baskerville serie Burgeroorlog
Lucanus Burgeroorlog Vertaald en toegelicht door P.H. Schrijvers Met een inleiding van Piet Gerbrandy
A Athenaeum—Polak &Van Gennep Amsterdam 2013
Oorspronkelijke titel De bello civili Copyright vertaling © 2013 P. H. Schrijvers / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Copyright inleiding © 2007 Piet Gerbrandy Copyright kaarten © 2013 Erik Eshuis Omslag Monique Gelissen isbn 978 90 253 7007 7 / nur 306 www.uitgeverijathenaeum.nl
Inhoud
Inleiding 7 boek boek boek boek boek boek boek boek boek boek
i 15 ii 36 iii 58 iv 81 v 106 vi 130 vii 154 viii 180 ix 206 x 239
Aantekeningen 257 Register van namen 269 Bibliografische aantekening 285 Kaarten en toelichting 286
Inleiding De horror van Lucanus Piet Gerbrandy Direct daarna beveelt Nero de moord op Annaeus Lucanus. Wanneer deze bij het voortvloeien van zijn bloed zijn voeten en handen koud voelt worden en de levensadem geleidelijk uit zijn ledematen voelt wijken, terwijl zijn borst nog gloeit en bij vol bewustzijn is, herinnert hij zich een passage uit een door hem geschreven gedicht waarin hij had verteld hoe een gewonde soldaat in een vergelijkbaar doodsbeeld was omgekomen, en hij haalde de desbetreffende verzen aan en dat waren zijn laatste woorden. Zo beschrijft Tacitus (Annales xv.70.1) de gedwongen zelfmoord van de vijfentwintigjarige Marcus Annaeus Lucanus, die betrokken zou zijn geweest bij de samenzwering van Piso in het jaar 65. Kort tevoren had ook Lucanus’ oom Seneca zich de aderen geopend, niet lang erna zou Petronius hetzelfde doen.Van Nero kan veel vervelends gezegd worden, maar niet dat hij geen stempel heeft gedrukt op de Latijnse literatuur. De regels die de stervende Lucanus citeerde, waren misschien deze, uit het relaas over de zeeslag bij Marseille, waar een zekere Lycidas door zijn kameraden uit het water wordt gevist, maar terwijl hij nog in de lucht hangt doormidden wordt gehouwen (Bellum civile iii.638-646): Hij scheurt in tweeën; zijn bloed spuit niet op als bij een verwonding, maar sijpelt langzaam overal uit zijn geknapte aderen. Zijn levensgeest die naar verschillende lichaamsdelen uiteenvloog, werd onderschept door het water. Geen ziel van een dode ging ooit langs zo’n wijde weg teloor. Het benedendeel van zijn lichaam heeft de leden zonder vitale delen doen sterven, maar waar de longen zwellen en de organen verhit zijn, daar is de dood blijven steken en met dit gedeelte heeft hij lang gestreden tot hij met moeite het geheel overmeestert.
burgeroorlog8 Fonteinen van bloed, een stinkende brij van dampende darmen, ogen die uit hun kassen hangen, nabestaanden die uit een kluwen van lauwe kadavers de ledematen van hun dierbaren bijeenscharrelen, een vlootbemanning die in een euforische orgie van bloed en staal collectief zelfmoord pleegt – je kunt het zo gruwelijk niet bedenken of Lucanus heeft het in geuren en kleuren bezongen. Zijn specialiteit is wat de retorici evidentia noemen (aanschouwelijkheid), zijn doel het oproepen van pathos. Hoewel Lucanus’ epos onevenwichtig is en onder zijn ambities bezwijkt, kan geen lezer ongevoelig blijven voor het vuur, de walging en de beeldende kracht die van de pagina’s spatten. Bij Lucanus loopt alles uit de hand, zowel de plot als de taal, maar omdat hij een instortende wereld beschrijft, een morele, politieke en militaire chaos, sluiten vorm en inhoud perfect bij elkaar aan. In november 39 werd Lucanus geboren in Córduba. Zijn opleiding volgde hij in Rome, waar zijn grootvader, de oude Seneca, de verwording van de retorenscholen had geboekstaafd. Lucanus raakte bevriend met de dichter Persius en kwam, ongetwijfeld via zijn oom, de filosoof Seneca, in contact met keizer Nero, die twee jaar ouder was dan hij. Hij trouwde met Polla Argentaria, die later een van de beschermvrouwen van de dichters Martialis en Statius zou worden. Hoe Lucanus precies bij de samenzwering van Piso betrokken is geraakt, weten we niet, maar dat hij groots en meeslepend wilde leven, blijkt uit iedere regel van zijn werk. Als dichter en redenaar was hij onwaarschijnlijk productief. Helaas resteert alleen het onvoltooide epos over de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius, dat meestal wordt aangeduid als Bellum civile (Burgeroorlog), maar op grond van een passage uit boek ix ook Pharsalia genoemd wordt, naar de plaats in Thessalië waar de beslissende veldslag werd geleverd. Vermoedelijk werden de eerste drie boeken al eerder afzonderlijk gepubliceerd. In ieder geval heeft Petronius delen ervan onder ogen gehad, want het episch fragment in zijn Satyrica (119-124, 294 regels) is overduidelijk bedoeld als reactie op Lucanus. De passage waarin Lucanus over zijn eigen werk spreekt, staat midden in de episode van Caesars bezoek aan de ruïnes van Troje. Van die stad is zo weinig over dat Caesar de voornaamste monumenten bijna voorbijloopt. Daarop roept Lucanus uit (ix 980-986):
