Basisinspectiemodule Werken in verontreinigde grond
Deze BasisInspectieModule (BIM) is opgesteld aan de hand van de stand van de wetenschap en is geschreven voor intern gebruik door de Inspectie SZW. Verder is de in deze BIM beschreven werkwijze algemeen omschreven. Inspecteurs kunnen op grond van de aangetroffen situatie in een bedrijf afwijken van de hier beschreven werkwijze.
Basis Inspectiemodule Werken in verontreinigde grond Toepassingsgebied: Deze basis-inspectiemodule is toepasbaar bij inspecties bij werken in of met verontreinigde grond en (grond)water. Bij het werken in of met verontreinigde grond(water) kan de werknemer blootgesteld worden aan de verontreinigingen die zich in deze grond bevinden. Juist doordat de grond beroerd wordt is de kans dat deze verontreinigingen vrijkomen groter. Daarnaast zijn er ook andere gevaren van grondwerken. Deze BIM richt zich uitsluitend op de arbeidshygiënische aspecten (blootstelling aan de verontreiniging). De publicatie CROW-132 geeft invulling aan de Arbowetgeving bij het werken in of met verontreinigde grond en bagger. Daarnaast is er de CROW-307 voor het leggen van kabels en leidingen in verontreinigde grond. Deze documenten zijn geen wetgeving, maar zien wij als de stand der techniek. Tijdens een inspectie wordt altijd getoetst of voldaan wordt aan de wetgeving, en niet of voldaan wordt aan de CROW-132. Waar in deze BIM verwezen wordt naar de CROW132 zijn afwijkingen altijd mogelijk, mits hiermee aantoonbaar een gelijk of hoger veiligheidsniveau gehaald wordt. Op dit onderwerp is een sterke samenhang met milieuwetgeving. De Inspectie SZW handhaaft uiteraard de Arbowetgeving, maar kan wel een signaal afgeven aan andere toezichthouders. Ontwikkeld door: Expertisecentrum, Vakgroep Arbeidshygiëne en Chemische Veiligheid Datum goedkeuring en geldigheidsduur: Datum goedkeuring MT Arbo: 20 januari 2015 Deze basis-inspectiemodule is geldig totdat wijzigingen in de regelgeving of stand van de wetenschap bijstelling noodzakelijk maken. Eigen veiligheid inspecteurs: • Betreed het verontreinigde gebied niet als dit niet noodzakelijk is. • Betreed het verontreinigde gebied niet wanneer dit niet op een veilige wijze kan gebeuren. • Inspecteurs die inspecteren in de verontreinigde grond of bagger moeten beschikken over de juiste PBM’s voor het geval dat het terrein betreden moet worden: in ieder geval een saneringsoverall, laarzen en handschoenen. Bespreek altijd met het bedrijf welke PBM’s noodzakelijk zijn. • Betreed het gebied niet indien ademlucht gedragen moet worden (en je hiervoor niet gekeurd bent). • Gebruik de deco-unit op de juiste manier. • Er wordt een specifieke medische keuring aangeboden aan inspecteurs die op dit onderwerp inspecteren; hiernaar kan gevraagd worden voor het terrein betreden wordt. NB: de medische keuring is vooral bedoeld voor mensen die dagelijks werken met verontreinigde grond. Een inspecteur kan niet geweigerd worden omdat hij de keuring niet heeft gehad.
2
Inspectievragen met toelichting Herkennen gevaar 1.
Is er sprake van werkzaamheden in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater? Verontreinigde grond is niet altijd als zodanig te herkennen. Daarom moet hier onderzoek naar gedaan worden. Op www.bodemloket.nl is voor veel locaties te zien of gegevens bekend zijn. Ook gemeenten hebben hierover vaak gegevens. Indien geen onderzoek naar de verontreinigingen gedaan kan worden (omdat het om een noodgeval gaat, bijvoorbeeld een geknapte leiding) kan gelet worden op de volgende aanwijzingen: • Verkleuring van de bodem. • Geur. • Aanwezigheid van drijflagen (olie). • Aantasting van bestaande kabels en leidingen. • Aanwezigheid van verpakkingen van chemische stoffen in de bodem (bijv. olievaten, jerrycans). • Aanwijzingen over historisch gebruik (bijv. industrie, benzinestation, wasserijen, stortplaatsen).
