VELON TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS
BEGELEIDEN OP DE WERKPLEK door JEANETTE DEN OUDEN, WILLEM VAN DER WOLK en HANS ZLOCH
De lerarenopleidingen in Nederland zijn volop in ontwikkeling. Niet voor niets kreeg de VELONstudiedag op 5 oktober 2000 de titel: ‘12 op de schaal van Richter?’. Het lerarentekort, de veranderende instroom van studenten op de opleidingen, nieuwe vormen van opleiden (duaal, urgent, inservice en op maat), assessments...zomaar wat onderwerpen en termen die op de studiedag over tafel gingen. En daar niet alleen…. Een van de recente ontwikkelingen betreft de begeleiding en beoordeling van studenten in het praktijkdeel van de lerarenopleidingen. Alle lerarenopleidingen zijn volop bezig met het zoeken naar nieuwe vormen voor de invulling van dat praktijkdeel en naar optimalisering van de relatie tussen school en opleiding. Begeleiding en beoordeling zijn daarbij belangrijke aandachtspunten. Dat blijkt ook uit het convenant dat de universitaire lerarenopleidingen en het Ministerie van OCenW in het voorjaar van 1999 hebben gesloten. Een van de taken die de lerarenopleidingen op zich hebben genomen, is het ontwikkelen van nieuwe begeleidingsmodellen waarin opleiding en school gezamenlijk verantwoordelijk worden voor de begeleiding van docenten in opleiding. De leden van het LOUSCO (Landelijk Overleg Universitaire Schoolpracticum Coördinatoren) hebben afgelopen voorjaar een kleine werkconferentie belegd voor medewerkers van de universitaire lerarenopleidingen en betrokken docenten uit het voortgezet onderwijs (VO) over dit onderwerp. Naar aanleiding hiervan kwam van de redactie van het tijdschrift het verzoek om een artikel te schrijven over ‘begeleiden op de werkplek’. Reden genoeg voor Jeannette den Ouden (IVLOS), Willem van der Wolk (ICLON) en Hans Zloch (IDO/VU) om in dit artikel in te gaan op de ontwikkelingen binnen hun instituten.
Arbeidsmarktontwikkelingen
en instroom van studenten
Steeds meer studenten van de lerarenopleidingen combineren hun opleiding met een betaalde baan in het onderwijs. De ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt spelen hierbij een grote rol. Door ontwikkelingen zoals verdere invoering van arbeidsduurverkorting, toename van het aantal leerlingen in het VO en vergrijzing van het docentencorps wordt het voor veel scholen steeds moeilijker de personeelsformatie in te vullen. Scholen richten zich dan ook graag op de docenten in opleiding (DiO’s) van de lerarenopleidingen om de vacatures te vervullen. De huidige tendensen zullen zich dan ook voortzetten. Ten eerste: de instroom van studenten in de universitaire 1) lerarenopleiding wordt steeds gevarieerder. Ten tweede komen naast de reguliere postdoctorale DiO’s en de DiO’s die de duale variant of de afstudeervariant volgen, ook opfrissers en zij-instromers de opleiding binnen. Daardoor zijn allerlei opleidingstrajecten op maat (nu al) noodzakelijk. Gevolg van deze individualisering is dat ook een begeleiding op maat onontkoombaar is.
