Beeldgedichten Bart De Volder
dag van de poëzie
1
Inhoud
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.4.5 5.4.6 5.4.7 5.4.8 5.5 5.6 5.7 5.7.1 5.7.2 5.8 5.9 5.10
2
Inleiding Doelstellingen Lesverloop Antwoorden bij lesverloop Teksten Daedalus en Icarus (Ovidius) Beeldgedicht ‘Musée des Beaux Arts’ (W.H. Auden) Vier vertalingen van Audens ‘Musée des Beaux Arts’ Herman De Coninck J. Bernlef Hugo Roeffaers Peter Verstegen Acht Nederlandstalige beeldgedichten, geïnspireerd op ‘Landschap met de val van Icarus’ Landschap met de val van Icarus (Robert Anker) Val van Icarus (Huub Oosterhuis) Geen ploeg staat stil (Willy Spillebeen) De val van Icarus (Jan Kal) De boer (Judith Herzberg) De visser (Judith Herzberg) De zeeman (Judith Herzberg) Breughels Ikarus (Albert Verwey) Beeldgedicht ‘Landscape with the fall of Icarus’ (W.C. Williams) Gedicht ‘Ikaros’ (Hugo Claus) Gedichten ‘Toeval’ en ‘Appel’ (Roland Jooris) Toeval (Roland Jooris) Appel (Roland Jooris) Recensie over het schilderij ‘Het joodse bruidje’ Beeldgedicht ‘Het Rood van het Joodse Bruidje’ (Pierre Kemp) Twee beeldgedichten door leerlingen uit 6 aso ‘Licht en donker’ over ‘Jazz Band’ (Thierry Ona) ‘Jij en ik’ over ‘Samson en Delila (Pieter Paul Rubens)
dag van de poëzie
1
INLEIDING
Wie een verband wil leggen tussen poëzie en een andere artistieke uitdrukkingsvorm, ziet wellicht de meeste overeenkomsten tussen poëzie en muziek. Denken we bijvoorbeeld aan de betekenis van het woord lyriek, aan de vormkenmerken van gedicht en lied, aan de thema’s, aan de middeleeuwse liederen, aan de kleinkunst van een Zjef Vanuytsel en Jan De Wilde … Maar daarnaast is er een niet onbelangrijke band tussen poëzie en beeldende kunst. Schreef Horatius niet dat dichten als schilderen is (“ut pictura poesis”)? Is de emblemataliteratuur geen genre waar de relatie tussen literatuur en prentkunst heel duidelijk is? Is ‘Boeren Geselschap’ van de dichter (én kunstschilder) Bredero geen verzameling tafereeltjes zoals zijn tijdgenoot Adriaen Brouwer er heeft geschilderd? Heeft ook de 20e eeuw geen belangrijke bijdrage geleverd tot de poëzie met het typografisch expressionisme van Paul van Ostaijen en de lyriek van de Vijftigers, beïnvloed door de Cobrabeweging en het surrealisme? Wie kent niet Watou, het kunstenaarsdorp dat elke zomer duizenden Vlamingen en Nederlanders mocht verwelkomen? En welk succes zal Gwij Mandelincks nieuwe project ‘Poëzie in dubbeltijd’ in Brugge kennen? Een aparte plaats nemen de beeldgedichten in. Dit zijn gedichten die betrekking hebben op schilderijen, tekeningen, etsen, beeldhouwwerken … In onze tijd zijn daar ook foto’s bijgekomen: denken we bijvoorbeeld aan de 27 gedichten die Hugo Claus schreef bij oorlogsfoto’s van Rik Selleslags in de bundel Oktober ’43. Al eeuwen geleden is men beeldgedichten beginnen schrijven. In het begin (bij ons in de 17e eeuw) hadden zij tot doel het kunstwerk door middel van woorden als het ware aan de mensen te laten zien. Ze spraken dikwijls de lof van de kunstenaar. Vaak ook werd een afgebeeld personage de tekst van het gedicht in de mond gelegd. Want beeldende kunst werd gezien als zwijgende dichtkunst, en dichtkunst werd opgevat als sprekende schilderkunst. De ene kunst kon dus de andere bijstaan in haar gebreken. In het moderne beeldgedicht tracht de dichter zijn persoonlijke ervaring met of zijn visie op het kunstwerk uit te drukken. Kenmerkend is dus de persoonlijke verwerking van kunst. Daarbij heeft de dichter oog voor de typisch beeldende kwaliteiten van het kunstwerk, kan kennis van de biografie van een kunstenaar belangrijk zijn, wordt verwezen naar een mythe of Bijbelverhaal dat ten grondslag ligt aan de beeldende kunst. Beeldgedichten lezen en bestuderen kan heel interessant zijn omdat ze je dwingen beter naar het schilderij (of een ander kunstwerk) én het gedicht te kijken. Je leert poëzie dus beter lezen. Voor deze sessie heb ik gekozen voor ‘Musée des Beaux Arts’ van W.H. Auden, een gedicht dat ‘Landschap met de val van Icarus’ van Pieter Bruegel de Oudere beschrijft. Dit gedicht is ongetwijfeld een van de bekendste en mooiste beeldgedichten. (naar inhoud)
dag van de poëzie
3
2
DOELSTELLINGEN -
Algemene culturele kennis aanscherpen Leren observeren: relatie kijk- en leesvaardigheid Een globale visuele indruk verbaal kunnen weergeven Een vergelijking kunnen maken tussen poëzie en beeldende kunst Gedichten beter leren lezen en interpreteren: van tekstervaring naar tekstanalyse Een persoonlijke mening (ook vóór de tekstbestudering) leren formuleren (naar inhoud)
3
LESVERLOOP 1. U toont het schilderij ‘Landschap met de val van Icarus’ van Pieter Bruegel. Vragen • Beschrijf eens het schilderij • (indien de leerlingen het schilderij niet (her)kennen) Van wie zou dit schilderij kunnen zijn? Is het van Van Eyck, Bruegel, Rubens, Monet …? En eventueel waarom? 2. U zegt de leerlingen dat de literaire bron van dit schilderij over Icarus een verhaal is uit de ‘Metamorphosen’ van de Latijnse auteur Ovidius. Vragen • Wie kent het verhaal van Daedalus en Icarus en kan het kort navertellen? Als voorbereidingsopdracht kunt u aan een paar leerlingen vragen het verhaal te komen navertellen (deze opdracht kan bijvoorbeeld een week voordien meegegeven worden). Het hele verhaal is niet van belang voor de bespreking, maar het is leuk als ze nog eens de mythe horen waarin koning Minos, de Minotaurus, Theseus, Ariadne (met de draad van Ariadne) … horen. 3. De leerlingen krijgen een vertaling van de tekst van Ovidius. Deze tekst wordt vergeleken met het schilderij van Bruegel. Vragen • Welke passage in de tekst herken je op Bruegels schilderij? • Welke overeenkomsten en welke verschillen merk je op? • Welke eigenaardigheden vallen je op in het schilderij? • Hoe stonden de Grieken tegenover Icarus? En de renaissancemens? 4. Gedicht ‘Musée des Beaux Arts’ (W.H. Auden) De leerlingen lezen het gedicht ‘Musée des Beaux Arts’ van W.H. Auden. U vertelt hen dat dit een beeldgedicht is, m.a.w. een gedicht dat geïnspireerd is op een schilderij. U deelt de leerlingen mee dat in dit gedicht eigenlijk verwezen wordt naar twee schilderijen van Pieter Bruegel, nl. ‘De volkstelling in Bethlehem’ (r. 5-8) en ‘Landschap met de val van Icarus’ (r. 14-21). Beide schilderijen kunt u laten zien. W.H. Auden verbleef in december 1938 in Brussel met zijn vriend Christopher Isherwood op een flat aan het Marie-Louise-plantsoen 70. Het was een ontzettend koude winter en tot overmaat van ramp explodeerde in het flatgebouw een buis van de verwarming. De kou dreef Auden naar verwarmde lokalen zoals het