2.
Wat voor werkzaamheden worden uitgevoerd? Bij werken in of met verontreinigde grond wordt vaak gedacht aan saneringen. Er valt echter nog veel meer onder dit type werkzaamheden: • Saneren: dit kan op vele mogelijke manieren. • Baggeren. • (Tijdelijke) opslag van verontreinigde grond. • Reinigen van verontreinigde grond. • Zeven van verontreinigde grond: voor grond die met asbest verontreinigd is gelden aanvullende eisen (zie vraag 8). • Funderen. • Toepassen van (licht) verontreinigde grond als ophooglaag of in bouwwerken. • Leggen van kabels en leidingen in (mogelijk) verontreinigde grond: de CROW 307 geldt als aanvulling op de CROW 132. Dit heeft vooral gevolgen voor het onderzoek dat gedaan moet worden. • Verwijderen van asbestcementleidingen (riolering, gas- en waterleidingen, dus geen elektra!): hiervoor geldt het ‘Rode Boekje’ (Veilig werken met asbestcementleidingen, zie kennisbank). Wanneer de leidingen verwijderd worden volgens dit boekje, hoeft geen asbestinventarisatie gedaan te worden.
3.
Zijn de juiste onderzoeken uitgevoerd? Voorafgaand aan het werken in verontreinigde grond moet onderzoek gedaan worden naar de aard en de mate van de verontreinigingen. Zonder dit onderzoek is het niet mogelijk om te weten waar de werknemers aan blootgesteld kunnen worden. De eisen die aan zo’n onderzoek gesteld worden hangen af van de werkzaamheden. Voor de meeste onderzoeken zijn NENnormen opgesteld, die hieronder ook genoemd zijn. Let er op dat altijd de nieuwste versie van de norm gevolgd wordt om een goed beeld van de verontreinigingssituatie te krijgen. Afwijken van de normen is toegestaan, mits goed beargumenteerd wordt dat hiermee de betrouwbaarheid van de resultaten niet afneemt. Leggen van kabels en leidingen: • Beperkt historisch onderzoek. • Eventueel aanvullend historisch onderzoek (NEN 5725). • Eventueel bodemonderzoek (NEN 5740). • Eventueel asbestonderzoek (NEN 5707 of NEN 5897). Overige werkzaamheden: • Vooronderzoek: NEN 5725 voor landbodem, NEN 5720 voor waterbodem, NEN 5707 voor asbest en NTA 5727 voor asbest in waterbodem. • Verkennend onderzoek: NEN 5740 voor landbodem, NEN 5720 voor waterbodem. • Eventueel nader bodemonderzoek: NTA 5755 (landbodem).
3
Asbestonderzoek: zie vraag 4. Onderzoek naar onontplofte munitie: vooronderzoek volgens certificatieschema WSCS-OCE (http://www.explosievenopsporing.nl). Dit is vooral van belang bij waterbodem of bij strategische plekken (bijv. langs het spoor, bij bruggen). Let op: de oude beoordelingsrichtlijn (BRL-OCE) is komen te vervallen! NB: De strategie voor verkennend en nader onderzoek wordt bepaald aan de hand van het vooronderzoek. Wanneer dit ontbreekt of niet volledig is, kunnen verontreinigingen over het hoofd gezien worden. • •
Onderzoeksresultaten moeten recent zijn. Een richtlijn is niet ouder dan 5 jaar, zeker wanneer het mobiele verontreinigingen betreft. Als er sinds die tijd belangrijke wijzigingen in de situatie zijn ontstaan (bijv. brand, sloopwerkzaamheden) moet het onderzoek van na die wijzigingen zijn. De normen worden regelmatig geactualiseerd. Als onderzoek is gedaan volgens een oude norm kan een aanvullende check duidelijk maken of daarbij verontreinigingen over het hoofd kunnen zijn gezien die bij onderzoek volgens de nieuwe norm wel naar voren zouden komen. 4.