22
Begeleiden op school Tot voor kort werden de meeste DiO’s op de school begeleid door veelal ervaren, geschoolde schoolpracticumdocenten, die soms een jarenlange relatie met de opleiding onderhielden. Deze vorm van begeleiding komt echter steeds minder voor. Immers, in een groot aantal gevallen vervullen DiO’s vacatures in vakken en/of op scholen waar de opleidingen geen relatie mee hebben. Hoewel de opleidingen er de afgelopen tijd bij de betrokken scholen op hebben aangedrongen voor goede begeleiding te zorgen, zal
“Alle lerarenopleidingen zijn volop bezig met het zoeken naar nieuwe vormen voor de invulling van dat praktijkdeel en naar optimalisering van de relatie tussen school en opleiding. Begeleiding en beoordeling zijn daarbij belangrijke aandachtspunten”
Nr. 22/1
BEGELEIDEN OP DE WERKPLEK
het geen verbazing wekken dat deze in veel gevallen niet gerealiseerd werd. Het gevolg was studenten zich beklaagden over (de begeleiding in) het praktijkdeel van de opleiding. In het kader van het eerder genoemde convenant zijn alle ULO’s gestart met projecten rond het thema ‘begeleiding’. Belangrijk uitgangspunt voor deze projecten is dat de scholen zelf een essentiële rol spelen in de opleiding van docenten. De vragen waar de opleidingen en scholen voor staan, hebben met name betrekking op de wederzijdse afstemming van theorie en praktijk en op de rol van begeleiding op de werkplek en op het instituut. Centraal staat de vraag hoe de begeleiding zo vorm gegeven en geprofessionaliseerd kan worden dat het praktijkdeel van de opleiding een optimaal leerresultaat oplevert voor studenten.
Samenwerking tussen opleiding en scholen In nauw overleg met de scholen is op de lerarenopleidingen van Amsterdam (IDO/VU), Leiden (ICLON) en Utrecht (IVLOS) gekozen voor nieuwe modellen voor begeleiding op de werkplek 2). In alle drie de gevallen zijn vanaf de start van de ontwikkeling van de modellen projectgroepen betrokken, waarin zowel ervaren opleiders als schoolpracticumdocenten participeren 3). Ieder van de instituten heeft ondertussen met een aantal scholen uit de regio een convenant gesloten. Scholen en instituut verbinden zich hierdoor aan elkaar: het instituut levert docenten in opleiding, expertise en scholing, de scholen (in Leiden ‘Opleidingsscholen’, in Utrecht ‘Utrechtse Universitaire Praktijkscholen’ en op het IDO/VU ‘IB-SB scholen’ genoemd) streven naar optimale voorzieningen (inclusief voldoende facilitering) en begeleiding voor deze aanstaande docenten en in Leiden en binnenkort in Utrecht voor betaalde leer-arbeidsplaatsen voor DiO’s.
Uitwerking van nieuwe begeleidingsmodellen In het vervolg van dit artikel wordt eerst ingegaan op aandachtspunten die bij de uitwerking van de modellen geformuleerd zijn 4) en de vragen die die aandachtspunten oproepen. Vervolgens laten we zien welke uitwerkingen door de drie lerarenopleidingen gekozen zijn.
Aandachtspunten In de discussie tussen lerarenopleiders, studenten, faculteiten en scholen over de ontwikkeling van nieuwe vormen van begeleiding van docenten-in-opleiding Nr. 22/1
spelen enkele essentiële vragen en problemen een rol. Op een deel van deze vragen zullen pas antwoorden komen en oplossingen mogelijk zijn na de eerste ervaringen met de nieuwe begeleidingsmodellen die we hieronder beschrijven. We kunnen bovendien pas werkelijk onderbouwde antwoorden geven als onderzoek is verricht naar de effecten van nieuwe vormen van begeleiding. Er zijn echter ook vragen en dilemma’s die lerarenopleiders in het eerste stadium van de vernieuwingen onder ogen moeten zien en die een standpuntbepaling vereisen voordat nieuwe begeleidingsvormen worden ingevoerd. In deze paragraaf komt een drietal aandachtspunten aan de orde waarmee lerarenopleiders vanaf het eerste moment rekening moeten houden als het gaat om nieuwe vormen van begeleiding: 1. de plaats van het vak en de algemene beroepscomponent in de begeleiding 2. het profiel van de begeleider 3. de beoordeling We schetsen hier alleen de problematiek en doen nog geen uitspraken over mogelijke oplossingen. In het vervolg van het artikel blijkt welke - voorlopige - keuzes we hebben gemaakt.
1.
