Baden in prikkels Wordt apathie bij alle personen met matige tot ernstige dementie gereduceerd door het geven van individueel aangepaste snoezelbaden? Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2014-2015 Module Bachelorproef
Promotor Mevrouw Melissa Verhulst Ergotherapeut Student Julie Vanrobaeys
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat De Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Baden in prikkels Wordt apathie bij alle personen met matige tot ernstige dementie gereduceerd door het geven van individueel aangepaste snoezelbaden?
Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2014-2015 Module Bachelorproef
Promotor Mevrouw Melissa Verhulst Ergotherapeut Student Julie Vanrobaeys
Woord vooraf Via deze bachelorproef wil ik graag mijn steentje bijdragen aan de ontwikkeling van activiteiten voor personen met matige tot ernstige dementie. Naarmate het dementieproces vordert wordt het voor de persoon met dementie moeilijk of is het zelfs niet meer mogelijk om deel te nemen aan georganiseerde activiteiten binnen het woonzorgcentrum. Met de realisering van deze bachelorproef wil ik het werkveld aantonen welke meerwaarde het geven van aangepaste snoezelbaden kan hebben bij deze doelgroep, specifiek bij personen met matige tot ernstige dementie en apathie. Het tot stand komen van deze bachelorproef ging met vallen en opstaan en was niet mogelijk geweest zonder de hulp van anderen. Daarom wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om enkele personen in het bijzonder te danken. Vooreerst wil ik mijn dank richten aan mijn promoter en stagementor Melissa Verhulst en aan mijn externe begeleidster en stagementor Anneleen De Spiegelaere. Dankzij hen kreeg ik de kans om deze bachelorproef uit te werken in het woonzorgcentrum De Meers. Zowel voor, tijdens, als na de bachelorproefstage kon ik rekenen op hun steun en begeleiding. Daarnaast wil ik ook mijn interne begeleidster Annick Laurez bedanken voor haar kritische blik, constructieve feedback en raadgevingen tijdens het uitschrijven van mijn bachelorproef. Ook het personeel van het WZC De Meers verdient een woord van dank voor de aangename samenwerking. Tenslotte nog een speciaal woord van dank aan mijn vriend, mijn familie, mijn vrienden en in het bijzonder aan mijn ouders voor de onvoorwaardelijke steun, het geduld en de motiverende woorden gedurende deze intensieve periode.
Mijn oprechte dank aan iedereen!
Julie Vanrobaeys Mei 2015
Abstract Titel: Baden in prikkels Wordt apathie bij alle personen met matige tot ernstige dementie gereduceerd door het geven van individueel aangepaste snoezelbaden? Kernwoorden: snoezelbaden - matige tot ernstige dementie – apathie – zintuiglijke prikkels – woonzorgcentrum - ergotherapie Inleiding: In de literatuurstudie wordt dieper ingegaan op het begrip snoezelen en de implementatie ervan in de 24-uurszorg. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de verschillende zintuigelijke prikkels die kunnen aangeboden worden binnen een snoezelbadsessie, met als doel apathie bij personen met matige tot ernstige dementie te reduceren. Methode: Bij bewoners met apathie en matige of ernstige dementie wordt tijdens een wekelijks snoezelbad telkens een nieuwe prikkel aangeboden. Tijdens het zeven weken durend onderzoek wordt telkens voor, tijdens en na het snoezelbad het gedrag van de bewoner in kaart gebracht aan de hand van een zelfontworpen observatietool om zo het effect van de prikkel te bepalen. Om de langetermijneffecten na te gaan wordt de Neuropsychiatric Inventory als pre- en postmeting afgenomen. Resultaten: Uit de resultaten blijkt dat apathie kan gereduceerd worden tijdens de snoezelbadsessies. Sommige prikkels zorgden bij alle bewoners voor een reductie van apathie. Andere prikkels hadden maar bij sommige of zelfs bij geen enkele bewoner invloed op het apathisch gedrag. Uit de pre- en postmetingen blijkt dat wanneer de bewoners 1x/week een snoezelbad krijgen, dit geen langetermijneffect teweegbrengt op het vlak van apathie. Discussie en conclusie: Het toepassen van individueel aangepaste snoezelbaden kan leiden tot een kortdurende reductie van apathie. Het is echter afhankelijk van de bewoner en van de aangeboden prikkel of er al dan niet een reductie van apathie plaatsvindt.
