Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
10:12
Pagina 1
Natuurontwikkeling op verontreinigde grond in het rivierengebied Vuistregels voor het beperken van doorvergiftiging
Rijkswaterstaat
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
11:25
Pagina 2
Omgaan met verontreinigingen en riviernatuur De soortenrijkdom van planten en dieren in Nederland is in de afgelopen eeuw sterk achteruitgegaan. Dat komt vooral door het intensieve grondgebruik en het gebrek aan natuurlijke leefgebieden. Voor veel soorten zijn de uiterwaarden langs de grote rivieren de laatste uitwijkmogelijkheid. Daar is het relatief rustig en door natuurontwikkeling komen er steeds meer natuurlijke leefgebieden terug.
Rivier- en natuurbeheerders vragen zich af hoe zij in dat geval toch natuur kunnen ontwikkelen. Uit onderzoeken blijkt dat de risico’s voor dieren te beperken zijn met een uitgekiende inrichting van de uiterwaard en zorgvuldig beheer. Deze brochure vertaalt de belangrijkste onderzoeksresultaten in vuistregels. De Wet bodembescherming en de regels van Actief Bodembeheer Rivieren (ABBR) blijven daarbij het wettelijke kader voor het omgaan met verontreinigde grond. De brochure gaat over de uiterwaarden langs de bedijkte Maas en de Rijntakken, de weerden langs de onbedijkte Maas en de oevergebieden in het benedenrivierengebied. Al deze gebieden worden hier kortweg met uiterwaarden aangeduid. De vuistregels gaan over uiterwaardgronden die regelmatig droog staan. Voor waterbodems die altijd onder water staan gelden andere risico’s en vuistregels, die hier buiten beschouwing blijven.
Maar er zit een addertje onder het gras: de bodem van uiterwaarden is op veel plaatsen verontreinigd. Het rivierwater en het slib zijn in de afgelopen tientallen jaren wel veel schoner geworden, maar de kwaliteit is nog lang niet overal goed. Bovendien ligt in de uiterwaarden een erfenis van verontreinigd slib uit het verleden opgeslagen. Via de voedselketen komen de verontreinigingen in allerlei dieren terecht. Ook doelsoorten van het natuurbeleid hebben daaronder te lijden. Afvoeren van de verontreinigde bodem is de beste oplossing om de verontreinigingen definitief uit de voedselketen te krijgen. Als de verontreinigingen verspreid over een gebied liggen, kan deze vorm van saneren te duur of te ingrijpend zijn. In veel uiterwaarden blijft daarom verontreinigde grond liggen.
Natuurontwikkeling op verontreinigde grond: wenselijk of verwerpelijk? Dat is vooral een ethische vraag. Negatieve kant is dat de verontreinigingen de gezondheid van afzonderlijke dieren kunnen aantasten. Dat maakt populaties kwetsbaarder dan in natuurlijke omstandigheden. Positieve kant is dat het leefgebied van allerlei soorten in het rivierengebied kan uitbreiden. En dat maakt populaties juist minder kwetsbaar. Wetten, regels en beleidsplannen bieden ook geen duidelijk antwoord. Verschillende richtlijnen van de EU schrijven bescherming van bestaande leefgebieden en soorten voor, zonder onderscheid te maken tussen verontreinigde en niet-verontreinigde gronden. De Kaderrichtlijn Water eist dat de waterkwaliteit in beschermde gebieden in een goede toestand verkeert maar stelt geen directe eisen aan de bodemkwaliteit.
