Basisboek methoden en technieken Deel 1 van 3 : Hoofdstuk 1 t/m 3 Ook verkrijgbaar : Deel 2 : Hoofdstuk 4 tot en met 7 Ook verkrijgbaar : Deel 3 : Hoofdstuk 8 tot en met 12
Bronvermelding: Titel: Basisboek methoden en technieken: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek Vierde druk Auteur: Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede Uitgever: Wolters-Noordhoff ISBN: 902073315X Aantal pagina’s boek : 376 Aantal hoofdstukken boek : 12
De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2006 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan
[email protected].
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Doelstelling en onderzoeksvraag
pag. 3
Hoofdstuk 2
Informatieverzameling
pag. 8
Hoofdstuk 3
Onderzoekstype
pag. 11
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
2
Hoofdstuk 1 1.1
Doelstelling en onderzoeksvraag
Formuleren van de probleem- en doelstelling
Baarda en De Goede (2006) maken duidelijk dat onderzoeksvragen gebaseerd zijn op vraagstukken uit de praktijk. Vaak heeft men bepaalde ervaringen opgedaan die men nader wil onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het koopgedrag van klanten met betrekking tot bepaalde producten of de geschiktheid van een bepaalde benaderingswijze in de gezondheidszorg. De auteurs geven aan de hand van casussen voorbeelden van aanleidingen tot het formuleren van onderzoeksvraagstellingen (zie Baarda & De Goede, 2006, p. 17-18). Het doel van wetenschappelijk onderzoek is het oplossen of verkleinen van een probleem (datgene waar men vragen over heeft). Door onderzoek naar het koopgedrag van klanten kan men bijvoorbeeld inzicht krijgen in de wensen van klanten, waardoor men de productinformatie beter daarop kan afstemmen. Baarda en De Goede (2006) benadrukken dat een onderzoeker uitgaat van normatieve uitspraken, dat wil zeggen dat een onderzoeker de aanvankelijke situatie (de situatie waarin men verkeerde voordat er onderzoek was verricht) als minder gewenst beschouwd. De onderzoeker kent normen toe aan het te onderzoeken probleem. Daarnaast is er sprake van subjectiviteit. Immers, niet overal zullen dezelfde normen belangrijk worden gevonden. Zo zal men in verschillende bedrijven de aanvankelijke situatie anders ervaren: een onderzoek naar het ziekteverzuim van werknemers zal in kleine bedrijven anders worden opgezet dan in grote bedrijven, omdat de problemen binnen het kleine bedrijf anders van aard zijn. Om deze reden zullen onderzoekers tijdens de eerste fase van het onderzoek het probleem moeten verhelderen. Vervolgens zullen zij opzoek moeten gaan naar informatie (bijvoorbeeld een literatuurstudie). Een onderzoeksvraagstelling wordt doorgaans meerdere malen aangepast, omdat nieuwe informatie een herformulering noodzakelijk maken. De oorspronkelijke vraagstelling kan worden uitgebreid met deelvragen. Als het ziekteverzuim in bedrijven mogelijk in verband staat met de leeftijd van de werknemers, het aantal arbeidsuren of de opleiding van de werknemer, kunnen deze factoren allen in de deelvragen worden opgenomen. Het uiteindelijke doel van het onderzoek zal bestaan uit het verkrijgen van kennis en inzicht. De relevantie van het onderzoek heeft altijd betrekking op de informatiebehoefte. Een onderzoeksdoelstelling dient enkel om op grond van de kennis en het verkregen inzicht beslissingen te kunnen nemen. Een maatregel zal uiteindelijke door de instantie die het onderzoek liet doen genomen moeten worden. De onderzoeksopzet moet derhalve bestaan uit een beschrijving van de wijze waarop gegevens