Inhoudsopgave Woord vooraf ............................................................................................................................. 4 Abstract ...................................................................................................................................... 5 Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 4 Lijst met afkortingen .................................................................................................................. 7 Verklarende woordenlijst ........................................................................................................... 8 Inleiding ..................................................................................................................................... 9 1
Situatieschets .................................................................................................................. 9
2
Literatuurstudie ............................................................................................................ 10 2.1
Behavioral and Psychological Symptoms in Dementia ......................................... 10
2.1.1
Definitie .......................................................................................................... 10
2.1.2
Prevalentie ...................................................................................................... 10
2.1.3
Gedrag doorheen de verschillende fasen ........................................................ 10
2.1.4
Verschillende soorten gedrag ......................................................................... 11
2.1.5
Oorzaken van probleemgedrag ....................................................................... 14
2.1.6
Soorten dementie en bijhorende neuropsychiatrische symptomen ................. 15
2.1.7
Assessments voor neuropsychiatrische symptomen ....................................... 16
2.2
Gunstige interventies bij apathische personen met dementie ................................ 18
2.2.1
Farmacologische interventies ......................................................................... 18
2.2.2
Non-farmacologische interventies .................................................................. 18
2.3
Snoezelen ............................................................................................................... 20
2.3.1
Definitie .......................................................................................................... 20
2.3.2
Snoezelen in de 24-uurszorg........................................................................... 20
2.3.3
Doelstellingen ................................................................................................. 21
2.3.4
Toepassing ...................................................................................................... 21
2.3.5
Omkeringsthesis ............................................................................................. 22
2.4
Hydrotherapie ........................................................................................................ 23
2.4.1
Biomechanische eigenschappen van water..................................................... 23
2.4.2
Fysiologische effecten .................................................................................... 24
2.4.3
Temperatuur.................................................................................................... 26 4
2.5
Aromatherapie........................................................................................................ 27
2.5.1
Gebruiksmogelijkheden .................................................................................. 27
2.5.2
Etherische oliën bij apathie............................................................................. 30
2.5.3
Veilig gebruik ................................................................................................. 30
2.5.4
Kwaliteitscriteria............................................................................................. 30
2.6
Muziekprikkels ...................................................................................................... 32
2.6.1
Doelstellingen ................................................................................................. 32
2.6.2
Invloed op stemming ...................................................................................... 32
2.6.3
Muziek doorheen de fasen van dementie........................................................ 32
2.7
Visuele prikkels ..................................................................................................... 33
2.7.1
Kleur ............................................................................................................... 33
2.7.2
Licht: statisch/dynamisch ............................................................................... 33
2.8
Tactiele en vibratorische prikkels .......................................................................... 34
2.9
Zen-dementerenden, dolers en evenwichtszoekers ................................................ 35
2.9.1
Zen-dementerenden ........................................................................................ 35
2.9.2
Dolers.............................................................................................................. 35
2.9.3
Evenwichtszoekers ......................................................................................... 35
2.10
3
Houding van de zorgverlener ............................................................................. 36
2.10.1
Cliënt-centered werken ............................................................................... 36
2.10.2
Prikkels selecteren....................................................................................... 37
Besluit........................................................................................................................... 38 3.1
Onderzoeksvraag.................................................................................................... 38
3.2
Deelvragen ............................................................................................................. 38
Methode .................................................................................................................................... 39 1
Onderzoeksopzet .......................................................................................................... 39
2
Onderzoekspopulatie .................................................................................................... 39
3
Interventie ..................................................................................................................... 40 3.1
Verloop van het snoezelbad ................................................................................... 40
3.1.1
Passieve bewoners .......................................................................................... 40
3.1.2
Actieve bewoners............................................................................................ 41