inleiding9 Heilig en groots is het werk van de dichter die aan het doodslot alles ontrukt, aan sterfelijke mensen de eeuwigheid toedeelt. Caesar, wees niet jaloers op de heilige roem van die helden, want als een Muze uit Latium iets mag beloven, dan zullen, even lang als de roem van de dichter uit Smyrna [Homerus] zal duren, latere mensen u en mij lezen, onze Pharsalia zal blijven leven, geen tijd zal ons tot vergetelheid doemen. Zowel inhoudelijk als stilistisch zijn dit typerende verzen. Lucanus schuwt de grote woorden niet en bescheidenheid is hem vreemd. Tweemaal een apostrofe, eenmaal tot de vatum labor, eenmaal tot Caesar, die een nieuwe Achilles en een nieuwe Alexander de Grote wil zijn. Epicus en held worden één door het homerisch dichterschap van Lucanus. Lucanus werd al in de Oudheid soms meer om zijn retorische dan om zijn poëtische gaven gewaardeerd. Quintilianus zegt (Institutio oratoria x.1.90): ‘Lucanus is vurig, heftig bewogen en briljant in zijn sententiën (aforismen), en, om te zeggen hoe ik het ervaar, eerder een voorbeeld voor redenaars dan voor dichters.’ Dat de dichter op school goed heeft opgelet, blijkt inderdaad voortdurend.Vele van zijn personages houden substantiële redevoeringen. Zo weet Cicero Pompeius het laatste zetje te geven om de slag bij Pharsalus aan te gaan – een fictieve gebeurtenis, want in werkelijkheid was Cicero daar niet aanwezig. Lucanus is, zoals Quintilianus terecht opmerkt, een bron van meesterlijke sententiën, flitsend geformuleerde regels die in het kort een, veelal verschrikkelijke, waarheid verkondigen. Temporis angusti mansit concordia discors: ‘Kort was de tijd die deze onenige eendracht geduurd heeft.’ Victrix causa deis placuit, sed victa Catoni: ‘Goden steunden de winnaar, de verliezer steunde op Cato.’ Nil actum credens, dum quid superesset agendum: [Caersar] ‘die meent dat er niets is gedaan wanneer er iets rest om te doen’ (Bellum civile, resp. i.98, 128, ii.657). Anderzijds valt niet te ontkennen dat Lucanus zich hier en daar wel erg gretig laat meeslepen door zijn retorische inventiviteit. Een willekeurig voorbeeld van klinkklare nonsens is te vinden in het tweede boek. Om de locatie van zijn verhaal een zo hoog mogelijke status te geven, probeert de dichter aan te tonen dat de Po (of Eridanus) de grootste rivier ter wereld is (ii.408-420), hoewel iedere ontwikkelde Romein wist
burgeroorlog10 dat dat niet waar was. ‘De rivier die de meeste grond in zijn waterstroom oplost,/ de Po, hij laat ontwortelde bossen de zee inrollen en/ ontdoet Italië van water,’ zegt Lucanus, waarna hij vertelt hoe de Po tijdens de val van Phaëthon voldoende water bevatte om de zonnegloed te weerstaan. Hij evenaart de Nijl, als de Nijl in het Egyptische laagland zandwoestijnen van Libië niet onder water zou zetten, hij evenaart de Donau, wanneer de Donau tenminste lopend over de aardbol geen stromen bestemd voor andere zeeën meenam, maar alléén de Zwarte Zee zou bereiken. Kortom, Nijl en Donau zijn wel breder, maar dat telt niet. Aan dit soort spitsvondigheden werd op de retorenschool veel aandacht besteed, want als je kunt aantonen dat de Po indrukwekkender is dan de Donau, kun je ook aannemelijk maken dat een moordenaar een mensenvriend is. Negen en een half boek heeft Lucanus kunnen voltooien. Omdat de structuur daarvan niet erg dwingend is, valt moeilijk na te gaan hoeveel boeken het gedicht had moeten krijgen. In boek x bevindt Caesar zich, na de dood van Pompeius, aan het hof van Cleopatra in Alexandrië, terwijl Cato met de laatste republikeinse troepen door de Libische woestijn zwerft. Het is een redelijke veronderstelling dat het epos had moeten eindigen met de zelfmoord van Cato bij Utica, en in dat geval zou het wellicht twaalf boeken hebben geteld, evenveel als de Aeneis. Erg belangrijk is dat niet, want voor Lucanus is onstuimige schwung veel bepalender dan een afgewogen architectuur. Niettemin kan erop gewezen worden dat de gevechten tussen aanhangers van Marius en Sulla in boek ii (zoals verteld door een bejaarde overlevende) corresponderen met de val van Troje in Aeneis ii, terwijl boek vi van beide epen een confrontatie met de onderwereld bevat. Drie personen staan centraal in Pharsalia: Caesar, het gewetenloze, op macht beluste genie; Pompeius, een goedige, paniekerige heer van stand die teert op oude roem, en Cato, de vreugdeloze stoïcijn die in zijn ascetisch plichtsbesef nooit maat weet te houden. Met dit drietal heeft Lucanus zich een onmogelijk project op de hals gehaald, want een echt sympathieke held zit er niet tussen, bovendien staat van meet af aan vast dat de grootste schurk, nota bene de grondlegger van de dynastie waarvan