4
dag van de poëzie
Museum van Schone Kunsten waar hij ruim de tijd had om de twee vermelde doeken te bekijken. Hij schreef er zijn ‘Musée des Beaux Arts’. Vragen Vooraf vraag ik naar een appreciatie van het gedicht, welke indruk het op hen nalaat, wat ze ervan vinden. U kunt een aantal eenvoudige vragen stellen. • Wie zijn volgens jou de ‘Oude Meesters’ (r. 2) • Wiens ‘miraculeuze geboorte’ (r. 6) zou de dichter voor ogen kunnen hebben? • De personages op het schilderij hadden Icarus kunnen zien toen hij viel. Wie vermeldt Auden en wat zegt hij over hun reactie? Verdere bespreking a. ‘Musée des Beaux Arts’ lijkt op een oefening in het kijken naar schilderijen van Oude Meesters onder leiding van een ervaren gids. In het begin (r. 1-4) verwoordt de gids de eigenlijke boodschap van deze kunstenaars. Wat is die boodschap? b. Het thema (de onverschilligheid t.o.v. het lijden) blijkt ook uit de woordkeuze. Welke woorden drukken iets onbepaalds uit, iets van het-komt-er-niet-echt-opaan? c. Kun je nu ook verklaren waarom de dichter die titel gekozen heeft? (Deel wel aan de leerlingen mee dat het de naam is van het museum waar het schilderij hangt: het ‘Museum van Schone Kunsten’ in Brussel – voluit: ‘Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België’.) d. Het gedicht lijkt eerder op een prozatekst, in versvorm omgezet. Toch mag de tekst poëtisch genoemd worden. Zo heeft de dichter veel aandacht besteed aan de woordkeuze, de plaats van bepaalde woorden … • • • • •
De woordorde in dit gedicht verschilt van wat je in proza zou verwachten. Geef voorbeelden uit de eerste strofe. Wat valt op aan de plaats van de woorden ‘Water’ en ‘Something amazing’ in de tweede strofe? De dichter heeft soms eigenaardige combinaties van woorden gemaakt. Geef enkele voorbeelden. Welke constructie komt viermaal voor in de tekst? Wat valt op aan het rijmschema?
5. U kunt met de leerlingen zoeken naar de beste vertaling van een aantal woorden of verzen, bijvoorbeeld in vers 3 “its human position”, dat door de vier dichters telkens anders is vertaald (“de menselijke staat”, “zijn menselijke rang”, “de menselijke kant ervan”, “de plaats ervan bij de mens”). En hoe vertalen we best “their doggy life” (vers 12)? Of “the forsaken cry” (vers 16)? Een andere mogelijkheid is hen twee of meer vertalingen aan te bieden om op basis daarvan een nieuwe te maken. (Deze opdracht is eerder geschikt voor leerlingen uit een sterkere aso-afdeling.)
dag van de poëzie
5
6. De leerlingen krijgen acht Nederlandstalige beeldgedichten die betrekking hebben op Bruegels schilderij. Bedoeling is dat ze bij vier ervan deze passende commentaar plaatsen. 1.
2. 3. 4.
De dichter verwoordt hoe niemand zich iets aantrekt van Icarus’ val. Eigenaardig is wel dat hij de witte pluimen naast Icarus’ been niet herkent als de veren van zijn gesmolten vleugels. De ik-figuur in dit gedicht staat voor de mens die zich alleen met zijn eigen zaken wenst te bemoeien en verder vooral met rust wil gelaten worden. De dichter wijst in zijn gedicht op een aantal eigenaardigheden op het schilderij. In dit gedicht is één van de geschilderde figuren aan het woord. De wereld en de tijd lijken voor hem – na wat hij gezien heeft – stil te staan als op een schilderij.
7. Over onverschilligheid t.o.v. het lijden – een thema van alle tijden – kan een klasgesprek gevoerd worden. U kunt aan de hand van een aantal krantenartikels samen met de leerlingen vergelijken hoe verschillend de media, de mensen … reageren op ‘lijden’. Hoe berichten de media over geweld, over hongersnood e.d. op het Afrikaanse continent? Hoe staat de westerse mens tegenover wat daar gebeurt? Voelen we ons nog betrokken? Wie wel/niet en waarom? 8. Persoonlijk werk: opdracht • • • •
Ga op zoek naar een schilderij, tekening, beeldhouwwerk … dat je aanspreekt. Beschrijf – in een prozatekst – wat je ziet op het schilderij, de tekening … Schrijf een beeldgedicht bij het schilderij, de tekening … Geef duiding bij je beeldgedicht (beelden, stijlfiguren, rijm, woordkeuze …).
9. Andere mogelijke opdrachten • • • •
Maak een aantal beeldwoorden. Schrijf een (deel van een) gedicht op een typografische manier (à la van Ostaijen). De leerlingen kunnen een bestaand gedicht nemen of er zelf een schrijven. Maak een tekening bij een gedicht, zodat dit a.h.w. een beeldgedicht is (bv. bij een gedicht van Roland Jooris; voorbeelden: cf. achteraan in de bundel). Beschrijf op een objectieve manier een schilderij en vergelijk jouw beschrijving met die van een recensent. Is de beschrijving van de recensent objectief of subjectief? Illustreer met voorbeelden. Waarop moet je als recensent allemaal letten (compositie, kleurenpalet …)? Ga nu op zoek naar een beeldgedicht dat bij het schilderij hoort. Waarop heeft de dichter gelet? Wat zijn de overeenkomsten/verschillen met de recensie? Als voorbeeld vindt u achteraan in de bundel een recensie over ‘Het joodse bruidje’ en het beeldgedicht ‘Het Rood van het Joodse Bruidje’ van Pierre Kemp.
