Begrafenis van een voorganger Met de fiets naar het werk zoals hij dat elke dag deed, reed Marc rustig langs het kanaal richting ETRO, het bedrijf waar hij administratief bediende was. Fietsen was iets waar Marc van genoot. Toen hij klein was, had zijn vader hem leren fietsen. Die momenten met zijn vader zijn tot op de dag van vandaag de meest dierbare herinneringen die Marc aan zijn overleden vader heeft. Hij weet nog steeds hoe graag hij wou kunnen fietsen om zijn vader trots te maken. Eenmaal hij het fietsen onder de knie had, ging hij samen met zijn vader elk weekend met de fiets op uitstap. Marc werd na verloop van tijd zelfs zo goed dat zijn vader hem aanraadde om aan het juniorentoernooi van de streek mee te doen. Tot ieders verbazing won Marc en werd ook Marcs droom om ooit profrenner te worden geboren. Marc deed vele wedstrijden in zijn tienerjaren, maar merkte dat hij toch de nodige bezieling miste om het helemaal te maken. Zijn vriendin, die later ook zijn vrouw zou worden, Charlotte, zat daar zeker voor iets tussen. Hoewel zij elkaar eerst niet konden luchten, waren ze over de loop van enkele jaren dichter naar elkaar toegegroeid. Wat resulteerde in hun trouwen en het samen krijgen van kinderen. In Marcs rugzak zat alles wat hij nodig had: Zijn portefeuille met daarin foto van vrouw en kinderen: een jongetje van tien en een meisje van veertien; zijn fietspomp, altijd handig als fietser om bij te hebben; een extra binnenband, de beste vriend van een fietser met lekke band; een fluorescerend vestje om 's avonds veilig naar huis te fietsen; papierwerk dat hij thuis had bekeken; zijn broodtrommel, gevuld met zijn middagmaal. Zijn broodtrommel was geadorneerd met een afbeelding van Donald Duck. Het was een kinderachtige tekening, maar vroeger was Marc gek geweest op alles dat met Donald Duck te maken had. Zijn kamer was gevuld geweest met behangpapier, posters, knuffeldieren en andere merchandising van Donald Duck. Hij kon ook als de beste het tekenfilmfiguurtje nadoen. Iets wat in zijn studententijd goed van pas kwam tijdens de late avonden en de vele telefoontjes naar onwetende slachtoffers: “Hallo, met Didier” en het klassieke antwoord was dan:”Kwaak, kwaak, kwaak, kwaak, kwak!” Hilariteit bij Marc en zijn zatte vrienden troef. De broodtrommel was het enige object dat fysiek bewijs leverde van heel zijn vroegere Donald Duck-gekte, de laatste jaren had Marc daarin wel wat gas teruggenomen. Op Marcs weg waren er twee kruispunten. Eén daarvan moet overgestoken worden om de weg langs het kanaal op te rijden en het tweede was om van diezelfde weg terug af te komen. Deze twee kruispunten moeten waarschijnlijk de minst gebruikte kruispunten in de hele wereld zijn. Er was zelfs een onderzoek van een internationale universiteit geweest dat alle kruispunten in de buurt bestudeerd had. Dit onderzoek bevestigde dat deze twee kruispunten inderdaad een “meer dan ondergemiddelde frequentiegemiddelde ten aanzien van gemotoriseerde vier- en tweewieligen vervoersvoertuigen tijdens zowel spits- als daluren” hadden. De onderzoeker hiervan was zelfs met dit onderzoek gepromoveerd tot hoogleraar. Het was een grap die Marc wel vaker vertelde aan zijn vrouw om haar gerust te stellen als ze hem liefdevol aanmaande om voorzichtig te zijn. Zeker op het vroege uur dat Marc naar zijn werk reed waren deze twee plekken uitgestorven. Eenmaal aangekomen aan het tweede kruispunt stak Marc het kruispunt rustig over. Het laatste wat Marc hoorde, waren gierende banden en een doffe klap van een fietshelm die de grond raakte. Het laatste wat hij zag, was de snuit van een groene BMW met de deuk die zijn lichaam erin had gemaakt. Het laatste wat hij rook, was de geur van gesmolten rubber afkomstig van de autobanden die geprobeerd hadden op tijd tot stilstand te komen. Het laatste wat hij proefde, waren de kiezels die in zijn mond waren opgesprongen. Het laatste wat hij voelde, was de harde grond en het breken van botten waarvan hij niet zeker was geweest dat zij bestonden. Marc was dood. Hij ontwaakte in een ziekenhuisbed. Het was onmogelijk zich te bewegen. Zijn hoofd, armen en benen zaten helemaal ingesnoerd in wit ziekenhuisverband. Naast hem sliep een vrouw half-zittend in een stoel. Hij kon haar nog niet zien, omdat het verband hem niet toeliet zijn hoofd te draaien. Na vijf minuten wakker te zijn, was hij moe van het lange wakker zijn en vielen zijn ogen weer dicht.