inleiding11 Lucanus’ beschermheer (Nero) de laatste representant was, zal winnen. Het gedicht gaat dan ook niet zozeer over personen, als wel over de onafwendbare val van een staatsbestel, en daarmee van de republikeinse vrijheid. Onafwendbaar, want de dragende krachten zijn Fatum en Fortuna, noodlot en blind toeval, die zich van de duistere, irrationele drijfveren in eerzuchtige protagonisten en onbeheersbare massa’s bedienen om alles, maar dan ook alles kapot te maken. In het eerste boek worden Pompeius en Caesar aan de lezer voorgesteld. Een belangrijk motief vormt het feit dat Pompeius getrouwd was met een dochter van Caesar (die overigens zes jaar jonger was dan zijn schoonzoon).Wanneer deze Julia in het kraambed sterft en de derde man van het triumviraat, Crassus, in 53 v.Chr. sneuvelt tegen de Parthen, zit er geen rem meer op de rivaliteit tussen schoonzoon en schoonvader. Pompeius ‘staat als een schim van de grootheid van vroeger,/ zoals een eik, die, hoog zich verheffend in vruchtbare velden,/ met nationale trofeeën en heilige veldheersgaven/ vol is gehangen, maar niet meer door krachtige wortels maar door zijn/ eigen gewicht overeind blijft staan en kaal zijn de takken;/ slechts door de stam en niet door zijn bladeren spreidt hij zijn schaduw’ (i.135-140). Caesar daarentegen vernietigt alles wat op zijn weg komt, zijn vuur heeft brandstof nodig om te kunnen woeden. Hij wordt dan ook vergeleken met de bliksem die ‘flitsend het hemelgewelf doet scheuren, de bevende mensheid/ bang heeft gemaakt wanneer hij de ogen verblindt met zijn vuurstraal’ (I.153-154). In Lucanus’ universum spelen goden nauwelijks een rol. Op verscheidene plaatsen laat de dichter merken dat hij, als zoveel tijdgenoten, bij de Stoa in de leer is geweest, maar het gedrag van superstoïcijn Cato is te zonderling om voor rationeel door te gaan. In een van de meest tot de verbeelding sprekende scènes (v.476-702) huurt Caesar een bootje waarmee hij zich in een gierende storm door een doodsbange visser van Epirus naar Italië laat brengen, om daar te kijken waar Antonius blijft met zijn troepen. Eerst verzekert Caesar de visser dat de goden hem altijd helpen, zodat er geen reden voor angst is, en wanneer de elementen werkelijk alles uit de kast halen om het bootje te doen zinken, wordt Caesar alleen maar roekelozer. Het gevaar windt hem op (v.654-671):
burgeroorlog12 Wat een moeite kost het de goden om mij te verdelgen, die aan boord van een scheepje gezeten bedreigd ben met alle macht van de zee! Als de roem van mijn dood aan de oorlog ontzegd wordt, maar aan de zee is geschonken, zal ik, hemelse goden, iedere ondergang die u mij toebedeelt, onverschrikt dragen. Volgt een opsomming van wat hij allemaal bereikt heeft, waarna hij besluit: ‘Voor mij geen begrafenis,/ goden, bewaar mijn gehavende lijk maar tussen de golven./ Ik heb geen graf of brandstapel nodig als ik maar gevreesd word/ en mijn verschijnen zal worden verwacht in elk deel van de aarde.’ Voor zover goden in dit horrorscenario nog iets in te brengen hebben, zijn het eerder de demonen uit de hel dan de heilige machten van de Olympus. In boek vi raadpleegt Sextus, een zoon van Pompeius, de Thessalische heks der heksen, Erichtho. Dit weerzinwekkende wezen, wier specialiteit het wroeten in rottende kadavers is, roept op Sextus’ verzoek uit de onderwereld een schim op, die eerst weer plaats moet nemen in zijn eigen, nog onbegraven lijk. Nadat de schim zijn walging om het ontbindende lichaam binnen te gaan heeft overwonnen, voorspelt hij Sextus de nederlaag van Pompeius, en bovendien de uiteindelijke val van Caesar. Een aardig gegeven is dat de schim vertelt hoe ook in de onderwereld de hel is losgebroken tussen goede en kwade krachten uit de Romeinse geschiedenis: Catilina geniet van de chaos op aarde. Bij Lucanus denk je na iedere beschrijving van gruwelen dat het toppunt nu wel bereikt is, maar het