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
11:25
Pagina 3
De regenworm als doorgeefluik van vergif Regenwormen leven bij voorkeur in kleiige bodems die veel organisch materiaal bevatten. Het voedsel bestaat vooral uit aardedeeltjes waar ze de organische stoffen uit halen. De wormen krijgen op deze manier een grote hoeveelheid grond binnen. Verontreinigingen die aan de aardedeeltjes vastzitten, blijven achter in de wormen en kunnen zich daar ophopen tot hoge concentraties. Vooral metalen zoals cadmium, koper, lood en zink blijven achter in de wormen. Maar ook organische verontreinigingen zoals PCB’s en PAK’s kunnen zich ophopen. De wormen hebben daar zelf weinig last van. Voor veel dieren zijn wormen echter een aantrekkelijke prooi. Vogels en zoogdieren die grote hoeveelheden wormen eten, krijgen daarmee ook veel verontreinigingen binnen. Dit verschijnsel wordt doorvergiftiging genoemd. Doorvergiftiging kan gevaarlijke vormen aannemen als het lichaam de verontreinigingen niet verwijdert of afbreekt, maar opslaat in bijvoorbeeld de nieren of de lever. Ook door het eten van planten en insecten kunnen bodemverontreinigingen zich ophopen. In de Biesbosch staat de populatie van de Grote Karekiet onder druk. Het eten van verontreinigde insecten speelt hierbij mogelijk een rol. Bevers in de Biesbosch hopen cadmium op in de nieren en de lever doordat zij verontreinigde wilgenbast eten. Maar over het algemeen is doorvergiftiging via planten en insecten waarschijnlijk veel minder ernstig dan via de wormenroute.
Hoe meer cadmium er in de bodem zit, des te groter is de concentratie in wormen.
Onzichtbaar gevaar Als een dier last heeft van doorvergiftiging is dat nauwelijks te zien. Maar schijn bedriegt. Van de zware metalen kan vooral cadmium ernstige effecten hebben op vogels en zoogdieren in uiterwaarden. De dieren kunnen op jonge leeftijd al zoveel last hebben van dit metaal dat zij zich niet goed voortplanten. De populaties staan vaak al onder druk door het versnipperde leefgebied en worden hierdoor nog kwetsbaarder. PCB’s beïnvloeden onder meer de hormoonhuishouding en daarmee ook de voorplanting. De verschijnselen van PAK’s (kanker) doen zich over het algemeen pas op latere leeftijd voor, als de dieren zich al hebben voortgeplant. De laatste jaren zijn de gehaltes van zware metalen, PAK’s en PCB’s in het water afgenomen. Maar er zijn nieuwe stoffen voor in de plaats gekomen, zoals nieuwe bestrijdingsmiddelen en stoffen die in medicijnen zitten. Deze stoffen worden vaak nog niet gemeten en de effecten op mensen en dieren zijn grotendeels onbekend.
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
11:25
Pagina 4
Welke dieren zijn gevoelig voor doorvergiftiging? Wetenschappers hebben voor een aantal diersoorten de gevolgen van doorvergiftiging onderzocht. Hieruit blijkt dat soorten de grootste risico’s lopen indien ze: - veel wormen of wormen-eters eten; - weinig andere voedselbronnen hebben; - voornamelijk in uiterwaarden voedsel zoeken; - lang leven en daardoor veel verontreinigingen binnenkrijgen.
Dassen De Das is een doelsoort voor het rivierengebied. Op dit moment komen dassen vooral voor langs de Maas en de IJssel. De dieren zoeken voedsel in onder meer uiterwaardgrasland, productiegrasland en hardhoutooibos. In de uitwerpselen is te meten of de dassen veel verontreinigde wormen hebben gegeten. In dat geval bevatten de uitwerpselen veel cadmium. Het cadmium dat in het lichaam van de dassen achterblijft hoopt zich vooral op in de nieren.
Hoeveelheid cadmium in nieren van doodgevonden dassen in relatie tot de afstand van de vindplaats tot de rivier. Dassen die dicht bij de rivier gevonden werden, hadden in het algemeen hogere cadmiumconcentraties in zich dan dassen die verder weg werden gevonden.
Hoe hoger het cadmiumgehalte in de wormen, hoe sneller de dassen schadelijke effecten ondervinden. Als de nierschade al op jonge leeftijd optreedt, zal dat gevolgen hebben voor de voortplanting. Daardoor kan de populatie onder druk komen te staan.