Bijkomende info over het schilderij ‘Landschap met de val van Icarus’ •
6
Het schilderij ‘Landschap met de val van Icarus’ werd in 1912 aangekocht door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in een Londense galerie als een werk van Pieter Bruegel de Jonge. Van bij het begin werd er over de toeschrijving getwijfeld. Het schilderij is noch gesigneerd, noch gedateerd. Zou dag van de poëzie
•
•
het niet om een authentieke oude Bruegel kunnen gaan? Het feit dat het een werk op doek is, zorgde voor verwarring. Bruegel schilderde meestal op houten panelen. Het schilderij werd onder meer beschenen met infrarood, wat fragmenten van een summiere aanlegtekening aan het licht bracht. Dat is een slecht teken, want Bruegel werkte de tekening onder zijn schilderijen altijd veel verder uit. Een staal van het doek werd met de koolstof-14-methode gedateerd omstreeks 1600, ruim dertig jaar na Bruegels dood. Waarschijnlijk gaat het schilderij terug op een verloren origineel van de hand van Bruegel. Ook al is het waarschijnlijk geen eigenhandig werk van de grote Bruegel, toch is het een zeer waardevol werk. “Er leefde in de 16e eeuw in de Nederlanden geen andere geniale schepper van beelden aan wie we een compositie van dit poëtisch gehalte en met dit wonderlijke licht kunnen toeschrijven” (Véronique Bücken, conservator van het Museum voor Oude Kunst). Een tweede (kleinere) versie (op houten paneel) werd in 1952 uit een Parijse privécollectie gekocht door de Brusselse verzamelaar David Van Buuren (nu in het Van Buuren-museum in Ukkel). Op dit schilderij is Daedalus wel te zien én de zon die in het zenit staat. Dit werk kan echter niet van Pieter Bruegel de Oude zijn: het is geschilderd op hout dat gekapt werd in 1583 (dat valt af te leiden uit de jaarringen – dendrochronologisch onderzoek), terwijl Bruegel gestorven is in 1569. In het British Museum in Londen bevindt zich ook nog ‘Oorlogsschip met de val van Icarus’, een gravure van Pieter Bruegel.
Twee interessante bronnen KORTEWEG, A. (sam., inl.), Een engel zingend achter een pilaar. Gedichten over schilderijen. SDu, Den Haag, 1992, 192 blz. VAN DEEL, T. (sam., inl.), Ik heb het Rood van ’t Joodse Bruidje lief. Gedichten over beeldende kunst. Querido, Amsterdam, 1988, 174 blz. (naar inhoud)
Bart De Volder Merlanstraat 14 9180 Moerbeke-Waas
[email protected] [email protected]
dag van de poëzie
7
4
ANTWOORDEN BIJ ‘LESVERLOOP’
1
Het schilderij ‘Landschap met de val van Icarus’ van Pieter Bruegel laat (zoals ook in de titel staat) vooral een landschap zien. Aan het mythologische onderwerp – overigens het enige in het hele geschilderde oeuvre van de meester – is maar weinig ruimte besteed, niet meer dan een hoekje van het schilderij. Het opvallendst zijn de boer die ploegt en het mooie zeegezicht met een groot zeilschip. Behalve de boer heeft Bruegel een schaapherder geschilderd die rust op zijn staf en een visser die zijn hengel uitgooit. En wie aandachtig toekijkt, ziet vlak voor het schip ook nog een paar benen die in het water dreigen te verdwijnen, benen die volgens de titel aan Icarus toebehoren.
2
Hieronder vindt u de mythe van Daedalus en Icarus, en ook wat daaraan voorafging. Wie was Daedalus? Daedalus, zo vertelt de mythe, was architect, beeldhouwer en een groot geleerde. Hij kon vernuftige toestellen bedenken en beelden die konden bewegen. Daedalus had echter een neef, Talus, die evenveel talent had als hij. Hij werd zo jaloers, dat hij Talus vermoordde. De Atheense rechtbank veroordeelde hem tot verbanning. Hij mocht voortaan geen voet meer zetten op Atheens grondgebied: een zware straf voor Atheners, die veel van hun stad hielden. Maar talent wordt overal gevraagd. Daedalus reisde naar Kreta en bood daar de koning zijn diensten aan. Die koning heette Minos. Wee degene die de goden tart! Toen Minos koning van Kreta werd, bad hij Poseidon, de god van de zee, om een teken van zijn gunst. Hij vroeg hem een stier te zenden, die hij dan aan de zeegod zou offeren. Er rees inderdaad een stier omhoog uit de golven, maar Minos vond die te mooi om te doden. Hij nam een ander dier en offerde het aan Poseidon. De zeegod was verontwaardigd en ontstak in woede. Als straf sloeg hij Minos’ vrouw Pasiphaë met waanzin. Hij liet haar verliefd worden op de stier. Toen Daedalus op Kreta aankwam, vroeg Pasiphaë hem om hulp, want ze wou de stier verleiden. Daedalus maakte een van zijn bewegende beelden en vermomde Pasiphaë zo als een koe. Op die manier verenigde zij zich met de stier. Ze bracht een vreselijk monster ter wereld met het lichaam van een mens en het hoofd van een stier: de Minotaurus. Tot overmaat van ramp voedde het gedrocht zich met mensenvlees. Koning Minos vroeg Daedalus om raad. Deze bouwde een reusachtig doolhof, waarin de Minotaurus werd opgesloten: het Labyrint. Intussen was Minos verwikkeld geraakt in een oorlog met Athene. Met zijn indrukwekkende vloot was hij de Atheners veruit de baas. Ze vroegen hem om vrede, maar Minos stelde een ontzettende voorwaarde: ieder jaar moest de stad hem zeven jongens en zeven meisjes uitleveren als voedsel voor de Minotaurus. De Atheners moesten wel toegeven. Jaar na jaar kwamen ze de vreselijke verplichting na. Theseus, de zoon van de Atheense koning, vond dat het zo niet langer kon. Hij reisde met de andere jongens en meisjes mee naar Kreta, vastbesloten om het monster te doden. Bij zijn aankomst werd Ariadne, de dochter van koning Minos, op hem verliefd. Ze moest en zou hem redden. Weer bracht Daedalus redding met een scherpzinnig idee: “Geef Theseus een kluwen draad mee, net zo lang als de gangen van het Labyrint. Theseus moet het aan de poort vastmaken en dan tijdens zijn weg door het Labyrint geleidelijk afrollen. Dan vindt hij de weg zeker
8
dag van de poëzie
terug.” Het plan lukte. Theseus doodde de Minotaurus, kwam behouden uit het Labyrint en verliet met Ariadne het eiland. Minos was echter woedend op Daedalus. Hij sloot hem op in het Labyrint, samen met zijn zoon Icarus. Ontsnapping door de lucht De vindingrijkheid van Daedalus kende geen grenzen. Hij maakte vleugels uit vogelveren, die hij bij elkaar hield met was. Hij bond zichzelf en zijn zoon de vleugels om de armen. Voor het opstijgen gaf hij Icarus de volgende raad: “Vlieg niet te laag, want dan kan het opspattende water de vleugels verzwaren; maar vlieg ook niet te hoog, want dan kan de zon de was doen smelten. Enkel de middenweg is veilig.” Ze stegen op en aanvankelijk ging alles goed. Icarus werd echter spoedig overmoedig. Hij hoorde de vermanende stem van zijn vader niet meer. Hij steeg steeds hoger en hoger … tot de zon de was deed smelten. Zijn vleugels vielen uit elkaar en hij stortte met een duizelingwekkende vaart in zee. Daedalus kwam alleen aan op Sicilië. 3