Toen hij op een later moment ontwaakte, was hij alleen in de kamer. Dit keer was hij langer wakker en had hij tijd om zich af te vragen hoe hij hier terecht was gekomen. Hij vroeg zich af waar hier eigenlijk was. Niets in deze kamer leek hem vertrouwd. Aan de muren hing niets persoonlijk en er was niets om uit op te maken aan wie deze kamer toebehoorde. Hoe leeg deze kamer ook mocht zijn, hij kon wel zien dat hij toegang had tot een televisie. Een vrouw kwam binnen. Haar bezorgde blik gleed over heel zijn lichaam, dat deels verborgen was onder de vele windels en metalen constructies die de helende botten vastsnoerden. Ze sprak tegen hem, maar hij kon niet antwoorden. Dit omdat hij niet begreep wat zij hem vertelde en omdat de dokters zijn kaken hadden geblokkeerd met een drukverband rond zijn hoofd. De vrouw bezocht hem elke dag en soms nam zij twee kinderen mee: een jongen van tien en een meisje van veertien. De kinderen keken aanvankelijk verbaasd naar al het metaal dat hem omsloot, maar na enkele dagen kon het hen niet meer zo sterk boeien en wendden zij zich meer en meer tot de televisie. Hij hield er niet van dat de kinderen langskwamen en de televisie aanstaken. Vooral omdat ze de televisie na zijn vertrek nooit afzetten. Hierdoor was het dat, telkens wanneer zijn verband vervangen werd, een tekenfilm met een figuurtje genaamd Donald Duck begon. Hij haatte dit figuurtje dat hem schijnbaar uitlachte met een verschrikkelijke stem. Door het verband rond zijn hoofd, kon hij niet aan de verpleegsters melden dat hij liever had dat die televisie afstond. De verpleegsters veronderstelden blijkbaar, net zoals de kinderen, dat hij die televisie aangenaam vond. De vrouw echter, deelde de interesse van de kinderen voor de televisie niet. Zij praatte elke dag tegen hem en na een tijdje begon hij een beeld te vormen van wat zij hem vertelde. De vrouw noemde hem Marc en hij had een zwaar ongeluk gehad. Het was een mirakel dat hij het overleefd had. De dokters hadden haar verteld dat hij waarschijnlijk zware hersenschade had opgelopen en dat hij het rustig aan zou moeten doen. De vrouw vertelde vaak over haar dag en over haar werk. Hoewel hij haar gezelschap aangenaam vond, was hij niet zozeer geïnteresseerd in haar dagverloop. Er bevonden zich belangrijkere vragen in zijn hoofd, zoals wat haar naam was, hoe de kinderen heetten, waar hij zich bevond. Zijn onmogelijkheid om met haar te communiceren in een normale interactieve manier, verhoogde zijn frustratie en verminderde zijn bereidheid om naar haar beslommeringen te luisteren. Deze eenzijdigheid zou blijven voortduren tot het moment dat het verband rond zijn hoofd zou verwijderd worden. Het verband rond zijn hoofd bleef niet lang. Na enkele weken werd het verwijderd en raadden de dokters hem aan om niet te veel te spreken en voorzichtig te beginnen met normaal te eten. Het was bevrijdend om weer eten in zijn mond te proeven, ook al at hij weinig en kon hij het niet kauwen. Belangrijker was dat zijn mogelijkheid om te communiceren was weergekeerd. Hij kon weer spreken. Hij werd wakker van het geluid van een deur die openging. De vrouw was er weer. Ze ging zonder hem aan te kijken naast het bed zitten. Hij sprak voor het eerst: “Hallo”. Na zijn wekenlange stilte was zijn eerste woord oorverdovend. De kamer was weken gevuld geweest met stilte en gedempte stemmen en nu werd alles overheerst door zijn begroeting. De vrouw schrok en kon enkele minuten geen geluid produceren, ook al was het duidelijk dat ze dit graag wilde. Terwijl tranen zacht over haar wangen rolden, sprak ze zacht: “Marc.” Hij antwoordde: “Ben ik dat?” Ze dacht even na over wat hij zei, maar knikte daarna: “Ja, jij bent mijn Marc. De dokters zeiden al dat ze vermoedden dat je hersenschade of geheugenverlies zou hebben. Spijtig genoeg hebben ze gelijk gekregen.” 'Marc' vroeg haar: “Wat is jouw naam?” De vrouw antwoordde terwijl er een nieuwe stroom tranen, de oude stroom volgde: “Marc, ik ben Charlotte, je vrouw. We hebben samen twee kinderen” Een gevoel van angst bekroop 'Marc'. In één seconde tijd had hij een gezin gekregen. Hij kende deze vrouw niet en had de kinderen waarover zij het had nog nooit gesproken. Nu al had hij een geschiedenis met deze vrouw en kinderen, maar hij wist niets van die geschiedenis. 'Marc' antwoordde het enige wat een mens kan antwoorden in deze situatie: “Ben je daar zeker van?” De vrouw begon door haar tranen heen te glimlachen: “Ja, Marc daar ben ik heel zeker van. Jij mag je misschien niets herinneren, maar ik herinner me nog elk moment met jou.”
De dokter kwam binnen. Hij benaderde het bed en zag de twee mensen in conversatie. Hij keek nog eens op zijn clipbord en krabde zich aan het hoofd. Hij bleef staan en hoorde het vervolg van de conversatie van deze twee mensen, die niet doorhadden dat hij was binnengekomen. “Het kan toch niet zijn dat ik me niets van dit alles herinner? Als jij echt mijn vrouw bent en wij hebben kinderen samen, zou dat toch iets zijn dat ik niet zou vergeten!” De man klonk kwaad. De vrouw had tranen in haar ogen en was zacht aan het snikken. De dokter maakte zijn aanwezigheid duidelijk door op het tweetal af te stappen en zijn stem te verheffen: “Ik zie dat u wakker bent, meneer.” Ze schrokken allebei van de plotse aanwezigheid van deze derde persoon. De vrouw droogde snel haar tranen aan haar mouw. De man keek naar de dokter. Hij had vele vragen voor deze man. De dokter gaf de man geen kans om ook maar één vraag te stellen, maar begon met zijn uitleg. “Meneer, u hebt een zwaar ongeval gehad. U bent niet alleen lichamelijk zwaar beschadigd geraakt, maar ook uw hersenen hebben het zwaar te verduren gekregen. Waardoor wij aannemen dat er ook psychische schade moet zijn veroorzaakt. Wij kunnen dit echter alleen bevestigen door testen uit te voeren. Deze testen zullen morgen van start gaan. Dit kon niet eerder omdat we hebben moeten wachten op uw lichaam dat zich eerste voldoende moet herstelt hebben. Dat moment is dus aangebroken. We kunnen beginnen met uw revalidatie, maar voordat we daarmee beginnen, gaan we eerst testen van u afnemen.” 