De relatie tussen vakbegeleiding en begeleiding tot het beroep van de leraar Ten eerste gaan we in op het dilemma van de relatie tussen het vak van de docent-in-opleiding en het meer algemene beroep van leraar. De vraag luidt: Kan een student begeleid worden door een docent van een ander vak (of een onderwijskundige) of moet de begeleiding op het instituut in handen van een vakdidacticus en op school in handen van een vakcollega (schoolpracticumdocent, coach, mentor) zijn? Dit dilemma zal voor veel lerarenopleiders bekend zijn. Al langer doen zich immers - om verschillende redenen - situaties voor waarin studenten niet door een vakdidacticus/ collega van het eigen vak begeleid worden. De meningen hierover zijn verdeeld: aan de ene kant staat de opvatting dat in de opleiding tot docent niet zozeer de expertise in het eigen vak centraal moet staan, maar veeleer de basale vaardigheden van iedere docent, zoals communicatieve en didactische vaardigheden en onderwijskundige kennis in het algemeen. De begeleiding van docenten-in-opleiding zou in dat geval door een onderwijskundige of een didacticus op het instituut of (op school door een collega) van ieder willekeurig vak uitgevoerd kunnen worden. Daartegenover wordt gesteld dat studenten vanuit betrokkenheid op en fascinatie voor het eigen vak kiezen voor het leraarschap in dat bepaalde vak. In dat perspectief wordt de student begeleid op grond van de
23
VELON TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS
overtuiging dat enthousiasme en vakkennis de basis vormen voor goed leraarschap. De algemene didactische vaardigheden zijn dan afgeleid van vakdidactische bekwaamheden. In die opvatting kan alleen de vakdidacticus/ vakdocent een optimale aansluiting bij de leerroute van de student garanderen.
2. Het profiel van de begeleider Het tweede aandachtspunt betreft het profiel van de begeleider. Uit onderzoek van de laatste jaren is een helder beeld ontstaan over de vereiste bekwaamheden van lerarenopleiders (zie hiervoor de Beroepsstandaard Lerarenopleiders 5) ) Onder lerarenopleiders verstaan we zowel de lerarenopleiders op de opleidingsinstituten als de lerarenopleiders op de scholen. Begeleiden van de studenten is een van de hoofdtaken van de lerarenopleider en het is dus niet verwonderlijk dat een belangrijk deel van de Beroepsstandaard bestaat uit de beschrijving van de noodzakelijke begeleidingsvaardigheden. In de nieuwe begeleidingsmodellen wordt de inhoud van de functie van lerarenopleider op school echter veel uitgebreider ingevuld dan voorheen. We noemen drie aspecten van deze uitbreiding. De ‘begeleider nieuwe stijl’ kan bijvoorbeeld een sleutelpositie krijgen als het gaat om begeleiding van docenten in het algemeen: het gaat dan niet alleen om docenten in opleiding, maar ook om beginnende docenten en zelfs meer ervaren docenten die om wat voor reden dan ook begeleiding behoeven (bijvoorbeeld bij de implementatie van nieuwe didactieken). De nieuwe begeleider speelt mogelijk een coördinerende rol in de begeleidingstaken in de school en functioneert bijvoorbeeld als intermediair tussen verschillende betrokkenen: het opleidingsinstituut, de docenten in de school, de schoolvakbegeleiders (voorheen de spd’s) en de schoolleiding. Ook kan de nieuwe begeleider optreden als coach; docenten die leraren-in-opleiding of beginnende docenten begeleiden, kunnen hierbij van de ‘algemene begeleider’ ondersteuning verwachten. Er worden initiatieven van deze begeleider gevraagd, bijvoorbeeld op het gebied van intervisie en collegiale consultatie. Dit soort uitbreidingen van de functie vraagt meer bekwaamheden dan die waarover de begeleider op school (de schoolpracticumdocent, coach of mentor) tot nu toe moest beschikken. Een inventarisatie van deze bekwaamheden moet leiden tot een profiel van “algemene begeleider op school”, op basis waarvan docenten in de school geselecteerd kunnen worden voor deze functie. Bovendien kan het profiel dienen als uitgangspunt voor de doelstellingen en inhoud van de opleiding die tot een dergelijke functie opleidt.