“Een man die met trillende hengel … moest zijn” Overeenkomst: de drie figuren (boer, herder, hengelaar) Verschillen: Ovidius schrijft hoe deze mensen Daedalus en Icarus opmerkten en perplex stonden; bij Bruegel hebben ze geen oog voor het drama dat zich voltrekt. Op het doek besteedt niemand aandacht aan Icarus. (Ook Bruegel niet: hij schildert een landschap, van Icarus zien we enkel nog de benen.) Bij Ovidius staat de zon hoog aan de hemel; bij Bruegel gaat de zon onder en raakt bijna de horizon. Eigenaardigheden: De voortploegende boer draagt geen gewone werkkledij, maar zondagse kleren. Bruegel heeft een ondergaande zon geschilderd, terwijl in de mythe Icarus hoog in de lucht vliegt, naar de zon toe die de was doet smelten. Links op het schilderij ligt onder het struikgewas een lijk (pas in 1934 werd het door Bruegel-kenner De Tolnay ontdekt). Er zijn heel wat verklaringen voor deze laatste eigenaardigheid gezocht. Eén ervan verwijst naar het spreekwoord: “Er stopt geen ploeg omdat een man sterft” (symbool van de continuïteit van het leven en een verwijzing naar Icarus’ val en dood). Marcel Obiak (dichter, schilder en gewezen kunstdocent) ziet een verband tussen de dode man, de ondergaande zon en de viermaster. “Plaatsen we een passerpunt onderaan op het midden van de breedte van het schilderij en trekken we een boog met de straal gelijk aan de halve breedte, dan bepaalt de wijde boog de hoogte van de masten van het galjoen, snijdt door de zonneschijf en loopt uit over het hoofd van de dode man in het struikgewas”. Deze drie bestanddelen staan volgens hem in een onderling verband. Het schip duidt op de macht van de keizer of koning. De ondergaande zon is een verwijzing naar het gezegde van keizer Karel V: “In mijn rijk gaat de zon niet onder”. Het lijk symboliseert de dood van keizer Karel. In samenhang met het verhaal van Icarus, een voorbeeld van hoogmoed die voor de val komt, pleegde Bruegel dus één van zijn vele inversies: “Zoals de zon ondergaat en Icarus in zee stort, zo zinkt uw macht in het niets en sterft gij, heerser van een wereldrijk, even nietig als een zwerver in het struikgewas. En uw dood beroert niet eens de alledaagse gang van zaken”. Voor de oude Grieken was Icarus overmoedig. Hij wou zich met de goden meten. Daarom werd hij voor zijn hoogmoed (hybris) zwaar gestraft. In de renaissance,
dag van de poëzie
9
waar de mens en de aarde centraal kwamen te staan, vond men Icarus juist knap. Hij werd gezien als iemand die iets durfde te ondernemen, iemand die zijn grenzen wilde verleggen. Geen wonder dus dat Leonardo da Vinci zo gefascineerd was door deze mythe. 4
a.
Het lijden was zozeer vast onderdeel van het gewone leven, van het dagelijkse bestaan dat het niet opviel, niet dramatisch was, genegeerd werd.
b.
“anyhow in a corner”, “some untidy spot”, “for instance”, “quite”, “something amazing”, “somewhere to get to”.
c.
Auden had zijn gedicht een andere titel kunnen meegeven, bijv. ‘De val van Icarus’. Door als titel gewoon de naam van het museum te schrijven, neemt ook de dichter afstand van het onderwerp. Het lijkt alsof hij even weinig betrokken is bij het gebeuren. Een Franse titel boven een Engelstalig gedicht versterkt nog het gevoel van vervreemding.
d.
* “About suffering they were never wrong / The Old Masters” i.p.v. “The Old Masters were never wrong about suffering”. “There always must be” i.p.v. “There must always be”. * De woorden “Water” en “Something amazing” staan beide aan het begin van een versregel en krijgen hierdoor meer aandacht. * “the dogs go on with their doggy life”, the torturer’s horse scratches its innocent behind”, an expensive, delicate ship”. * De constructie met “how …” komt viermaal voor in de tekst. * Het gedicht heeft een onregelmatig rijmschema. Er is evenwel eindrijm voor alle woorden (behalve “place”).
5
Persoonlijk antwoord van de leerlingen
6
1 2 3 4
7
Persoonlijk antwoord van de leerlingen
8
Persoonlijk antwoord van de leerlingen
9
Persoonlijk antwoord van de leerlingen
+ + + +
h b (ook f) d e
(naar inhoud)
10
dag van de poëzie
5
TEKSTEN 1 2 3 4
Daedalus en Icarus (Ovidius) Beeldgedicht ‘Musée des Beaux Arts’ (W.H. Auden) Vier vertalingen van Audens ‘Musée des Beaux Arts’ Acht Nederlandstalige beeldgedichten, geïnspireerd op ‘Landschap met de val van Icarus’ 5 Beeldgedicht ‘Landscape with the fall of Icarus’ (W.C. Williams) 6 Gedicht ‘Ikaros’ (Hugo Claus) 7 Gedichten ‘Toeval’ en ‘Appel’ (Roland Jooris) 8 Recensie over het schilderij ‘Het joodse bruidje’ 9 Beeldgedicht ‘Het Rood van het Joodse Bruidje’ (Pierre Kemp) 10 Twee beeldgedichten door leerlingen uit 6 aso (naar inhoud)
5.1
Daedalus en Icarus
Al die tijd was Daedalus zowel Kreta als zijn lange ballingschap grondig beu, en werd hij verteerd door heimwee naar zijn vaderland. Hij was echter ingesloten door de zee. Op een dag zei hij: “Laat Minos land en zee maar versperren, de lucht blijft vast en zeker open! Daarlangs zullen we vertrekken. Al bezit Minos alles, de lucht heeft hij echter nog niet in zijn bezit.” Met deze woorden zette hij al zijn aandacht op een tot nog toe onbekende kunst. Hiermee zou hij een nieuwigheid brengen in de natuur. Hij schikte slagpennen op orde, van kleiner naar groter zodat men zich kon voorstellen dat ze in schuine lijn groeiden. Op dezelfde manier bekomt men wel eens een schalmei uit “opklimmende” ongelijke riethalmen. Toen verbond hij de middelste slagpennen met vlasdraad en de onderste hield hij samen met was. Toen ze zo geschikt waren, boog hij ze om in een kleine welving naar het model van echte vogelveren. Zijn zoontje Icarus stond bij hem; deze trachtte, zonder zich bewust te zijn van het levensgevaar waarmee hij speelde, met een stralend gezichtje nu eens de pluimpjes te vangen die een speels briesje de lucht injoeg, en dan weer kneedde hij met zijn duimpje de goudgele was. Zo hinderde hij met zijn spel zijn vader bij diens wonderbaar kunstwerk. Nadat hij de laatste hand aan zijn onderneming had gelegd, verdeelde de maker zelf zijn lichaamsgewicht gelijkelijk over de twee vleugels en zweefde klapwiekend de lucht in. Ook zijn zoon gaf hij praktische raad: “Ik waarschuw je ervoor, Icarus, dat je in een baan tussenin moet vliegen opdat de vochtigheid bij een lagere baan je slagpennen niet zou verzwaren, en de zon bij een hogere vlucht ze niet zou verzengen. Vlieg dus op een hoogte tussen beide in. Ik vraag je ook niet te kijken naar Boötes, de Grote Beer en Orion met zijn getrokken zwaard. Volg mij op de hielen.” En tegelijk gaf hij hem ook vlieginstructies en hechtte hij op diens schouders de vleugels vast waarmee hij nog niet vertrouwd was. Onder dit werkje en zijn vermaningen waren de wangen van de oude man nat geworden; zijn vaderlijke handen beefden. Hij kuste zijn zoon – en dat zou hij geen tweede maal meer kunnen doen – en vloog met klapperende vleugels voorop. Hij was net zo bezorgd om zijn gezel als een vogel die zijn tenger jong uit het diepe nest de lucht in voert. Hij spoorde hem aan te volgen, onderrichtte hem in de onheilbrengende kunst, bewoog zijn vleugels en keek achterom om een blik te werpen op de vleugels van zijn zoon. Een man die met trillende hengel vis ophaalde, een herder die op zijn staf leunde en een boer die op de ploegstaart steunde, merkten hen op en stonden perplex, in de mening dat al wie kon vliegen wel een god moest zijn. Reeds hadden zij het aan Juno gewijde Samos aan hun linkerkant – want Delos en Paros hadden ze reeds achter zich gelaten – en Lebinthus en het honigrijke Callymne aan hun rechterkant, toen de knaap overmoedig vreugde begon te scheppen in het vliegen.
