baskerville serie De Peloponnesische Oorlog
Thucydides De Peloponnesische Oorlog Vertaald en toegelicht door Wolther Kassies
A Athenaeum—Polak &Van Gennep Amsterdam 2013
Oorspronkelijke titel Historiai Copyright vertaling, inleiding en noten © 2013 Wolther Kassies / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Copyright kaarten p. 956-968 © sudioivo.nl Omslag Monique Gelissen Basistypografie Jacques Janssen isbn 978 90 253 0064 7 / nur 683 www.uitgeverijathenaeum.nl
Inhoud
Inleiding en bibliografie 7-41 Boek 1 45-160 Boek 2 161-254 Boek 3 255-343 Boek 4 344-448 Boek 5 449-527 Boek 6 528-619 Boek 7 620-696 Boek 8 697-791 Noten 793-894 Bijlagen 895-897 Register van namen 898-955 Kaarten 956-968
Inleiding
‘Wanneer ik schrijf aan mijn geschiedenissen, zoek ik de beweegredenen van de stervelingen. Zonder dat zou ik kunnen geloven dat er niets is dan een noodlot dat ons aan blinde noodwendigheid, erger nog: aan het toeval bindt... Uw goden en het noodlot... Ik wil de waarheid van alle menselijk gebeuren achterhalen, ik wil beschrijven hoe het werkelijk geweest is. U wilt dat men lessen trekt uit uw afwijzing van een wraakzuchtige god... Ik wil dat men lessen trekt uit mijn geschiedverhaal.’ Wij zwijgen weer enige tijd, tot ik niet zonder enige boosaardigheid zeg: ‘Maar de redevoeringen die u uw helden in de mond legt – het is toch uit uw voorlezing van al geschreven hoofdstukken bekend dat die nooit gehouden zijn.’ Het bovenstaande is een fragment (p. 117) uit de historische roman De wilde vrouwen van Pella, die Theun de Vries in 1999 publiceerde. De verteller is de tragediedichter Euripides, die tegen het einde van zijn leven, omstreeks 408 v.Chr., verblijft aan het hof van koning Archelaos van Macedonië. Hij schrijft daar, geïnspireerd door in Macedonië nog voorkomende archaïsche en barbaarse rituelen in de cultus van Dionysos, zijn laatste tragedie: Bakchai. De ik die aan het begin van het citaat aan het woord is, is de geschiedschrijver Thucydides, die de beroemde dichter een bezoek brengt. De Vries weet in een paar zinnen enkele kernbegrippen uit Thucydides’ werk onder woorden te brengen: de historicus wil de motieven van de mensen blootleggen, de nauwkeurige waarheid vaststellen en zijn lezers een les leren die hun in het leven van nut kan zijn. In het antwoord aan zijn gast snijdt Euripides een probleem aan dat de lezers van Thucydides’ werk tot op de dag van vandaag heeft beziggehouden: in hoeverre zijn de door de schrijver ingelaste redevoeringen te beschouwen als een betrouwbare weergave van wat er werkelijk ooit en ergens werd gezegd?
de peloponnesische oorlog8 Er zijn meer moderne auteurs door Thucydides gefascineerd. In de roman The Green Knight (1993) van Iris Murdoch maken wij bijvoorbeeld kennis met een meisje dat diep onder de indruk is van een passage uit Thucydides’ boek. Het betreft de capita 84 en 85 van het zevende boek, waarin de rampzalige terugtocht van het Atheense leger en de gruwelijke slachting in en bij de rivier de Asinaros op Sicilië worden beschreven. Deze ontknoping is van een intense dramatiek, te vergelijken met het slot van sommige Griekse tragedies, wanneer de toeschouwer, die de afloop allang kent, diep in zichzelf de stille hoop koestert dat het déze keer toch anders zal aflopen. In meer algemene zin kan men vaststellen dat het werk van Thucydides in alle perioden van de Europese geschiedenis lezers en schrijvers heeft geboeid. Geboeid om verschillende redenen: om de briljante stijl, de bijna modern-wetenschappelijke houding tegenover de feiten die eruit spreekt, de kritische peiling van de motieven van machtige en zwakkere personages en de sobere en door de soberheid indrukwekkende en vaak aangrijpende beschrijving van hoogte‑ en dieptepunten in de Peloponnesische Oorlog. Toch heeft Thucydides’ werk bij het grote lezerspubliek nooit dezelfde bekendheid en waardering gekregen als dat van Homerus, Herodotus, Plato of de tragediedichters. De belangrijkste reden hiervoor is het feit dat hij nooit een schoolauteur is geworden en de oorzaak daarvan ligt in de moeilijkheidsgraad van het Grieks dat hij schrijft. In Nederland ken ik maar één uitzondering: het door J.A.G. van der Veer in 1947 gepubliceerde Grieks Leesboek, waarin gedeelten uit het zesde en zevende boek zijn opgenomen. Maar Van der Veers leesboek was met zijn kijk op de betekenis van de klassieke vorming zijn tijd dan ook ver vooruit en de samensteller ervan had niet alleen hoge verwachtingen van de competentie van zijn leerlingen en niet te vergeten van hun docenten, maar kon nog uitgaan van een lesrooster waarin vele uren beschikbaar waren voor de klassieke talen. Deze vertaling wil, eenvoudig gezegd, meer lezers voor Thucydides winnen. Men moet, om het Grieks van de schrijver te leren waarderen, een hoge drempel overschrijden in een tijdrovend proces van jaren. Maar ook het lezen van een vertaling van Thucydides’ werk vereist van de lezer een zekere inspanning, ook dan wordt hij geconfronteerd met een drempel. De inleiding is bedoeld om het de
inleiding9 lezer die daar behoefte aan heeft, althans bij het overschrijden van die drempel gemakkelijker te maken.