Is asbest aanwezig in de bodem? Voor asbest geldt aparte Arbowetgeving. De bodem wordt beschouwd als verontreinigd met asbest als de concentratie meer dan 100 mg/kg droge stof is. Dit is de gewogen gemiddelde concentratie, bepaald als serpentijnconcentratie (witte asbest/chrysotiel) vermeerderd met tienmaal de amfiboolconcentratie (overige asbest). Blijft de concentratie hieronder, dan wordt de grond niet beschouwd als asbestverontreinigd. Het maakt niet uit of het asbest hechtgebonden is of niet. Op basis van het historisch onderzoek (NEN 5725 of NEN 5707) blijkt of een bodem onderzocht moet worden volgens de strategie ‘verdacht’ of ‘onverdacht’, of dat verder onderzoek niet noodzakelijk is. Voor onderzoek naar asbest in droge bodem (<50%puin), waterbodem of puin (bodem met >50% puin) zijn respectievelijk NEN 5707, NTA 5727 en NEN 5897 opgesteld. Wanneer hiervan afgeweken wordt, moet beargumenteerd zijn dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de betrouwbaarheid van het onderzoek. Vaak wordt het asbestonderzoek (bv NEN 5707) gecombineerd met verkennend onderzoek (bv NEN 5740). Let er op dat in dat geval voor beide typen onderzoek op de juiste manier monsters genomen zijn. Bij het verwijderen van asbestcementleidingen (in verder onverdachte grond) is geen verdere asbestinventarisatie noodzakelijk als gewerkt wordt volgens het ‘Rode Boekje’. De werkzaamheden vallen dan in risicoklasse 1.
5.
Zijn de werkzaamheden ingedeeld in de juiste veiligheidsklasse? Bij alle werkzaamheden waarbij mensen kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen moet deze blootstelling beoordeeld worden. Omdat de situatie bij werkzaamheden in verontreinigde grond voortdurend verandert, is dit een zeer ingewikkeld proces. In de CROW132 is daarom een methode ontwikkeld die de werkzaamheden indeelt in een veiligheidsklasse op basis van de aanwezige verontreinigingen. Dit is een taak voor de veiligheidskundige (of arbeidshygiënist). De methode sluit aan bij de onderzoeken die in de vragen 3 en 4 genoemd zijn (dit zijn eigenlijk milieuonderzoeken, maar deze worden dus ook gebruikt om de arborisico’s te bepalen). Afwijken van deze methode is mogelijk mits aantoonbaar eenzelfde of hoger veiligheidsniveau behaald wordt zonder onnodige extra belasting voor de werknemers (voortdurend gebruik van adembescherming zonder dat hieraan onderzoek ten grondslag ligt is niet toegestaan). De HVK of arbeidshygiënist moet dit onderbouwen in het V&G-plan. Indien bekend is dat grond verontreinigd is, kan deze aan de hand van aard en mate van verontreiniging worden ingedeeld in een veiligheidsklasse. Wij houden hierbij de indeling volgens publicatie CROW-132 aan. Er zijn (naast de basisklasse) drie klassen op basis van toxiciteit (1T, 2T, 3T) en twee klassen voor brandbaarheid/explosiegevaar (1F, 2F). De zwaarste klassen zijn 3T en 2F. Soms moeten de werkzaamheden op beide kenmerken ingedeeld worden (bijv. 3T/2F). Per stof is een voorlopige T-klasse vastgesteld, te vinden op de CROW-site. Aan de hand van omstandigheden ter plaatse kan de uiteindelijke klasse hoger of lager uitvallen dan de voorlopige klasse. Voor alle aangetroffen stoffen wordt de klasse bepaald. Het werk wordt vervolgens ingedeeld in de hoogste categorie die hierbij gevonden wordt. De F-klasse wordt bepaald aan de hand van verschillende factoren zoals vlampunten, buitentemperatuur en of er
4
met open vuur gewerkt wordt. Schema’s om de juiste T- en F-klasse te bepalen zijn te vinden in de publicatie CROW-132, module 2 (http://www.crow.nl/publicatie132 programma klasseberekening). In het geval van verontreiniging met asbest (≥ 100 mg/kg d.s.) worden de werkzaamheden altijd ingedeeld in klasse 3T. Dit kan nooit verlaagd worden. Let op: de mogelijke aanwezigheid van onontplofte explosieven heeft geen invloed op de veiligheidsklasse, maar wel op de te nemen voorzorgsmaatregelen. Beoordelen risico’s aan de hand van de maatregelen 6.