'Marc' had maar één vraag voor deze dokter: “Waarom herinnerde hij zich niets van deze vrouw?” Maar voordat hij deze vraag kon stellen, had de dokter zich alweer omgedraaid en had hij de kamer verlaten. Vermoeid viel 'Marc' in slaap en vergat dat de vrouw nog steeds naast hem zat. De volgende dag werden delen van zijn verbanden verwijderd en hij werd uitvoerig getest op alle mogelijke manieren. Men keek welke lichaamsdelen hij kon bewegen en hoeveel pijn hij daarbij had. Men gaf hem rudimentaire wiskunde- en taalvragen, die hij met gemak oploste. Men gaf hem logische puzzels die zijn denkvermogen in kaart zouden moeten brengen. Men nam foto's van zijn hele lichaam met de grote MRI. Ook sprak hij met een psychiater die naar zijn mentale gezondheid peilde. Na deze drukke dag lag hij al snel terug in zijn kamer en kon hij rustig slapen, terwijl een team van specialisten zich bogen over zijn opmerkelijk diagnose. De dag na zijn testen lag de man rustig op zijn kamer, toen een team van dokters samen met de vrouw binnenkwamen. De man was al een hele tijd wakker en had zijn weg gevonden naar de televisie. Hij had de hele dag naar kwisprogramma's gekeken waar de vereisten op intellectueel vlak voor de kandidaten niet te hoog lagen. Het viel opeens op hoe klein de kamer wel was nu dat er zoveel mensen in aanwezig waren. Eén van de dokters sprak: “Meneer, wij hebben uw diagnose gesteld.” 'Marc' had geen idee of het al dan niet gebruikelijk was dat zoiets op deze manier werd meegedeeld. Een andere dokter nam het woord: “Meneer, de uitslagen van de testen in verband met uw fysieke letsels liggen binnen de te verwachten resultaten gezien de omstandigheden. U zal moeten revalideren, maar we denken dat u op lange termijn niet al te veel ongemakken hoeft te verwachten.” De dokter sprak over zijn letsels alsof ze niet veel voorstelden. De eerste dokter sprak weer: “Wat ons ongerust maakt en ten zeerste verwondert is uw mentale toestand. Uit onze testen blijkt dat u absoluut geen hersenschade heeft opgelopen. Niets wat wij getest hebben, wijkt sterk af van wat van de gemiddelde man van uw leeftijd verwacht wordt. Echter stellen wij vast dat u uw vrouw en kinderen niet meer herinnert. Uw vrouw meldt ons zelf dat u schijnbaar geen enkele herinnering meer bezit.” Een derde dokter nam het woord: “Daarom willen we u nog wat uitgebreider testen zodat we zeker kunnen zijn van onze diagnose.” Tijdens het gesprek had 'Marc' beseft dat hij toch de persoon was waarover deze vrouw, Charlotte, de hele tijd sprak. Hij had zichzelf de hele tijd voorgehouden dat deze vrouw zich vergiste. Zij sprak liefdevol en met grote tederheid over Marc. Ze had al enkele keren verteld over de dingen die zij samen hadden gedaan. Reizen die ze samen gemaakt hadden, de kinderen, de problemen die ze doorworsteld hadden... Het deed hem allemaal niets. Hij voelde geen enkele connectie met deze Marc waarover zij sprak, maar dat was waarschijnlijk te verwachten in zijn situatie. Zelfs toen ze sprak over de geboorte van hun kinderen en hoe enthousiast hij toen was geweest, voelde hij niets. 'Marc' zat tegenover de psychiater. Eigenlijk lag 'Marc' tegenover de psychiater. De vrouw was er vandaag niet. Hij had gemerkt dat ze de laatste tijd hem minder frequent bezocht, waarschijnlijk
omdat ze wist dat het beter met hem ging. Hij was er ook van overtuigd dat zijn onvermijdelijke afstandigheid haar had afgeschrikt. Ze kwam nog steeds heel vaak langs, maar in plaats van tien keer per week, kwam ze nu nog maar vijf keer per week. De psychiater had de voorbije weken elke twee dagen een check-up gecompileerd. Omdat 'Marc' geen herinneringen had van voor het accident, werd er extra aandacht aan hem besteed. De psychiater had uit al deze gesprekken een rapport gemaakt en hij ging nu zijn bevindingen met hem delen. De psychiater sprak op een voorzichtige toon: “Ik kan in ieder geval al wel zeggen dat u een uitzonderlijk casus bent, meneer.” 'Marc' vroeg zich af of dit de gebruikelijke manier was waarop een dokter een compliment geeft aan een patiënt. “Als we de resultaten van de scans en van mijn follow-up samenleggen, komen we tot een vreemde conclusie. Het is normaal gezien zo dat als iemand amnesia of geheugenverlies heeft, dit vaak maar tijdelijk is. Toch als het op zo'n grote schaal als bij u is. Uit de scans blijkt dat het deel van uw hersenen, waar over het algemeen de herinneringen zich bevinden, een veel lagere dichtheid vertoont dan wat men normaal zou verwachten. Normaal is dit niet het geval bij amnesia. Uit mijn twee-dagelijkse rapporten kan ik ook opmaken dat uw herinneringen ook niet beginnen terug te komen. Bij een normaal geval merken we al snel de terugkeer op van heel oude herinneringen die diep in het geheugen verankerd zitten. Daarom concluderen wij dat dit naar alle waarschijnlijkheid een permanent geval is van geheugenverlies. Het is zeer verwonderlijk dat de rest van uw brein niet is aangetast. Uw normale cognitieve eigenschappen zijn niet aangetast. De schade was groot, maar wel zeer plaatselijk, namelijk op de plaats van uw langetermijngeheugen. Het is correcter om te zeggen: een deel van uw langetermijngeheugen. Uw langetermijngeheugen is als het ware “gereset” door het ongeval, terwijl de rest van uw brein nog intact is. De kans dat uw herinneringen terugkomen is dan ook onbestaand, ze zijn gewoon verdwenen. U zou bijna kunnen stellen dat uw oude ik, de oude Marc, verdwenen is.” 