perzische en peloponnesische oorlog. herodotus en thucydides In het begin van de vijfde eeuw voor onze jaartelling slaagden de Grieken erin de Perzische pogingen tot machtsuitbreiding in westelijke richting te stuiten. Het grote verhaal van de confrontaties tussen de partijen zou in Griekenland van generatie op generatie worden doorverteld: de Atheense zege bij Marathon op het Perzische leger [490], de heldhaftige ondergang van driehonderd Spartaanse strijders bij Thermopylae [480], de overwinning in een zeeslag bij Salamis, behaald door een coalitie van verschillende Griekse staten onder leiding van Athene [480] en de succesvolle veldslag van diezelfde coalitie bij Plataia [479]. Tot hun verbazing waren de deelnemende Griekse staten en staatjes erin geslaagd hun traditionele verdeeldheid en hun diepgewortelde particularisme te boven te komen en zich gezamenlijk met succes tegen de Perzen te verweren. De grootse strijd tegen de Perzen werd een mythe die in het collectieve geheugen van alle Grieken werd opgeslagen en van tijd tot tijd door leiders van allerlei snit kon worden gebruikt – en misbruikt. Het al in de Oudheid canoniek geworden verslag van deze geschiedenis is het werk van Herodotus. Zijn versie legde, zonder de prestaties van de overige staten, Sparta voorop, en de lafhartige houding van andere, zoals Thebe, onvermeld te laten, de grootste nadruk op de doorslaggevende rol die de Atheners hadden gespeeld. In zijn indrukwekkende, onderhoudende en op veel plaatsen geestige opus, het oudste bewaard gebleven prozageschrift van Europa, komt een man aan het woord die een vrijwel onbegrensde interesse heeft voor alles wat de wereld, ook de wereld voorbij de horizon van de Grieken van zijn tijd, te bieden heeft. Het feit dat de compositie van zijn werk niet aan de maatstaven van latere critici beantwoordt, is mede het gevolg van die brede belangstelling: in de ogen van deze schrijver schuilen achter elke episode in zijn geschiedverhaal weer andere episodes, onbekende feiten en omstandigheden en opzienba-
de peloponnesische oorlog10 rende details – hoe zou hij die de lezer kunnen onthouden? Herodotus’ werk met zijn rijke inhoud en zijn omvangrijke uitweidingen zou een voorbeeld voor vele auteurs na hem worden. Dat Herodotus’ boek juist bij de Atheners, tijdgenoten en latere generaties, in de smaak viel is niet verwonderlijk. De lof van de stad Athene werd er immers impliciet en expliciet in gezongen. De traditie meldt dat Herodotus in Athene succes oogstte met voorlezingen uit zijn eigen werk en er rijkelijk voor werd beloond – en ook dat ligt voor de hand. Het is niet al te gewaagd te veronderstellen dat de jonge Thucydides bij een of meer van deze voordrachten aanwezig is geweest. Hij moet diep onder de indruk zijn geraakt en is misschien mede door de kennismaking met Herodotus tot het besluit gekomen de langdurige en verbitterde intern-Griekse oorlog die zijn generatie zou meemaken, van het begin af nauwgezet te volgen. Enkele citaten uit zijn werk kunnen dudelijk maken wat hem ertoe heeft bewogen en wat zijn bedoelingen waren. In 5.26.5-6 zegt de schrijver: ‘Ik maakte de oorlog gedurende zijn hele verloop mee. Omdat ik er de leeftijd voor had, nam ik de ontwikkelingen waar en richtte er mijn volle aandacht op om van de precieze feiten op de hoogte te komen. Ook leefde ik gedurende twintig jaar na de vervulling van mijn ambt als Strateeg bij Amfipolis [424] als balling buiten mijn vaderstad. Omdat ik met beide partijen omging, vanwege mijn status als balling vooral met de Peloponnesiërs, kon ik een en ander ongestoord waarnemen.’ Zijn onderzoek verliep niet zonder moeilijkheden, maar op het resultaat is de schrijver trots. Wat er precies bij bepaalde gelegenheden werd gezegd en hoe de feiten precies waren, kan hij niet altijd zeggen: ‘Wel verliep mijn onderzoek moeizaam, want de mensen die de verschillende gebeurtenissen meemaakten, brachten over dezelfde feiten geen eensluidend verslag uit, maar lieten zich leiden door hun sympathie of hun geheugen. De lezer zal misschien het ontbreken van het verhalende element minder aangenaam vinden. Maar voor mij zal het voldoende zijn wanneer iedereen die de juiste toedracht onder ogen wil zien van wat er gebeurd is en, naar de aard van de mens, ooit opnieuw zo of ongeveer zo zal voorkomen, mijn verslag als nuttig beschouwt. Het is bedoeld als een blijvend bezit, niet als een fraaie prestatie om de hoorders voor een ogen-
inleiding11 blik te boeien’ (1.22.3-4). Men is het er in het algemeen wel over eens dat Thucydides hier verwijst naar Herodotus’ werk, waarin juist dat verhalende element (to muthoodes) zo’n belangrijke plaats inneemt. Zijn kritische houding ten opzichte van zijn voorganger weerhield Thucydides er niet van zijn werk te laten aansluiten bij dat van Herodotus. Dat wordt duidelijk uit het feit dat hij, naast de lange uitweiding over de oudste geschiedenis van Griekenland, de zogeheten Archeologie, in het eerste boek (2-20), nog een tweede excurs inlast, die men meestal aanduidt als de Pentekontaëtie (‘periode van vijftig jaren’). Daarin (89-117) behandelt hij de geschiedenis van de circa vijftig jaren die vanaf het einde van de Perzische Oorlogen tot aan het begin van de Peloponnesische Oorlog zijn verlopen. De inname door de Atheners van de stad Sestos aan de Hellespont is het laatste wapenfeit dat Herodotus vermeldt (Historiën 9.118), en het is die inname waarmee Thucydides zijn overzicht van de vijftig jaren begint (1.89.3). Hij begint zijn overzicht dus precies op het punt waar zijn voorganger eindigde. Deze aanpak zal latere geschiedschrijvers er mede toe brengen hun werk op dezelfde manier te laten aansluiten bij dat van een belangrijke voorganger.