Weidevogels Veel weidevogels verblijven direct vóór en na het broedseizoen in uiterwaarden. Vooral bij aankomst na de voorjaarstrek en vlak voor het leggen van de eieren eten vogels extra veel. Voor een aantal weidevogelsoorten vormen regenwormen dan een groot deel van het dieet. In eieren van grutto’s zijn verontreinigingen aangetroffen die ook in de directe omgeving gevonden zijn. Het broedsucces lijkt op verontreinigde plekken lager te zijn dan in schone graslanden. Het is nog niet bekend wat precies de effecten op de populatie zijn. Aannemelijk is dat naast Grutto ook Tureluur, Kievit, Wulp en Scholekster risico’s op doorvergiftiging lopen.
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
11:25
Pagina 5
Steenuilen
Muizen Het eetpatroon van muizen verschilt per soort. Spitsmuizen eten vooral bodemdieren zoals wormen. Andere muizensoorten, zoals de Woelmuis, leven van planten en zaden. Uit onderzoek in de Biesbosch is gebleken dat cadmiumgehaltes in bosspitsmuizen tot 23 keer zo hoog waren als in woelmuizen! PCB-gehaltes waren tot 2,5 keer zo hoog in de bosspitsmuizen. De verhoogde gehaltes kunnen onder meer leiden tot groeivertraging, minder nakomelingen en een afwijkend gewicht van lichaam, lever of nieren. In gebieden die regelmatig overstromen hebben de muizen meer verontreinigingen in hun lichaam en zijn de effecten ernstiger. Ondanks deze effecten vormen verontreinigingen naar verwachting geen bedreiging voor het voortbestaan van muizenpopulaties in uiterwaarden. Dit komt doordat muizen maar kort leven en zich snel voortplanten. Roofvogels die de muizen eten, zoals de Torenvalk, kunnen wel negatieve effecten op de voortplanting ondervinden.
De Steenuil leefde vroeger veel in de komgronden, op enige afstand van de rivier. Nu zijn oorspronkelijk leefgebied grotendeels verdwenen is, komt de Steenuil vooral voor in de uiterwaarden. Steenuilen eten onder meer muizen, kleine vogels, insecten, regenwormen en slakken. Als de uilen vooral zijn aangewezen op regenwormen en spitsmuizen, is het risico van doorvergiftiging hoog. In verontreinigde gebieden blijken de eieren van steenuilen zich anders te ontwikkelen dan in gebieden die niet verontreinigd zijn. De kuikens verbruiken waarschijnlijk meer energie om de effecten van verontreinigingen te bestrijden. Cadmium lijkt de grootste boosdoener. Maar in uilen en eieren zijn ook hoge concentraties PCB’s en dioxines aangetroffen. Deze stoffen kunnen het broedsucces van de Steenuil verminderen.
Het verleden komt boven Bij hoge waterstanden op de rivieren overstromen de uiterwaarden. Als het water weer zakt, blijft een klein laagje slib achter. De bodem van een uiterwaard bestaat daardoor uit een opeenvolging van sliblaagjes, vergelijkbaar met de jaarringen van een boom. Als er veel verontreinigingen in het water zitten, bevat ook het sliblaagje veel verontreinigingen. Op plaatsen die vaak overstromen, bezinkt over het algemeen het meeste slib. In de periode van 1960 tot 1980 bereikte de waterkwaliteit een dieptepunt. De sliblaagjes uit die periode zijn over het algemeen dus sterk verontreinigd. Door wormen en planten kunnen de verontreinigingen naar het oppervlak getransporteerd worden en zo in vogels en zoogdieren terecht komen. Sinds 1980 is de slibkwaliteit op veel punten verbeterd maar de verschillen per regio zijn groot. Zo zijn recente slibafzettingen langs de Rijn voor veel stoffen schoner dan langs de Maas. Om een goed beeld te krijgen van de bodemkwaliteit zijn altijd metingen nodig.
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
11:25
Pagina 6
Risicokaarten Beheerders kunnen snel inzicht krijgen in het risico van natuurontwikkeling op verontreinigde gronden door het opstellen van risicokaarten. De risicokaarten komen in drie stappen tot stand. De eerste kaart geeft aan welke verontreinigingsniveaus in de uiterwaard voorkomen. In de tweede kaart staan de zones waar doelsoorten die van wormen of spitsmuizen leven hun voedsel zoeken. Dit zijn vooral de graslanden. Door de twee kaarten op elkaar te leggen, wordt duidelijk in welke delen van de uiterwaard risico’s voor doorvergiftiging bestaan.
