Werken in verontreinigde grond bij aanleg van kabels en leidingen Inleiding
Dagelijks worden in Nederland kilometers aan kabels en leidingen in de grond gelegd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van technieken zoals graven, boren en doorpersen. In veel gevallen hebben de operationele medewerkers, zoals grondwerkers en monteurs, hierdoor contact met de grond waarin wordt gewerkt. Omdat de bodem in Nederland niet overal schoon is, kunnen voor deze medewerkers risico’s voor de gezondheid ontstaan door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld zware metalen en polycyclische aromaten in oude woongebieden, resten asbest in puin in de bodem, vluchtige aromaten bij benzinestations, enzovoort.
Risico’s
De risico’s van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de bodem zijn niet altijd direct zichtbaar of op een andere manier merkbaar. Dit hangt af van de soort verontreiniging en de mate van de verontreiniging. Sommige stoffen zoals asbest en benzeen hebben pas op lange termijn, soms 20 of 30 jaar, effect op het menselijk lichaam. Dit kan het idee geven dat er niets aan de hand is bij het uitvoeren van de werkzaamheden in de bodem, terwijl pas veel later een ziektebeeld ontstaat met vaak ernstige gevolgen. Er moet rekening worden gehouden met directe blootstelling en indirecte blootstelling van medewerkers aan verontreinigingen. Met directe blootstelling wordt bedoeld dat vluchtige stoffen direct kunnen worden ingeademd (directe blootstelling door uitdamping) of dat door contact met verontreinigd grondwater directe blootstelling aan verontreinigingen plaatsvindt. Met indirecte blootstelling wordt bedoeld blootstelling via een andere weg, bijvoorbeeld door aanhangende gronddeeltjes aan de beschermende kleding en te weinig persoonlijke hygiëne. Om de risico’s van het werken in verontreinigde grond weg te nemen dan wel tot een minimum te beperken, zijn maatregelen noodzakelijk. Hierbij is het doel de contactmogelijkheden tussen werknemer en de verontreinigde grond tot een minimum te beperken. De maatregelen die noodzakelijk zijn om veilig aan kabels en leidingen in verontreinigde grond te werken, worden in deze tekst behandeld.
Normen en regels Arbeidsomstandighedenbesluit De regels voor het werken in verontreinigde grond liggen vast in de Arbowetgeving. Met name in het Arbobesluit zijn regels opgenomen die werken met gevaarlijke stoffen veilig moeten houden. In het Arbobesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 wordt aangegeven welke verantwoordelijkheden opdrachtgevers, ontwerpende partijen en werkgevers hebben ten aanzien van veilig en gezond werken. Wanneer sprake is van werken in verontreinigde grond, moet een V&G-plan worden opgesteld. Dit is een verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. Tijdens de ontwerpfase moet de opdrachtgever er voor zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd over de technische en organisatorische keuzes voor de veiligheid en gezondheid van de medewerkers. Vertaald naar het werken in verontreinigde grond betekent dit dat voldoende bekend moet zijn wat de gevaren inhouden. Dit kan worden bereikt door middel van gedegen onderzoek voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden. Tijdens de uitvoeringsfase moet het V&G-plan door de aannemer verder worden uitgewerkt tot een plan dat bescherming op voldoende niveau biedt, zodat de medewerkers op het project de werkzaamheden veilig en gezond kunnen uitvoeren. De minimaal te beschrijven onderwerpen zijn in het Arbobesluit vastgelegd.