24
3. Beoordeling Tot slot gaan we kort in op het punt van de beoordeling van de docent-in-opleiding. Waar ligt de verantwoordelijkheid als het gaat om het beoordelen van bijvoorbeeld reflectieve vaardigheden, (vak)didactische vaardigheden en producten als portfolio’s? Bij de school of het instituut? Hiermee hangt het dilemma samen dat we onder het eerste aandachtspunt hebben geschetst: moet de docent-in-opleiding die zelfstandig opereert, beoordeeld worden door een vakbegeleider, een algemeen begeleider of door de instituutsbegeleider?
Deelvragen Bovenstaande aandachtspunten zijn kernkwesties bij de ontwikkeling van nieuwe begeleidingsmodellen. Met de genoemde punten hangen allerlei deelvragen samen. Wij denken vooral aan organisatorische aspecten in de school, uitbreiding van begeleiding naar andere groepen docenten in de school, facilitering en bekostiging en vragen naar de vereiste praktijkervaringen van begeleiders. Dit soort vragen kunnen we voor het grootste deel pas beantwoorden als er ervaring is opgedaan met de nieuwe begeleidingsmodellen.
Keuzes bij de uitwerking van
nieuwe begeleidingsmodellen
Hieronder beschrijven we de (voorlopige) keuzes die zijn gemaakt bij de ontwikkeling van de modellen door de universitaire lerarenopleidingen van Amsterdam (IDO/VU), Leiden (ICLON) en Utrecht (IVLOS) 6).
Nieuwe functionarissen in de school In alle drie de modellen is een van de belangrijkste onderdelen de introductie van nieuwe functionarissen voor de begeleiding in de school en de verdere professionalisering van deze functionarissen. De taken en verantwoordelijkheden van deze functionarissen en de relaties met andere begeleiders in de school zijn niet in alle modellen gelijk. Dat zal in het onderstaande duidelijk worden 7).
Relatie vak - beroep Op het punt van de relatie vak-beroep zijn door de drie opleidingen verschillende keuzes gemaakt. In Amsterdam en Utrecht spelen de vakbegeleiders een belangrijke rol in de directe begeleiding van de docenten in
Nr. 22/1
BEGELEIDEN OP DE WERKPLEK
opleiding. In het model van Leiden is voor een vakoverstijgende begeleiding gekozen. In de overeenkomst tussen het ICLON en de opleidingsscholen is vastgelegd dat het ICLON en de scholen ieder jaar een aantal betaalde leer-arbeidsplaatsen zullen realiseren. Professionalisering van de begeleiding is cruciaal in dit traject. Vanwege het feit dat de leer-arbeidsplaatsen jaarlijks andere schoolvakken zullen betreffen, vanwege de sterk stijgende studentenaantallen en omdat het van groot belang wordt gevonden goede en blijvende expertise in de school en op het instituut te hebben, is gekozen voor het vakoverstijgend begeleiden van DiO’s, zowel op school als op het instituut. Hiervoor wordt op school een nieuwe functionaris, de Begeleider Op School (BOS), geïntroduceerd. Deze begeleidt alle docenten in opleiding op de school. Momenteel varieert dat van 2 tot 8 DiO’s per BOS. De BOS wordt ondersteund door vakcollega’s van de betreffende DiO’s. Taken van de BOS zijn bijvoorbeeld: lesbezoek, lesbesprekingen voeren, het geven van feedback, ondersteunen bij de samenstelling van portfolio’s en het ondersteunen bij het uitvoeren van studietaken. In het IVLOS model en in het IDO/VU model is gekozen voor een blijvende rol van - door het instituut in begeleidingsvaardigheden getrainde - vakbegeleiders. De vakbegeleider blijft verantwoordelijk voor met het schoolvak samenhangende zaken en voor de persoonlijke begeleiding van de DiO’s en voor de beoordeling. Als nieuwe functionaris is de Algemeen Praktijkbegeleider (IVLOS)/ Schoolbegeleider (IDO/VU)
“De schoolleiders hebben aangegeven dat zij zeker ook mogelijkheden zien om de functie uit te breiden in de richting van professionele begeleiding van nieuwe collega’s”
geïntroduceerd. Deze persoon is een ervaren vakbegeleider op de school, die zijn sporen in de begeleiding heeft verdiend en een opleiding tot Algemeen Praktijkbegeleider / Schoolbegeleider heeft gevolgd. Hij verzorgt die opleidingsonderdelen die het beste op de werkplek kunnen worden aangeboden en die niet-vakgebonden zijn. Voorbeelden zijn: intervisietrajecten, bijeenkomsten over vakoverstijgende onderdelen zoals mesoactiviteiten op school, omgaan met ordepro-
Nr. 22/1
blematiek, voorbereiding van ouderavonden e.d. Daarnaast verricht hij coördinerende werkzaamheden die op de kwaliteit van de begeleiding gericht zijn. Ook kan de Algemeen Praktijkbegeleider / Schoolbegeleider binnen de school trainingen voor vakbegeleiders verzorgen.