blijkt altijd nog erger te kunnen. Na de slag bij Pharsalus gaat Caesar tussen de lijken ontbijten, en de kraanvogels stellen, opgetogen over zoveel voedsel, hun trek naar Egypte uit. Na een paar dagen uitzinnig schransen hangen alle aasetende vogels echter kokhalzend in de bomen, zelfs komt het voor dat ze tijdens hun vlucht vermoeid een arm of een been laten vallen, bovenop het leger van de overwinnaars (vii.786-795, 825-846). De ultieme waanzin is bewaard voor het negende boek. Cato trekt met zijn leger door de woestijn. Als een hallucinatie beschrijft Lucanus hoe de manschappen in het zand wegzakken en ondraaglijke dorst lijden, maar Cato geeft geen krimp; zelfs als er ergens een druppel water wordt aangetroffen, weigert hij te drinken. Ontdekken ze eindelijk een
inleiding13 bron, dan blijkt die vol giftige slangen te zitten, en hier is Cato natuurlijk de enige die wél durft te drinken. Deze gebeurtenis geeft Lucanus aanleiding te vertellen hoe het komt dat er in Afrika zoveel slangen zijn. Zijn half-natuurwetenschappelijke, half-mythologische verklaring (Perseus vloog met het bloedende hoofd van Medusa over de woestijn) wordt gevolgd door een opsomming van slangensoorten met al hun eigenschappen, bijna vijfendertig regels lang (ix.700-733). In de passage die daarna komt vertelt de dichter bijna wellustig hoe enkele soldaten aan dit ongedierte ten prooi vallen. De één ziet zijn ledematen als gesmolten was uiteenvallen, een tweede zwelt op tot een reusachtige, vormeloze klomp waarvoor zelfs aaseters terugdeinzen, bij een derde spuiten uit alle lichaamsopeningen etter en bloed naar buiten, als uit een kraan. De getraumatiseerde soldaten roepen in hun gebed tot de goden dat ze nog veel liever een tweede keer bij Pharsalus zouden vechten (ix.761-851). Het Bellum civile, dat halverwege boek x afbreekt maar misschien naar believen voortgezet had kunnen worden met steeds nieuwe verschrikkingen, laat de lezer in verbijstering achter. In veel opzichten kun je Lucanus beschouwen als voorganger van de Markies de Sade, van Dracula, van Bret Easton Ellis’ American Psycho. Maar is het epos niet in de eerste plaats een politiek statement? Als dat het geval is, heeft Lucanus zijn visie laten vertroebelen door zijn bloeddorstige verbeelding, want eenduidig is het werk allerminst. Boek I begint met een lofzang aan het adres van Nero, die zo hoogdravend is dat een moderne lezer alleen maar aan ironie kan denken (de keizer fungeert er zelfs als ’s dichters Muze), maar in de loop van het gedicht ontwikkelt Lucanus een steeds grotere haat tegen tirannie. Misschien heeft het vuur van zijn scheppingsdrift, die in zijn geval ook een vernietigingsdrift was, hem ertoe aangezet tegen de keizer in opstand te komen. Hoe het ook zij, juist de onvoltooide staat van de Pharsalia maakt het tot een onthutsend gedicht.*
* De bovenstaande tekst is overgenomen uit Piet Gerbrandy, Het feest van Saturnus. De literatuur van het heidense Rome, Amsterdam 2007, p. 280-287.
Boek 1
Aankondiging van het onderwerp Slagvelden in Thessalië, méér dan een burgeroorlog, misdrijf vergund door het recht, bezing ik: het machtige volk dat zich met winnaarshand tegen eigen kinderen keerde, strijd gevoerd door verwanten, en hoe in de wereld een oorlog is losgebarsten die – na het verbroken driemanschap –* allen met schuld overlaadde, hoe lansen en veldtekens botsten, vaandels gericht tegen vaandels, speren die speren bedreigden.
5
Aanklacht tegen de Romeinse burgers Burgers, wat was dit voor waanzin en ongebreidelde strijdlust: vijandige volkeren bloed van Romeinen als schouwspel bieden? Toen het hoogmoedige Babylon van Italische wapentrofeeën moest worden beroofd en ongewroken de schim van Crassus rondzwierf, was uw keuze triomfloze oorlogen voeren?* Ach, hoeveel land en zee had men niet met het bloed kunnen kopen dat door handen van burgers onderling is vergoten, waar het zonlicht verrijst, waar de nacht de sterren verbergt, waar het zuiden in brandende uren zijn hitte laat gloeien, waar het bevroren noorden, dat in de lente niet wegsmelt, ijzig zeewater in Siberische kou doet bevriezen! Overwonnen waren Chinezen, de barbaarse Araxes en de bevolking die in haar land de Nijl ziet ontspringen. Rome, als u zozéér op misdadige oorlog belust bent, keer dan uw handen pas tegen uzelf wanneer u de hele wereld hebt onderworpen: u hebt nog vijanden over! Maar in Italische steden wankelen nu de gebouwen, Een asterisk (*) in de teskt verwijst naar de aantekeingen op p. 257 e.v.