1
In hoofdstuk 3 van het Arbobesluit zijn de hygiënische voorzieningen vastgelegd. Dit betreft kleedruimten, wasgelegenheden en doucheruimten, toiletten en ontspanningsruimten (schaftvoorzieningen). Met name voor het werken in verontreinigde grond, waar hygiëne een belangrijk aspect is, zijn deze voorzieningen belangrijk. Hoofdstuk 4 van het Arbobesluit gaat over de regels voor het werken met gevaarlijke stoffen. Onderscheiden worden de “gewone” gevaarlijke stoffen en de mutagene en kankerverwekkende stoffen. Bij contact met bijvoorbeeld riolering moet ook rekening worden gehouden met aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën, de zogenoemde biologische agentia. In dit hoofdstuk van het Arbobesluit worden onder andere regels gesteld aan de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze blootstelling mag de grenswaarde voor iedere stof niet overschrijden. Daarnaast wordt vermeld dat de arbeidshygiënische strategie gevolgd moet worden. Dit betekent dat in eerste instantie blootstelling moet worden voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, moet de concentratie aan gevaarlijke stoffen worden beperkt door het nemen van technische of organisatorische maatregelen, bijvoorbeeld ventilatie, het korter inzetten van werknemers of het toepassen van een filteroverdrukinstallatie op materieel. Pas in het laatste geval, wanneer geen andere maatregelen mogelijk zijn, moet worden overgegaan tot het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder adembescherming. Medewerkers moeten voorafgaande aan blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de gelegenheid gesteld worden om een medisch onderzoek te ondergaan wanneer de werkzaamheden in de T- en Fklassen vallen. CROW publicatie 132 CROW publicatie 132 Werken in of met verontreinigde grond en/of verontreinigd (grond)water is een nadere uitwerking van de eisen uit het Arbobesluit, specifiek gericht op werken met verontreinigde grond. De inhoud van deze publicatie is geen wet- of regelgeving, maar wordt wel gezien als de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening op het gebied van werken met verontreinigde grond. De Arbocatalogus voor de bouw en infra heeft verwezen naar de publicatie als de te hanteren norm voor het werken met verontreinigde grond. De publicatie bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat algemene informatie en het tweede deel bevat modules waarin specifieke onderwerpen aan de orde komen. Dit begint met het bepalen van de zogenaamde veiligheidsklassen op basis van de soorten stoffen en de concentratie waarin die stoffen zijn aangetroffen in de bodem. Daarnaast zijn eisen bepaald voor: - de inhoud van het V&G-plan; - de verplichte onderwerpen in het logboek dat tijdens de werkzaamheden moet worden bijgehouden; - betrokkenheid van deskundigen zoals een hoger veiligheidskundige, arbeidshygiënist, middelbaar veiligheidskundige en/of deskundig leidinggevende projecten; - de onderwerpen die tijdens de startbespreking met de medewerkers aan de orde moeten komen en wie deze startbespreking moet verzorgen; - de technische voorzieningen aan materieel, zoals onder andere overdrukcabine; - organisatorische maatregelen; - de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen; - te hanteren meetmiddelen en een plan om metingen uit te voeren naar de aanwezige gevaarlijke stoffen. Wanneer de eisen van CROW 132 worden gevolgd, wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. CROW publicatie 307 CROW publicatie 307 Kabels en leidingen in verontreinigde grond is een richtlijn voor het veilig en zorgvuldig werken aan ondergrondse lijninfrastructuur. Deze richtlijn is derhalve gericht op de branche kabels en leidingen en aanvullend op CROW 132. De richtlijn heeft als doel de initiatiefnemers, uitvoerende partijen, adviseurs en toetsende overheden voorafgaand aan hun werkzaamheden inzicht te laten verkrijgen over de plaatselijke bodemkwaliteit en ze hiernaar te laten handelen.
2
In de richtlijn is een schema opgenomen van uit te voeren activiteiten, waarbij de rollen van de initiatiefnemer, opdrachtgever en (hoofd)aannemer zijn vermeld. Hierbij worden vier fasen aangehouden. Dit zijn de: - Initiatieffase. Dit is de fase waarin de gegevens worden verzameld, zodat voldoende over de bodemkwaliteit bekend is in relatie met milieu, veiligheid en gezondheid. Tot deze fase behoren de volgende activiteiten: • uitvoeren historisch onderzoek; • opstellen projectplan; • beoordelen bodemkwaliteitskaart; • raadplegen bodemloket; • zo nodig (laten) uitvoeren van bodemonderzoek. - Voorbereidingsfase. Tijdens deze fase worden de juiste voorbereidende maatregelen getroffen en worden vereiste meldingen gedaan. In deze fase kunnen de volgende activiteiten noodzakelijk