'Marc' wist niet goed wat hij hoorde en wist ook niet goed wat hij ervan dacht. De psychiater zag zijn verwarring en sprak daarop opnieuw: “Maar maakt u geen zorgen, ik ben hier om u te begeleiden mocht u hier grote hinder van ondervinden. Het lijkt ons voor u nu, op dit moment, zeer belangrijk om u vooral te concentreren op uw fysiek herstel. Uw psychisch herstel zal hoe dan ook een lange tijd duren, maar u mag de moed niet laten zakken. Het is belangrijk dat we zo snel mogelijk met uw revalidatie beginnen, zowel fysiek als mentaal. We hopen dat beiden hand in hand zullen gaan en elkaar aanvullen.” De psychiater had zijn kamer verlaten. 'Marc' was verward. Hij was nu een man zonder herinneringen aan zijn vorige leven. Zijn lichaam deed pijn en zijn hersenen hielpen hem niet. Maar toen bedacht hij iets. Hij had een tweede kans gekregen. Hij had een zwaar ongeluk overleefd en was herboren als een nieuw man. De oude Marc was dood, maar niet helemaal. Zijn lichaam was er nog en deze 'Marc' mocht dan wel geen herinneringen hebben aan de vorige, toch was hij ervan overtuigd dat hij onmogelijk een geheel ander persoon was geworden. Hij zou een nieuwe Marc moeten creëren die een combinatie vormde tussen de oude Marc en de nieuwe 'Marc'. Deze nieuwe man zou fundamenteel niet verschillen van de oude. Er was nog altijd zijn lichamelijke en genetische basis die hetzelfde was gebleven. Zijn beslissing had 'Marc' voor de eerste keer sinds zijn ontwaking in het ziekenhuisbed moed gegeven. Hij was vastberaden om er weer helemaal bovenop te komen. Zijn eerste sessie verliep zeer pijnlijk. Zijn lichaam was stijf en stram geworden van het lange liggen op het ziekenhuisbed. Charlotte had hem verteld dat hij heel veel was afgevallen. Ze vond het pijnlijk om te zien dat haar sportieve man er nu zo tenger en fragiel uitzag. 'Marc' had haar verzekerd dat hij vastberaden was terug zo sportief te worden als hij daarvoor was. Tijdens zijn eerste sessie in het revalidatiecentrum verbonden met het ziekenhuis had 'Marc' zijn meest pijnlijke herinnering tot nog toe verworven. Hij werd nu rondgereden in een rolstoel en telkens als hij zich wou bewegen, voelde het alsof er messen in zijn lichaam werden gestoten. Zijn eerste revalidatiesessie voelde daarom ook eerder aan als Caesar die werd neergestoken op de
trappen van het Theater van Pompeius. Gewoonweg bewegen was bijna ondragelijk, kunnen lopen leek daarom bijna onmogelijk. Charlotte kwam weer vaker langs. 'Marc' had zich meer opengesteld en zij voelde dit aan als een zeer goed teken. 'Marc' had zich de eerste weken verzet tegen haar. Hij kende deze vrouw niet, maar haar vastberadenheid had hem overtuigd en hij liet haar toe. Ze vertelde hem over zijn vorige leven. Wie deze oude Marc was en, hoewel hij zich niet echt kon voorstellen dat hij deze man ooit was geweest, vond hij het wel aangenaam om naar haar te luisteren. Hij voelde een soort van genegenheid voor haar groeien. Hij vroeg zich af of dit kwam omdat zij zijn vrouw was en dat hij daardoor van nature aangetrokken was tot haar. Charlotte had hem verteld dat één van zijn favoriete zaken fietsen was. Dat hij helemaal gek van fietsen was geweest en dat hij bijna niets liever deed dan te gaan fietsen. Ze had daarom aan de begeleider van zijn revalidatie gevraagd om dit in zijn sessie te verwerken. Ze hoopte dat misschien daardoor ook zijn geheugen weer zou terugkeren. 'Marc' vond dit een uitstekend idee. Fietsen zou hem waarschijnlijk veel beter afgaan dan lopen, zo kon hij wat zitten en zichzelf wat pijn besparen. Maar het liep wat anders af. Op de fiets kruipen was pijnlijk en eenmaal hij er bovenop zat werd de pijn nog ondraaglijker. Zijn hele gewicht van zijn lichaam werd geconcentreerd op zijn zitvlak. Trappen was onmogelijk en bij elke rotatie die hij probeerde te maken, leek het wel alsof zijn benen er zouden afvallen. Hij had zich vergist toen hij zijn eerste sessie een nachtmerrie had genoemd. Fietsen bleek een nog grotere nachtmerrie te zijn. Maar na enkele weken kwam er schot in de zaak. Zijn pijn tijdens het bewegen was aanzienlijk gedaald. Tijdens een vorige sessie was het hem gelukt om zonder hulpmiddelen uit zijn rolstoel op te staan. Het rechtstaan duurde niet lang, maar het was een triomf op 'Marc' zijn pijnlijke weg. Het fietsen had hij geweigerd nog verder te doen. Na zijn marteling tijdens de eerste keer had hij resoluut geweigerd om nog op het ding te kruipen. Nu kon hij eindelijk lopen, of toch iets dat daarop leek. Hierdoor was zijn moed hernieuwd en wou hij verdergaan. Hij wou echt lopen, niet gewoon rechtop staan en zijn benen verplaatsen. Hij wou hardlopen. Hoewel dit nog niet kon, had hij er wel een voornemen van gemaakt. Hij ging een marathon lopen. Wanneer wist hij nog niet, maar hij wist zeker dat, als hij voldoende gerevalideerd was, hij ging trainen om een marathon te lopen. De kinesist was onder de indruk van zijn doorzettingsvermogen. Tijdens sessies was hij meer bezig met 'Marc' in te tomen dan hem aan te moedigen. Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis had hij niet alleen zijn vrouw opnieuw leren kennen, maar ook zijn kinderen. Uit hun gesprekken, die bijgestaan werden door de psychiater, had hij geleerd dat hij een zoon van tien had, genaamd Robrecht. Zijn dochter was veertien jaar oud en heette Saskia. Robrecht had hem verteld dat zijn naam van opa kwam, de vader van 'Marc' dus. Dit deed 'Marc' iets beseffen. Hij was niet alleen alle herinneringen van zijn vrouw en kinderen kwijt. Hij was ook nog eens alle herinneringen aan zijn eigen ouders, zijn vrienden en wie of wat nog allemaal kwijt. Dit besef overweldigde hem met een sterk gevoel van eenzaamheid. Elke keer als hij bij Robrecht was, vroeg hij zich af hoe zijn eigen vader was geweest. Hoe sterk leek hij op zijn vader? Hoe sterk leek zijn zoon op hem of zijn vader? Al deze vragen deden 'Marc' beseffen hoeveel hij wel was verloren. Toen 'Marc' met zijn kruk terug wandelde van zijn revalidatiesessie, kwam hij Charlotte tegen die net van plan was geweest zijn kamer te betreden. Ze leek zeer opgewekt en bij het binnengaan zei ze dat ze groot nieuws had. Ze zei op de zachte en lieve toon die hij zo aangenaam was gaan vinden: “Ik heb net met de dokters gesproken en zij hebben me verteld dat het mogelijk is om naar huis te gaan.” 