thucydides’ levensloop Teksten als hierboven geciteerd, waarin Thucydides zelf aan het woord komt en/of in zijn geschiedverhaal intervenieert, zijn in zijn werk zeldzaam. Toch kunnen we op basis van zijn werk en van enkele andere bronnen het volgende overzicht van zijn leven samenstellen. ‘Thucydides, burger van Athene’, zo stelt de schrijver zich in de eerste zin van zijn werk voor. Als Atheens burger betitelde hij de oorlog tussen Athene en zijn bondgenoten met de coalitie van staten op de Peloponnesus en enkele daarbuiten dan ook als ‘de oorlog tegen de Peloponnesiërs’. Deze benaming, de Peloponnesische Oorlog, is gebruikelijk gebleven. Een van de Peloponnesus afkomstige auteur zou ongetwijfeld van de Attische Oorlog hebben gesproken. Thucydides, die omstreeks 455 werd geboren, stamde uit een aanzienlijke en rijke Atheense familie, die haar rijkdom onder meer te
de peloponnesische oorlog12 danken had aan de opbrengsten van mijnbouw in Thracië. Hij kreeg, mogen we aannemen, de gebruikelijke opvoeding van Atheense jongens van zijn stand: scholing in muziek, sport en literatuur, gedegen training in het spreken in het openbaar volgens moderne retorische inzichten en grondige kennis van de geschiedenis van zijn familie, van de stad Athene en van de Grieken en hun stadstaten, hun poleis, in het algemeen. Zijn afkomst verklaart voor een deel zijn kritische houding tegenover de democratische staatsvorm die zich in Athene in een lang proces in de zesde en vijfde eeuw v.Chr. steeds verder had ontwikkeld. Naar zijn oordeel bewees de geschiedenis van Athene na de dood van de door hem zeer bewonderde Perikles in het derde jaar van de oorlog [429] dat een democratische staatsvorm alleen aanvaardbaar en houdbaar kon zijn wanneer een grote persoonlijkheid als Perikles er een sleutelpositie in bekleedde. Toch ging zijn eigen voorkeur niet uit naar een oligarchie, zoals die zich in 411 gedurende een jaar in Athene wist te handhaven (zie het achtste boek), maar naar een gematigd-democratische staatsvorm, waarin geen sprake meer zou zijn van de grillige en tegenstrijdige besluitvorming door een oppermachtige en soevereine volksvergadering (zie 8.87.2). Men neemt aan dat hij met dit gematigde standpunt en met zijn grote waardering voor Perikles, de kampioen van de democratie, afstand nam van de antidemocratische traditie in zijn familie. Door zijn afkomst en scholing was Thucydides ook voorbestemd voor het bekleden van belangrijke functies in Athene. Al rond zijn dertigste jaar werd hij Strateeg – zo wordt in deze vertaling meestal het Griekse woord stratègos weergegeven wanneer het de aanduiding is van een lid van het vooral in oorlogstijd belangrijke, in Athene jaarlijks gekozen college van tien competent geachte mannen. Voor het ambt van Strateeg werd men gekozen en niet, zoals voor de meeste ambten, bij loting aangewezen. De volksvergadering, de ekklèsia, bleef wel altijd het laatste woord houden in zaken van oorlog, oorlogsstrategie en vrede, maar deze tien mannen hadden op grond van hun ervaring en reputatie een uiterst belangrijke adviserende functie en waren de uitvoerders van een beleid dat zij zelf grotendeels hadden bepaald. Het is dus niet verbazingwekkend dat Thucydides in 425 tot Strateeg werd gekozen en evenmin dat juist deze man, in wiens familiegeschiedenis Thracië een belangrijke rol
inleiding13 speelde, in die functie een vlooteenheid in de wateren bij Thracië kreeg aan te voeren. In boek 4 (104-107) rapporteert hij in zakelijke bewoordingen over zijn – gedeeltelijke – falen. Het verging hem als verschillende Atheense leger‑ en vlootaanvoerders voor en na hem: de volksvergadering bestrafte hem voor zijn mislukking met verbanning. Hierboven kwam al ter sprake hoe deze verbanning voor hem, als kroniekschrijver van de Peloponnesische Oorlog, een blessing in disguise werd – en de schrijver zelf bevestigt dat in het zogeheten ‘methodehoofdstuk’ (5.26.5), dat als het ware een tweede inleiding op zijn werk vormt. Thucydides verzamelde gegevens voor zijn werk bij verschillende partijen en reisde hoogstwaarschijnlijk naar verschillende locaties die in zijn verhaal voorkomen. Na een aantal jaren – het is niet bekend wanneer precies – keerde hij naar Athene terug; mogelijk maakte hij de inname van Athene door de Spartanen in 404, die het einde van de oorlog betekende en de nederlaag van Athene compleet maakte, zelf mee. Op een onbekend tijdstip in de jaren negentig van de vierde eeuw stierf hij en zijn werk bleef onvoltooid. Het feit dat sommige passages in zijn werk wel erg kort en schetsmatig lijken en andere volledig uitgewerkt (bijvoorbeeld de boeken 6 en 7), hangt waarschijnlijk in veel gevallen ook samen met de ontijdige dood van de schrijver. De geschiedenis van de door hem niet meer behandelde jaren van de oorlog, 411-404, kan men in Xenofons Hellenika nalezen, in 1999 door Gerard Koolschijn vertaald onder de titel Griekse Oorlogen. De grote verschillen tussen deze twee geschiedschrijvers springen bij lezing onmiddellijk in het oog. Ook andere geschiedschrijvers, van wie het werk slechts fragmentarisch is bewaard, lieten hun kroniek beginnen op het punt waar Thucydides’ relaas ophoudt. Het zijn Eforos en een anonieme auteur van op papyrus gevonden omvangrijke fragmenten; men meent vrij algemeen dat deze auteur Kratippos was.