Is het bedrijf gecertificeerd om bodemsaneringen uit te voeren? Aannemers die werken in verontreinigde grond (T&F-klassen) moeten gecertificeerd zijn volgens de Beoordelingsrichtlijn serie BRL 7000. Zij tonen hiermee aan dat zij zich aan de bestaande regels houden. Voor werken in de klasses wonen, industrie en basisklasse is geen certificering vereist. Deze BRL-7000 richtlijn bestaat uit 3 protocollen, namelijk • SIKB protocol 7001: sanering landbodem met conventionele methoden; • SIKB-protocol 7002: sanering landbodem met in situ methoden en • SIKB-protocol 7003: sanering waterbodem. Als blijkt dat een (gecertificeerde) aannemer zich niet aan de BRL 7000 houdt of dat een niet gecertificeerde aannemer een bodemsanering uitvoert, moet de inspecteur contact opnemen met ILT: http://www.ilent.nl (bodemsignaal). De Inspectie SZW handhaaft niet op het niet gecertificeerd zijn maar uitsluitend op het niet-veilig werken. Wanneer explosieven aanwezig zijn in de (water)bodem moet ook een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf betrokken zijn bij de werkzaamheden. Hier handhaaft de Inspectie SZW wel op de certificering, want deze is voorgeschreven in de Arbowetgeving. N.B.: de certificering voor het werken in verontreinigde grond is geen vereiste vanuit de Arbowetgeving. Die voor het opsporen van explosieven is dat wel (artikel 4.10 lid 2 Arbobesluit).
7.
Zijn er doeltreffende maatregelen genomen om werknemers (en derden) te beschermen tegen blootstelling? De maatregelen die genomen dienen te worden hangen af van de veiligheidsklasse waar het werk onder valt. • Afscherming terrein (CROW 132 module 8); • Deco-unit om de verontreinigde zone veilig te betreden en weer te verlaten. • PBM’s (zie module 9, CROW 132); • Eten, drinken en roken is niet toegestaan in de verontreinigde zone; • Jeugdigen, zwangeren en vrouwen die borstvoeding geven worden geweerd van de locatie; • Bodemvochtigheid > 10% bij asbest en/of verstuiving (dit moet gemeten worden); • Brandblussers bij indeling in klasse 1F of 2F; • Deskundigheid (zie module 3 van de CROW 132). In het geval van werken ‘in den natte’ kunnen de te nemen maatregelen anders zijn; er mag bijvoorbeeld een pauzeruimte aan boord van een baggerwerktuig zijn. Hier gelden wel aanvullende regels voor (bijv. een scheiding tussen pauzeruimte en verontreinigde zone).
8.
Wordt (asbesthoudende) grond/puin gezeefd? Grond die veel puin bevat wil men vaak op locatie zeven. Wanneer puin asbest bevat, moet rekening gehouden worden met een aantal zaken: • Het zeven van asbesthoudende grond is alleen toegestaan als daarbij minimaal één schone deelstroom ontstaat, en een geconcentreerde reststroom. • De concentratie van asbeststof moet zo laag mogelijk blijven, en in ieder geval onder de grenswaarde. Uit onderzoek is gebleken dat asbesthoudende grond gezeefd kan worden als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: - De grond bevat alleen hechtgebonden asbest (geen losse vezels). - Er wordt een sterrenzeef of schudzeef gebruikt (een trommelzeef is niet toegestaan).
5
•
•
9.
Er wordt gewerkt met een afgesloten zeefinstallatie met vaste bronafzuiging en filterinstallatie (afzuiging bij toevoer, afvoer en overstortpunten). Grond/puin die/dat minder dan 100 mg/kg asbest bevat, wordt niet beschouwd als asbesthoudend. Het is echter mogelijk dat bij het zeven de concentratie in één van de deelstromen verhoogd wordt en wel de 100 mg/kg zal overschrijden. Deze deelstroom zal dan ook als asbestverontreinigd beschouwd moeten worden en als zodanig moeten worden behandeld en afgevoerd. De concentratie stof in de lucht kan door bevochtiging (bijv. sproeien bij de uitvoer van de zeef) verder verlaagd worden.