zijn: • saneringsplan of BUS-melding (indien nodig); • vaststellen veiligheidsklassen; • opstellen V&G-plan; • aanstellen V&G-coördinator(en); • opstellen advies omtrent aantasting en permeatie; • inschakelen veiligheidskundige, milieukundige; • voorleggen saneringsplan of BUS-melding aan bevoegd gezag. De BUS-melding is een melding in het kader van het besluit uitvoering saneringen, waardoor snel de vereiste toestemming voor uitvoering van de werkzaamheden kan worden verkregen. - Realisatiefase. In deze fase worden de werkzaamheden uitgevoerd. Deze fase kan de volgende activiteiten omvatten: • opstellen V&G-plan uitvoeringsfase; • voeren van startoverleg tussen opdrachtgever en uitvoerende partij; • bepalen of sprake is van grondoverschot of grondtekort, dan wel tijdelijke uitname; • het uitvoeren van de werkzaamheden; • het stoppen van de werkzaamheden bij onverwachte bodemverontreiniging en het nemen van aanvullende maatregelen, inclusief aanpassen van het V&G-plan. - Afrondingsfase. Tijdens deze fase wordt definitief bepaald of sprake is geweest van bodemverontreiniging of niet. Bij de verschillende fases wordt gehandeld op basis van enkele zogenaamde sporen. Dit betreft het spoor gebiedseigen verontreiniging/onverdacht en het spoor puntbron/verdacht. Bij het eerste spoor is uit het historisch onderzoek gebleken dat er geen sprake is van een puntbron. De grond kan in dit geval verontreinigd zijn, hetgeen blijkt uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente. Het volledige schema is opgenomen in bijlage 1 van de publicatie. Wanneer uit het historisch onderzoek blijkt dat er een puntbron (plaatselijke verontreiniging) aanwezig is of het gebied verdacht is, zijn er in het verleden bodembedreigende activiteiten geweest. Bepaald moet worden of de bodemkwaliteit voldoende bekend is. Zo niet, dan moet aanvullend onderzoek plaatsvinden. Uit dit onderzoek blijkt welke maatregelen moeten worden genomen. Hierbij moeten de regels uit CROW publicatie 132 worden aangehouden. Dit geldt ook wanneer verontreinigd grondwater met behulp van bemaling moet worden onttrokken. Hoofdstuk 3 van de publicatie geeft een aantal praktijkvoorbeelden die de verschillende situaties en uit te voeren activiteiten verduidelijken. Arbo-informatieblad 22 Werken in verontreinigde grond en/of grondwater Arbo-informatieblad 22 van Sdu Uitgevers behandelt ook het onderwerp werken in verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water. Deze publicatie bevat geen concrete normen en regels, maar betreft een toelichting op het werken in verontreinigingen in grond en (grond)water. Onder andere worden de verschillende maatregelen als persoonlijke beschermingsmiddelen en technische voorzieningen nader uitgewerkt. Tevens is vermeld welke soorten bodemonderzoek bij de verschillende situaties van toepassing zijn. Onder andere is in een schema aangegeven wanneer de aanwezigheid van asbest in de bodem moet worden onderzocht.
3
Milieuwet- en regelgeving Regels voor het werken in verontreinigde grond met betrekking tot milieu zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, de Waterwet en de Wet bodembescherming. De Wet milieubeheer is hierin overkoepelend. Met betrekking tot regels voor het werken in verontreinigde grond is met name de Wet bodembescherming van toepassing. Deze wet geeft de regels voor het beschermen van de bodem en sanering daarvan in geval van ernstige verontreiniging. Grond wordt op basis van de wet ingedeeld in schone grond (wonen, achtergrondwaarde), licht tot matig verontreinigde grond (industrieklasse tot interventiewaarde) en sterk verontreinigde grond (boven de interventiewaarde). Het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit stellen regels aan de partijen die werkzaamheden in verontreinigde grond mogen uitvoeren. Deze partijen en personen dienen te voldoen aan de eisen van de erkenningsregeling Kwalibo. Voor uitvoerende partijen en personen geldt in dit geval voldoen aan de eisen van BRL 7000. Het beperken van deze regels tot werkzaamheden in ernstig verontreinigde grond betekent dat iedereen werkzaamheden in licht tot matig verontreinigde grond mag uitvoeren. Bodemonderzoek Bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer de samenstelling van de grond onvoldoende bekend is, wanneer grond moet worden afgevoerd of wanneer door de verontreiniging kans op beschadiging van de kabels en leidingen bestaat. Historisch onderzoek wordt uitgevoerd om mogelijke verontreinigingsbronnen vanuit het verleden te kunnen vaststellen. Wanneer een puntbron aanwezig is, moet onderzoek worden uitgevoerd wanneer de gegevens niet recent zijn of de omvang van de verontreiniging onduidelijk is. De verontreinigingen kunnen zich verspreiden in de bodem. Derhalve moet