zullen worden verzameld en uit een weergave van de omgang met de verkregen informatie. De relevantie van het onderzoek mot duidelijk zijn; waarom en voor wie is het onderzoek nuttig. Een praktische relevantie heeft betrekking op het aanbieden van mogelijke maatregelen. Het onderzoek zal praktisch relevant zijn als men met de verkregen informatie het probleem in de praktijk kan gaan oplossen. Het onderzoek is theoretisch relevant als er met behulp van de studie een theoretische verklaring voor het onderzochte fenomeen gegeven kan worden. Een theoretisch relevant onderzoek zal niet het concrete nut voor de maatschappij voorop stellen. Voor een schematische weergave van de fasen tijdens het formuleren van de vraagstelling wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006) pagina 20-23. 1.2
Ethische aanvaardbaarheid van onderzoek
Er doen zich gedurende een onderzoek een aantal ethische bezwaren voor. Zo is er toestemming nodig van de deelnemers, zullen gegevens van participanten niet zomaar verstrekt mogen worden aan derden en moet er gekeken worden naar de gevolgen van het handelen. Omdat onderzoekers te maken krijgen met verschillende belangen – de belangen www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
3
van de onderzochten, de instantie waarvoor men onderzoek verricht en degenen waar men de informatie van of over verkrijgt – hebben beroepsorganisaties van onderzoekers een gedragscode geformuleerd. Baarda en De Goede (2006) geven een voorbeeld van een gedragscode toepasbaar in de sociologie (p. 28). Volgens die code moeten alle verklaringen en toezeggingen tijdens het onderzoek juist zijn. In medische onderzoeksvelden wordt gebruik gemaakt van een medisch-ethisch commissie. Deze commissie zal het onderzoeksvoorstel voor aanvang van de studie goed moeten keuren. Kortom: Een onderzoek zal ethisch verantwoord zijn als de participanten toestemming geven, er geen onjuiste voorstellen worden gedaan, de gegevens anoniem blijven en de resultaten geen nadelige gevolgen hebben voor de participanten. Ook zal de onderzoeker de studie objectief moeten verrichten en mag de onderzoeker geen informatie doorgeven aan derden. De opdrachtgever zal op zijn beurt enkel de resultaten mogen gebruiken (op de onderzoeksmethoden berusten rechten), waarbij de titel, publicatie en de naam van de onderzoeker wordt genoemd.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
4
1.3
Formuleren van onderzoeksvragen
Als de onderzoeksdoelstelling is geformuleerd, kan de onderzoeksvraagstelling nauwkeuriger worden beschreven. Aanvankelijk zal een onderzoeker namelijk alleen een onduidelijk beeld hebben van hetgeen bestudeert dient te worden. Na overleg met mede-onderzoekers en de opdrachtgever, kan het onderwerp uitgewerkt worden en ontstaat er een beeld van hetgeen al bekend is (bijvoorbeeld via literatuuronderzoek). Baarda en De Goede (2006) geven een voorbeeld van een uitgewerkte onderzoeksvraagstelling met betrekking tot een studie naar verkeersongelukken bij rotondes (p. 31-32). De auteurs laten met dit voorbeeld zien dat een onderzoeksvraag aanvankelijk zeer globaal is en pas later eenduidiger zal worden. Het formuleren van meerdere deelvragen of het specificeren van de onderzoeksvraag zorgt ervoor dat verschillende invalshoeken van het probleem in de studie betrokken worden. De formulering van de onderzoeksvraag heeft vervolgens invloed op de onderzoeksbenadering. Een enkele keer zorgt een bepaalde formulering er zelfs voor dat er meerdere onderzoeken noodzakelijk zijn voor het beantwoorden van