10
15
20
burgeroorlog16 25
30
huizen zijn halfverwoest en uit de verzakte ommuring zijn geweldige stenen gerold, geen huis wordt beschermd, en in de oude steden zwerft hier en daar een bewoner, Italië is overwoekerd met struiken, er is vele jaren niet meer geploegd, mankracht ontbreekt voor wat akkers vereisen; zo’n grote rampspoed heb jij, woeste Pyrrhus, niet op je geweten, noch die Carthager; geen zwaard van een vijand drong zó ver naar binnen: diep zijn de wonden die burgers onderling toegebracht hebben.
Lofzang op keizer Nero
35
40
45
50
55
Maar als het lot geen andere weg voor de opkomst van Nero heeft kunnen vinden, eeuwige heerschappij door de goden duur wordt betaald en de hemel zijn Donderaar pas kon dienen na het voeren van oorlog tegen de woeste Giganten, hemelingen, dan klagen wij niet; zelfs zondige misdrijven worden aanvaard voor die winst. Pharsalia mag grimmige velden drenken en Punische schimmen mogen met bloed zich bedrinken,* laten de laatste gevechten in het moordende Munda ontbranden, Keizer, dit onheil mag groeien met hongersnood te Perusia, rampen in Mutina, schepen gezonken bij het rotsige Leucas, slavenoorlogen rondom de voet van de vurige Etna,* Rome heeft toch aan burgeroorlogen heel veel te danken: zij brachten u. Wanneer u eenmaal uw wacht hebt voltooid en laat naar de sterren opstijgt, zal het hemelpaleis van uw voorkeur u met gejuich ontvangen: of u de scepter wilt voeren of de vlammende zonnewagen zult willen beklimmen, met zwervend vuur de aarde verlichten, die niet bevreesd is als de zon is veranderd, iedere godheid zal plaats voor* u maken, de natuur laat het over aan uw eigen beslissing welke god u wilt zijn en waar u uw wereldrijk vestigt. Maar kies niet voor uzelf een verblijfplaats hoog in het noorden noch waar de brandende hemel zich afwendt en neigt naar het zuiden, om niet als ster met scheve blik neer te zien op uw Rome. Als u een deel van de wijde hemel omlaaggedrukt hebt,
boek i17 dan voelt de wereldas druk van de last, neen, houd in het midden de hemel in evenwicht; laat dat deel van de heldere ether vrij zijn en niet aan de kant van de keizer door wolken belemmerd. Moge de mensheid uit eigenbelang dan de wapens verwerpen, mogen de landen elkaar beminnen, laat wereldvrede de ijzeren oorlogsdeuren van de Janustempel vergrendelen. Ik voel uw invloed; wanneer ik als dichter u in het hart draag, vraag ik niet om de god die in Delphi geheimen verkondigt, roep ik Bacchus niet aan om hem weg te leiden uit Nysa: voor een Romeins gedicht bent u als krachtbron voldoende.
60
65
De oorzaken van de burgeroorlog De oorzaken van dit grote gebeuren wil ik vermelden en een onmetelijk werk ontsluit zich: wat dreef in waanzin het volk tot de wapens, wat heeft de vrede verjaagd uit de wereld? Jaloezie van het noodlot, het feit dat een toppunt nooit voortduurt, te groot gewicht dat nu eenmaal een hevige val met zich meebrengt, Rome te zwaar voor zichzelf. Zo zullen, wanneer bij het laatste uur de aloude chaos terugkeert, de wereld ontwricht is, tal van eeuwen ten einde gevoerd zijn, vurige sterren storten in zee, de aarde zal niet meer bereid zijn haar kusten uit te strekken tegen de golfslag, de maangodin zal niet met haar broer meegaan en, verontwaardigd dat zij haar tweespan drijft in een schuine baan, zal zij de dag voor zich eisen, tweedracht verscheurt het verdrag en de orde in het wereldbouwwerk. Grootheid stort in elkaar; aan voorspoed hebben de goden deze grens van het groeien gesteld. Aan geen andere landen leent Fortuna haar afgunst tegen het volk van heersers over aarde en zee. U hebt de rampspoed veroorzaakt, Rome, u, gemeenschappelijk eigendom van drie meesters, en het noodlottig verdrag dat de macht aan méér mensen toekent. Kwalijke eensgezinden, verblind door te grote begeerte, waarom wilt u de macht verdelen, de wereld beschikbaar stellen voor ieder? Zolang de aarde de zee en lucht de aarde zal tillen, de zon zijn langdurige kringloop afwerkt,
70
75
80
85
burgeroorlog18 90
95
de nacht door evenveel tekens de dag aan de hemel zal volgen, bestaat er geen trouw als een troon wordt gedeeld, want geen enkele regeerder duldt verdeling van macht. Ga niet af op andere volkeren, zoek niet in verre landen naar voorbeelden van dit verderf: bloed van een broer heeft gedropen van onze eerste ommuring.* Toen waren aarde en zee niet de prijs van zo’n grote waanzin, een bescheiden asielplaats ontketende strijd tussen heersers.