de grootste oorlog ooit. oorzaken en aanleidingen Thucydides beschouwde de Peloponnesische Oorlog als één geheel, verdeelde hem niet, zoals later gebruikelijk werd, in een Archidami-
de peloponnesische oorlog14 sche [431-421] en een Ionisch-Dekeleïsche Oorlog [413-404], maar zag hem als één langdurig conflict dat zevenentwintig jaar duurde [431404]. Zo kan hij bijvoorbeeld in 8.60.3 spreken over het twintigste jaar van de oorlog, waarmee hij ons jaar 412-411 aanduidt. ‘Groter’ dan alle voorafgaande oorlogen was het conflict evenwel zeker niet alleen door zijn lange duur. Groter en ingrijpender was het naar Thucydides’ oordeel ook en vooral door de enorme inzet van en verliezen aan mensenlevens en materieel, vooral schepen. Daarnaast bepaalde de morele crisis die de oorlog veroorzaakte en die in de oorlog zelf, maar vooral in de interne partijstrijd in de verschillende poleis tot verbijsterende wreedheden en moordpartjen leidde, evenzeer het ingrijpende karakter van deze oorlog. Voor Thucydides was de stelling dat deze oorlog alle vorige overtrof – een stelling waarvan hij het gewaagde karakter zeker onderkende – zó belangrijk dat hij een groot gedeelte van het eerste van de acht boeken die zijn werk telt, besteedt aan het bewijzen ervan. Een punt dat in Thucydides’ werk, in het begin meer dan in de latere boeken, eveneens grote aandacht krijgt is het diepgaande verschil tussen oorzaak en aanleiding, dat men naar zijn mening steeds in het oog moet houden bij het onderzoek naar het ontstaan van een conflict als de Peloponnesische Oorlog. Aanleidingen waren er genoeg, en Thucydides noemt ze ook. Men leze er het eerste boek op na. Het handelsembargo dat Athene instelde tegen Sparta’s bondgenoot Megara kan aan de daar genoemde reeks aanleidingen nog worden toegevoegd; Thucydides zelf besteedt aan dat embargo om onduidelijke redenen minder aandacht dan andere bronnen. De diepste oorzaak van ‘de grootste oorlog ooit’ ziet Thucydides in de vrees van Sparta voor de steeds groeiende macht van Athene. Twee citaten: ‘Als de meest eigenlijke, maar naar buiten toe meest verzwegen oorzaak beschouw ik de toenemende macht van de Atheners, die de Spartanen vrees aanjoeg: daardoor werden ze gedwongen oorlog te gaan voeren’ (1.23.5). Later constateert Thucydides, naar aanleiding van het feit dat de Spartanen de Atheners beschuldigen van schending van het verdrag dat sinds 446 tussen beide staten bestond: ‘De uitspraak in het besluit van de Spartanen dat het verdrag verbroken was en dat ze een oorlog moesten beginnen, was niet het gevolg van het feit dat ze zich hadden laten overtuigen door
inleiding15 de woorden van de bondgenoten, maar veeleer het gevolg van hun eigen vrees voor een nog verdere groei van de macht van de Atheners. Ze zagen immers dat het grootste deel van Griekenland al aan Athene onderworpen was’ (1.88). Niet de explosieve groei zelf van de macht van Athene, zijn economisch opbloei en welvaart en zijn spectaculaire culturele ontwikkeling waren dus de oorzaak van de oorlog, maar de vrees van de Spartanen steeds verder door Athene voorbijgestreefd en overvleugeld te raken. Die vrees van het economisch en cultureel achterblijvende Sparta, dat aan het begin van de vijfde eeuw nog als de sterkste mogendheid in Griekenland had gegolden of in ieder geval als een van de twee machtigste staten, bracht het ertoe de oorlog door te zetten, mede onder invloed van bondgenoten als Korinthe. Het grote verschil in karakter tussen Atheners en Spartanen speelt daarbij een belangrijke rol en de schrijver legt daar vaak de nadruk op: ‘fel tegenover traag, ondernemingsgezind tegenover initiatiefloos’ (8.96.4) luidt een van zijn pregnante kenschetsen. Een Atheens voorstel tot arbitrage werd afgewezen. In deze mogelijkheid van arbitrage was voorzien in het tussen Athene en Sparta en hun bondgenoten voor een termijn van dertig jaar gesloten verdrag uit 446. Waar de vrees regeert, is het redelijk overleg snel voorbij. In Thucydides’ werk ziet men deze stelling overvloedig geïllustreerd en dat geldt in het bijzonder voor de ontstaansgeschiedenis van de oorlog. Het feit dat een rationeel denkende en oordelende auteur als Thucydides nu juist die vrees als diepste achtergrond van de oorlog noemt, kan ons voorzichtig stemmen tegenover al te absolute etiketten die men deze schrijver soms opplakt. Wij krijgen uit zijn werk de indruk dat hij – en hoe kan het anders – zich als mens en als historicus sterk heeft ontwikkeld. Bij het begin van de oorlog was hij ongeveer vijfentwintig jaar, bij het einde ervan ongeveer vijftig. De lotgevallen die de Griekse steden, speciaal Athene, en hem persoonlijk in die bijna drie decennia overkwamen, hebben hem in hoge mate beïnvloed en zijn kijk op de geschiedenis van zijn tijd veranderd. Het accent op het psychologische motief (de vrees van de Spartanen) komt mijns inziens voort uit het rijpen van het oordeel van de schrijver. Hij moet zelf in de loop van de jaren ook steeds meer onder de
de peloponnesische oorlog16 indruk zijn gekomen van de vastbeslotenheid en de veerkracht van Athene en geconstateerd hebben dat de Spartanen steeds meer respect kregen voor die eigenschappen. De oorlog leek uitzichtloos en de overwinning die zij hadden verwacht bleef uit. Dit leidde ertoe dat de Spartanen in 421 de zogeheten vrede van Nikias accepteerden – tegen de zin van hun bondgenoten, speciaal Korinthe. Hun uiteindelijke overwinning in 404 hadden de Spartanen dan ook niet aan hun eigen kracht te danken, maar aan Perzische geldelijke steun en een combinatie van zelfoverschatting en interne verdeeldheid aan de kant van Athene.