de vraagstelling. Het is belangrijk dat zowel de opdrachtgever als de onderzoeker precies weten wát er onderzocht gaat worden. Bovendien moet een onderzoeksvraag altijd voorzien zijn van een vraagteken. De onderzoeksvraag mag geen stelling zijn. De zogenoemde ‘hoe’ en ‘waarom’ vragen kunnen beter niet worden gebruikt voor kwantitatief onderzoek, omdat deze vragen te globaal zijn. Als het onderwerp moeilijk te specificeren is, is wellicht een kwalitatief vooronderzoek noodzakelijk. Ook kunnen normatieve en esthetische vragen het best worden vermeden. Deze vragen zijn niet objectief te beantwoorden (Baarda & De Goede, 2006). 1.4
Eenheids- en eigenschapsbegrippen
Een onderzoeksvraagstelling bevat eigenschapsbegrippen en eenheidsbegrippen. Eigenschapsbegrippen duiden op de te meten kenmerken van objecten, mensen, processen of situaties. Zo zijn stress en werkdruk (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 35-36) eigenschapsbegrippen die in een onderzoek naar ziekteverzuim gemeten kunnen worden. Eigenschapsbegrippen worden variabelen genoemd als de begrippen geheel geoperationaliseerd zijn. Dat wil zeggen dat de begrippen volledig zijn uitgewerkt en niet meer voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Onder eenheidsbegrippen worden de personen, landen, instellingen, objecten of situaties verstaan waartoe de eigenschapsbegrippen behoren. Met de eenheidsbegrippen wordt tevens aangegeven over wie of wat men uitlatingen gaat doen. De eenheidsbegrippen zullen uiteindelijk de populatie van het onderzoek vormen.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
5
1.5
Conceptueel model en controlebegrippen
Begrippen kunnen in een studie worden weergegeven door middel van concepten in een conceptueel model (zie figuur 1.1 in Baarda & De Goede, 2006, p. 39). Op deze wijze kunnen verbanden worden onderzocht. Zo kunnen werkdruk en stress met elkaar in verband staan. De beide begrippen vormen de concepten in het conceptueel model. Het conceptuele model is een grafische weergave van de mogelijke te onderzoeken verbanden. Als een onderzoeker het idee heeft dat de concepten invloed op elkaar uitoefenen, maar hij nog niet weet welk concept de oorzakelijke factor is en welk concept het gevolg is van het oorzakelijke concept, kunnen beide concepten in het model met elkaar verbonden worden met een lijn. Als oorzaak en gevolg wel bekend zijn, worden de beide concepten aan elkaar verbonden door middel van een pijl (zie figuur 1.2 in Baarda & De Goede, 2006, p. 39). De aanwezigheid van een oorzaak en een gevolg wordt een causaal verband genoemd. Het model waarin deze concepten grafisch worden weergegeven is het causaal model. In beschrijvende onderzoeken worden meestal geen conceptuele modellen gebruikt, omdat men in deze onderzoeken niet gericht is op de samenhang tussen begrippen. Het gaat in beschrijvende onderzoeken vooral om een schets (beschrijving) van de begrippen (zie casus 1 in Baarda & De Goede, 2006, p. 37). Causale verbanden worden onderzocht door middel van metingen onder verschillende condities en op verscheidene momenten. Een experiment kan causale verbanden aan het licht brengen. Experimenteel onderzoek is echter niet altijd uitvoerbaar, omdat het ethisch niet altijd verantwoord is (Baarda & De Goede, 2006). Als meerdere elementen in een studie een tol spelen, bijvoorbeeld naast stress en werkdruk, speelt ook leeftijd, het geslacht en de opleiding een rol, dan kan er gesproken worden van controlebegrippen. Als deze begrippen volledig geoperationaliseerd zijn, worden