dag van de poëzie
11
Hij liet zijn gids in de steek en vol verlangen naar het vrije luchtruim klom hij hoger. De nabije, verzengende zon deed de geurige was die de pennen samenhield, week worden. Deze begon te smelten en hij sloeg slechts met zijn blote armen, want zonder vleugels kon hij immers geen wind meer vangen. Zijn mond die nog de naam van zijn vader riep, vulde zich met het groenblauwe water dat aan hem zijn naam ontleent. De ongelukkige vader die echter geen vader meer was, weeklaagde: “Icarus, Icarus, waar ben je? In welke streek moet ik je gaan zoeken?” Onder het zeggen van “Icarus” zag hij pluimen op het water drijven. Hij vervloekte zijn kunst en begroef het lijkje. Vanwege deze begrafenis heeft die streek* daar haar naam gekregen. (Ovidius, Metamorphosen, VIII, 183-235) * De Icarische zee met het eilandje Icaria. (naar inhoud)
12
dag van de poëzie
5.2
Musée des Beaux Arts
1
About suffering they were never wrong, The Old Masters: how well they understood Its human position; how it takes place While someone else is eating or opening a window or just walking dully along; How, when the aged are reverently, passionately waiting For the miraculous birth, there always must be Children who did not specifically want it to happen, skating On a pond at the edge of the wood: They never forgot That even the dreadful martyrdom must run its course Anyhow in a corner, some untidy spot Where the dogs go on with their doggy life and the torturer’s horse Scratches its innocent behind on a tree.
5
10
15
20
In Breughel’s Icarus, for instance: how everything turns away Quite leisurely from the disaster, the ploughman may Have heard the splash, the forsaken cry, But for him it was not an important failure; the sun shone As it had to on the white legs disappearing into the green Water; and the expensive delicate ship that must have seen Something amazing, a boy falling out of the sky, Had somewhere to get to and sailed calmly on.
(W.H. Auden) 4. dully: loom, traag 5. reverently: eerbiedig 8. pond: vijver 10. martyrdom: martelaarschap 11. untidy: slordig 12. torturer: folteraar 13. behind: achterste 15. leisurely: op zijn gemak (naar inhoud)
dag van de poëzie
13
5.3
Vier vertalingen van Audens ‘Musée des Beaux Arts’ 1
Wat het lijden betreft, waren zij feilloos, de oude meesters, zij begrepen volkomen de menselijke staat, hoe het plaats vindt terwijl een ander eet, een raam openzet, of alleen maar domweg voorbijloopt, hoe, wanneer oudere mensen met eerbied en hartstocht de miraculeuze geboorte verbeiden, er altijd kinderen zijn die, aan het schaatsen op een vijver aan de rand van het bos, daar nu juist niet bepaald op staan te wachten. Zij verloren nooit uit het oog dat het gruwelijk lot van een martelaar, hoe dan ook, voltrokken wordt in een uithoek, een onaanzienlijke plaats, waar honden hun honderig leven leiden en het paard van de beul zijn onschuldig achterste schurkt aan een boom. Op Breughels Icarus bijvoorbeeld keert alles zich op zijn dode gemak af van de ramp, de ploeger zou de plons kunnen hebben gehoord, de verzaakte schreeuw, maar voor hem is het een mislukking van geen enkel belang, de zon schijnt zoals hij dat moest doen, op de witte benen die bijna in het groene water verdwenen zijn, het kostbare, kwetsbare schip, dat toch wel iets merkwaardigs zal hebben gezien: een jongen die viel uit de hemel, moest ergens op tijd zijn en zeilt rustig voort. (vertaling: Herman De Coninck)
2
(naar inhoud)
Wat het lijden betreft vergisten zij zich nooit, De Oude Meesters: hoe goed begrepen zij Zijn menselijke rang; hoe het plaatsheeft Terwijl iemand anders aan het eten is of een raam opent of net traag voorbijloopt; Hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht Op de wonderbaarlijke geboorte wachten, er altijd Kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde, schaatsend Op een vijver aan de rand van het bos; Zij vergaten nooit Dat zelfs het verschrikkelijke martelaarschap zich moet voltrekken Ergens in een hoek, op een rommelige plek Waar de honden doorgaan met hun hondse leven en het paard Van de beul zijn onschuldige billen schurkt aan een boom. Op Brueghels Icarus, bij voorbeeld: zoals alles zich Op zijn dode gemak van de ramp afkeert; de man achter de ploeg Zou de plons gehoord kunnen hebben, de verloren kreet, Maar voor hem was het geen belangrijk fiasco; de zon scheen Zoals het moest op de witte benen die verdwenen in het groene Water; en het kostbare, fragiele schip dat iets merkwaardigs Gezien moet hebben, een jongen die uit de hemel viel, Moest ergens heen en zeilde rustig door. (vertaling: J. Bernlef)
(naar inhoud) 14
dag van de poëzie
3
Wat lijden is, zij hadden het nooit verkeerd voor, De Oude Meesters: hoe goed verstonden zij De menselijke kant ervan; hoe het plaats grijpt Terwijl iemand anders iets aan ’t eten is, een raam opent of gewoon lusteloos voorbijslentert; Hoe, terwijl de ouden eerbiedig, hartstochtelijk uitzien Naar een wonderlijke geboorte, d’r altijd kinderen moeten zijn Die er echt niet speciaal op uit waren, schaatsend Op ’n vijver aan de rand van ’n bos: Zij vergaten nooit Dat zelfs de wreedste marteling haar beloop moest krijgen Ergens in ’n hoek, ’n achterbuurt Waar honden een hondenleven leiden en ’t paard van de beul Zijn onschuldig achterwerk schuurt tegen ’n boom. Neem Bruegels Icarus, bijvoorbeeld: hoe alles zich afwendt, Geheel onverschillig, van de ramp; de ploeger zal de Plons wel hebben gehoord, de verlaten schreeuw, Maar voor hem was het een nietszeggend fiasco; de zon scheen Zoals ze schijnen moest op de witte benen die verdwenen in het groene water; En het luxueuze tere schip, dat wel Iets wonderlijks moet hebben gemerkt, ’n jongen die uit de hemel valt, Moest ergens naartoe en zeilde rustig voort. (vertaling: Hugo Roeffaers) (naar inhoud)
4