onderzoek recent zijn. Dit betekent minder dan 5 jaar oud. Ook wanneer uit het historisch onderzoek blijkt dat na het onderzoek aanpassingen hebben plaatsgevonden, is nieuw onderzoek noodzakelijk. Het gaat hierbij niet alleen om puntbronnen in het beoogde tracé, maar ook tot 25 m buiten dit tracé. Specifiek voor het leggen van kabels en leidingen wordt het zogenaamde lijnonderzoek als methode en praktische invulling van NEN 5740 toegepast. Dit betekent iedere 50 m een boring en zo nodig iedere 350 m een peilbuis voor grondwaterbemonstering. Bij onverdachte lagen wordt een mengmonster van de bovengrond en een mengmonster van de ondergrond genomen. De mengmonsters mogen uit maximaal 5 boringen worden samengesteld en onderzocht. Verdachte lagen worden apart bemonsterd en onderzocht. Mogelijk kan het op basis van de resultaten van het onderzoek noodzakelijk zijn om aanvullend onderzoek te doen. Bij het onderzoek moet ook worden gekeken naar asbestverdacht materiaal. Dit kan aanwezig zijn wanneer puinverharding of menggranulaat wordt gevonden. Ook na sloop kan asbest aanwezig zijn. In Arbo-informatieblad 22 is een schema opgenomen waarin is vastgelegd wanneer onderzoek naar asbest in de bodem verplicht is. Onderzoek naar asbest in bodem dient plaats te vinden conform NEN 5707. Onderzoek van het grondwater is nodig wanneer bemaling moet worden geplaatst, maar ook wanneer de grondwaterstand dicht bij de bodem van de sleuf of put ligt. Bij schommelende grondwaterstanden kunnen de verontreinigingen in het grondwater achterblijven in de holle ruimten tussen de grondkorrels. Bij toepassing van bemaling kunnen ook aanvullende onderzoeksparameters bij het onderzoek noodzakelijk zijn. In bepaalde gevallen moeten onttrekking en lozing van grondwater namelijk gemeld worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd milieugezag kan hiervoor aanvullende gegevens nodig hebben. Uitkomsten bodemonderzoek Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek kan worden bepaald of de grond en het grondwater verontreinigd zijn en in welke mate. In geval van de klasse AW of “wonen” is de grond schoon en is geen veiligheidsklasse van toepassing. Wanneer sprake is van de klasse “industrie” of de concentratie tussen de klasse “industrie” en de interventiewaarde ligt (lichte tot matige verontreiniging), is sprake van de basisklasse. Indien de verontreinigingen boven de interventiewaarde liggen (sterke verontreiniging), moet worden berekend welke T- en F-klassen van toepassing zijn. 4
In de rapportages van bodemonderzoeken kan worden gesproken over “een ernstig geval van bodemverontreiniging” op basis van het bodemonderzoek. Dit betekent dat een sterke verontreiniging met een omvang van meer dan 25 m3 in de grond of meer dan 100 m3 in het grondwater aanwezig is. Wanneer er geen sprake is van “een ernstig geval van bodemverontreiniging” volgens de milieuwetgeving, kan er wel sprake zijn van sterke verontreiniging in de bodem (gehalten boven de interventiewaarde). In dit geval moet “gewoon” een T- en F-klassen berekening worden uitgevoerd. Onverwacht tegenkomen van verontreinigde grond bij werkzaamheden Soms komt het voor dat vooraf wordt gedacht dat de werkzaamheden in schone grond plaatsvinden, maar dat tijdens de werkzaamheden onverwacht verontreinigde grond wordt aangetroffen. Van belang is dat de werkzaamheden dan direct worden gestaakt door de medewerkers en dat zij de uitvoerder waarschuwen. De uitvoerder kan vervolgens contact opnemen met de KAM-functionaris of de deskundige MVK, HVK of arbeidshygiënist. Van belang is dat onderzoek wordt uitgevoerd om te beoordelen of verontreinigingen aanwezig zijn en zo ja, in welke aard en mate. Wanneer dit bekend is moet het V&G-plan aan de nieuw bekende gegevens worden aangepast. Pas dan kunnen de werkzaamheden worden hervat. Herkennen van verontreinigde grond In bepaalde gevallen kan verontreinigde grond worden herkend. Vluchtige verontreinigingen kunnen vaak worden geroken, olieachtige stoffen geven vaak een gekleurde film op het grondwater of op de grond wanneer deze nog vochtig is. Echter niet alle verontreinigingen kunnen direct worden opgemerkt. Daarom is het van belang te letten op bodemvreemde eigenschappen. Puin in de grond kan bijvoorbeeld een indicatie zijn dat asbest of zware metalen als lood aanwezig zijn. Sintels kunnen duiden op de aanwezigheid van PAK (teerachtige stoffen). Geuren duiden op de aanwezigheid van vluchtige stoffen. Belangrijk is om te weten dat sommige vluchtige stoffen pas via een geur waarneembaar zijn wanneer ze al in schadelijke concentratie aanwezig zijn. Andere stoffen worden al heel snel geroken, terwijl ze nog niet de maximale waarde bereiken waarin mag worden gewerkt. Dit wordt een lage geurdrempel genoemd.