Oorzaken van de rivaliteit tussen Pompeius en Caesar
100
105
110
115
120
Kort was de tijd die deze onenige eendracht geduurd heeft, vrede was niet naar de wens van de leiders, maar tussen hen vormde alleen Crassus een hindernis voor de komende oorlog. Zoals de nauwe Isthmus die beide zeeën uiteenhoudt en niet laat samenkomen, zonder die kering de Ionische op de Aegeïsche golven zou breken, zo heeft, nadat Crassus door zijn ellendige dood de aanvalsdrift van de leiders remde en Syrisch Carrhae met bloed uit Latium bevlekte, de nederlaag tegen de Parthen Romeinse waanzin verijdeld. Parthen, jullie bereikten méér dan je dacht, met die veldslag: jullie gaven een burgeroorlog aan de verliezers. Macht wordt gedeeld met het zwaard, de fortuin van het heersende volk, dat de zee en de landen en heel de wereld bezet houdt, bood geen ruimte voor twee. Het pand van de bloedvermenging, onheilspellende fakkels zijn met grimmige handen door de Parcen bij Julia’s dood ten grave gedragen. Als evenwel het noodlot aan jou een langer verblijf in het licht zou hebben geschonken, dan was jij de enige die jouw waanzinnige man en je vader had kunnen scheiden, handen had kunnen verbinden door het zwaard eraan te ontrukken, als een Sabijnse middelares tussen vader en schoonzoon. Door jouw dood is hun band verbroken en stond het de leiders vrij om oorlog te voeren; jaloerse mannenmoed dreef hen. Magnus, u vreest dat nieuwe zeges oude triomfen
boek i19 verduisteren, een zeeroverskrans voor bedwongen Galliërs plaatsmaakt,* Caesar, u wordt bemoedigd door een reeks van oorlogssuccessen en uw fortuin heeft niet meer genoeg aan een tweede positie.
Karakterisering van Caesar en Pompeius Caesar kon niemand meer dulden die boven hem stond, en Pompeius niemand meer naast zich. Wie met meer recht de wapenen opnam, mag men niet weten, maar ieder beroept zich op hoge getuigen: goden steunden de winnaar, de verliezer steunde op Cato. Maar het was geen gelijkwaardig duel. Pompeius was ouder en door het vreedzame burgerleven minder strijdlustig; zijn generaalsrol had hij verleerd. Steeds op jacht naar vermaardheid spant hij zich in voor het plebs en drijft op de golf van de volksgunst, slaaf is hij van het applaus dat klinkt in zijn eigen theater.* Hij vergeet nieuwe kracht op te doen en vertrouwt nog vooral op eerder succes, hij staat als een schim van de grootheid van vroeger, zoals een eik, die, hoog zich verheffend in vruchtbare velden, met nationale trofeeën en heilige veldheersgaven vol is gehangen, niet meer door krachtige wortels maar door zijn eigen gewicht overeind blijft staan en kaal zijn de takken; slechts door de stam en niet door zijn bladeren spreidt hij zijn schaduw. Al zal de eerste vlaag van de wind hem doen wankelen en vellen, ook al verheffen zich talrijke stevige bomen rondom hem, hij alléén wordt vereerd. Maar Caesar bezat niet louter naam en faam van een veldheer, zijn daadkracht kende geen grenzen. Niets zou hem dieper beschamen dan een nederlaag in de oorlog. Vol energie en ontembaar sloeg hij zijn hand uit naar alles wat zijn hoop of zijn toorn had gewekt, hij spaarde het zwaard niet in zijn jacht naar succes; hij zit het fortuin op de hielen en drukt opzij wat zijn streven naar macht zou kunnen blokkeren. Zich door vernieling een toegang banen is hem een genoegen. Zoals de bliksem, geperst uit het wolkendek door de winden, onder gedreun van de galmende lucht en gekraak van de wereld flitsend het hemelgewelf doet scheuren, de bevende mensheid
125
130
135
140
145
150
burgeroorlog20 155
bang heeft gemaakt wanneer hij de ogen verblindt met zijn vuurstraal: hij bestookt zijn eigen domein, dringt door elke materie, en als hij valt en als hij weer terugkeert zaait hij vernieling wijd en zijd en verzamelt het vuur dat hijzelf verspreidde.
Meer verborgen oorzaken van de burgeroorlogen
160
165
170
175
180
Dit motiveerde de leiders, maar meer verborgen factoren hadden invloed die altijd machtige volkeren ten val brengt, want toen de wereld was onderworpen, te grote welvaart het land binnenkwam en voorspoed normen en waarden deed zwichten, buit van de vijand de aanzet vormde tot luxueus leven, kenden de rijke huizen geen maat, en honger versmaadde vroegere spijzen, kereltjes maakten zich meester van kleding die amper voor jonge vrouwen gepast was; armoede, kweekplaats van mannen, ontvlucht men en uit de gehele wereld verwerft men wat ieder volk doet teloorgaan. Grootgrondbezit groeide en akkers, eens door de harde ploeg van Camillus opengespleten en bewerkt door oude houwelen van mensen als Curius, breidden zich uit onder leiding van naamloze landarbeiders. Dat was niet meer het volk dat een rustige vrede waardeerde, dat met zijn eigen vrijheid tevreden geen wapens hanteerde. Daardoor ontvlamden conflicten; dat armoe tot misdaden leidde, was onbelangrijk, het gold als eervol en nastrevenswaardig om met het zwaard over eigen land te heersen. Geweld was de maat van het recht: zo forceerde men wetten, besluiten, en tribunen verstoorden net als de consuls de rechtspraak, ambten werden gekocht, het volk verkwanselt zijn gunsten, een voor de stad fatale verkiezingscorruptie bewerkte jaarlijkse competitiestrijd bij omkoopbare kiezers, woekerrente was gulzig gericht op betalingstermijnen, krediet werd geweigerd en oorlog bracht aan een meerderheid uitkomst.