Boven of onder water? Metalen zijn gebonden aan kleideeltjes. Onder water is de binding sterker dan boven water. Door verontreinigde grond onder water te zetten, zullen metalen minder snel in dieren terechtkomen. Maar voor PCB’s en PAK’s geldt het omgekeerde. Deze stoffen worden juist onder water makkelijker opgenomen door dieren dan op het droge. Via bijvoorbeeld mosselen en vis kunnen verontreinigingen zo terechtkomen in voedselketens in het water.
sterk verontreinigd
Das eet wormen
verontreinigd
Das eet geen wormen
niet verontreinigd
stroomdalgrasland vochtig grasland begraasd grasland struweel moeras
kaart 1: Cadmium verontreiniging.
kaart 2: Waar eet de Das wormen
De beheerder kan de risico’s beperken door het toepassen van de vuistregels die hiernaast staan.
risico gebied
In de kaartjes is een fictief voorbeeld voor de Das uitgewerkt.
kaart 3: Waar loopt de Das een risico.
WWWeetjes • EU-landen onderzoeken in het project BERISP de effecten van doorvergiftiging. De resultaten zullen naar verwachting meer inzicht geven in de manier waarop inrichting en beheer de effecten kunnen beperken. Zie voor meer informatie op: www.berisp.org • Rijkswaterstaat heeft een digitaal loket geopend voor vragen over verontreinigde grond in uiterwaarden. Kijk op www.actief-bodembeheer-rivierbed.nl • De Radboud Universiteit onderzoekt effecten van verschillende stress-factoren in het rivierengebied, zoals de aanwezigheid van gifstoffen, overstromingen en rekolonisatie na verstoringen. De resultaten komen te staan op www.ru.nl/environmentalstudies
• De Vogel- en Habitatrichtlijn valt onder verantwoordelijkheid van het ministerie van LNV. Op de website van dit ministerie is hierover informatie te vinden: www.minlnv.nl • Rijkswaterstaat heeft op intranet een loket geopend voor vragen over de Vogel- en Habitatrichtlijn: www.rws-habitatrichtlijn.nl • Het RIZA onderzoekt in het project BIOCHEM hoe zware metalen in uiterwaarden terechtkomen in planten, wormen en andere organismen. De resultaten zijn te vinden op www.riza.nl/biochem • Kennisuitwisseling over ecologische risicobeoordeling vindt plaats binnen het platform PERISCOOP, te vinden op: www.bodembreed.nl/platforms/periscoop
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
11:25
Pagina 7
Tien vuistregels voor het beperken van doorvergiftiging bij natuurontwikkeling in uiterwaarden
Beheerders die natuur willen ontwikkelen op verontreinigde bodems doen er goed aan om al bij de planvorming na te gaan of de doelsoorten voor het gebied gevoelig zijn voor doorvergiftiging. Door de levenswijze van deze soorten te verkennen, wordt het mogelijk om de risico's in kaart te brengen en geschikte maatregelen te kiezen. Belangrijke vragen zijn: in welk natuurtype zoeken de doelsoorten naar voedsel en waar komen ze in contact met verontreinigde prooien? Effecten van doorvergiftiging zijn vervolgens te beperken met de onderstaande vuistregels.
1 Bepaal in een vroeg stadium de verspreiding van verontreinigingen over het gebied. De hoogste concentraties komen vaak voor op plaatsen die vaak overstromen of in het verleden vaak overstroomd zijn.
2 Zorg voor een uitgekiende inrichting. Laat bijvoorbeeld grasland op schone bodems tot ontwikkeling komen. Hierdoor ontstaat een ruimer aanbod van "schone wormen".
3 Maak verontreinigde locaties onaantrekkelijk voor doelsoorten die risico's lopen. Dat verkleint de kans dat dieren met verontreinigingen in contact komen. Ruigtes of moerassen zijn bijvoorbeeld minder goed toegankelijk voor veel dieren die wormen of muizen eten. Bovendien komen in deze natuurtypen minder wormen voor.
