, zie: bedrijvende zin activatiespreiding activeren van kennis AdjC, adjectivische constituent adjectief, zie: bijvoeglijk naamwoord AdvC, adverbiale constituent adverbiale bepaling adverbium, zie: bijwoord afasie affix agens alfabetisch schrift allofoon allomorf ambiguïteit anafora anaforische referentie antecedent assimilatie van klanken automatische spraakherkenning B balansschikking bedrijvende vorm, zie: actieve vorm bedrijvende zin beginsel/principe van de afleiding/etymologie beginsel/principe van de afleiding/etymologie beginsel/principe van de gelijkvormigheid/ analogie/morfologie beginsel/principe van de standaarduitspraak beknopte bijzin belanghebbend voorwerp, zie: indirect object bepaald lidwoord bepaald telwoord bepaling van de handelende persoon, zie: passieve door-bepaling bepaling van gesteldheid beperkende bijvoeglijke bijzin betekenis betrekkelijk voornaamwoord met impliciet antecedent / betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
6
betrekkelijk voornaamwoord, zie: relatief pronomen betrekkelijke bijzin betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent beurtwisseling bevelende zin bezittelijk voornaamwoord bijstelling bijvoeglijk naamwoord, zie: adjectief bijvoeglijke bepaling bijvoeglijke bijzin bijwoord bijwoordelijk gebruik bijwoordelijke bepaling bijwoordelijke bepaling van graad bijwoordelijke bepaling van middel bijwoordelijke bepaling van modaliteit bijwoordelijke bepaling van oorzaak bijwoordelijke bepaling van plaats bijwoordelijke bepaling van reden bijwoordelijke bepaling van tijd bijwoordelijke bijzin bijzin, zie: ingebedde zin bottom-up verwerking van taal brabbelen en eerstetaalverwerving C clitisch woord / clitische woordvorm, zie: enclitische woordvorm coarticulatie codewisseling cognitief systeem coherentie cohesie cohortmodel in woordherkenning communicatieve competence competence congrueren connotatie consonant, zie: medeklinker constituent contact met de doeltaal contexteffecten in woordherkenning continuïteit van spraakgeluid conversationele implicatuur coöperatieprincipe creativiteit in natuurlijke taal creooltaal D deixis denotatie derde persoon
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
descriptieve grammatica dialect differentiatiefase bij taalverwerving diglossie directe rede discourse, zie ook: tekst distinctief kenmerk distinctiviteit van klanken doeltaal dubbele articulatie
grammatica grammaticaal woord
E eenzinsdeelproef eerste persoon eerstetaalverwerving eigennaam ellips, elliptische zin enclitische woordvorm / enclitisch woord enkelvoud enkelvoudige zin etnische variëteit, zie: etnolect etymologie F flexie foneem fonetiek fonetisch plan voor articulatie fonetische transcriptie fonologie fonologische codering fonologische variatie formele stijl formele taalvormen fossilisatie fricatief, zie: wrijfklank functie van constituenten functiewoord G gebarentaal gebiedende wijs, zie: imperatief gebiedende zin geleed vs. ongeleed woord inhoudswoord vs. functiewoord geleed woord geschreven bronnen geslaagdheidsvoorwaarden geslaagdheidsvoorwaarden gesloten woordklasse gespreksafsluiting gespreksopening gesproken taal vs. gebarentaal getal gezegde gezegdezin grafeem-foneemconversie
7
H herhalend onderwerp homoniem, homonymie hoofd (van constituent) hoofdtelwoord hoofdwerkwoord hoofdzin hulpwerkwoord hulpwerkwoord van de lijdende/passieve vorm hulpwerkwoord van de voltooide tijd hulpwerkwoord van modaliteit hulpwerkwoord van tijd hypercorrectie hyponymie I idioom illocutie, communicatieve bedoeling van uiting imperatief indirecte rede indirecte taalhandeling infinitief infix informele stijl informele taalvormen ingebedde zin, zie: bijzin inhoudswoord interactie interactie en taalverwerving interferentie bij taalcontact interjectie, zie: tussenwerpsel intransitief, zie: onovergankelijk intransitiviteit, zie: onovergankelijkheid inversie isoglosse J ja-nee vraag jambe K kennis van de wereld klanksysteem klankwet klemtoon, zie (woord)accent klinker koppelwerkwoord kritische periode en taalverwerving kwaliteit, aanname van kwantiteit, aanname van L labiaal, labiale klank leenwoord
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