'Marc' wist niet goed wat hij kon antwoorden. Naar huis gaan? Hij wist niet eens waar zijn huis was. Het enthousiasme van Charlotte overtuigde hem echter en hij liet haar alles in orde brengen om naar huis te gaan. Hij besefte dat hij naar huis ging, zijn thuis, waar hij altijd had gewoond, maar hij vroeg zich af of hij er zich wel thuis ging voelen. De thuiskomst verliep ongemakkelijk. Dit huis was niet van hem. Dit was het huis van een
vreemde. Hij kon het gevoel dat hij hier nog nooit geweest was, niet onderdrukken. Het enthousiasme van Charlotte was niet te stuiten. Ze was zo blij dat hij thuis was, dat ze voor niets anders meer oog had. Die avond aten ze allen voor het eerst sinds lange tijd weer samen. Het was stil aan tafel. Alleen het zacht gerinkel van servies en bestek weerklonk. De kinderen keken niet naar de man en hij keek evenmin naar hen. De vrouw glunderde en straalde, maar alle anderen waren stil en aten zonder elkaar aan te kijken of aan te spreken. Na het eten passeerde 'Marc' de woonkamer waarin Robrecht naar de televisie aan het kijken was. Hij zag het figuurtje van Donald Duck weer. Het deed hem terug denken aan zijn eerste dagen in het ziekenhuis. Het was een pijnlijk weerzien en ergens was hij blij dat hij niet meer in het ziekenhuis hoefde te verblijven. Charlotte stelde voor dat hij de kinderen zou instoppen. Volgens haar zouden ze het heel leuk vinden dat hun vader hen opnieuw kon instoppen. Met de hulp van de kinderen en Charlotte beklommen zij allen de trap. Robrecht ging zelf zijn kamer binnen en kroop zonder problemen in zijn bed. Toen 'Marc' wou verdergaan, hield Charlotte hem tegen: “Toe maar, ga toch even naar binnen en zit even bij je zoon. Ik wacht op je in onze slaapkamer.” 'Marc' ging de kamer binnen van de jongen en zette zich op de bureaustoel naast het bed van de jongen. Hij vroeg de jongen: “Wat doe ik normaal als ik je instop? Lees ik jou een verhaal voor? Vertel ik een mop? Want ik weet het niet goed wat ik vroeger deed.” De jongen antwoordde hem op een ongebruikelijke manier: “Je hoeft je best niet te doen. Jij bent mijn papa niet, je lijkt wel op mijn papa, maar ik weet dat jij mijn papa niet bent. Je mag dan wel op papa lijken, maar je bent hem echt niet. Je bent als een nep-sinterklaas die er uit ziet als de echte sinterklaas, maar die de echte niet is.” De jongen verhief zijn stem: “Ik wil geen nep-sinterklaas, ik wil mijn echte papa terug. Ik wil dat jij weg gaat en dat mijn echte papa terugkomt.” 'Marc' was sprakeloos na deze uitbarsting van het kind. Het kind huilde, maar er was niets dat hij kon doen. Hij was zijn vader niet, misschien wel biologisch, maar in alle andere opzichten niet. Zonder het goed en wel te beseffen, volgde hij de instructies van het kind en verliet hij de kamer. In de gang stond Saskia, ze had alles gehoord. “Hij heeft gelijk, weet je,” zei ze tegen 'Marc'. “Jij bent onze papa niet, je mag er dan uitzien als onze papa, maar je bent hem niet. Mama wil het niet zien. Zij is veel te blij dat jij nog leeft. Toen ze vernam dat je dood was, was ze kapot. Maar toen ze dan ontdekte dat het niet waar was, veranderde alles. Ze was bezeten om je terug gezond te krijgen. Ze was elke dag in het ziekenhuis om met de dokters te praten en om bij jouw bed te zitten. Toen je eindelijk ontwaakte en ze besefte dat je je geheugen kwijt was, wou ze het niet geloven. Ze gelooft nog steeds dat, als ze hard genoeg probeert, je je opeens alles zult herinneren. Wij hebben, net zoals jij, ook met de psychiater gesproken en die zei dat zoiets in jouw geval onmogelijk was. We moeten volgens hem met jouw omgaan alsof je een vreemde man bent die we juist leren kennen. Daarom dat we zo weinig naar het ziekenhuis kwamen, wij wisten dat jij onze papa niet meer was. Mama was altijd boos op ons toen we dat zeiden, maar ze wilt het zelf niet geloven.” Saskia verdween in haar kamer en liet 'Marc' verdwaasd achter. Hij wist niet welke zijn kamer was, maar hij gokte en ging de kamer binnen waarop in het groot: “Kamer van Mama en Papa” stond in een kinderlijk handschrift. De vrouw lag al in het bed en zat te lezen in een magazine. Ze keek op en glimlachte toen hij binnenkwam. Ze wees naar een deur aan de andere kant van de kamer. “Dat is de badkamer. Ik heb jouw pyjama klaargelegd.” 'Marc' ging de kamer binnen. Hij vond de pyjama op rand van de lavabo. Hij deed zijn kleren uit en zag zichzelf in de spiegel. Hij wist niet wie die man was, daar in die spiegel. Hij heette Marc of misschien heette hij 'Marc'? Zijn vrouw en kinderen wisten duidelijk wie Marc was, maar voor zijn kinderen waren Marc en 'Marc' niet dezelfde persoon. Voor zijn vrouw waren deze twee wel dezelfde persoon. Eens voor zijn revalidatie begon, dacht hij dat hij het wist, maar nu wist hij het zelf ook niet meer. Waren dit eigenlijk wel zijn kinderen en zijn vrouw? Kon hij hen zo wel noemen? 'Marc' lag nu naast de vrouw in het grote bed. Zij sliep al, maar hij had moeite om in het bed van een ander te slapen. In het ziekenhuis hadden ze hem na lange tijd veranderd van kamer. Daar had