het werk: strengheid in chronologie en verhaal Na het eerste boek, dat als een zeer uitgebreide inleiding op het hele werk kan worden gezien, komt Thucydides’ kroniek van de oorlog zelf in het tweede boek op gang.Vanaf dit begin tot aan het einde van het achtste boek houdt hij vast aan één strenge chronologische indeling van de oorlog in jaren en van die jaren in zomers – in zeer uitgebreide zin – en winters. Omdat voor de Athener Thucydides het jaar begon met het aantreden van nieuwe archonten, de hoogste functionarissen in Athene, op een tijdstip dat vergelijkbaar is met onze maand augustus, wordt, om een voorbeeld te noemen, ‘het eerste jaar van de oorlog’ doorgaans weergegeven met de aanduiding 431-430, het tiende met 422-421 en het twintigste met 412-411. Weet men in dat laatste geval dat een gebeurtenis plaatsvond in het voorjaar, door de schrijver vaak aangeduid als ‘het voorjaar van de volgende zomer’, dan kan volstaan worden met de aanduiding 411. De versnippering van de verhaallijn, die nogal eens het gevolg is van deze annalistische methode, neemt Thucydides op de koop toe, al ziet hij de nadelen wel.Vele geschiedschrijvers, Griekse en Romeinse, hebben deze annalistische methode toegepast, die overigens ook vóór Thucydides al ingang had gevonden. Het gebruik van olympiaden, tijdvakken van telkens vier jaar, als chronologisch raamwerk, zoals we dat later bij een schrijver als Polybios [ca. 200-130] aantreffen, was in Thucydides’ tijd nog niet in zwang. Vandaar dat hij zijn kroniek van de oorlog in 2.2 laat voorafgaan door een exacte tijds-
inleiding17 bepaling van het begin van de strijd aan de hand van verschillende, ook buiten Athene gangbare tijdsaanduidingen. Ook met deze duidelijke fixering van het beginpunt demonstreert hij zijn streven naar zakelijkheid en betrouwbaarheid. De vermelding van zons‑ en maansverduisteringen in zijn werk geeft moderne historici welkome uitgangspunten voor het vaststellen en controleren van het chronologische verloop van de gebeurtenissen. Getuigt dit strakke vasthouden aan de eenmaal gekozen methode op zichzelf al van Thucydides’ voorkeur voor streng schematisme, andere kenmerken van zijn werk stemmen daarmee overeen. Daarbij zet hij zich duidelijk af (zie het op p. 10 weergegeven citaat) tegen Herodotus. Tegenover diens streven de lezers een belangrijk geschiedverhaal te vertellen over de glorieuze overwinningen op de Perzen, maar hen ook te onderhouden en soms te amuseren met zijn verslag, staat Thucydides’ streven zich tot het essentiële te beperken, zich te onthouden van uitweidingen – een kenmerk van Herodotus’ werk – om de lezer in plaats van tijdelijk genoegen dieper inzicht te geven en zo zijn werk tot een ‘bezit voor altijd’ te maken. Men kan Thucydides’ afkeer van het al te anekdotische en particulier-biografische geïllustreerd zien wanneer men de biografieën leest die Plutarchus [ca. 40-120 n.Chr.] aan figuren als Perikles, Alkibiades en Nikias wijdde. De feiten en feitjes die daarin worden vermeld zijn grotendeels gebaseerd op een redelijk betrouwbare overlevering, maar Thucydides vond ze niet passen in zijn werk. Zijn betoog in de zelfbewust geformuleerde en voor onze kijk op zijn werk essentiële hoofdstukken 20-22 van het eerste boek vormt een soort beginselverklaring waarin hij zijn uitgangspunten als geschiedschrijver aan de lezer voorlegt. Fundamenteel blijken voor hem: wantrouwen tegenover gangbare voorstellingen inzake de geschiedenis, een kritische houding tegenover schrijvers voor wie de fraaie vorm belangrijker is dan een betrouwbare inhoud, tegenover zegslieden die een partijdige versie van bepaalde gebeurtenissen geven, maar ook tegenover zijn eigen waarnemingen (22.2), en ten slotte het streven de lezers inzicht te geven in historische processen, een inzicht dat hun in de toekomst van nut kan zijn. Thucydides legt zichzelf deze en dergelijke beperkingen op. Men zou ze kunnen kenschetsen als de gevolgen van een weloverwogen
de peloponnesische oorlog18 selectie. Het is niet ondenkbaar dat hij zich ook in dit opzicht wil onderscheiden van zijn voorganger Herodotus. Zoals gezegd wordt in diens werk de hoofdlijn namelijk keer op keer onzichtbaar door de uitweidingen die de schrijver zich veroorlooft, zodat hij de greep op het geheel van zijn werk wel eens lijkt te verliezen. Ook Thucydides last wel eens een uitweiding in waarvan de omvang ons verrast. Als voorbeelden noem ik de schets van het levenseinde van Themistokles en Pausanias (1.128-138) en zijn kritische betoog over de dood van Hipparchos (6.54-59). In het algemeen evenwel is hij juist geneigd zich in hoge mate te beperken, soms in hogere mate dan ons lief is. Als zijn lezers vergeten wij wel eens dat hij het verslag van een oorlog wil bieden en niet de geschiedenis van Athene of Griekenland in de laatste decennia van de vijfde eeuw. Daar moet nog wel iets aan worden toegevoegd. Wanneer in Thucydides’ kroniek toch geregeld een ongelijke aandacht wordt aangetroffen voor vergelijkbare episoden, kunnen daarvoor verschillende oorzaken worden aangewezen. Allereerst is de schrijver over sommige gebeurtenissen nu eenmaal beter ingelicht dan over andere. Daarnaast ligt het voor de hand dat zijn dood hem heeft verhinderd aanvullingen aan te brengen in passages die hij als onaf beschouwde. Dezelfde oorzaak ligt trouwens waarschijnlijk ten grondslag aan de tegenstrijdigheid tussen bepaalde uitlatingen van de schrijver. In weer andere gevallen is de betrekkelijke uitvoerigheid toe te schrijven aan