Is het materieel geschikt voor gebruik bij werkzaamheden in T- en F-klassen? • Filteroverdrukinstallatie. Let hierbij op de volgende zaken: - Is de installatie voorzien van de juiste en passende filters (overeenkomstig V&G-plan). - Worden deze tijdig vervangen. - Overdruk minimaal 100 Pa (meter in cabine). - Meetapparatuur in cabine om doorslaan te signaleren. (Zie ook CROW 132, module 8 paragraaf 5.) Wanneer de filters niet goed passen in de installatie zal het drukverschil niet voldoende zijn. Het is dan niet veilig om de machine te gebruiken omdat verontreinigde lucht langs het filter in de cabine kan stromen. • Klimaatregelingsinstallatie (geen ramen en deuren open in verontreinigde zone). • 3T: ook tijdelijk materieel (bijv. transportmiddelen) voorzien van een filteroverdrukinstallatie. • F-klassen: geïntegreerde vonkenvanger op de uitlaat. • Materieel dat de zone verlaat moet schoon zijn (wasstraat of vergelijkbare voorzieningen aanwezig). Bij werken in den natte gelden vergelijkbare eisen voor het materieel. Bovendien moeten verblijfsruimtes hier ook voorzien zijn van een filteroverdrukinstallatie als er geen gesloten laadsysteem is (een gesloten systeem verdient uiteraard de voorkeur).
10. Wordt de luchtkwaliteit voldoende gemeten? Met name bij het werken met vluchtige verontreinigingen of asbest, bij stofvorming of bij het werken op slecht geventileerde locaties (diepe putten/sleuven) is het van belang om de concentratie van deze stoffen regelmatig te meten, zodat de juiste maatregelen getroffen kunnen worden wanneer blootstelling boven de grenswaarde dreigt. De meetapparatuur moet zijn aangepast aan de situatie; als je bijvoorbeeld H2S kunt verwachten dan moet je een geschikte meter hiervoor gebruiken. Bij F-klasses moet ook de concentratie brandbare stoffen gemeten worden (<10% van de LEL). De meetregimes worden beschreven in module 7 van de CROW-132. De metingen moeten uitgevoerd en geïnterpreteerd worden door personen met voldoende kennis en vaardigheden. Metingen kunnen in veel gevallen met op afstand uitleesbare meetap-paratuur worden uitgevoerd. Vooral in 3T/2F-situaties is dit gelet op de arbeidshygiënische strategie verplicht. Meetapparatuur moet geijkt, gecalibreerd en gekeurd zijn (niet langer dan 12 maanden geleden) en geschikt zijn voor de te meten stoffen (zie module 7, par. 4). Let bijvoorbeeld op dat een PID-meter voorzien is van de juiste lamp om de verontreinigingen bij de specifieke sanering te kunnen detecteren! 11. Zijn de juiste voorzieningen getroffen voor het transport van de verontreinigde grond? Materieel (vrachtwagens of schepen) dat alleen gebruikt wordt voor het transport hoeft niet altijd aan dezelfde eisen te voldoen als materieel dat langere tijd in de verontreinigde zone gebruikt wordt. Een filteroverdrukinstallatie is bijvoorbeeld pas verplicht vanaf klasse 3T of op aanwijzing van de deskundige. Om emissie tijdens transport te voorkomen kan de grond afgedekt worden, bijvoorbeeld met een laag papierpulp, of bij werken in den natte met water. Dit kan voorkomen dat een explosief mengsel gevormd wordt in de laadbak en ook dat de grond uitdroogt. Bij grond die alleen asbestverontreiniging bevat is het volledig afsluiten van de laadbak voldoende om emissie te voorkomen.