Ze vergisten zich nooit in het lijden, De Oude Meesters: hoe goed kenden zij de Plaats ervan bij de mens; hoe het zich voordoet Terwijl een ander eet of een raam openzet of domweg verder loopt; Hoe, als de ouderen eerbiedig, hartstochtelijk wachten Op de wonderbare geboorte, er altijd een paar Kinderen moeten zijn voor wie het niet hoeft, Die schaatsen op de vijver aan de zoom Van het bos: zij wisten maar al te goed Dat zelfs het stuitend martelaarschap zijn weg Moet gaan, hoe dan ook, in een rommelige hoek, Waar de hond zijn hondenleven leidt en het paard van de folteraar Zijn onschuldig achterste schurkt aan een boom. Neem Brueghels Icarus: zoals iedereen Zich gemoedereerd van de ramp afkeert; de ploeger zal De plons wel hebben gehoord, de verlaten schreeuw, Maar dat falen deed hem niet veel; de zon scheen, Zoals ze moest schijnen, op de witte benen die in het groen Water verdwenen; en het breekbaar, kostbaar schip dat wel Iets vreemds moet hebben gezien, een jongen die viel Uit de lucht, zeilde kalm voort, moest ergens heen. (vertaling: Peter Verstegen) (naar inhoud)
dag van de poëzie
15
5.4
Acht Nederlandstalige beeldgedichten 1
Landschap met de val van Icarus Eeuwen was het stil, als in een klooster, maar de boer staat nu voorop, los van ons denken, onze wil. Ik kijk omhoog, ik weet het niet, leun op mijn stok of ik iets mis, krab dan mijn hond eens op zijn kop. (Robert Anker, 1983) (naar inhoud)
2
Val van Icarus Ik heb niets gezien. Hoorde veraf roepen. Ken ook niemand die hem kende. Heb trouwens geleerd me niet met anderen te bemoeien, me niet te verbazen, en zonder opwinding en weemoed te weten wat ik weet: onhoorbaar zwenkt een vogel, onzichtbaar knakt een strohalm, en niets valt omhoog – wie ben ik. Toen vanmorgen, laat, de zon opdoemde, en wij, plotseling zwetend, onze hoeden afzetten en onze zonnebrillen op, zo vonkte de zee, hoorde ik wel iets, ik zei nog: hoor je niets – maar iemand uit de lucht zien vallen? Nee. (Huub Oosterhuis, 1975) (naar inhoud)
3
16
Geen ploeg staat stil voor een man die sterft. Al snuift het paard de pulpen geur van aardappelloof en grond. Al staart de man soms vragend om een vogel volgend die naar zee vliegt. Hij heeft geen spiegel bij de hand. dag van de poëzie
Maar onderhand weet hij het wel: onder zijn vel staat de doodskop kil. Het paard in gerinkel van bellen stapt voort en de man gaat weerbarstig achterna – moeders gezicht was verschrikkelijk wit als licht in water. Weldra bestaan licht en water niet meer. Ik kijk blind en omvat met vingers van brandhout het houten handvat. (naar Breughel) (Willy Spillebeen, 1973) (naar inhoud)
4
De val van Icarus Dit landschap wordt ontvouwd voor onze ogen: een schip vaart weg, geen man is overboord, de plons van Icarus wordt niet gehoord en Daedalus is uit de lijst gevlogen. De boer is op z’n zondags en ploegt voort, de visser zit naar voren toe gebogen, de herder heeft z’n schaapjes op het droge, zijn hond zit vast aan een tweedubbel koord. Merkwaardig dat de ondergaande zon de was tussen de veren smelten kon, dat de patrijs niet klapwiekt met zijn vleugels. Er ligt een lijk onder het struikgewas. Vier eeuwen na zijn dood zag men het pas, als in Blow Up, maar op z’n Boeren-Brueghels. (Jan Kal, 1979) (naar inhoud)
5
De boer Het ergste is als alles blijft zoals het is. Ik wil en kan niet ingrijpen ik wil naar huis, de koeien melken, eten en vergeten wat ik zag. Het ergste is dat dit tumult, als op een schilderij – dat deze val, van wat? van nacht nu bijna al mij in één houding vat. Mijn ploeg loopt vast, het blijft mij bij
dag van de poëzie
17
ik schud het nooit meer af. Het ergste is als zelfs vergaan al stilgeschilderd is. (Judith Herzberg, 1980) (naar inhoud)
6
De visser Er is verslaving in mijn staren zodra ik uitgooi komt in mij het woelen en het zoeken tot bedaren mijn oog rust op de dobber, maar het is meer dan rusten, het is alsof ik eindelijk vrij ben op één plek te blijven, en zo verstijft mijn blik – ik wacht niet op het bijten van een vis – ik lijm het ogenblik. Ik hoef niets hoef niet te kijken. Bepaal mij tot de rimpelingen bemoei mij niet in diepte door te dringen. Los van wat boven of wat onder mij verschijnt, verdwijnt, los van wat was en los van wat nog te gebeuren staat. De gladde kleuren die het vlakbij water glanst zijn mij al veel te veel gebeuren en kijk daar komt de eerste ring van één of ander verre dompeling. Wat kan ik beter doen dan niets, dan niet bewegen. Zelfs het geringste opslaan van een oog haalt onherstelbaar overhoop en brengt teweeg en brengt teweeg. (Judith Herzberg, 1980) (naar inhoud)
7
De zeeman Mijn vrouw, die met haar armen hoog, haar benen wijd, rok over rok en juichend op het uiteinde van de pier zou moeten staan! Door al het wachten is het juichen haar vergaan, droog zit ze op haar strozak straks, droog kijkt ze me aan. Soms duurt het dagen voor ze op wil staan. Ik geef haar eten, drinken, zoete vijgen mijn eigen hevigheden houd ik in. Dan komt het wonderbaarlijk smelten dan gaat zij weer bewegen – lente! – rennen, vult zij de emmers. O Heilige Maria, juist is zij zacht, juist rusten wij, armen en benen om elkaar vaar ik weer uit. (Judith Herzberg, 1980)
18
dag van de poëzie
8
Breughels Ikarus Vielt ge, Ikarus? De landman snijdt de voor: Hij heeft voor ’t plassende geplons geen oor. De visser op de rotswand houdt zijn plaats, Vol winzucht zorgend om ’t bewegend aas. De vogel, naast hem op de tak, ziet uit Naar mooglijk aandeel in de vinnige buit. De wind waait ginds fregat de zeilen bol, Het volk heeft in het want de handen vol. Alleen de meeuwen zwermend om u heen Merken ’t verdwijnen van uw witte been. Eén ziet omhoog: de man die schapen dreef Zag in de lucht iets vreemds en vraagt waar ’t bleef. Op heel de baai van Samos straalt de zon Die Ikarus dacht naadren, maar niet kon. (Albert Verwey, 1930) (naar inhoud)
dag van de poëzie
19
5.5
Landscape with the fall of Icarus
According to Brueghel when Icarus fell it was spring a farmer was ploughing his field the whole pageantry of the year was awake tingling near the edge of the sea concerned with itself sweating in the sun that melted the wings’ wax unsignificantly off the coast there was a splash quite unnoticed this was Icarus drowning (W.C. Williams) (naar inhoud)
5.6
Ikaros
Klaar? Klaar! Hij lachte naar zijn vader, verraderlijk. (En vloog te dicht bij de zon, zijn moeder, en vloog in de hitte van haar onmetelijke lippen en viel als een muis uit haar muil en spatte uiteen op de marmeren zee. Overmoed? Wanhoop? Dit was eerder het domein van Daidalos. Ikaros zou haar warmte niet schuwen, wou zich begraven in haar wijde, laaiende haren.) Klaar? Klaar! Hij lacht, bindt veren aan zijn enkels, de tekens van Eros, de sporen van de griffioen. (Hugo Claus) (naar inhoud)