lemma lettergreep lexicaal woord lexicale homonymie lexicale variatie lexicografie lexicon lidwoord lidwoord van bepaaldheid, zie: bepaald lidwoord lijdend voorwerp, zie: direct object lijdende vorm, zie: passieve vorm lijdendvoorwerpszin lingua franca linguïstische competence linguïstische context en taalvariatie linguïstische variabele links-rechtsprincipe liquida locutie, vorm van taaluiting loos onderwerp M mate van contact met doeltaal mededelende zin medeklinker / consonant meervoud meewerkend voorwerp meewerkendvoorwerpszin mentale lexicon metafoor minderheidstaal minimaal paar modaal hulpwerkwoord modificeerder moedertaal morfeem morfofonologie morfologie N naamval naamwoord naamwoordelijk deel naamwoordelijk gezegde nasaal NC / nominale constituent nevenschikkend voegwoord nevenschikking nomen, zie: naamwoord nominalisatie non-verbale communicatie noodzakelijk wederkerend werkwoord O o.t.t., onvoltooid tegenwoordige tijd o.v.t., onvoltooid verleden tijd object
8
onbepaald lidwoord onbepaald telwoord onbepaald voornaamwoord onbepaalde wijs, zie: infinitief onderschikkend voegwoord onderschikking onderwerp onderwerpszin ongeleed woord ongrammaticaal onomatopee onovergankelijk onovergankelijk/intransitief predicaat ontlening ontwikkelingsfouten onvolledige zin, zie: elliptische zin onvoltooid tegenwoordige tijd, zie: o.t.t. onvoltooid verleden tijd, zie: o.v.t. oorzakelijk voorwerp opeenvolgend paar in gesprekken open woordklasse overeenkomsten tussen talen overextensie in taalverwerving overgankelijk zie: transitief overgankelijk/transitief predicaat overgeneralisatie in taalverwerving overtreffende trap zie: superlatief P paradigma parafrase passieve door-bepaling / bepaling van de handelende persoon passieve vorm passieve zin pedagogische grammatica performance performatief werkwoord persoon persoonlijk voornaamwoord persoonsvorm pidgin plaats van articulatie polysemie positieve transfer pragmatiek pragmatische gepastheid van taaluiting pragmatische taalverandering pragmatische variatie predicaat prefix prepositie, zie: voorzetsel prescriptieve grammatica priming primingeffect in woordherkenning
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
R rangtelwoord, zie: ordinale referent regionaal dialect register relevantie, aanname van S samengestelde zin samenstelling samentrekking Sapir-Whorfhypothese scheidbaar samengesteld werkwoord scheidbaar werkwoord schoolgrammatica schrift sekse en taalvariatie semantiek semantisch kenmerk sociolect sociolinguïstiek spraak- en taalontwikkelingsstoornis stam stemhebbende klank stemloze klank stijl stijlverschillen subject, zie: onderwerp suffix, zie: achtervoegsel superlatief, zie: overtreffende trap syllabe synchrone beschrijving synoniem synoniem, synonymie syntactische homonymie syntaxis, syntactisch T taalaanbod taaldood / dode taal taalfamilie taalhandeling taalomgeving taalontwikkelingsstoornis taalpolitiek taalvariant taalvariatie taalvariëteit op diverse linguïstische niveaus taalverandering op diverse linguïstische niveaus taalverlies tantebetjestijl tegenwoordig deelwoord tekst, zie: discourse telbaar substantief telwoord topic traditionele grammatica
9
transfer bij tweedetaalverwerving transitief, zie: overgankelijk transitiviteit, zie: overgankelijkheid trappen van vergelijking tussentaal tussenwerpsel, zie: interjectie tweede persoon tweedetaalverwerving tweetalig onderwijs tweetaligheid U uitdrukking universalia V v.t.t., voltooid tegenwoordige tijd, zie: perfectum v.v.t., voltooid verleden tijd, zie: plusquamperfectum vast voorzetsel VC Verbale Constituent verandering van boven verandering van onderen verbindingswoord verbum vergrotende trap verledentijdsvorm vervoegen vocaal, zie: klinker voegwoord voltooid deelwoord voltooid tegenwoordige tijd, v.t.t. voltooid verleden tijd, v.v.t. voltooiingsfase bij taalverwerving voorlopig lijdend voorwerp voorlopig onderwerp voorlopig voorzetselvoorwerp voornaamwoord, zie pronomen voornaamwoordelijk bijwoord voortalige periode voorzetsel voorzetselgroep voorzetselvoorwerp voorzetselvoorwerpszin vraagwoord vraagzin vragend voornaamwoord vragend voornaamwoordelijk bijwoord vragende zin vreemdetaalverwerving vroegtalige periode W wederkerend voornaamwoord wederkerend werkwoord wederkerig voornaamwoord werkwoord, zie verbum
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
werkwoordelijk deel werkwoordelijk gezegde werkwoordelijke uitdrukking woord woordbetekenis woordgroep woordherkenning woordklasse
10