Doelgroepen van de begeleiding In de modellen van ICLON en IDO/VU vormen de DiO’s de eerste doelgroep waarvoor het begeleidingsmodel is opgesteld. Het IVLOS heeft gekozen voor een integrale aanpak waar het gaat om de doelgroepen van de begeleiding. In het Utrechtse model gaat het behalve om de begeleiding van DiO’s, ook om de begeleiding van nieuwe 8) en ervaren docenten in de school 9). Elk van deze groepen heeft een aantal begeleidingsbehoeften gemeen (met name de DiO’s en de beginnende docenten), maar er zijn, op bepaalde punten, ook verschillen. De ontwikkelgroep heeft in overleg met de Utrechtse Praktijkscholen besloten zich wat de ervaren docenten betreft voorlopig te beperken tot begeleidingsvragen die te maken hebben met verdere professionalisering (met name op het punt van vernieuwingen in de didactiek). Begeleiden betekent daarbij vooral het initiëren van activiteiten die de professionalisering van docenten ondersteunen, zoals bijvoorbeeld intervisiegroepen, collegiale consultatie en wederzijds lesbezoek. Het IVLOS wil met deze integrale benadering een doorgaande lijn in de begeleiding bewerkstelligen: van de docent-in-opleiding naar de ervaren docent. Hoewel ICLON en IDO/VU in eerste instantie de DiO als doelgroep hebben gekozen, hebben de schoolleiders aangegeven dat zij zeker ook mogelijkheden zien om de functie uit te breiden in de richting van professionele begeleiding van nieuwe collega’s. De ‘Leidse BOSsen’ begeleiden momenteel bijna allemaal ook nieuwe docenten op hun school. Het IDO/VU heeft gekozen voor een groeimodel: op het moment dat de begeleiding van de DiO’s verbetert en aansluiting bij de begeleiding van beginnende docenten een logische stap lijkt, wordt ook deze groep bij het project betrokken.
Het profiel en taken van de nieuwe functionaris De keuze voor de doelgroepen heeft gevolgen voor het profiel en de taken van de nieuwe functionarissen. Hieronder geven we die punten aan waarop de drie modellen overeenstemmen.
25
VELON TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS
De ‘begeleider nieuwe stijl’: + stelt zich kritisch en kwetsbaar op ten opzichte van het eigen functioneren in beroep en organisatie; + kwalificeert zich als een voortdurend lerende en reflecterende begeleider, die bereid is praktijkkennis te expliciteren; + toont inzet en betrokkenheid en neemt op de juiste momenten initiatieven; + stelt de ontwikkeling van degene die hij/zij begeleidt centraal en doet recht aan diens ontwikkelingsproces. + kan reflecteren op zijn/ haar gedrag als begeleider. Tot de taken van de nieuwe functionaris behoren activiteiten op organisatorisch gebied (hij of zij is bijvoorbeeld het aanspreekpunt op school waar het gaat om de begeleiding van DiO’s (en beginnende docenten, IVLOS)). Verder is hij of zij intermediair tussen school en opleidingsinstituut (in samenwerking met de instituutsbegeleider). De “begeleider nieuwe stijl” is de eindverantwoordelijke voor de inhoud (uiteraard in samenspraak met de instituutsbegeleiders) en organisatie van alle (niet-vakgebonden, IVLOS, IDO/VU) opleidingsonderdelen in de school voor de docent-inopleiding (en bij het IVLOS ook voor de beginnende docent). Als het gaat om coaching en begeleiding zijn er tussen de drie modellen enkele verschillen die voortvloeien uit de keus voor de doelgroepen. In het ICLON-model is de BOS coach en begeleider van DiO’s. In het model van het IVLOS en IDO/VU gaat het in de eerste plaats om coaching en begeleiding van vakbegeleiders (voorheen spd’s) van docenten in opleiding en van beginnende docenten. Bij het IVLOS is de Algemeen Praktijkbegeleider ook coach van ervaren docenten waar het gaat om professionalisering, met name op het gebied van vernieuwende didactiek.