hij ontdekt dat hij zeer moeilijk slaapt in een vreemd bed. Dit bed hoorde geen vreemd bed te zijn. Dit was zijn eigen bed, het bed waar hij het meest vertrouwd mee was. Toch voelde hij zich weer alsof hij in het nieuwe en andere bed in het ziekenhuis lag. Een vreemd bed waar al iemand had gelegen voor hem, dat ongemakkelijk lag en niet het zijne was. 'Marc' wist niet hoe lang hij had wakker gelegen, toen opeens de vrouw dichter bij hem kwam liggen. Opeens voelde hij haar arm tegen zijn rug en voor hij het wist had de vrouw hem bij zijn middel vastgepakt. Ze fluisterde duidelijk slaapdronken: “Marc, mijn schat, ik ben blij dat je weer thuis bent.” Ze zei dit duidelijk in haar slaap. 'Marc' voelde zich opeens heel ongemakkelijk in haar nabijheid. Hoewel hij de laatste tijd nogal op haar gesteld was geraakt, was deze verhoging van de intimiteit opeens te veel voor hem. Deze vrouw was niet zijn vrouw. Hij kon het voelen. Door het ongemak besefte hij dat dit niet de manier is waarop een man zich bij zijn vrouw dient te voelen. Hij schoof voorzichtig uit haar greep en ging naar de woonkamer. Hij installeerde zich op de zetel met het TV-dekentje waaronder Robrecht naar Donald Duck had zitten kijken. Toen hij daar lag helemaal alleen in de woonkamer van een gezin dat niet het zijne was, kwam hij tot een besef. Hij had zichzelf de hele tijd wijsgemaakt dat het zo hoorde dat hij van deze vrouw hield. Hij had van haar gehouden in zijn vorig leven, dus waarom ook niet in dit leven? De eerlijkheid verplichtte hem om in te zien dat dit niet zo was. Hij hield niet van haar. Hij was niet de man waarmee zij ooit getrouwd was, die man was omgekomen tijdens een verkeersongeluk. Die ochtend werd hij gewekt door Saskia. Ze was vriendelijk maar afstandelijk en zei tegen hem: “Geen zorgen, ik zal niets tegen mama zeggen.” Charlotte was de hele ochtend druk in de weer. Blijkbaar had ze een verrassing voor hem voorbereid, een “welkom thuis”-feestje. Ze had al hun vrienden uitgenodigd om hem te verrassen. 'Marc' wist niet wat hij zou doen. Hij wist wel zeker dat deze vrouw zich vergiste. Ze leefde in een illusie, de illusie dat hij Marc was en dat als ze maar hard genoeg probeerde dat Marc ook zou terugkomen. 'Marc' wist absoluut zeker dat hij haar Marc niet was en dat die ook nooit meer zou terugkeren. De illusie zou nog wel even voortduren. In de loop van de voormiddag arriveerden de vrienden van Marc. Niemand werd herkend, alleen die ene vriend die toevallig een carrière op televisie had gemaakt, werd even kort herkend. Dat bleek echter vals alarm te zijn. Hij wist zelfs niet eens dat de naam die de televisiester gebruikte, niet zijn echte naam was. Toen het merendeel van de gasten gearriveerd was, vroeg 'Marc' zich iets af. Hij boog zich naar de televisiester die naast hem zat en vroeg hem wanneer zijn ouders zouden arriveren. De televisiester keek geschokt naar hem. Hij vertelde hem dat zijn ouders al een ruime tijd geleden gestorven waren. 'Marc' was er al die tijd van uit gegaan dat zijn ouders nog in leven waren en had zich geen vragen gesteld waarom ze hem dan niet waren komen bezoeken. Nu kwam hij opeens te weten dat hij geen ouders meer had. Het gevoel van eenzaamheid borrelde weer op. Hij had graag geweten wie zijn vader en moeder waren. Hoe ze eruitzagen, of hij op hen leek, maar dat kon dus niet meer. Terwijl hij dit zware nieuws probeerde te verwerken, sprong Charlotte opeens op en vroeg de aandacht van de gasten. “Bedankt iedereen om langs te komen. Dit betekent heel veel voor mij en Marc. Zoals jullie weten heeft onze Marc een zwaar ongeluk gehad en is hij nog een beetje aan het herstellen. Maar niet getreurd, met een beetje geduld en inzet van iedereen is hij weer binnen de kortste keren de goede oude Marc die wij allen zo graag zien!” 'Marc' kon het niet langer aanhoren en sprong recht. Hoewel zijn revalidatie goed ging, was zijn lichaam nog niet sterk genoeg om dit soort snelle bewegingen aan te kunnen. Tijdens het recht springen en het gillen van “Stop!”, verloor hij dan ook zijn evenwicht. Door de bijna bovenmenselijke reflexen van de televisiester werd vermeden dat 'Marc' met een smak tegen de grond kwam. Half ineengezakt, herhaalde de hijgende 'Marc' zijn woorden: “Stop alsjeblieft.” De vertoning had alle gasten, Charlotte incluis, het zwijgen opgelegd. Iedereen keek nu naar 'Marc' en luisterde naar hem. “Ik ben niet de persoon die jullie Marc noemen. Ik weet dat ik eruitzie als hem, maar ik weet dat ik niet die persoon ben. De dokters hebben bevestigd dat al mijn herinneringen weg zijn en dat deze nooit meer zullen terugkomen. Als ik jullie over deze man hoor praten, dan
besef ik steeds meer hoe sterk ik deze man niet ben.” Er was niemand in de kamer die twijfelde aan de oprechtheid van 'Marc'. Hij ging verder en richtte zich tot Charlotte: “Jij zou dit toch moeten weten? Jij van alle mensen in deze kamer, kende Marc het beste. Jouw kinderen wisten het direct: Ik ben hun vader niet! Waarom hou jij je nog steeds vast aan iemand die er niet meer is?” Hij zag de tranen in haar ogen opwellen. Er was even een moment van stilte gevolgd door een luid gesnik. Ze wist het wel. Natuurlijk wist ze het wel. Zij was zijn vrouw geweest. Zij wist beter dan wie ook dat de persoon die half kreupel op de grond lag, haar man niet was. Maar hij leek zo sterk op hem en als ze naar hem keek, was het precies alsof hij er nog was. Ook al bewoog deze man anders, sprak deze man anders, dacht deze man anders, zij kon alleen maar haar Marc zien. Ze wist dat ze fout was. Haar kinderen hadden het inderdaad al vanaf het eerste moment gezien, maar zij had het ontkend. Ze was ervan overtuigd geweest dat haar Marc nog ergens in dat lichaam zat, ook al wees alles er op dat dit niet zo was. Nu zou ze het toch moeten aanvaarden. Deze man was niet Marc. Marc was dood. 