woordsoort woordvolgorde Z zelfstandig naamwoord zelfstandig werkwoord zinsdeel zinsontleding
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
Domein 9 en 10 - Literaire/fictionele teksten; Lezen van literaire/fictionele teksten A ab ovo vertellen acconsonantie /medeklinkerrijm acrostichon adolescentenliteratuur adolescentenroman /cross-overroman allegorie alliteratie / stafrijm alwetende verteller ambiguïteit anafoor anapest anticlimax antimetrie antithese assonantie / klinkerrijm asyndetische vergelijking / asyndeton auctoriale verteller auctoriale vertelsituatie autobiografisch verhaal avant-garde B ballade beeldspraak belevend ik beweging van Vijftig, zie: Vijftigers bijfiguur bildungsroman binnenrijm C chiasme / kruisstelling chronologie chute / volta cliché cliffhanger climax close reading Cobragroep column compositie van de roman couplet creatieve functie cultuurhistorisch motief D dactylus dada, dadaïsme detectiveverhaal dialoog dierenverhaal directe innerlijke monoloog
11
directe rede distichon dominee-dichter dramatiek dubbelrijm E eindrijm elisie ellips emancipatie van de vrouw enjambement enumeratio, enumeratie, zie: opsomming epiek erfelijkheid en milieu essay esthetische functie eufemisme existentialisme experimentele poëzie experimentelen expressionisme F fabel, zie: dierenverhaal fabel, zie: story feiten en fictie fictie / non-fictie fictie en werkelijkheid figuren figuurlijk film en literatuur fin de siècle flashback flat character / type Futurisme G gebeurtenis gedicht gekruist rijm genre gepaard rijm glijdend rijm gouden eeuw grondmotief H halfrijm held historische roman hoofdmotief hoofdpersoon
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
humor humor en de romantiek hyperbool I ik-roman ik-verhalen ik-verteller ik-vertelsituatie impressionisme impressionistische stijl in medias res / mediis in rebus indirecte rede Indisch-Nederlandse letterkunde / koloniale letterkunde innerlijke monoloog interbellum intertekstualiteit inversie ironie Italiaans sonnet J jambe jeugdliteraire prijzen jeugdliteratuur jongensboek K kettingrijm kindbeeld klassieker klinkerrijm / assonantie koloniale letterkunde / Indisch-Nederlandse letterkunde kruisstelling / chiasme kwatrijn L leidmotief letterlijk limerick literaire canon literaire competentie literaire kritiek literaire stromingen en richtingen literaire stromingen vanaf 1880 literaire tijdschriften literair-historisch motief literatuur/lectuur literatuuropvattingen literatuurwetenschap litotes lyriek lyrisch ik
12
M mannelijk rijm / staand rijm massacultuur medeklinkerrijm / stafrijm meervoudig personaal vertellen / perspectief meisjesboek metafoor in engere zin metafoor, metafora, metaforisch metoniem, metonymia, metonymie, metonymisch metrum middenrijm modernisme monologue intérieure motief multiculturele literatuur N naturalisme naturalisme en sensitivisme naturalisme en realisme naturalistisch proza naturalistische roman neologisme / nieuwvorming nieuwe zakelijkheid novelle O octaaf ollebolleke omarmend rijm onbetrouwbaar perspectief onbetrouwbare verteller ontspannende functie opsomming overlooprijm oxymoron P paradox parallellie pars pro toto personage personale vertelsituatie personale vertelwijze personificatie perspectief pleonasme plot / sujet poëtica poëticaal poëzie point of view postmodernisme postmodernistisch proza probleemboek proza
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1
R raamvertelling readymade realisme refrein repetitio retorica, retorisch rijk rijm, rime riche rijm rijmschema rijmsoorten ritme roman romantiek rondeel round character ruimte S scanderen sextet sonnet spanning sprookje staand rijm / mannelijk rijm stafrijm / alliteratie story, zie: fabel stijlfiguren stream of consciousness strofe strofische vormen sujet / plot symbool synesthesie
V vergelijking vergelijking met als vergelijking met een verbindingswoord verhaal verhaallijn verhaalmotief vers versregel versvoet vertelde tijd vertelinstantie vertellend ik verteller vertelperspectief vertelstandpunt verteltijd volrijm volta / chute voorrijm vooruitwijzing vrouwelijk rijm / slepend rijm W wending
T tautologie tegenstelling terzet, terzine thema tijdsverloop tijdversnelling tijdvertraging totum pro parte trochee U understatement
13
Begrippenlijst toetsgids tweedegraads lerarenopleiding Nederlands - Versie 2015/2016-1