5
3.2
4
Prikkels .................................................................................................................. 41
3.2.1
Tactiele prikkels.............................................................................................. 41
3.2.2
Auditieve prikkels........................................................................................... 42
3.2.3
Olfactorische prikkels ..................................................................................... 42
3.2.4
Visuele prikkels .............................................................................................. 42
Assessments ................................................................................................................. 43 4.1
Pre- en postmeting ................................................................................................. 43
4.2
Observatietool ........................................................................................................ 43
Resultaten ................................................................................................................................. 45 1
Premeting ..................................................................................................................... 45
2
Resultaten van de interventies ...................................................................................... 46
3
Postmeting .................................................................................................................... 48
4
Vergelijking tussen pre- en postmetingen .................................................................... 49
Conclusie en discussie .............................................................................................................. 50 1
Vergelijking van resultaten met de literatuurstudie ..................................................... 50 1.1
Antwoorden op de onderzoeksvragen .................................................................... 50
1.2
Vergelijking tussen de literatuurstudie en aangeboden prikkels ............................ 51
1.2.1
Tactiele prikkels.............................................................................................. 51
1.2.2
Auditieve prikkel ............................................................................................ 51
1.2.3
Olfactorische prikkel ...................................................................................... 52
1.2.4
Visuele prikkels .............................................................................................. 52
2
Beperkingen van het onderzoek ................................................................................... 53
3
Aanbevelingen voor de toekomst en verder onderzoek ............................................... 54
4
Algemene conclusie ..................................................................................................... 56
Lijst met figuren en tabellen..................................................................................................... 57 Referentielijst ........................................................................................................................... 58 Bijlagen .................................................................................................................................... 62 Bijlage 1: Neuropsychiatric Inventory ................................................................................. 62 Bijlage 2: Zelfontworpen observatietool .............................................................................. 62
6
Lijst met afkortingen
AES-10
Apathie Evaluation Scale-10
APADEM-NH
Apathy in Dementia, Nursing Home
BEHAVE-AD
Behavioral Pathology in Alzheimer’s Disease Rating Scale
BPSD
Behavioral and Psychological Symptoms in Dementia
MMSE
Mini Mental State of Examination
NPI
Neuropsychiatric Inventory
NPIa
Neuropsychiatric Inventory Apathie
WZC
Woonzorgcentrum
7
Verklarende woordenlijst
Afasie
Een verworven taalstoornis die veroorzaakt wordt door een hersenletsel. De taalproblemen kunnen tot uiting komen in het spreken, het begrijpen van taal, het lezen en het schrijven.
Collaps
Een kort durende bewusteloosheid die vanzelf overgaat en veroorzaakt wordt door een verminderde bloedtoevoer naar de hersenen.
Confabuleren
De persoon met dementie vult de gaten in zijn geheugen op met fantasieverhalen.
Dysforie
Sombere stemming, somber gevoel
Hydrosound
Via een transducer worden geluidsgolven, die niet door het menselijk oor gehoord kunnen worden, in het badwater gebracht. Dit veroorzaakt een lichte druk op de huid.
Myocard
Hartspier
Perifere vasoconstrictie
Vernauwing van de perifere bloedvaten
Perifere vasodilatatie
Verwijding van de perifere bloedvaten
Premorbide persoonlijkheid
De persoonlijkheid die al aanwezig was voor aanvang van de aandoening/ziekte
Calmday®
Dit is een geneesmiddel dat zenuwachtigheid en angst verlicht. Het wordt toegediend bij angststoornissen die het dagelijks functioneren verstoren.
8
Inleiding 1 Situatieschets Deze bachelorproef wordt uitgewerkt op de gesloten afdeling voor personen met matige tot ernstige dementie binnen het woonzorgcentrum De Meers te Waregem. Naarmate het dementieproces vordert, wordt het voor de bewoners steeds moeilijker om deel te nemen aan georganiseerde activiteiten binnen het WZC. Door het dagelijks toepassen van relaxatiebaden trachten de ergotherapeuten deze bewoners een zinvolle dagbesteding aan te bieden. Tijdens het geven van relaxatiebaden willen de ergotherapeuten aangename zintuiglijke prikkels aanbieden, die het welzijn van de bewoners bevordert. De ergotherapeuten vinden echter dat het geven van deze relaxatiebaden optimaler uitgevoerd kan worden, daar de badkamer minimaal is ingericht om verschillende prikkels aan te bieden. Deze bachelorproef richt zich op het toepassen van relaxatiebaden bij personen met matige tot ernstige dementie en apathie. In de literatuurstudie wordt er onderzoek gedaan naar het Evidence Based toepassen van deze relaxatiebaden. Hierbij wordt er onderzocht welke prikkels effectief kunnen leiden tot een reductie van apathie. De verschillende prikkels worden in de praktijk geïntegreerd en toegepast tijdens de badmomenten. Er wordt onderzocht welke prikkels effectief een reductie van apathie teweegbrengen en welke prikkels geringe of geen reactie uitlokken bij de bewoners. Uiteindelijk wordt er nagegaan of het geven van individueel aangepaste snoezelbaden kan leiden tot een reductie van apathie.
9
2 Literatuurstudie 2.1 Behavioral and Psychological Symptoms in Dementia 2.1.1 Definitie Behavioral and Psychological Symptoms in Dementia (BPSD) wordt in de literatuur gebruikt als een overkoepelende term voor alle gedragsproblemen die kunnen voorkomen bij personen met dementie. Elk gedrag dat door de persoon met dementie en/of de omgeving als ‘moeilijk hanteerbaar’ wordt ervaren, wordt bestempeld als een gedragsprobleem (VENVN, 2008).