het feit dat Thucydides de betreffende gebeurtenis in zekere zin exemplarisch acht. Zo heeft hij met de vele hoofdstukken die hij in het tweede en derde boek aan het beleg en de ondergang van Plataia besteedt, voor twee categorieën lezers een impliciete boodschap: sympathisanten van Sparta maken kennis met de Spartaanse onbetrouwbaarheid en hypocrisie, bewonderaars van Athene met de loosheid van de beloften van de Atheners aan hun bondgenoten. Wanneer hij dit in het begin van zijn werk zo nadrukkelijk heeft geïllustreerd, kan hij zich veroorloven in het vervolg over vergelijkbare situaties beknopter te zijn. Ten slotte heeft Thucydides niet alle episoden vanuit eenzelfde punt in de tijd beschreven, zodat wij soms duidelijk een wisseling van standpunt en accent zien. In de toelichtingen en noten worden hiervan voorbeelden aangewezen.
inleiding19
personen en hun motieven. bewondering en afkeer Thucydides probeert allereerst de historische waarheid vast te stellen en is niet tevreden met eenzijdige, oppervlakkige of onvolledige rapportage. Verder wil hij achter die feiten, die zo nauwkeurig mogelijk vastgesteld en gerapporteerd moeten worden, de werkelijke motieven van de handelende personen achterhalen. Wat mensen als motief voor hun daden noemen is naar zijn oordeel namelijk vaak in tegenspraak met hun werkelijke drijfveren. Deze overtuiging van de schrijver leidt er soms toe dat wij als lezers de indruk krijgen dat Thucydides bezig is zijn personages te ontmaskeren. Zoals hij waar het de oorlog als geheel betreft achter de aanleidingen de werkelijke en dieper gelegen oorzaken zoekt, zo wil hij bij zijn personages de ware motieven, de achtenswaardige en de verwerpelijke, blootleggen. De redevoeringen die hij politici en generaals in de mond legt, vaak staaltjes van retorische vaardigheid en overtuigingskracht, zijn bedoeld om de situatie van een bepaald moment, vaak in alle breedvoerigheid, te schetsen, maar ook om de geestesgesteldheid en de beweegredenen van de betreffende sprekers – vaak zijn het er twee, uit tegengestelde kampen afkomstig – duidelijk te maken. In hun betogen worden we ook geconfronteerd met de grote vraagstukken van Thucydides’ tijd, met het politieke debat en de uiteenlopende visies. Vaak licht de schrijvers ons in over de motieven van zijn personages met een min of meer stereotiepe formulering, schematisch weer te geven als ‘Omdat A meende / zag / constateerde / begreep / zich herinnerde dat y het geval was, deed / zei hij het volgende.’ De lezer vraagt zich niet zelden af waar de schrijver zijn kennis aangaande die motieven vandaan haalde. Op die vraag kan een drieledig antwoord worden gegeven. Men mag aannemen dat Thucydides’ mededelingen over de motieven van zijn personages in veel gevallen op eigen interpretatie berusten, op de intuïtie van de schrijver, die hij baseert op de handelingen van een personage. De uitweiding over Pausanias (1.128.3-135.1) bevat bijvoorbeeld een groot aantal van deze motieven. In de tweede plaats kunnen we ervan uitgaan dat Thucydides personen heeft ondervraagd die zich op beslissende momenten in de naaste omgeving van
de peloponnesische oorlog20 een belangrijke politicus of legeraanvoerder hadden bevonden en inzicht hadden of meenden te hebben in diens beweegredenen. Zo kan een overlevende van de Syrakusaanse nederlaag de schrijver een indruk hebben gegeven van het optreden van Nikias in de verschillende fasen van de campagne, waarvan de beschrijving de boeken 6 en 7 vrijwel geheel in beslag neemt. Een derde mogelijkheid is zeker niet uit te sluiten: Thucydides interviewde de betreffende personen zelf. Nu blijkt in het algemeen uit zijn werk dat hij grote belangstelling had voor bepaalde figuren in zijn geschiedverhaal. Aan Themistokles en Pausanias besteedt hij in het eerste boek veel aandacht – maar zij behoorden tot een oudere generatie, die de schrijver zelf niet meer heeft gekend. Heel anders ligt het wanneer het om Thucydides’ tijdgenoten gaat, bijvoorbeeld om een figuur als de Spartaanse legeraanvoerder Brasidas, voor wie de schrijver grote bewondering koesterde. Met hem kan Thucydides in de voor een historicus min of meer ideale positie van reizende balling persoonlijk contact hebben gehad, zodat hij over diens motieven – althans over Brasidas’ achteraf geformuleerde versie ervan! – ingelicht was. Zeer opvallend is de plaats die Alkibiades in zijn werk inneemt. Zijn rol bij de voorbereidingen en de realisering van de Syrakusaanse expeditie en zijn overlopen naar Sparta (6.15-23; 53; 60-61; 89-92), zijn invloed op de Perzische satraap Tissafernes en op de val van het kortstondige oligarchische bewind in Athene in 411 die in het achtste boek ter sprake komt – over al deze episoden krijgt de lezer zeer uitvoerige mededelingen. Thucydides blijkt, evenals velen onder zijn tijdgenoten, in sterke mate door deze Alkibiades gefascineerd te zijn, maar heeft, althans in zijn werk zoals het is overgeleverd, geen definitief oordeel over hem geveld. Hij is enerzijds zeer positief over hem, maar beschuldigt hem anderzijds zelf of via uitspraken van anderen van het uitsluitend najagen van eigen belangen. Nog sterker: hij legt Alkibiades uitspraken in de mond (zie 6.15-18) waarin deze zelf toegeeft allereerst naar eigen belang en roem te streven. Andere relevante passages kan de lezer aan de hand van het Register van namen gemakkelijk vinden. De vraag is boeiend, al is ze niet te beantwoorden: heeft Thucydides meer dan oppervlakkig kennisgemaakt met deze Alkibiades?