Beoordeling van docenten in opleiding In het IVLOS en IDO/VU model blijven de vakbegeleider en de instituutsbegeleider gezamenlijk verantwoordelijk voor de beoordeling van het praktijkgedeelte van de opleiding van de aanstaande docent. De Algemene Praktijkbegeleider/SchoolBegeleider heeft daarbij een adviserende en waar nodig coachende rol. De Algemeen Praktijkbegeleider (IVLOS) is - met de instituutsbegeleider - verantwoordelijk voor de beoordeling van de (niet-vakgebonden) opleidingsonderdelen onderdelen die op school plaatsvinden. De BOS (ICLON) speelt bij alle onderdelen, samen met de instituutsbegeleider, een directe rol in de beoordeling. Het gaat dan met name om de vraag of de DiO’s de vereiste competenties hebben bereikt. Noch de BOS, noch de Algemeen Praktijkbegeleider en Schoolbegeleider is zijn betrokken bij de beoordeling van het
26
continueren van de aanstelling: dat is en blijft het primaat van de schoolleiding.
Spilfunctie De nieuwe functionarissen vervullen in alle drie de modellen een spilfunctie: zij dragen zorg voor de onderlinge communicatie tussen alle betrokkenen binnen de school, tussen school en opleidingsinstituut en tussen docenten en schoolleiding. Bij het IVLOS en IDO/VU blijft de vakbegeleider echter een belangrijke rol spelen in de begeleiding. In het Leidse model speelt de vakcollega een ondersteunende rol bij de directe begeleidingswerkzaamheden van de BOS. Een cruciale taak van de praktijkbegeleider is zoals gezegd het verzorgen van opleidingsonderdelen op de werkplek. Van belang daarbij zijn verder vooral de onderlinge afstemming van de activiteiten van alle betrokkenen en de ondersteuning, waardoor optimalisering van de begeleiding wordt bereikt
Randvoorwaarden In de overeenkomsten met de scholen is vastgelegd dat het aanstellen van een dergelijke functionaris in de school voorwaarde is voor de school om als opleidingsschool van de Universitaire Lerarenopleidingen te kunnen opereren. Er is afgesproken dat het instituut zorgt voor training en scholing en dat de scholen de randvoorwaarden scheppen waardoor de taken naar behoren verricht kunnen worden. Er moet voldoende facilitering zijn voor de begeleidingsfunctionaris; die facilitering moet leiden tot een zichtbare vermindering van zijn/ haar lessentaak.
Scholing en training Op alle drie de instituten is een trainings- en scholingstraject ontworpen dat docenten die zich als BOS, Algemeen Praktijkbegeleider of Schoolbegeleider willen kwalificeren, moeten volgen. Dit traject duurt een cursusjaar. De deelnemers zijn veelal ervaren docenten. Op het IVLOS zijn 16, op het ICLON 17 en op het IDO/VU 5 deelnemers aan een dergelijk traject begonnen. Het ICLON heeft als voorwaarde voor deelname dat alleen docenten die daadwerkelijk als BOS functioneren kunnen deelnemen. In de opleidingen besteden we aandacht aan zaken als begeleidingsmethodieken, schoolorganisatie en veranderingsprocessen, docentgedrag , opleidingsinhouden en het begeleiden van professionalisering op het gebied van didactiek. Op het IVLOS werken de deelnemers (veelal in tweetallen) aan een (nieuw of verbeterd) begeleidingsplan voor hun eigen school. BovenNr. 22/1
BEGELEIDEN OP DE WERKPLEK
dien werkt iedere deelnemer individueel aan een persoonlijk profiel als begeleider. De ICLON BOSsen stellen in ditzelfde kader een portfolio samen van hun BOS werkzaamheden.