Praktische aspecten Persoonlijke hygiëne Persoonlijke hygiëne is een belangrijk aspect tijdens het werken in verontreinigde grond. Medewerkers dienen zicht te houden aan de instructies die hierover in het V&G-plan uitvoeringsfase zijn opgenomen om hiermee ten minste een basisniveau aan persoonlijke hygiëne te borgen. Enkele belangrijke punten willen we hier noemen: - vervang vóór aanvang van de werkzaamheden de eigen kleding door de voorgeschreven werkkleding; - indien de gewone werkkleding nat kan worden door bijvoorbeeld grondwater en regenwater, draag dan waterdichte kleding; - draag de werkbroek over de laarzen, zodat er geen grond in de laarzen komt; - niet de werkplek, maar de schaftkeet is de aangewezen plek om te eten, te drinken of te roken; - reinig laarzen en waterdichte kleding op een daarvoor ingerichte plaats; - was en borstel de handen en het gezicht zorgvuldig, ook vóór toiletbezoek. Basisklasse Bij het werken in de basisklasse is sprake van lichte tot matige verontreinigingen. Hieraan worden de medewerkers over het algemeen indirect blootgesteld. Dit is de situatie die bij werken aan kabels en leidingen het meest voorkomt. Wanneer de basisklasse van toepassing is, moet een aantal arbeidshygiënische maatregelen worden genomen. In de voorbereiding moet een middelbaar veiligheidskundige (MVK) worden betrokken bij definitieve vaststelling van de basisklasse en voor het bepalen van de benodigde maatregelen. Deze maatregelen worden in het V&G-plan vastgelegd. V&G-plan Wanneer verontreinigde grond of grondwater aanwezig is, moet een V&G-plan worden opgesteld. Dit moet tenminste door een MVK worden beoordeeld. CROW-publicatie 132 geeft aan welke onderwerpen in ieder geval aan de orde moeten komen. Dit zijn onder andere: 5
-
-
-
dat het project in de Basisklasse valt; de stoffen die aanwezig zijn, inclusief de gevaren van deze stoffen. Dit kan in de vorm van veiligheidsinformatiebladen. PISA is hier een goed voorbeeld van. Dit programma kan gratis van de website van de stichting Arbouw worden gedownload (www.arbouw.nl). Een ander voorbeeld is het chemiekaartenboek; de veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen. Hierbij moet worden gedacht aan onderscheid in een schone - en verontreinigde zone met een toilet, wasgelegenheid en schaftgelegenheid en het verzorgen van voorlichting aan de betrokken medewerkers die in de verontreinigde zone werkzaam zijn. Bij het werken in verontreinigde grond moet in ieder geval de Deskundig Leidinggevende Projecten (DLP) aanwezig zijn; de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.