inleiding21 Is de ambivalentie van zijn oordeel wellicht toe te schrijven aan de bijna magische charme en overtuigingskracht die deze intrigerende persoonlijkheid tegenover individuele personen, maar vooral tegenover groepen mensen (volksvergaderingen, legers) aan de dag legde? De allerhoogste lof krijgt bij Thucydides de man die al in het begin van de oorlog [429] stierf, maar wel de architect van de door Athene gevolgde strategie was: Perikles. Thucydides prijst zijn persoon en optreden herhaaldelijk (bijvoorbeeld in een sleuteltekst als 2.65), ziet een groot contrast tussen Perikles en de leiders die na hem kwamen, en legt hem briljante redevoeringen in de mond. Eén daarvan, de grafrede bij de staatsbegrafenis van de eerste gesneuvelde Atheners in de Peloponnesische Oorlog, de Logos Epitafios (2.35-46), heeft om haar schitterende stijl, maar vooral om haar inhoud altijd veel bewonderaars gekend – en vertalers voor grote problemen geplaatst. Het is, kort gezegd, niet alleen een herdenkingsrede ter ere van de doden, maar vooral een idealiserende lofrede op de stad Athene, haar levensstijl en democratische staatsvorm. Perikles, die in 490 werd geboren, behoorde tot een andere generatie dan Thucydides (geboren omstreeks 455), maar het is, mede gezien beider aanzienlijke status, heel goed mogelijk dat de schrijver de politicus nog persoonlijk heeft gekend en met hem over zijn beleid en motieven heeft gesproken. De hooggestemde woorden van de grafrede die de schrijver Perikles laat houden zijn nog maar nauwelijks verklonken, of de lezer krijgt een indringende beschrijving voorgeschoteld van de epidemie die Athene in de jaren 430 tot 427 teisterde en die naar aannemelijke schattingen een kwart van de bevolking het leven kostte. Hier had Thucydides inlichtingen uit de eerste hand, want hij leed zelf aan de ziekte (2.48.3), zodat hij er tot in de gruwelijkste details over kan berichten: hier was hij zijn eigen bron. Door de idealen die Perikles’ grafrede onder woorden brengt en de bittere realiteit van de epidemie zo dicht bij elkaar in zijn werk te plaatsen confronteert Thucydides zijn lezers met de twee kanten van de Atheense werkelijkheid in het begin van de oorlog.
de peloponnesische oorlog22
het gesproken woord: redevoeringen In alle bewaard gebleven geschiedwerken uit de Oudheid komen kortere of langere tekstgedeelten voor waarin de schrijver zijn personages woorden in de mond legt. De oudste prozaschrijvers namen dit procedé over uit het epos. Ilias en Odyssee, maar ook oudere oosterse epen als het Gilgamesj-epos en de verhalende gedeelten van de Hebreeuwse Bijbel zijn ondenkbaar zonder de talloze redevoeringen, gesprekken, discussies, gebeden, klachten en aansporingen van de dramatis personae.Toen de tragediedichter Aischylos zijn toneelstukken ‘brokstukken van Homerus’ dis’ noemde, duidde hij met die woorden vooral aan dat het epos als gevolg van die gesproken gedeelten al bijna de vorm van een drama had. De geschiedschrijvers bedienden zich in ruime mate van dit stijlmiddel. Herodotus weet te melden wat de Perzische koningin Atossa haar man Darius in het huwelijksbed toevoegde (Historiën 3.134) en welke politieke discussies Darius en zijn medetroonpretendenten voerden voordat zij tot de instelling van een monarchie besloten (3.80-83). De Romeinse auteur Livius laat, vijf eeuwen later, de veldheren Hannibal en Scipio aan de vooravond van de slag bij Zama in 202 een ernstig gesprek voeren (Ab urbe condita 30.30-31). In deze drie voorbeelden, die met talloze andere vermeerderd kunnen worden, is het fictieve karakter van de gesproken woorden evident en niet voor discussie vatbaar. Toch hebben zich ten aanzien van Thucydides’ gebruik van redevoeringen steeds weer discussies voorgedaan over de vraag of en in hoeverre de door hem ingelaste redevoeringen authentiek zijn. Zijn eigen verklaring over het gebruik van redevoeringen laat evenwel geen twijfel bestaan: ‘Van alles wat de verschillende personen aan de vooravond van de oorlog of gedurende de oorlog zelf in redevoeringen naar voren brachten de letterlijke tekst in herinnering te roepen was voor mij praktisch onmogelijk. Dit geldt voor mijzelf ten aanzien van wat ikzelf heb gehoord, maar ook voor de mensen die mij van elders een verslag uitbrachten. Ik heb alles zo vastgelegd als volgens mij de verschillende personen zich naar alle waarschijnlijkheid uitdrukten en de door het moment vereiste punten naar voren brachten inzake de situatie van het betreffende tijdstip. Daarbij sloot