deze begrippen controlevariabelen genoemd. Net als de conceptuele en causale begrippen kunnen de controlevariabelen grafisch in een conceptueel model worden weergegeven (zie figuur 1.3 in Baarda & De Goede, 2006, p. 41). Controlebegrippen oefenen invloed uit op de samenhang tussen de centrale begrippen van het onderzoek. Op deze wijze kan men nagaan of de samenhang door toevoeging van dit zogenoemde derde begrip verdwijnt. Indien de samenhang verklaard kan worden door de invloed van het controlebegrip, is er sprake van een vals verband ofwel schijnbaar direct verband. Controlebegrippen kunnen kwantitatief of kwalitatief van aard zijn. Kwantitatieve variabelen worden interveniërende of mediërende controlevariabelen genoemd, omdat de samenhang varieert (minder, meer, hoger, lager, sterker, zwakker). Kwalitatieve variabelen worden nominale variabelen genoemd, vanwege de onveranderlijkheid van de variabelen (geslacht is bijvoorbeeld alleen mannelijk of vrouwelijk). Een kwalitatieve variabele kan het verband tussen de centrale begrippen in een onderzoek verbergen. Als er bijvoorbeeld gekeken is naar het effect van stress en werkdruk onder mannen en vrouwen, kan het verband met betrekking tot de centrale begrippen tussen de beide geslachten anders zijn. Onder de mannen kan er een duidelijk verband aanwezig zijn tussen stress en werkdruk, terwijl dit verband bij de vrouwen niet aangetoond kan worden. In deze situaties wordt de kwalitatieve controlevariabele een specificatievariabele of interactievariabele genoemd. De invloed van controlevariabelen kan worden opgeheven door middel van statistische berekeningen of door middel van analyses voor de verschillende groepen. 1.6
Uitvoerbaarheid van onderzoek
Baarda en De Goede (2006) laten aan de hand van een casus zien hoe onderzoek uitgevoerd kan worden. Van belang zijn hierbij factoren als het beschikbare budget, de toestemming van de participanten, de bereikbaarheid en de personele begroting. Al deze factoren zullen voor
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
6
aanvang van het onderzoek bekeken moeten zijn. Voor een uitvoerige beschrijving van deze factoren wordt verwezen naar de casus van Baarda en De Goede (2006) pagina 45-46. 1.7
Typen onderzoeksvragen
Als het onderzoek uitvoerbaar is, zal men moeten kijken naar de specifieke formulering van de onderzoeksvraagstelling. Er kunnen verscheidene vraagstellingen worden getypeerd: samenhangonderzoeksvragen, frequentieonderzoeksvragen en verschilonderzoeksvragen. Het vraagstellingstype heeft invloed op het ontwerp en de data-analyse. Samenhangvragen kunnen worden beantwoord met behulp van statistische correlatieberekeningen. Deze berekeningen moeten kunnen worden uitgevoerd voor elke geformuleerde onderzoeksdeelvraag. In het ontwerp moet hiermee rekening gehouden worden. Belangrijk hierbij is dat men niet de onjuiste samenhangen gat analyseren en dat men onvoorziene combinaties tussen variabelen niet uit het oog verliest. Frequentievragen kunnen beantwoord worden aan de hand van grafieken, cirkeldiagrammen en histogrammen. Frequentievragen hebben immers betrekking op ‘hoeveel’ vragen en ‘hoe vaak’ vragen. Verschilvragen kunnen beantwoord worden door middel van statistische berekeningen waarbij groepen of situaties met elkaar worden vergeleken (Baarda & De Goede, 2006). Deze berekeningen vereisen een specifieke onderzoeksopzet die in hoofdstuk 11 aan bod komen.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
7
Hoofdstuk 2 2.1
Informatieverzameling
Is nadere informatie noodzakelijk?