Ten slotte Begeleiding op de werkplek: een onderdeel van de lerarenopleiding dat veel aandacht verdient. De drie lerarenopleidingen die nu hun modellen ontwikkeld hebben, zullen deze in de komende maanden uitgebreid evalueren. In de evaluatie zal het gaan om vragen die met de eerder geschetste aandachtspunten samenhangen, zoals: + Wat zijn de gevolgen van de keus voor wel of niet vakoverstijgend begeleiden voor de kwaliteit van de begeleiding? + Wordt door het aangeboden trainingstraject de gewenste professionaliteit van de begeleiders in school bereikt? + Wordt met de komst van de nieuwe functionaris de begeleiding op school verbeterd? + Slagen de scholen erin het gewenste leerklimaat in de praktijk te realiseren? + Dragen de nieuwe modellen bij tot een effectieve vorm van samenwerking tussen school en opleiding? In een volgend artikel over dit onderwerp zullen wij hier op terugkomen. We willen dan ook de nieuwe functionarissen zelf over hun ervaringen aan het woord laten.
Noten 1) Dit geldt evenzeer voor de lerarenopleidingen van de hogescholen. 2) Ook andere lerarenopleidingen werken aan nieuwe modellen. De drie auteurs van dit artikel hebben vanaf de LOUSCO-conferentie in 2000 met elkaar ervaringen uitgewisseld en bediscussieerd. 3) Op het IVLOS bestaat deze uit twee ervaren schoolpracticumdocenten, Willy Eurlings (Het Nieuwe Lyceum, De Bilt) en Robbert Roosenboom (De Breul, Zeist) en drie opleiders, Anke Tigchelaar, Jeannette den Ouden en Barend Klop. Op het ICLON uit Niels de Bruin (Fioretticollege, Lisse), Jeroen den Hertog (Rijnlands Lyceum, Oegstgeest), Ad v.d. Logt (Ashram College, Alphen a/d Rijn), drie ervaren SPD’s en de opleiders Gitta de Graaf, Theo Mulder en Willem van der Wolk Op het IDO/VU uit de ervaren schoolpracticumdocenten:Trijntje Sieswerda (Katholieke Scholengemeenschap Hoofddorp), Herman Tromp (Hermann Wesselink College, Amstelveen), Theo Koops (CSG Jan Arentsz, Alkmaar), Pieter Rijsenbrij (Eerste Christelijk Lyceum, Haarlem) en Dick Bruijnzeel (Pieter Nieuwland College, Amsterdam) en de opleiders Ruud Jansen, Hans Goudsmit, Hans Zloch, Frans van Liempt en René van Kralingen. 4) Een deel van deze aandachtspunten zijn in de Louscoconferentie in 2000 geformuleerd. 5) Beroepsstandaard, VELON, Diemen 1999. 6) Voor alle drie de modellen geldt dat ze in de komende jaren worden beproefd en bijgesteld. 7) Een belangrijk neveneffect en voordeel voor het invoeren van deze nieuwe functie in de school is dat het de scholen de mogelijkheid biedt meer aan taak- en functiedifferentiatie te doen. 8) Nieuwe docenten kunnen zowel onervaren docenten, als ervaren nieuwkomers zijn. 9) Het IVLOS maakt daarbij onder andere gebruik van de expertise die de laatste jaren in het SPPS-project is opgedaan. Zie hiervoor ook: Achterberg, F. & Koster, B., Steunen, Leren, Stimuleren. Wolters Noordhoff, Groningen 1999.