boek i21
Caesar trekt over de Rubico; verschijning van de godin Roma Snel was Caesar de kille Alpen al overgetrokken om door een nieuwe oorlog een wereldwijde beroering aan te richten. Zodra men bij de kleine Rubico aankwam, verscheen in de duistere nacht aan de legeraanvoerder het heldere, uiterst bedroefde beeld van de bevende moederstad, Rome: over de torenkroon hingen haar grijze haren omlaag en losgerukt, met ontblote armen stond zij daar vóór hen. Snikkend nam zij het woord: ‘Waarheen willen jullie nog verder, waarheen dragen jullie mijn vaandels, mannen? Komen jullie rechtmatig, als burgers? Dat is slechts tot hier geoorloofd!’ De aanvoerder huivert, zijn haren rijzen omhoog, een aarzeling houdt hem tegen en doet op de rand van de oever hem stilstaan. Daarna zegt hij: ‘Donderaar, u die uw blik gericht houdt van de Tarpeïsche rots op de machtige stadsmuur van Rome, Trojaanse goden van het Julisch geslacht en geheimvol ontvoerde Romulus, Jupiter, hoog in het Latijnse Alba verblijvend, haard van Vesta, en u als grootste god voor mij geldend,* Roma, begunstig mijn plan! Geen burgeroorlog bedreigt u: hier staat Caesar, winnaar te land en ter zee, en alom soldaat in uw dienst – ook nu, indien het tenminste vergund is. Schuldig zal degene zijn die mij tot uw vijand gemaakt heeft.’ Dan verbreekt hij het oorlogsuitstel en haastig passeert hij de opgezwollen rivier, zoals in de Afrikaanse, hete woestijn een leeuw die van dichtbij een vijand gezien heeft, aarzelend afwacht totdat hij geheel door woede beheerst is: dan, als hij zich door woest gezwiep van zijn staart heeft geprikkeld, manen heeft opgericht en met wijdopen muil zijn zware gebrul heeft doen horen – ook als een Mauretaanse werpspeer in hem steekt of spiesen zijn brede borst binnendringen, slaat hij geen acht op dit letsel maar zoekt zijn weg door de wapens.
185
190
195
200
205
210
burgeroorlog22
Caesar op mars naar Ariminum (Rimini)
215
220
225
230
235
240
245
Uit een bescheiden bron ontspringt de roestkleurige Rubico, kabbelend stroomt hij voort als de zomerhitte ontbrand is, kruipt door diepe valleien en vormt de vaste begrenzing tussen het Gallische land en de Italische boerenbevolking. Toen had de winter hem kracht gegeven, de neerslag brengende derde maannacht met zwangere hoorn, en de Alpentoppen tot regenwinden verneveld hadden zijn golven doen stijgen. Eerst worden paarden schrap gezet tegen de stroom van het water, daarna volgt de rest van het leger via een glooiende, ondiepe weg en breekt zonder moeite de matige golfslag. Nadat Caesar de stroom gepasseerd is en de andere oever heeft bereikt, staat hij op de verboden grond van Italië. ‘Hier,’ roept hij uit, ‘hier laat ik achter mij vrede en onrecht. Fortuna, u volg ik en verre van mij zijn voortaan verdragen: genoeg heb ik daarop vertrouwd, nu moet de oorlog beslissen!’ Na deze woorden sleurt hij voortvarend zijn legercolonnes mee in het nachtelijk duister, sneller dan een gedraaide Balearische slinger of achterwaartse pijl van de Parthen. Dreigend stormt hij los op het dichtbijgelegen Ariminum; sterren ontvluchtten de zon en lieten de ochtendster achter. Nu rijst de dag die ooggetuige zal zijn van de eerste oorlogsberoering; de wil van de goden ofwel de wilde zuidenwind heeft het droevige licht met wolken versluierd. Toen het leger het forum bezet had en, zoals bevolen, zich daar had geposteerd, klonk geschal van klaroenen en hoorns samen met het misdadig geschetter van schrille trompetten. De rust van het volk was verstoord, en opgeschrikt uit hun bedden grepen de burgers naar wapens, die bij de langdurige vrede boven het huisaltaar vastgehecht waren: zij pakten hun schilden, rottend op zichtbaar staketsel, hun lansen met kromstaande punten, zwaarden die aangetast zijn en door donkere roestvlekken schilferen. Toen er bekende Romeinse adelaars glansden en Caesar hoog zich verhief voor hun ogen te midden van zijn soldaten, deed schrik hen verstenen, angst bekroop hen, verkilde hun leden, zwijgend uitten zij diep in het hart hun stemloze klachten:
boek i23 ‘Rampzalig zijn deze muren, gesticht met als buren de Galliërs, door hun kwalijke ligging zijn zij verdoemd! Alle steden kennen diepe vrede en rust, maar wij zijn de eerste buit en het eerste kamp van oorlogsverdwaasden. Fortuna, u had ons beter een woonplaats gegeven in het oostelijk halfrond, onder de poolster – of laten zwerven – dan een grenspost van Latium.* Wij zagen het eerst de Gallische aanval, de stortvloed van Cimbren, het Punische oorlogsgevaar en de razernij van Teutonen.* Telkens wanneer de Romeinen door Fortuna uitgedaagd werden, liep híér de weg van de oorlog!’ Zo klaagde een ieder in stilte, openlijk bang zijn durfden ze niet, ze vertrouwden geen woorden toe aan hun leed. Er heerste een stilte als in een landschap wanneer winterkou vogels verstomt en het zeevlak doet zwijgen. Daglicht heeft al de nacht en haar kille schaduw verdreven, als het noodlot Caesar, die aarzelt de strijd te beginnen, aanvuurt en aanspoort tot oorlog en alle gevoelens van schaamte wegneemt. Fortuna rechtvaardigt zijn oorlogsinitiatieven, voor het gebruik van wapengeweld vindt zij de motieven. Uit het verdeelde Rome waren rebelse tribunen rechteloos door de senaat verdreven, bedreigd met het lot van* de Gracchen! Op weg naar het leger van de opmarcherende Caesar waren zij in gezelschap van de brutale, corrupte Curio, vroeger de stem van het volk, die vocht voor de vrijheid en geen uitzondering voor gewapende machthebbers maakte. Toen hij gezien had dat de aanvoerder zorgelijk de mogelijkheden overdacht, zei hij: ‘Caesar, zolang uw machtspositie door mijn stem kon worden gesteund, heb ik ondanks het veto van de senaat uw commando verlengd, toen ik rechtens het woord nam en de weifelende burgers naar u trachtte over te halen. Maar sinds oorlog de wetten dwingt om te zwijgen, worden wij uit onze huizen verdreven, verduren vrijwillig ballingschap: uw overwinning zal ons weer tot burgers maken. Duld geen vertraging zolang als de tegenpartij nog wankelt en geen versterkingen krijgt: uitstel schaadt altijd wie klaarstaat. Een grotere prijs wordt behaald met dezelfde angsten en zorgen. Gallië heeft u tien jaren lang in een oorlog verwikkeld,
250
255
260
265
270
275
280
burgeroorlog24 285
290
295
wat een klein deel van de wereld! Als u een paar botsingen makkelijk hebt gewonnen, heeft Rome voor u de wereld bedwongen. Nu wacht op u bij uw terugkeer geen praal van een lange triomfstoet, noch zal het Capitool om heilige lauweren vragen. Knagende afgunst ontzegt u alles, amper verdraagt men uw overwinning. Schoonvader van de troon te verjagen was het besluit van uw schoonzoon. U kunt de wereld niet delen, alléén kunt u hem bezitten.’ Met deze woorden heeft hij de woede van Caesar, die toch al tot oorlog geneigd was, vergroot en wakkerde deze aan zoals een paard bij de Spelen door geschreeuw wordt gesteund al drukt het nog tegen de dichte startboom en maakt het met zijn geduw de sluitingen losser.
Redevoering van Caesar tot zijn troepen
300
305
310
315
Snel riep hij de manipels in formatie bijeen en toen hij eenmaal tumult en wanorde van de bijeenkomst had gekalmeerd, met zijn blik en zijn hand om stilte gemaand had, zei hij: ‘Kameraden in oorlogstijd, die al tien jaren tal van gevaren met mij trotseerden en hebt overwonnen, dit hebben wij verdiend met ons bloed in het noorden vergoten,* met onze wonden en doden en winters verduurd bij de Alpen: Rome wordt nu geschokt door enorme oorlogsberoering alsof de Puniër Hannibal de Alpen is overgetrokken! Cohorten worden op volle sterkte gebracht met rekruten, ieder woud wordt geveld voor een vloot, te land en ter zee moet Caesar worden bestreden. Wat als mijn veldtekens vielen na een verloren slag en woeste Gallische stammen mij achtervolgden? Nu, terwijl Fortuna genadig mij behandelt en goden mij naar een hoogtepunt roepen, daagt men mij uit. Laat die door lange vrede verslapte aanvoerder met zijn geïmproviseerde leger maar komen, de togapartij, de kletser Marcellus en de bombast van Cato. Zeker zal het gepeupel van gekochte cliënten Pompeius zovele jaren aaneengesloten van almacht verzadigen? Hij zal triomftochten houden terwijl zijn leeftijd te laag was?