Als de onderzoeksvraagstelling en doelstelling is vastgesteld, zal bekeken moeten worden welke informatie reeds voorhanden is en welke informatie men nog wil verkrijgen. Eerder uitgevoerde onderzoeken zullen hierbij nuttig zijn. Het komt echter ook wel eens voor dat het onderzoeksonderwerp nog niet eerder op een of andere wijze is onderzocht. De onderzoeker zal dan rapportages van vergelijkbare onderzoeken kunnen gebruiken. Zo kan het nuttig zijn om in die rapportages te lezen hoe de vergelijkbare studies zijn uitgevoerd en wat de eventuele tekortkomingen waren. Literatuuronderzoek naar theorieën en ideeën over het onderwerp kunnen zeer bruikbaar zijn in explorerende of toetsende onderzoeken. Deze theorieën en ideeën kunnen bijvoorbeeld inzicht geven in de wijze waarop de controlevariabelen geïnterpreteerd worden. Bovendien is literatuuronderzoek nuttig voor het vaststellen van de steekproef. Uit de rapportages van andere onderzoeken kan men opmaken hoe bepaalde groepen of kenmerken zich tot elkaar kunnen verhouden (Baarda & De Goede, 2006). In hoofdstuk 5 zal hierop nader worden ingegaan. 2.2
Relevante zoektermen
Door middel van zoektermen kan informatie worden opgezocht in een database, zoals de elektronische zoekmachines op internet. Synoniemen van het te onderzoeken begrip kunnen hiervoor zeer geschikt zijn. Ook kunnen combinaties van verschillende zoektermen veel informatie opleveren. Zelfs door via tegenovergestelde begrippen (antoniemen) kan men de gewenste informatie vinden. In woordenboeken, encyclopedieën en studieboeken staan talrijke voorbeelden van begrippen die gebruikt kunnen worden. Belangrijk zijn tevens de namen van vooraanstaande onderzoekers op het gebied waarin men geïnteresseerd is. Ook zijn Engelse termen en vaktermen zeer belangrijk. In databanken van bibliotheken, hogescholen en universiteiten wordt vaak gebruik gemaakt van een the sauri. Een the sauri geeft alle relevante begrippen weer die aan de zoekterm zijn gerelateerd (Baarda & De Goede, 2006). 2.3
Randvoorwaarden bij het zoeken naar informatie
Gedurende de informatieverzameling zal de onderzoeker de beschikbare tijd daarvoor goed in de gaten moeten houden. Een onderzoek kan veel tijd en geld kosten, omdat sommige boeken en rapporten aangevraagd moeten worden en men er ook voor zou moeten reizen. Het is daarom verstandig om grenzen te stellen bij de zoektocht naar informatie. Als informatie al erg oud is en moeilijk toegankelijk, zal men zich af moeten vragen of de info voor het onderzoek wel interessant genoeg is (Baarda & De Goede, 2006). 2.4
Informatiebronnen
2.4.1
Internet
Het zoeken naar informatie met behulp van internet kan het best geschieden via sites van wetenschappelijke onderzoeksorganisaties of via directory’s of indexportals (wetenschappelijke onderwerpgidsen zoals Infomine en Pinakes). Algemene zoekmachines zijn namelijk niet altijd volledig (Baarda & De Goede, 2006).
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
8
2.4.2
Deskundigen en gespecialiseerde instituten
Specialisten, beleidsbepalers of voorlichters kunnen belangrijke specifieke nieuwe informatie geven over het te onderzoeken onderwerp. Het is raadzaam om via universiteiten, ministeries, instituten of verenigingen bij deze mensen terecht te komen. Adressen kan men vinden via de Nederlandse Onderzoek Databank (NOD), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of de Sociaal Economische Raad (SER). Daarnaast is de Pyttersen’s Almanak nuttig en kan men deskundigen contacteren via discussiegroepen of forums op het internet (Baarda & De Goede, 2006). 2.4.3
Recente tijdschriftartikelen
Tijdschriften vormen een aanzienlijke informatiebron. Recente artikelen refereren naar belangrijke boeken en deskundigen. Tegenwoordig zijn deze (wetenschappelijke) tijdschriften digitaal beschikbaar. In Nederland kan men bijvoorbeeld Pica gebruiken. Dit is een centrale catalogus van de bibliotheken in Nederland. Ook kunnen verwijzingen naar tijdschriften gevonden worden in current-contenttijdschriften of current-contentbestanden. Deze artikelen geven de inhoudsopgaven weer van verschillende tijdschriften. De Amerikaanse versie is Ingenta-connect (Baarda & De Goede, 2006). 2.4.4