Literatuur De onderstaande literatuur inspireerde ons bij het schrijven van dit artikel: ° Achterberg, F. & Koster, B. Steunen (1999). Leren, Stimuleren. Groningen, Wolters Noordhoff. ° Anderson, E.M. & Sannon, A.L. (1998). ‘Toward a conceptualization of mentoring’. In: Journal of Teacher Education, January-February; pp.39-42. ° Project Beroepskwaliteit Lerarenopleiders (1999). Beroepsstandaard voor Lerarenopleiders. Diemen, VELON. ° Day, C. (1999). Developing Teachers, the challenges of lifelong learning, London, Falmer Press. ° Fonderie-Tierie, F & Hendriksen, J. (red) (1998). Begeleiden van docenten, Baarn, Nelissen. ° Geen, A, Basset, P & Douglas, L (1999). ‘The role of the secondary school subject mentor: an evaluation of the UWIC experience’, In: Mentoring & Tutoring, Volume 7(1), pp.55-65. ° Klencke, P. (1999). ‘Enkele uitkomsten van een onderzoek naar het praktijkdeel van een universitaire lerarenopleiding’. In: VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 20(4); pp.34-43. ° Korthagen, F. (1993). ‘Het logboek als middel om reflectie van a.s. leraren te bevorderen’. In: VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 15(1); pp.27-34. ° Korthagen, F. (1994). ‘Het bevorderen van reflectie in groepen a.s. leraren’. In: VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 16(2); pp.4-11. Nr. 22/1
27
VELON TIJDSCHRIFT VOOR LERARENOPLEIDERS
° Koster, B. & Korthagen, F. (1999). ‘Begeleidingsvaardigheden voor opleiders’. In: VELON Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 20(4); pp.26-33. ° Maynard, T. & Furlong, J. (1994). ‘Learning to teach and models of mentoring’. In: McIntyre, D., Hagger, H. & Wilkin, M. (ed), Mentoring, perspectives on school-based teacher education, London, Kogan Page. ° Reader Persoonlijk Functioneren (1999). Leiden, ICLON. ° Rowley, J.B. (1999). The Good Mentor, Educational Leadership; pp.20-22. ° Tomlinson, P. (1995). Understanding Mentoring. Buckingham, The Open University Press. ° Vonk, J.H.C., ‘Mentoring student and beginning teachers ‘. In: Teacher & Teacher education, Vol 11(5); pp.531-537. ° Wolf, K., Lichtenstein, G. & Stevenson, C. ‘Portfolio’s in teacher education’. In: Strange, J.H. (ed), Evaluating Teachers. Thousand Oaks, Carwin Press. ° Zanting, A., Verloop, N., Vermunt, J.D. & van Driel, J.H. (1998). ‘Explicating practical knowledge: an Extension of teachers’ roles’, In: European journal of Teacher education, Vol 21(1); pp.11-28. ° Zanting, A. (1999). Mentoren en hun praktijkkennis. Leiden.
28
Over de auteurs: Jeannette den Ouden is trainer/opleider bij de lerarenopleiding van de Universiteit van Utrecht, het IVLOS. Vanaf januari 2000 is zij als coördinator betrokken bij de ontwikkeling van het nieuwe begeleidingsmodel van het IVLOS en van de Opleiding Algemeen Praktijkbegeleiders. Sinds augustus 2000 is zij docent aan deze opleiding. Willem van der Wolk is coördinator Beroepspraktijk van het ICLON (Universiteit Leiden). Hij is als coördinator van het convenantsproject ‘Begeleiden’ vanaf januari 1999 nauw betrokken geweest bij de invulling van de nieuwe samenwerking met scholen bij het opleiden van docenten, de introductie van de BOS, de invulling van deze functie en de scholing van de BOS. Hans Zloch is als vakdidacticus Biologie verbonden aan het Instituut voor Didactiek en Onderwijspraktijk van de VU. Daarnaast neemt hij deel aan de projectgroep ‘Vernieuwing ULO’. Hierbinnen houdt hij zich vooral bezig met de ontwikkeling van de CE variant voor de Bèta-faculteiten en de veranderende de rol van de school in die opleiding. Adressen: Jeannette den Ouden IVLOS, Postbus 80127 3508 TC UTRECHT Tel. 030 - 253 37 76 E-mail:
[email protected] Willem van der Wolk ICLON, Postbus 9555 2300 RB LEIDEN Tel.071 - 527 40 15 E-mail:
[email protected] Hans Zloch IDO/VU, de Boelelaan 1115, 1081 HV AMSTERDAM Tel: 020 - 444 92 22 E-mail:
[email protected]
Nr. 22/1