20
dag van de poëzie
5.7
‘Toeval’ en ‘Appel’
Toeval een huis: een rechthoek, een driehoek, een vierkant een boom: een balk met een cirkel erop een dorp: een veelheid van vlakken of een geometrische plattegrond kubistisch op zoek naar structuur, hoewel niet altijd voorhanden want daar valt een blad van een boom, ginds geurt de mesthoop nog steeds, een kat loopt de melkpan omver en een duif bevlekt kirrend je blikveld en toch, zo’n stoeltje van Rietveld, dat ziet er wel stevig uit. (Roland Jooris) Appel
(naar inhoud)
men bijt nooit in het woord appel, maar in je verbeelding doe je het soms zodat men een appel ziet in een woord maar welke? is het die zachte cirkel met links een beetje rood en verder wat groen en wat geel, stil en zwijgend op een harde lijn van potlood of van een tafelblad? APPEL, een woord op papier (Roland Jooris) dag van de poëzie
21
5.8
Recensie over het schilderij ‘Het joodse bruidje’
Dit schilderij (Rijksmuseum Amsterdam, doek, 121,5 x 166,5) dat ook wel eens de foute titel ‘Het joodse bruidje’ meekrijgt, schilderde Rembrandt omstreeks 1666, bijna op het einde van zijn leven dus. Het is één van zijn mooiste werken. In het schilderij overheersen twee kleuren die tot harmonie komen, goudgeel en purperrood tegen een bruine achtergrond. Het warme, naar voren tredende rood en het geestelijke geel van de rijke gewaden van het paar op de voorgrond benadrukken hun gebaren. Isaac heeft zijn arm om Rebecca geslagen en zijn rechterhand liefdevol op haar hart gelegd, in een tedere omhelzing. Zij beantwoordt dit intieme gebaar door met haar hand teder zijn hand vast te nemen en steviger aan haar boezem te drukken. Men heeft lange tijd gedacht dat dit de afbeelding was van een joodse vader die zijn dochter naar het huis van de bruidegom bracht. Rembrandt zou zo’n afscheid echter anders hebben weergegeven, niet als een erotische omarming, maar als een kuise omarming. Dat wordt helemaal duidelijk wanneer men de voortekening bekijkt waarop Rembrandt teruggaat. Op die tekening omarmen Isaac en Rebecca elkaar. Zij zit met een been over een been van hem. Als men in de barokke beeldspraak in alle eer en deugd wou weergeven dat man en vrouw met elkaar naar bed gaan, liet men de ene partner zijn been over dat van de andere leggen. Dat is ook hier het geval. Let op de typische technieken die Rembrandt hanteert. Vooreerst schildert hij met een losse toets waardoor het geheel in een zekere waas gehuld is. Daarnaast belicht de meester alleen wat echt belangrijk is: de twee geliefden. In kunsthistorische termen heet dat clair-obscur. (uit Reflector 3, november 1991) (naar inhoud)
22
dag van de poëzie
5.9
Het Rood van het Joodse Bruidje
Ik heb het Rood van ’t Joodse Bruidje lief, van toen ik het zag voor het eerst en ik nog niet begreep, welk een verkering ik die dag begon. Ik kwam er ook op dagen zonder zon, of dat haar licht zich even maar verhief en vloeide weg in een wankele streep, dan zocht ik de nuance, die het teerst en toch nooit diep genoeg mij lang te blijven vroeg. Ik zag het Bruidje met de linkerhand piano spelen op de rechter- van haar door de tijd bedeesde man en ik werd niet jaloers. Dat was hún band. Ik kwam niet door hun minne-schikking treden, het is mij om het Rood van haar kleed en anders niets te doen, ook niet om de entourage in goudig-groen. Alleen díe kleur zien als een kleur van heden, of Rembrandt naast mij er mee speelde binnen de bronzen van de achtergrond en welke kleuren hij er nog penseelde, er toch die kleur voor alle tijden vond. Ontstond zij met of zonder schilderstok, het is zijn Rood, waarin hij zong Bruidjes rok; het is mijn Rood, rondom haar rechterhand, neen, geen juwelen, franjes of kant, het is maar rood, het Rood, dat ik aanbid, vooral als ik in de zon naast Rembrandt zit. (Pierre Kemp) (naar inhoud)
dag van de poëzie
23
5.10
Twee beeldgedichten door leerlingen uit 6 aso
Licht en donker Jazzmuziek is en blijft een wonder. Vrije keuze van noten, dienend om de ziel te ontbloten. Optreden in een bruine kroeg, blijven spelen tot ’s morgens vroeg. Kwetsbare stukken, swingende klanken, je krijgt ze met geen stokken van de planken. Vrouwelijke schoonheid en mannelijke kracht, hun muziek vergezelt de warme zomerse nacht. Beschrijving Op het werk van Thierry Ona is een jazzband afgebeeld. Deze is samengesteld uit een drummer, een saxofonist, een zangeres en een contrabassist. Rechts onderaan zie je de handtekening van de schilder. Thierry Ona gebruikt in al zijn werken dezelfde warme kleuren: rood, bruin, oranje, zonnig geel en soms een subtiele toets groen. De mensen op de schilderijen hebben steeds een fijne lichaamsbouw, met nadruk op de smalle benen en armen. Uitleg bij mijn gedicht Dit werk van Thierry Ona is één van de schilderijen die bij mij thuis hangen. Ik koos voor dit werk omdat het over muziek gaat en ik het het warmste vind van de stukken die we hebben. Wanneer ik naar het schilderij kijk, beeld ik me een oud donker café in waar een jazzband optreedt. Door de warme kleuren van het werk krijg ik een zomers gevoel. In mijn hoofd speelt zich, wanneer ik naar het doek kijk, een scène af. Het is een warme zomerse avond en je zit op het terras van een oud, gezellig café. Die avond treedt een jazzband op en zorgt voor de intieme sfeer die bij zo’n avond past. De muzikanten spelen opgewekte, swingende liederen, maar ook af en toe een rustig, kwetsbaar nummer waarbij duidelijk wordt hoe prachtig de stem van de zangeres werkelijk is. (naar inhoud)
24
dag van de poëzie