Daarnaast moet tijdens de werkzaamheden een logboek worden bijgehouden. Hierin zijn onder andere opgenomen: - de aanwezige medewerkers; - het aanwezig materieel; - de resultaten van eventueel uitgevoerde metingen; - de weersomstandigheden; - de genomen maatregelen; - noodsituaties; - de contacten met deskundigen als de veiligheidskundige of de arbeidshygiënist, maar ook de Inspectie SZW. Startwerkinstructie Voordat de werkzaamheden in verontreinigde grond starten, moet een startwerkinstructie worden gehouden met voorlichting en instructie over het werken in verontreinigde grond. Hierin wordt besproken: - welke verontreinigingen aanwezig zijn, met hun risico’s; - de maatregelen die bij de werkzaamheden noodzakelijk zijn om veilig te kunnen werken; - de persoonlijke beschermingsmiddelen die moeten worden gedragen; - de maatregelen in geval van noodsituaties; - de afspraken over gebruik van toilet, wasgelegenheid en schaftkeet; - de persoonlijke hygiëne. De startbespreking moet bij de basisklasse worden uitgevoerd door de DLP. Tijdens de uitvoering Bij vreemde geuren of wanneer blijkt dat de situatie anders is dan volgens het onderzoek, moet de DLP contact opnemen met de MVK. De verontreinigde zone moet afhankelijk van de situatie worden gemarkeerd met bijvoorbeeld lint of veiligheidsgaas. Voorkomen moet worden dat derden de verontreinigde zone betreden. Met name in woonwijken kan dit een aandachtspunt zijn. Indien mogelijk, moet om de verontreinigde zone een strook van 4 m worden afgezet. In de basisklasse worden geen technische voorzieningen vereist aan materieel. Hygiënische maatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen In de basisklasse zijn verder hygiënische maatregelen van belang. Alle betrokken medewerkers moeten het PBM-pakket licht dragen tijdens contactmogelijkheden met de verontreinigingen. Dit betekent ten minste een saneringsoverall, laarzen, helm en handschoenen. Bij kans op spatten van verontreinigd grondwater wordt een gelaatsscherm hieraan toegevoegd. Doordat meestal sprake is van indirecte blootstelling door aanhangende verontreinigingen, is het belangrijkste risico de verspreiding door onvoldoende hygiëne. Daarom moeten op de werklocatie een schaftruimte, toilet en wasgelegenheid aanwezig zijn. Medewerkers moeten de eerste basis hygiëne in acht kunnen nemen met behulp van onder andere zeep en schoon water. Tevens moet verontreinigde kleding apart kunnen worden opgeborgen en niet in de schaftruimte worden opgehangen of bewaard. Zie ook het kopje ‘Persoonlijke hygiëne’. Eten, drinken of roken is alleen toegestaan buiten de verontreinigde zone en na het wassen van handen en gezicht.
6
T- en F-klassen T- en F-klassen zijn van toepassing wanneer de grond sterk is verontreinigd. Werkzaamheden waarvoor een T- en/of F-klasse van toepassing is, mogen alleen worden uitgevoerd door bedrijven die zijn gecertificeerd volgens BRL SIKB 7000 met bijbehorend(e) protocol(len). Dit is een wettelijke eis. De T staat voor toxiciteit of giftigheid. Een T-klasse wordt daarom bepaald als er giftige stoffen aanwezig zijn. Er zijn drie T-klassen, 1T, 2T en 3T. De klasse is afhankelijk van de aard van de stof en de concentratie waarin deze voorkomt. Zo vallen alle kankerverwekkende stoffen en asbest in klasse 3T wanneer zij boven de interventiewaarde aanwezig zijn. De F staat voor flammability ofwel ontvlambaarheid. Deze wordt bepaald wanneer er brandbare of explosieve stoffen aanwezig zijn. Denk hierbij aan bijvoorbeeld benzineachtige stoffen. Er zijn twee Fklassen, 1F en 2F. De T- en F-klassen zijn eenvoudig te berekenen via het rekenprogramma dat CROW op de website beschikbaar stelt (www.crow.nl). Benodigde gegevens komen uit het bodemonderzoek en omvatten de soort en concentratie van de stoffen en het gehalte aan organisch stof en het lutumgehalte in de bodem. Bij invoer in het programma moeten de hoogste gemeten gehalten aan verontreinigende stoffen worden genomen. Draai de resultaten van het onderzoek uit en voeg deze toe aan het V&Gplan. V&G-plan Het V&G-plan als beschreven bij de basisklasse moet in dit geval dit door een deskundige (middelbaar veiligheidskundige, hoger veiligheidskundige of arbeidshygiënist) worden opgesteld of moeten zij ten minste het plan beoordelen. CROW-publicatie 132 geeft aan welke onderwerpen in ieder geval aan de orde moeten komen. Dit zijn onder andere, aanvullend op de basisklasse: - T- en F-klassen; - de veiligheidsmaatregelen die op basis van de veiligheidsklassen moeten worden genomen. Dit zijn organisatorische maatregelen en technische maatregelen. Bij de organisatorische maatregelen moet worden gedacht aan onderscheid in een schone- en verontreinigde zone met een decontaminatie-unit op de grens. Ook moet worden aangegeven welke deskundige tijdens de werkzaamheden aanwezig moet zijn. Bij het werken in verontreinigde grond moet in ieder geval de Deskundig Leidinggevende Projecten (DLP) aanwezig zijn. In sommige gevallen is de aanwezigheid van een middelbaar of hoger veiligheidskundige of arbeidshygiënist vereist. Technische maatregelen worden verderop behandeld; - de meetstrategie voor het uitvoeren van onder andere luchtmetingen, gebaseerd op de veiligheidsklassen en de aard van de