4 Dek verontreinigde grond af met schone grond of concentreer de verontreinigde grond in een klein gebied. Ook hierdoor neemt de kans af dat dieren in contact met de verontreinigingen komen.
5 Plan natuurtypen die op verontreinigde bodems voorkomen ook op schonere plaatsen in de nabijheid.
6 Bied wormeneters ook andere voedselbronnen. Plan daarvoor gevarieerde natuurtypen die passen bij het riviersysteem.
7 Houd er rekening mee dat grote dieren zoals dassen hun voedsel in een groot gebied verzamelen. Betrek daarom zonodig binnendijkse gebieden bij de natuurontwikkeling.
8 Metalen komen onder water minder makkelijk in dieren terecht dan boven water. Voor PCB’s en PAK’s geldt het omgekeerde. Houd daar rekening mee bij de inrichting.
9 Evalueer de effecten van inrichting en beheer door monitoring. Leer van vergelijkbare projecten en ervaringen.
10 Het beste middel tegen doorvergiftiging is en blijft het verwijderen van de verontreinigde bodem uit de uiterwaard.
Projectdeel 1 SDF
14-12-2004
10:14
Pagina 8
Meer weten over doorvergiftiging?
Colofon
Bosveld A.T.C., P.A.F. de Bie & T. Hamers (2003) Bodemverontreiniging in de Biesbosch en doorvergiftiging naar kleine zoogdieren. Rapport Alterra nr. 654.
Deze brochure is een uitgave van Rijkswaterstaat. De brochure is te downloaden van www.riza.nl.
Boudewijn T.J., N.W. van den Brink, C. Klok & B. van Hattum (2003) Verontreinigingen in Maasuiterwaarden: blootstelling en belasting van dassen. Rapport van het project Ecologisch Herstel Maas nr. 38. Van den Brink, N.W. & W.C. Ma (1998) Spatial and temporal trends in levels of trace metals and PCB’s in the European badger Meles meles L., 1758 in the Netherlands: Implications for reproduction. The Science of the Total Environment 222:107-118. Faber, J.H., J.J.C. van der Pol & N.W. van den Brink (2004) Verificatieonderzoek Ecologie Krimpenerwaard. Eindrapportage. Rapport Alterra nr. 1016. Groen, N.M, T.J. Boudewijn, J. de Jonge & N.W. van den Brink (2005) Steenuilen in verontreinigde uiterwaarden - Ecotoxicologisch onderzoek naar de effecten van verontreinigingen. RIZA rapport 2005.001. Guchte C. van de, R.A.E. Knoben, J.H. Faber & J. Harmsen (1999) Actief Bodembeheer Rivierbed. Natuurrisico’s. AKWA-rapport 99.006. Kerkhofs M.J.J., W. Silva & W. Ma (1994) Zware metalen en organische microverontreinigingen in bodem, regenwormen en dassen in het winterbed van de Maas bij Grave. Rapport van het project Ecologisch Herstel Maas nr. 14.
Tekst: Suzanne Stuijfzand, Wendy Liefveld en Jolande de Jonge (RWS RIZA) Redactie: Renske Postma (Tekstbureau Met Andere Woorden) Fotoverantwoording: Martin Bonte Oene Moedt (Foto Natura) Hugo Coops (RIZA) Claus v.d. Brink (RIZA) Fred Hazelhoff (Foto Natura) Stan Kerkhofs (RIZA) Alterra RIZA Illustraties: Suzanne Stuijfzand (RIZA) Coördinatie productie: Henk Bos (RWS RIZA) Druk: Evers Litho & Druk, Almere Aan deze brochure hebben ook bijgedragen: Martijn van der Veen (RWS Limburg) Frank Kok (RWS Oost Nederland) Joan Mertodirjo (RWS Zuid-Holland) Nico van den Brink (Alterra) Theo Boudewijn (Bureau Waardenburg) Piet den Besten (RWS RIZA) Bert van Hattum (IVM) Robert Luttik (RIVM) Jan Hendriks (RU Nijmegen).
Lelystad, december 2004.