Abstracttijdschriften
Abstracttijdschriften bevatten samenvattingen van belangrijke artikelen, evenals trefwoorden waarmee men informatie kan opzoeken in bepaalde tijdschriften of artikelen. Abstracttijdschriften worden ook bibliografische tijdschriften genoemd. Baarda en De Goede (2006) geven enkele voorbeelden van bibliografische tijdschriften. Voor een overzicht wordt verwezen naar het betreffende boek op pagina 78. 2.4.5
Citaatindexen
Via bepaalde artikelen kan men op het spoor komen van andere bruikbare teksten. Zogenoemde citaatindexen kunnen hiervoor gebruikt worden. Citaatindexen bevatten namen van auteurs die op een bepaald gebied onderzoek hebben gedaan. Zo kan men nagaan wie in welk jaar onderzoek heeft verricht naar het onderwerp waarin men geïnteresseerd is. Een voorbeeld hiervan is het Web of Science. De methode waarbij men via bepaalde bronnen terecht komt bij andere bronnen wordt de sneeuwbalmethode genoemd (Baarda & De Goede, 2006). 2.4.6
Reviewartikelen
Zogenoemde reviewartikelen zijn nuttig indien het te onderzoeken onderwerp nog nauwelijks is onderzocht. In reviewartikelen geven auteurs namelijk een weergave van beduidende onderzoeksgegevens. Door achter een zoekterm in een zoekmachine het woord ‘review’ te vermelden, kunnen reviewartikelen makkelijk opgespoord worden (zie voorbeelden in Baarda & De Goede, 2006, pagina 82). 2.4.7
Boeken en rapporten
De Nederlandse Centrale Catalogus (NCC) maakt het mogelijk dat men op internet makkelijk catalogi in allerlei bibliotheken kan bestuderen. Via lokale bibliotheken kan men vervolgens www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
9
nagaan of een bepaald boek uit de centrale catalogi aanwezig is of niet. Via universiteitsbibliotheken kan men ook toestemming krijgen om door middel van een code direct inzage te krijgen in de aanwezigheidsbestanden van literatuur (bijvoorbeeld de Koninklijke Bibliotheek). Tijdens de zoektocht in de catalogi zijn voornamelijk proefschriften en scripties van belang, omdat deze rapportages overzichten bevatten van recente literatuur over het onderwerp. Baarda en De Goede (2006) hebben op hun website www.baardaendegoede.wolters.nl een overzicht van universitaire proefschriftenlinks. Rapporten die moeilijk te vinden zijn, worden ook grijze literatuur genoemd. De Grijze literatuur in Nederland (GLIN) bevat catalogi van deze moeilijk t vinden rapporten. 2.5
Hoe maak ik een zoekplan en controleer ik de kwaliteit van de gevonden literatuur?
2.5.1
Zoekplan
Omdat er zoveel manieren zijn waarop men informatie kan vinden, is het aan te raden om een zogenoemd zoekplan voor de aanvang van het onderzoek te maken. In een zoekplan moet het doel van het onderzoek worden opgenomen en kunnen relevante zoektermen genoteerd worden (Baarda & De Goede, 2006). Op deze wijze kan men het overzicht behouden en krijgt men meer inzicht in de randvoorwaarden van het onderzoek (beschikbare tijd, financiën, relevantie literatuur). 2.5.2
Relevantie van gevonden literatuur
Literatuur is relevant als het tegemoet komt aan het doel van het onderzoek, als de auteurs of de uitgevers achtenswaardig zijn en als de literatuur recent is. Betrouwbaarheid en validiteit zijn immers erg belangrijk. Bovendien moet literatuur beschikbaar zijn en makkelijk toegankelijk. Het is raadzaam om tijdens het onderzoek een logboek bij te houden met alle gevonden en gebruikte boeken en tijdschriften (Baarda & De Goede, 2006). 2.5.3
Literatuurlijst
Een onderzoeksrapport bevat altijd een literatuurlijst. Deze lijst mag niet de literatuur bevatten die wel is gelezen, maar niet is besproken in het onderzoeksrapport. Een literatuurlijst moet voldoen aan een aantal notatie-eisen. De sociale wetenschap maakt bijvoorbeeld gebruik van de American Psychological Association-richtlijn (APA). Voor voorbeelden van de APArichtlijnen wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006) pagina 90-91 en naar de site www.apastyle.org/faqs.html. Met het programma Endnote kan men op eenvoudige wijze een literatuurlijst samenstellen. 2.6
Welke data zijn al voorhanden?