stoffen; - de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast moet tijdens de werkzaamheden een logboek worden bijgehouden. Hierin zijn onder andere opgenomen: - de aanwezige medewerkers en hun medische keuring; - het aanwezig materieel; - de resultaten van uitgevoerde metingen; - de weersomstandigheden; - de genomen maatregelen, waaronder het dragen van maskers; - noodsituaties; - de contacten met deskundigen als de veiligheidskundige of de arbeidshygiënist, maar ook de Inspectie SZW. Startwerkinstructie Voordat de werkzaamheden in verontreinigde grond starten, moet een startwerkinstructie worden gehouden. Aanvullend op wat vermeld is onder ‘basisklasse’ worden hierin bij T- en F-klassen de volgende zaken besproken: - eventuele aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen die moeten worden gedragen; - de werking van de decontaminatie-unit. De startwerkinstructie moet bij 1T, 2T of 1F door een middelbaar veiligheidskundige en bij 3T, 2F en bij aanwezigheid van CMR-stoffen en asbest door een hoger veiligheidskundige of arbeidshygiënist. 7
Wettelijke grenswaarden Vrijwel iedere verontreiniging die we kunnen aantreffen in de bodem heeft een wettelijke grenswaarde. Dit is de maximale waarde waaraan medewerkers gedurende de gehele dag mogen worden blootgesteld. Vroeger noemden we dit de MAC-waarde. Omdat bij werken in verontreinigde grond de gehalten kunnen schommelen worden al bij lagere waarden acties genomen. Gebruikelijk is om 20% van de wettelijke grenswaarde als actiewaarde aan te houden. Bij deze waarde worden extra maatregelen genomen zoals vaker luchtmetingen uitvoeren of al overgaan tot het dragen van maskers. Medische keuring Iedere medewerker die in verontreinigde grond werkt waar T- en F-klassen van toepassing zijn moet in de gelegenheid worden gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Deze keuring is één jaar geldig. De onderdelen van de medische keuring hangen af van de risico’s die de medewerkers lopen en of met maskers of leeflucht moet worden gewerkt. De onderdelen van het onderzoek zijn vermeld in CROW publicatie 132. De arbodienst is op de hoogte van deze onderzoeksonderdelen. Bij de opgave voor het onderzoek is het van belang dat het bedrijf opgeeft onder welke omstandigheden de medewerkers hun werkzaamheden moeten uitvoeren. Hiermee kan worden bepaald of sprake is van een onderzoek volgens protocol A, B of C. In het logboek moet dit worden vermeld. Technische maatregelen bij de werkzaamheden Bij het werken in verontreinigde grond moeten technische maatregelen worden genomen. Welke dit zijn, is afhankelijk van de veiligheidsklassen waarin moet worden gewerkt. De graafmachine moet altijd worden voorzien van een overdrukinstallatie met filters. De overdruk moet kunnen worden afgelezen in de cabine en door de betrokken deskundige worden (meestal de DLP) worden vastgelegd in het logboek. Bij klasse 3T moeten ook andere betrokken voertuigen zijn voorzien van een dergelijke voorziening. Voorafgaande aan de werkzaamheden moet controle van de filters en de overdrukinstallatie op het materieel plaatsvinden. Bij afvoer van grond moeten vervoermiddelen schoon de verontreinigde locatie kunnen verlaten. Dit kan in een aantal gevallen door middel van borstelen (ter beoordeling van de deskundige), en moet anders via een wasplaats. Wanneer niet-vluchtige verontreinigingen zoals zware metalen aanwezig zijn, is er gevaar voor blootstelling door opstuiven wanneer de grond te droog wordt. In dit geval moeten voorzieningen aanwezig zijn om de grond voldoende vochtig te houden. In geval van vluchtige verontreinigingen kan het nodig zijn de sleuf te ventileren om de concentraties in de werkzone zo laag mogelijk te houden. Met name bij diepere putten en sleuven is dit van belang omdat sommige stoffen zwaarder zijn dan lucht en daardoor in de put of sleuf blijven hangen. Persoonlijke beschermingsmiddelen Een aantal middelen zoals een saneringsoverall, laarzen, helm en handschoenen is standaard en moet altijd worden gedragen in het verontreinigde gebied. Soms moeten daarnaast ook andere middelen worden gedragen, zoals een gelaatsscherm bij kans op spatten. In bepaalde gevallen moeten maskers worden gedragen, meestal met filters. Het soort filters dat moet worden toegepast, is afhankelijk van de aard van de verontreiniging. Verontreinigingen zijn in groepen ingedeeld, zoals organische verontreinigingen en anorganische verontreinigingen. Bij iedere groep verontreinigingen behoort een type masker dan wordt aangeduid door middel van een kleur en letter. Ook voor stof zijn er specifieke maskers beschikbaar. Daarnaast zijn maskers met combinaties voor verschillende groepen verontreinigingen beschikbaar. De benodigde filters zijn in het V&G-plan benoemd. Zie ook Abomafoon 8.12. Belangrijk is om te weten dat de maskers niet onbeperkt kunnen worden gedragen. Op een bepaald moment raken ze verzadigd. Bij stoffilters is dit te merken doordat het filter dichtslaat. Bij gasfilters is sprake van doorslag waardoor de werking van het filter teniet wordt gedaan. De frequentie, waarmee filters moeten worden verwisseld, is afhankelijk van de capaciteit van het filter en de sterkte van de verontreiniging. Overleg het wisselen van de filters daarom met de deskundige.