'Marc' stond op de stoep tegenover de kerk. Aan de overkant ging de processie binnen. Er was een kist. Hij herkende enkele van de gasten. Hij twijfelde nog steeds of hij zou binnengaan. Hij was enigszins verbaasd dat hij een uitnodiging had gekregen. Hij woonde nog maar een paar dagen op zijn nieuwe appartement en zijn eerste echte post was deze uitnodiging geweest. Iedereen was ondertussen binnengegaan en hij stond nog buiten. 'Marc' twijfelde nog steeds, maar bedacht dan dat, als hij al moeite had gedaan om tot hier te komen, het nogal stom zou zijn om niet even binnen te gaan. Hij deed de grote deur van de kerk zachtjes open en gleed voorzichtig naar binnen. Hij bleef achteraan staan en probeerde niet te veel op te vallen. Marc kreeg een mooie begrafenis. Hij had een mooie versierde kist gekregen. De kist bevatte geen lichaam, maar iedereen had een object afgestaan dat hen aan Marc deed denken. Hierdoor leek de kist op een oude koffer op zolder met allerlei spullen in die van iemand anders waren geweest. In zekere zin was deze kist exact dat. Er werd gesnikt door mensen, vooral door Charlotte, die vooraan zat. Maar hij kon zien dat ook de kinderen, Saskia en Robrecht, met tranen in hun ogen zaten. Bij het zien van de tranen van Robrecht voelde hij de drang om het leed van deze jongen te verzachten. Hij wilde deze jongen zijn tranen drogen. Iets wat hij toen die keer op de jongen zijn kamer niet had kunnen doen. Hij stapte naar het kleine podium waarop de vorige spreker een gedicht had voorgedragen. Iedereen had hem gezien toen hij zich naar voren bewoog. Charlotte had geknikt toen hij naar haar keek om bevestiging te vragen voor zijn toedracht. Hij was nerveus en toen hij eindelijk vooraan stond, sprak hij: “Ik ben ontroerd door de grote opkomst. Ik denk dat Marc dit wel leuk had gevonden, maar ik heb Marc nooit gekend, dus jullie weten zelf beter dan ik hoe Marc zich nu zou voelen. Ik weet dat dit een vreemde situatie is. Maar ik wil jullie vertellen dat Marc weg is. Waar hij nu ook mag zijn, hij is niet meer aanwezig in dit lichaam. Ik heb geprobeerd om Marc te zijn en anderen hadden maar al te graag gewild dat ik Marc was, maar dat is spijtig genoeg niet zo. Ik ben ooit Marc geweest, maar nu ben ik Marc niet meer. Ik heet nu Robrecht, zoals mijn vader die ik nooit zal kennen en zoals mijn zoon die ik ook nooit echt zal kennen. Hoewel ik op Marc lijk, wil ik dat iedereen beseft dat Marc er niet meer is. Zijn lichaam mag dan nog aanwezig zijn, de persoon die jullie allen als Marc kenden, is niet meer. Ik condoleer jullie met de dood van jullie vriend, vader en echtgenoot. Ik wens jullie sterkte in jullie verdere leven. Ik weet dat het niet gemakkelijk zal zijn, zowel voor jullie als voor mezelf, maar ik weet dat het niet eindigt met dit verlies. Ikzelf moet mijn leven verder leiden, net zoals jullie. De nieuwe situatie aanvaarden zoals ze is en er het beste van proberen te maken. Daarom wens ik jullie nogmaals: Heel veel sterkte” Een applaus volgde, iedereen zelfs Charlotte en de kinderen, klapten in hun handen. Marc was er niet meer en 'Marc' heette nu Robrecht. Robrecht was klaar om aan zijn eigen leven te beginnen en eindelijk die marathon eens te gaan lopen.
Mijn hond, Phillip Het was wéér eens laat. Ik zat wéér eens in een café en ik had wéér eens te veel gezopen. Ik was natuurlijk zoals altijd wéér met de auto gekomen en ik moest wéér eens een manier vinden om strontzat samen met mijn auto thuis te raken. Ik bestelde nog een pint zodat ik in tussentijd kon bedenken hoe ik thuis kon geraken. Toen zei mijn hond, Phillip, zo heet hij, “Ik zal je naar huis rijden, ik woon toch vlak naast je.” Ik nam een slok van mijn pint en antwoordde: “Is goed, hier heb je de sleutels.” Ik viste mijn sleutels uit mijn zak en wierp ze zwierig naar Phillip. “Ik drink mijn pint leeg en dan zijn we weg!” zei ik tegen Phillip terwijl hij mijn sleutels van de grond opraapte. In enkele grote slokken leegde ik mijn pint. Ik viel van mijn barkruk, krabbelde overeind en gesteund door Phillip gingen we samen naar de auto. In het deurgat riep ik: “Nog een goedenavond!” naar de barman en we vertrokken, op zoek naar de auto. “Zorg dat ie veilig thuiskomt, Phillip!” riep de barman ons nog na. Het was koud buiten en ik had geen idee waar ik de auto geparkeerd had, maar Phillip vond hem gelukkig snel, brave Phillip. We stapten de auto in en Phillip startte de motor. Ik begon me slaperig te voelen door het gezoem van de motor. Toen ik mijn gordel omdeed, dacht ik bij mezelf dat Phillip in tegenstelling tot mezelf, een uitstekend chauffeur is waarna ik mijn ogen dicht liet vallen. Mijn hoofd schoof tegen de koude en uiterst verfrissende autoruit. Ik was ondertussen flink beginnen zweten door al dat gezuip van mij en de ruit bracht enige verkoeling. De auto bewoog langzaam en daarna steeds sneller. Phillip schakelde en de auto begon zich langzaam zoemend in de richting van mijn huis te bewegen. Ik werd wakker toen Phillip de motor van de auto afzette. We waren veilig en wel aangekomen en ik strompelde naar de voordeur. Ik zocht naar de sleutel van de voordeur, maar ik kon hem niet in mijn zak vinden. Phillip tikte me op de schouder en gaf me mijn sleutelbos. Ik hield de bos sleutels omhoog in het licht op zoek naar de huissleutel. Eenmaal de sleutel gevonden, schoof ik hem na enkele pogingen in het slot en draaide hem zachtjes om. Ik ging binnen en deed de deur weer op slot. Nadat mijn schoenen en jas uit waren, ging ik zo zacht als mogelijk was in deze situatie naar boven en betrad stil de slaapkamer van mij en mijn vrouw. Mijn vrouw sliep al en ik deed mijn best om haar niet wakker te maken. Dat lukte aardig terwijl ik mijn kleren uitdeed, maar vanaf het moment dat ik mijn gewicht in het bed plaatste, werd