6
Transportmaterieel moet worden gereinigd voordat het de saneringslocatie verlaat om verspreiding van de verontreiniging te voorkomen (indien mogelijk een automatische wasstraat, anders schoonspuiten/nat borstelen, bij handmatig droog borstelen kan juist meer blootstelling ontstaan (adembescherming)). 12. Wordt de grond of bagger (tussentijds) opgeslagen? Bij opslag van grond moet de herkomst en de aanwezige verontreiniging bekend zijn. Grond die asbest bevat moet afgedekt worden en/of vochtig gehouden worden in verband met het risico op verstuiving/verspreiding. Ook verontreiniging met andere CMR-stoffen moet worden afgedekt. De maatregelen (PBM’s, materieel, metingen etc.) die bij een depot moeten worden genomen komen overeen met de klasse van de verontreiniging. Het is niet toegestaan om verontreinigde grond te mengen met schone grond om het zo te ‘reinigen’. Wanneer dit toch gebeurt, wordt een signaal afgegeven aan de ILT via https://meldingen.vrominspectie.nl/melding-bodemsignaal.php 13. Is er een goed V&G-plan en wordt een logboek bijgehouden? • Voor aanvang van de werkzaamheden dient een veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld te zijn door of met behulp van een (gecertificeerde) deskundige. Dit V&G-plan bevat in elk geval informatie over de verontreiniging en de risico’s daarvan, de klasse-indeling en de beheersmaatregelen (zie CROW-132 module 4). • Tijdens de werkzaamheden wordt een logboek bijgehouden onder verantwoordelijkheid van de DLP (deskundig leidinggevende projecten). De vereiste inhoud wordt beschreven in module 4 van de CROW-132. 14. Wordt aan de werknemers een medische keuring aangeboden? • Gezondheidskundig protocol: de werkgever moet zijn werknemers een PAGO aanbieden. Deelname kan echter niet verplicht worden op grond van de Arbowetgeving. Volgens de CROW-132 is dit wel een verplichting; werknemers moeten jaarlijks gekeurd worden en beschikken over een geschiktheidsverklaring (pasje). In module 6 van de CROW staat waar dit onderzoek aan moet voldoen. • Bij werk in klasse 3T kan aanvullend periodiek onderzoek of biologische monitoring noodzakelijk zijn. Dit wordt bepaald door de deskundige in overleg met de bedrijfsarts. Op dit moment is één biologische grenswaarde vastgesteld, namelijk voor lood in bloed. Als mensen daarboven komen mogen ze niet werken bij verontreinigingen met lood. • Voor het gebruiken van ademlucht is een speciale keuring vereist. 15. Zijn de werknemers voorgelicht en geïnstrueerd (V&O) over de gevaren van het Werken met verontreinigde grond en wordt er voldoende toezicht (T) gehouden? Werknemers, ook die van onderaannemers en transporteurs, moeten voorlichting en instructie krijgen voordat de werkzaamheden beginnen (bij indiensttreding, bij aanvang van een nieuw project, wijziging van functie, taken of procedures etc.). De instructie moet ook regelmatig herhaald worden en de informatie moet op het werk zelf beschikbaar zijn en door alle betrokkenen geraadpleegd kunnen worden. De voorlichting wordt bij aanvang van het werk gegeven door de betrokken deskundige en de DLP. De volgende onderwerpen komen daarbij in ieder geval aan bod: • Benoeming van de veiligheidsklasse. • Aangetroffen toxische en/of brandbare stoffen. • Arbeidshygiënische risico’s van de toxische stoffen. • Uitleg over de zonering en de te treffen veiligheidsvoorzieningen (decontaminatie-unit, sanitair). • Juist gebruik en (voorzover van toepassing) onderhoud van PBM’s en beschermende kleding. • Juist gebruik van overdrukinstallaties. • Meetstrategie en juist gebruik van meetapparatuur. • Noodplan. In het geval van asbestwerkzaamheden omvat dit ook: • Mogelijke gevaren voor de gezondheid bij blootstelling aan asbeststof. • Noodzaak van toezicht op bodemvochtpercentage (>10%), asbestgehalte in de lucht en de geldende grenswaarden.