8
In sommige gevallen zijn de eisen, die gelden voor werken in verontreinigde grond en werken aan bijvoorbeeld gasleidingen, conflicterend. Vanuit de overweging werken aan gasleidingen en bijbehorend brandgevaar geldt dat een brandvertragende overall moet worden gedragen. Vanuit de optiek werken in verontreinigde grond is voorgeschreven dat een saneringsoverall moet worden gedragen. In dit soort gevallen dient de betrokken MVK of HVK een keuze te maken op basis van alle aanwezige risico’s. In het voorliggende geval heeft dan het dragen van een brandvertragende overall een hogere prioriteit. Bemaling Wanneer bemaling moet worden geplaatst, is het van belang dat dezelfde maatregelen worden genomen als bij de andere werkzaamheden tijdens het werken in verontreinigde grond. Bij kans op spatten, zoals bij inspuiten van filters, moeten gelaatschermen worden gedragen en moeten de overalls vloeistofdicht zijn. Zorg er voor dat het gebruikte materieel wordt schoongemaakt voordat de locatie wordt verlaten. Storingen en calamiteiten Werkzaamheden aan kabels en leidingen kunnen bestaan uit regulier geplande werkzaamheden, maar daarnaast kunnen ook niet-geplande werkzaamheden plaatsvinden. In het geval van storingen, kabelbreuk, lekkage van leidingen, enz. kunnen een aantal van de hiervoor genoemde voorbereidende maatregelen worden genomen. Echter, niet alle gegevens en benodigde informatie zullen bekend zijn en de tijd is er vaak niet om bijvoorbeeld een V&G-plan voor de situatie op te stellen. Wel kan een basis V&G-plan worden opgesteld voor het handelen bij storingen en calamiteiten, waarin de maatregelen zijn vermeld die in ieder geval moeten worden genomen. Hierbij moet worden gedacht aan raadplegen van de bodemkwaliteitskaart en/of bodemloket, algemene instructie aan de betrokken medewerkers, voor handen hebben van tenminste het minimaal vereiste pakket aan persoonlijke beschermingsmiddelen, een totaal koolwaterstoffenmeter of PID-meter, afzetmateriaal en een jerrycan met schoon water om de handen en het gezicht te reinigen.
Verwijzingen -
Arbobesluit, art. 2.23-2.39, 3.22-3.24, 4.1c, 4.2-4.7, 4.10a-4.10d, 4.11-4.23, 4.37 en (voor zover van toepassing) 4.44-4.54. Arboregeling art. 4.18-4.20 en bijlage XIIa en XIII. Wet milieubeheer. Wet bodembescherming. Besluit bodemkwaliteit. Regeling bodemkwaliteit. Kwalibo. Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water (nr. 132), Stichting CROW Ede. Kabels en leidingen in verontreinigde bodem, richtlijn voor veilig en zorgvuldig werken aan ondergrondse infrastructuur (nr. 307), Stichting CROW Ede. Arbo-informatieblad 22, Werken met verontreinigde grond en/of grondwater, vierde druk (Sdu) Arbocatalogus Bouw en Infra. NEN 5740 Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond. NEN Delft. NEN 5707 Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem. NEN Delft. Abomafoon 6.05 Werken in en met verontreinigde grond en grondwater. Abomafoon 8.01 Persoonlijke beschermingsmiddelen. Abomafoon 8.12 Adembescherming. Aboma, Ede.
9