ze wakker. “Waar heb je gezeten?” vroeg ze me slaperig. “Op café, geen zorgen Phillip heeft me naar huis gereden,” antwoordde ik. “Phillip? De hond?” vroeg ze verbaasd. Ik bevestigde en ze zei: “Goed, Je hebt geluk dat Phillip niet drinkt en goed kan rijden,” met een verwijtende toon, dan viel ze terug in slaap. Ik legde me op mijn zij en viel snel in slaap. De volgende ochtend werd ik wakker met de gebruikelijk hoofdpijn die gewoonlijk gepaard gaat met een avond zwaar drinken. Ik kroop uit bed en begaf me naar de badkamer waar ik wat water rechtstreeks uit de kraan dronk. Het water verfriste mijn hoofd ietwat en ik zette me op de wc. Waarna ik ongeveer tien minuten aan diezelfde wc gekluisterd zat en waarbij ik het gevoel kreeg dat al het water in mijn lichaam gedraineerd werd. Ik dronk nog een paar slokken van de kraan en ik kon beginnen met me aan te kleden. Ik moest vandaag gelukkig niet werken. Gelukkig, maar het zou niet de eerste keer zijn dat ik mijn dag op kantoor met een kater doorbracht. Alle overvloedige trips naar de waterkoeler en daarna de wc, ten gevolge. Eenmaal aangekleed ging ik de trap die ik gisteren omhooggeslopen had, rustig af. Ik bewoog me rustig, zonder overvloedige bewegingen naar de keuken en ik zag door het raam Phillip in de tuin aan een boom snuffelen. Ik was meer geïnteresseerd in mijn ontbijt en vond wat beleg en oud brood in de koelkast. Toen het allemaal voor mij stond, besefte ik dat ik door de kater eigenlijk niet veel honger had. Maar ik vond dat ik toch iets moest eten, dus ik snee een halve boterham en at die zonder beleg op. Het eten verdween weer in de koelkast en ik zette me in de zetel waar ik opnieuw in slaap viel. Ik werd wakker met een ongelooflijke honger. Net op het moment dat ik me recht had gezet en naar de keuken wou gaan, ging de bel met een schril, hoofdsplijtend geluid. Ik bewoog me richting de deur en deed open. Er stonden twee agenten beide met bedrukt en bezorgd gezicht, de ene zag er eerder kwaad uit en de andere eerder triest. “Meneer, we zouden graag even binnenkomen om iets
met u te bespreken,” zei de kwaaie. Ik liet het tweetal binnen en liet hen plaats nemen in de zetel. Ik zette me schuin over hen in de andere zetel. De trieste zat vlak bij mij en sprak: “Meneer, er is gisternacht een ongeval gebeurd, er is een twaalfjarig kind bij betrokken en het is later deze nacht overleden aan zijn verwondingen in het ziekenhuis. Onze rondvraag in de buurt van het ongeluk, heeft uitgewezen dat uw auto hierbij betrokken was. Meerdere mensen verklaren dat ze rond de tijd van het ongeluk een auto heel snel hebben zien rijden en twee mensen hebben verklaard dat het uw auto was. We zouden u willen vragen waar u deze nacht was en wat u gedaan heeft, ook willen we straks uw auto bekijken.” Ik was met stomheid geslagen. Voor ik de tijd had gekregen om te antwoorden, laat staan nadenken, wierp de kwaaie tussen. “We zullen het één vraag per keer aanpakken. Eerst en vooral: waar was u deze nacht?” Ik antwoordde eerlijk: “ik ben tot heel laat in de nacht op café geweest.” De kwaaie toverde razendsnel een klein notitieblok en een stylo tevoorschijn en begon verwoed te krabbelen op het arme blokje papier. -“En tot hoe laat bent u daar dan gebleven?” -”Geen idee, het spijt me, het was laat en ik had veel gedronken.” -”Dus u reed onder invloed?” -”Ik was onder invloed maar ik heb zelf niet gereden.” -”Hoezo, heeft iemand u gebracht?” -”Ja!” -”Wie heeft u dan wel gebracht?” -”Eh...” Ik wou antwoorden, maar ik besefte opeens wie me gebracht had. Ik keek uit het raam en zag Phillip de Hond aan zijn eigen kloten likken. “Phillip,” stamelde ik, “Phillip heeft me naar huis gebracht.” De kwaaie agent vroeg me: “En wat is de achternaam van deze Phillip en waar kunnen we hem vinden?” Ik antwoordde: “Phillip heeft geen achternaam en hij zit daar buiten.” De twee agenten keken verschrikt op en volgde de richting van mijn uitgestoken wijsvinger totdat hun blik op Phillip, die nog steeds aan zijn kloten aan het likken was, stootte. “Phillip is uw hond?” vroeg de trieste agent verbaasd. Ik knikte. “Ja, Phillip is mijn hond en hij heeft me gisteren naar huis gebracht.” De agenten keken elkaar aan. De kwade agent vroeg me op uiterst gespannen toon: “Meneer, wilt u nu echt verklaren dat uw hond u gisteren naar huis heeft gereden en dat uw hond gisterennacht een dodelijk ongeluk heeft veroorzaakt?” Ik antwoordde de agenten in alle eerlijkheid: “Ja, Mijn hond heeft mij gisteren naar huis gereden en daarbij een ongeval veroorzaakt. Dat is de waarheid. Zo is het echt gebeurd.” De agenten keken elkaar aan. De trieste agent vroeg me met een aarzeling in zijn stem:”Meneer, heeft u een medisch verleden?” Ik antwoordde opnieuw in alle eerlijkheid. “Ja, ik heb twee jaar geleden een ongeval gehad met mijn fiets, maar daar ben ik volledig van hersteld.” Het gezicht van de kwaaie agent betrok een beetje en hij riep:”Meneer, ik denk dat mijn collega een mentaal verleden bedoelt. Heeft u ooit in een gesticht of gekkenhuis gezeten?” Ik schrok van deze opmerking, deze agenten dachten blijkbaar dat ik gek was. “Neen, heren ik ben zowel fysisch als mentaal volledig gezond.” De kwaaie agent begon nu rood aan te lopen: “Meneer, wilt u als mentaal gezond mens echt gaan beweren, dat uw hond een auto kan besturen en dat het uw hond was die gisterennacht een kind heeft doodgereden?” Ik antwoordde opnieuw in alle eerlijkheid, zoals ik al de hele tijd deed:“Ja, heren, zoals ik al eerder zei, mijn hond heeft mij naar huis gereden en mijn hond heeft het ongeval veroorzaakt. Ikzelf ben onschuldig. Wat ik jullie vertel is de waarheid.” Zo eindigde ik uiteindelijk, gezond en onschuldig, in het gekkenhuis en zit daar nu voor onbepaalde duur gevangen. Jeffrey Meskens