Voor deze taak heb ik gebruik gemaakt van ‘Samson en Delila’, een schilderij van Pieter Paul Rubens. Ik koos dit doek omdat het één van de weinige is dat me bijgebleven is uit de lessen esthetica en het mij enorm fascineerde. Deel I: beschrijven van het schilderij Dit meesterwerk dateert van 1609 en werd door de schilder zelf aan Nicolaas Rockox, de toenmalige burgemeester van Antwerpen, geschonken. Lange tijd bevond het zich in één van de belangrijkste kamers van het stadhuis. Het reusachtige paneel van maar liefst 185 x 205 cm is nu te bewonderen in de National Gallery te Londen. Rubens maakte voor dit doek gebruik van olieverf. De kunstenaar putte duidelijk inspiratie uit een Bijbelverhaal uit het Oude Testament: ‘Het verhaal van Simson en Delila’. Het verhaal zou ook gekend zijn in de Koran, al hebben de personages daar andere namen. Het is geen wonder dat Rubens voor dit drama koos aangezien het een van de bekendste liefdesverhalen uit de wereldliteratuur is. Pieter Paul Rubens schilderde dit werk kort na zijn terugkeer uit Italië. Het vertoont dan ook een aantal gelijkenissen met kunstwerken die hij daar gezien heeft. De compositie is bijvoorbeeld verwant aan Tintoretto's 'Samson en Dalila', de gespierde rug van Samson herinnert aan de 'Hercules Farnese' en de houding van Dalila is geïnspireerd op Michelangelo's 'Leda met de zwaan'. Het tafereel dat Rubens schilderde, toont ons het hoogtepunt van het verhaal: het moment waarop Samsons haren worden geknipt. Hij koos dus voor het trieste tafereel van liefde en verraad. We zien Samson, uitgeput van zijn vrijpartij, liggend op de schoot van zijn ‘geliefde’ Delila. Dankzij de clair-obscurtechniek zien we duidelijk dat hij een gespierde man is. Ook bij Delila liet de kunstenaar sporen van hun vrijpartij na: haar ontblote borst. Ze is gekleed in een wit hemd met een rode rok. Deze kleur springt onmiddellijk in het oog tussen alle andere (sombere en zwarte) kleuren. Rood staat in het Westen symbool voor liefde, maar in China geldt rood als de heilige levensschenkende kleur. Rubens gebruikte deze kleur hoogstwaarschijnlijk bewust om nadruk op hun ‘relatie’ en op zijn ‘dood’ te leggen. De zwarte kleuren (en de brandende kaars) symboliseren anderzijds de nacht en het trieste tafereel. We nemen ook een trieste blik waar op Delila’s gezicht: weemoedig kijkt ze neer op haar geliefde alsof ze zich nu pas bewust is van de gevolgen van haar verraad. We kunnen nog tal van andere personages opmerken: de Filistijnen. Terwijl Samson dag van de poëzie
25
slaapt, knippen zij zijn haren. Via deze actie hopen zij dat zijn krachten zouden verdwijnen opdat zij hem vervolgens gevangen kunnen nemen. Wat me ook opvalt, is de positie van Samson t.o.v. alle andere personages: hij slaapt en ligt dus neer terwijl de anderen rechtstaan. Dit zou kunnen wijzen naar een (toekomstige) wisselende machtspositie: Samson, die anders altijd zo machtig is, zou nu kunnen worden verslagen door de Filistijnen. Zoals algemeen bekend hebben (bijna) alle Bijbelverhalen een moraliserende betekenis. Dit verhaal waarschuwt voor de gevolgen van de ongeremde hartstocht en is een aansporing tot het beoefenen van matigheid en zelfbeheersing. Om dit nog extra te illustreren voegde Rubens bovenaan rechts in een nis een beeld toe van de liefdesgodin Venus met Amor. Deel II: gedicht schrijven over het schilderij en uitleg erbij 1.
Het gedicht
Jij en ik
Jij was mijn havik, ik jouw prooi. Jouw ogen licht fixerend, dodend mooi. Jij greep mij toen ik kwetsbaar was. Mijn wil gebroken, maar nog lachend naast je zat. Je hoeft me nu niet meer te helpen, ik red het wel alleen. Alleen ben ik gekomen, dus alleen ga ik ook heen. Waar ik naartoe ga? Deze vraag is overbodig. Je weet het toch al. Jij, die ene speciale vriend, die een heel warm plekje in mijn hart verdient. Van jou blijf ik houden, van je liefde en vertrouwen. Jij, die me vlinders in mijn buik doet krijgen, door wie ik bloos als ik naar je kijk en iedere nacht al die dromenpracht. We brachten uren samen door, jij was mijn luisterend oor. Je zei nooit ‘Ik kan niet, ik wil niet’, je was overal in voor. Als ik je nodig had, dan stond je direct klaar. De relatie ging dieper en dit maakte me zieker, want ik wist hoe het lopen zou. Ik dacht dat ik een ander was, ik dacht dat jij mij veranderd had. Blijkt dat ik mezelf niet tot nauwelijks was. 2.
Uitleg bij het gedicht
De titel ‘Jij en ik’ verwijst naar het verhaal van Samson en Delila. Dit toont ook aan dat het gedicht door beide hoofdpersonages geschreven is: de eerste en tweede strofe door Samson, de overige door Delila. De eerste strofe slaat op het misbruik van Samsons liefde door Delila. Zij liet zich namelijk omkopen door Samsons vijanden om hem het geheim van zijn krachten te ontfutselen. Zij overtuigde hem met het argument van de liefde om zijn geheim aan haar te vertellen; ze ’greep hem dus op zijn kwetsbaarste moment’. In het schilderij is duidelijk te zien hoe Delila bedroefd neerkijkt op Samson alsof ze nu pas de gevolgen van haar verraad beseft. Vandaar dat haar ogen dodend zijn. Dit in tegenstelling tot de ‘mooiheid’ van haar ogen: Samson is verliefd op haar en vindt dan hoogstwaarschijnlijk haar ogen ook mooi. De tweede strofe refereert aan het gevoel dat Samson zal gehad hebben toen hij het verraad van zijn geliefde ontdekte. Hij wist al vanaf dat moment waar hij naartoe zou 26
dag van de poëzie
gebracht worden en dat de Stammen van Israël (waarvan hij de leider is) verslagen zouden worden. Voor hem is deze vraag dus overbodig. Vanaf de derde strofe is Delila aan het woord. Zij laat op deze manier zien dat ze hem nog altijd doodgraag ziet hoewel haar acties het tegendeel hebben bewezen. Nu beseft ze dat Samson haar echt graag ziet/zag, want uiteindelijk vertrouwde hij haar zijn geheim toe. Hij was dus letterlijk ‘overal in voor’ en schonk haar zijn vertrouwen. ‘Iedere nacht, al die dromenpracht’ duidt op hun vrijpartijen die ’s nachts plaatshadden. ‘De relatie ging dieper en het maakte me zieker’ komt letterlijk voor in het verhaal: telkens als ze dacht zijn geheim te weten, riep ze dat de Filistijnen kwamen. Ze wist dus wat Samson te wachten stond en hoe hij zijn krachten zou verliezen. Uiteindelijk dacht ze dat ze veranderd was: ze dacht dat ze liefde boven geld zou verkozen hebben, maar toen puntje bij paaltje kwam, bleek dat ze nog steeds dat meisje was waarbij geld het hoofddoel was.
Bronnen hdv/ndp., ‘‘Rubens Online’, Internet, 2010-01-28, (http://www.rubensonline.be/showDetail.asp?artworkID=100523). DE BOECK, E., ‚‘Simson & Delila, richters‘, internet, 2010-01-28, (http://www.kuleuven.be/thomas/algemeen/actualiteit/lesimpulsen/bijbel/bijbelfiches/si mson.php). ANONIEM.,‘Rubens, de meester en zijn stad’, internet, 2010-01-28, (http://www.rubensinantwerpen.be/). (naar inhoud)
dag van de poëzie
27