Statistische bestanden geven inzicht in de reeds voorhanden zijnde data over het te onderzoeken onderwerp. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) beschikt over statistische jaaroverzichten. Een databank waarin men ook sociaal wetenschappelijke gegevens kan vinden is het Steinmetz-archief dat ook online te bekijken is (Baarda & De Goede, 2006).
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
10
Hoofdstuk 3 3.1
Onderzoekstype
Beschrijvend onderzoek
Als de samenhang tussen eigenschappenschappen niet wordt verklaard en er geen hypothesen of theorie wordt gegeven, kan er gesproken worden van een beschrijvend onderzoek. Beschrijvend onderzoek wordt verricht als men frequentieonderzoeksvragen wil beantwoorden (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 102). 3.2
Exploratief onderzoek
Een exploratief onderzoek zal worden uitgevoerd als men een theorie of hypothese wil vormen. Vooraf is er dus nog geen sprake van een theorie of een hypothese. Exploratief onderzoek is gericht op verschilonderzoeksvragen en samenhangonderzoeksvragen. Het nadeel van exploratief onderzoek is dat het minder beheersbaar is. De verschillende fasen en verrichtingen tijdens de analyse kunnen immers niet volledig worden uitgewerkt (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 104-105). Dat is bij toetsingsonderzoek wel het geval. 3.3
Toetsingsonderzoek
Toetsingsonderzoek begint altijd met een geformuleerde hypothese of theorie. Beschrijvendof explorerend onderzoek heeft al voor de nodige kennis gezorgd, waardoor de onderzoeker al enige kennis heeft over het te onderzoeken onderwerp. Deze kennis wil de onderzoeker gaan toetsen. Een theorie bestaat uit logische empirisch niet tegenstrijdige verbanden, waaruit ten minste één empirisch toetsbare hypothese voortkomt. Bovendien zal er bij een theorie sprake moeten zijn van een verklaring voor de hypothese (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, p. 107). Een hypothese bestaat uit een zogenoemde propositie of bewering die men gaat toetsen. Deze propositie moet plausibel zijn. Dat wil zeggen dat de hypothese aannemelijk moet zijn. Eerder uitgevoerde onderzoeken – beschrijvende of explorerende onderzoeken – hebben laten zien dat de proposities van de hypothese juist zijn.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
11
Een hypothese zal niet in vraagvorm worden weergegeven, maar vormt een voorlopige stelling op een vraag en kan zowel betrekking hebben op een verschil tussen variabelen als op een verband tussen variabelen. De stelling dient echter zodanig te zijn omschreven dat men er verifieerbare voorspellingen uit af kan leiden. Dat wil zeggen dat de hypothese meetbare begrippen bevat. Meetbare begrippen kunnen verkregen worden door ze te operationaliseren. Met operationaliseren wordt het beschrijven van de begrippen in meetbare termen bedoelt. Met verifiëren wordt bedoelt dat de voorspelling bevestigd wordt (de stelling is waar). Als men de stelling weerlegd, spreekt men van falsificeren (de stelling is onjuist). Voor een voorbeeld van een hypothese wordt verwezen naar Baarda en De Goede (2006) pagina 107110.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Basisboek methoden en technieken – Dr. D.B. Baarda en Dr. M.P.M. de Goede
12