7
• Maatregelen om blootstelling aan asbeststof zo veel mogelijk te beperken. De instructie moet ook gegeven worden aan onderaannemers, nevenaannemers, nutsbedrijven, toezichthouders, schippers, chauffeurs, etc. Het toezicht wordt primair uitgeoefend door de DLP’er, die regelmatig overlegt met de deskundige. Voor meer informatie over toezicht en vereiste deskundigheid zie module 3 van CROW 132. 16. Zijn asbestwerkzaamheden gemeld? Werkzaamheden met asbestverontreinigde grond en bagger (≥ 100 mg/kg d.s.) dienen gemeld te zijn bij de Inspectie SZW. 17. Heeft de opdrachtgever zijn taken goed vervuld? De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het V&G-plan ontwerpfase. Onderdeel van de ontwerpfase is het onderzoek naar de aanwezige verontreinigingen, en het bepalen van de veiligheidsklasse. Ook voorlichting en instructie komen in dit V&G-plan ontwerpfase aan de orde.
8
Wettelijke grondslag Deze Basis Inspectie Module is gebaseerd op de volgende artikelen: Deze module is gebaseerd op de volgende artikelen: Artt. 3, 5, 8, 13 Arbowet Artt. 2.26, 2.28; 4.1c; 4.2; 4.4, 4.10d; 4.16; 4.17, 4.18, 4.45; 4.47c Arbobesluit Hieronder zijn de mogelijke feitnummers opgenomen en de daarbij behorende handhavingsinstrumenten. Feitnummer
Inspectiepunten
B20280101
Opdrachtgever stelt V&G-plan bouwwerk op. V&G plan ontbreekt geheel (ODB). V&G plan niet juist/volledig. Blootstelling aan gevaarlijke stoffen beperken door het ontwerp en de organisatie van de arbeidssystemen op werkplek. Blootstelling aan gevaarlijke stoffen beperken d.m.v. adequate arbeidsmiddelen. Huidcontact met stoffen met huidrisico voorkomen of minimaliseren door doelmatige PBM’s. Bij volledig ontbreken maatregelen (ZO): Bij verkeerde PBM’s. Blootstelling aan gevaarlijke stoffen beperken door passende werkmethoden in te voeren. Bij mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen ongeacht het werken ermee in ri&e aard, mate en duur blootstelling beoordelen. Doeltreffende maatregelen ingeval van gevaar voor veiligheid en gezondheid.
B4001c101 B4001c102 B4001c106
B4001c108 B40020101 B40040101
B4010d101 B40160301
B40450101
B4047c101
Instrument BR Eis Waarschuwing of eis* Waarschuwing of eis* Stilleggen +BR Eis Waarschuwing of eis* Waarschuwing Eis
Indien aantoonbaar >2x grenswaarde (ZO). Inhoud voorlichting en onderricht bij werk met gevaar blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Bij overschrijding grenswaarde kankerverwekkende of mutagene stoffen direct doeltreffende maatregelen treffen.
Stilleggen +BR Eis
ZO indien je kunt aantonen dat blootstelling > grenswaarde is. Concentratie asbeststof zo laag mogelijk onder de grenswaarde houden (o.a. door inrichting werkmethoden). ZO: het niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde (0,01 vezel per kubieke centimeter berekend over een referteperiode van 8 uur) houden van de concentratie van asbeststof in de lucht door: • Het niet zo inrichten van de werkmethoden dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat er geen asbeststof in de lucht vrijkomt. • Het niet doeltreffend en regelmatig reinigen van gebouwen, installaties en uitrustingen, die dienen voor het toepassen of het bewerken van asbest of asbesthoudende producten. • Het niet opbergen en vervoeren in daarvoor geschikte en gesloten verpakking van asbest, een asbesthoudend product of een product waaruit asbeststof vrijkomt, of • Het niet zo spoedig mogelijk verzamelen en afvoeren van asbesthoudende afvalstoffen in voor asbest geschikte, gesloten en gekenmerkte verpakking. Schriftelijke melding aan Inspectie SZW voor aanvang
Stilleggen + BR
Eis
Eis Stilleggen + BR
BR
9
werkzaamheden asbest (ODB). * Waarschuwing met verwijzing naar arbocatalogus ‘Bouw en infra’ of arbocatalogus ‘Netwerkbedrijven’ indien het risico en de maatregelen daarin specifiek genoemd worden en het bedrijf onder de betreffende catalogus valt, anders eis (eventueel tekst uit CROW-132 in eis opnemen).
10