inleiding23 ik mij zo nauw mogelijk aan bij de algemene strekking van wat er feitelijk werd gezegd’ (1.22.1). Dit betekent dat wij er in de meeste gevallen van mogen uitgaan dat we met door Thucydides geschreven teksten te maken hebben, waarin hij, naargelang van de beschikbaarheid van betrouwbare bronnen, woorden en passages verwerkt die ook werkelijk zo waren uitgesproken. De stijl die deze gesproken gedeelten laten zien is dan ook de stijl van Thucydides, niet die van de sprekend opgevoerde anonieme of met name genoemde personen. Latere Griekse lezers bewonderden Thucydides dan ook vooral om de fraaie redevoeringen in zijn werk, die ze als zijn creatie beschouwden. De redevoeringen zijn een essentieel bestanddeel van de tekst. Ze laten de lezer zien welke kenmerken van de situatie van een bepaald moment door de schrijver het belangrijkst werden geacht en wat naar zijn inzicht het karakter, de motieven en de visies van de sprekers waren.Vaak gaat het over veel meer dan over de omstandigheden op een bepaald tijdstip. In deze betogen worden we ook vaak geconfronteerd met vraagstukken van Thucydides’ tijd. Wat geeft de machtigen het recht om over de zwakken te heersen? Hoe duurzaam kan op onrecht gebaseerd gezag zijn? Hoe ver gaat onze formele en morele verantwoordelijkheid voor onze bondgenoten nog wanneer ons eigen voortbestaan in het geding is? Wat stempelt een politicus tot een staatsman en een militaire aanvoerder tot een strateeg van formaat? Welke rol spelen de goden nog in de betrekkingen tussen mensen en tussen staten en in hoeverre zijn zij handhavers van het recht? Is het Grieken geoorloofd de Perzen, die de vrijheid van de Griekse steden in Klein-Azië hebben vernietigd of dreigen te vernietigen, als bondgenoten te betrekken bij de strijd tegen andere Grieken en er Perzisch goud voor te accepteren? Wat is het verband tussen oorlog, partijstrijd en morele ontwaarding? Wanneer men daartegenover voorbeelden wil lezen van redevoeringen die de lezer vooral laten zien welke kijk Thucydides had op bepaalde persoonlijkheden, dan komen de speeches die hij Perikles, Alkibiades, Kleon en Nikias in de mond legt daarvooor allereerst in aanmerking. Problemen van moreel-politieke aard komen aan de orde in de dialoog op Melos (5.85-111). Het is de enige passage in het werk waarin
de peloponnesische oorlog24 van een uitgebreide dialoog sprake is. Ook zijn de sprekers hier anoniem: afgevaardigden van Athene, dat in het jaar 416 onvoorwaardelijke capitulatie van het eilandstaatje Melos eist, staan hier tegenover vertegenwoordigers van het eilandbestuur. De tekst was al in de Oudheid beroemd en heeft om zijn altijd actuele thematiek – de rechtvaardiging van de machtspolitiek van een superstaat tegenover de wens van de tegenstander onafhankelijk te blijven – steeds weer bewondering, commentaren en afzonderlijke vertalingen uitgelokt. De redevoeringen die Thucydides inlast zijn wel de topstukken van zijn werk genoemd. Ze vertonen alle trekken en soms de modieuze kenmerken van de welsprekendheid van zijn tijd, die immers een snelle ontwikkeling van de retorische techniek en scholing kende. Het is goed bij het kennisnemen van deze redevoeringen te bedenken dat men in de hele Oudheid om allerlei redenen zonder uitzondering hardop las. Men las zichzelf als het ware voor en liet anderen, als het zo uitkwam, meeluisteren – al werd het hardop lezen door anderen ook wel eens als hinderlijk ervaren. Ook werden wel geschoolde bedienden ingezet om voor te lezen wanneer de eigenaar c.q. werkgever geen zin had of door keelpijn werd geplaagd. Schrijvers schreven in de wetenschap dat hun tekst hardop zou worden gelezen, wat natuurlijk gevolgen had voor hun stijl en taal. De redevoeringen in een tekst werden door een schrijver met bijzondere aandacht gecomponeerd en eisten van de (voor)lezer dan ook de grootste toewijding. Nu wij van oorlezers tot ooglezers zijn geworden, kunnen wij ons moeilijk meer voorstellen hoe fijngevoelig Griekse lezers waren wanneer het ging om klanknuances en stijlvormen. Het traktaat Peri Hermeneias van Demetrius, dat in het vervolg van deze inleiding ter sprake komt, geeft daarvan verrassende voorbeelden, voor een deel ontleend aan de tekst van Thucydides. Vaak worden de redevoeringen in de vorm van antilogieën gepresenteerd: tegenover de rede van een vertegenwoordiger van de ene partij plaatst de schrijver het tegenbetoog van de vertegenwoordiger van de andere partij. Ook hier experimenteert Thucydides met vormen die in zijn tijd werden geïntroduceerd door leraren in de welsprekendheid zoals Gorgias en Antifon.