2.1.2 Prevalentie BPSD komen bij vrijwel alle personen met dementie voor in de loop van het dementieproces, ongeacht het type dementie. Bij 56 tot 98% van de thuiswonende personen is er een aanwezigheid van neuropsychiatrische symptomen. Dit is een stuk minder in vergelijking met personen die opgenomen worden in een WZC of een langdurige ziekenhuisopname hebben (91– 96%). Bovendien wordt er ook vastgesteld dat de gedragsproblemen minder ernstig zijn bij de thuiswonende personen (Cerejeira, Lagarto & Mukaetova-Ladinska, 2012). De meest voorkomende neuropsychiatrische symptomen zijn depressie, apathie en angst. Daarentegen komen euforie, hallucinaties en ontremming het minst vaak voor (Cerejeira, Lagarto & Mukaetova-Ladinska, 2012). De helft van de personen met dementie ervaren minstens vier neuropsychiatrische symptomen tegelijk (Cerejeira, Lagarto & Mukaetova-Ladinska, 2012). In het artikel wordt niet vermeld over welke vier symptomen het gaat. Uit een onderzoek naar de ernst van BPSD blijkt dat de gedragsproblemen bij 36,6% van de bewoners in ernstige mate, bij 49,3% in matige vorm en bij 14,1% in een milde vorm voorkomen. Afhankelijk van het type en de ernst van de dementie komen verschillende BPSD in een verschillende frequentie voor (Kar, 2009). De grote verschillen in prevalentie kunnen verklaard worden door de variatie van de gebruikte meetinstrumenten, culturele diversiteit, het al dan niet gebruik van psychofarmaca, patiënten kenmerken, de ernst en type dementie (Zuidema et al., 2006)
2.1.3 Gedrag doorheen de verschillende fasen In de belevingsgerichte benadering volgens Verdult (1993) wordt het gedrag van personen met dementie doorheen de verschillende fasen beschreven. Hieronder worden de fasen van matige en ernstige dementie toegelicht. Elke fase heeft zijn eigen kenmerkelijke beleving en bijhorende begeleidingsbehoeften.
10
In de fase van ‘het verdwaalde ik’ zijn personen vaak onrustig op zoek naar iets of iemand. Hierdoor dolen ze vaak rond. Ze herhalen dezelfde handelingen, zoeken en verzamelen voorwerpen die veiligheid bieden. Vanaf deze fase kan decorumverlies voorkomen. In deze fase is het belangrijk om veiligheid te bieden d.m.v. warme, moederlijke zorg op maat te geven. Het is ook belangrijk dat iedereen vanuit het team de persoon met dementie op dezelfde, duidelijke manier benadert (Verdult geciteerd door Geenen, 2011). In de fase van ‘het verzonken ik’ reageert de persoon helemaal niet meer of reageert hij op een non-verbale manier op sociaal contact. Op non-verbaal contact geeft hij meestal wel nog respons. Hij reageert via klankgeluiden en/of repeterende bewegingen op lust- en onlust gevoelens. Hij verweert zich tegen iedereen die binnendringt in zijn gesloten, intieme levenssfeer. Een aangepaste benadering in deze fase bestaat in de eerste plaats uit het aanbieden van verpleegkundige basiszorgen. Verder wordt de aandacht vooral gericht op het aanbieden van comfort en positieve prikkels (Verdult geciteerd door Geenen, 2011). Naarmate het dementieproces vordert, wordt er een grotere frequentie van BPSD gerapporteerd. Bij 92,5% van de personen met dementie met een MMSE-score tussen 11 en 20 werd de aanwezigheid van BPSD vastgesteld. Bij personen met een MMSE-score tussen 21 en 30 kwam BPSD in 84% van de gevallen voor (Kar, 2009).
2.1.4 Verschillende soorten gedrag BPSD zijn een belangrijk onderdeel van het dementiesyndroom en veroorzaken een hogere morbiditeit en een lagere levenskwaliteit van zowel de persoon met dementie als van de verzorger(s) (Kar, 2009). VENVN (2008) verdeelt de Behavioral and Psychological Symptoms in Dementia onder in zeven categorieën. 2.1.4.1 Agitatie Agitatie is de innerlijke rusteloosheid die de persoon met dementie kan ervaren. Deze rusteloosheid leidt tot ondoelmatig gedrag met een sterk repetitief karakter. Agitatie kan onderverdeeld worden in vier subtypen. Fysieke agressie bestaat uit schoppen, bijten, krabben, duwen en slaan. Doelloos rondlopen, herhalende gedragingen, voorwerpen verstoppen of verzamelen zijn een voorbeeld van fysiek niet-agressief gedrag. Claimend gedrag en het telkens herhalen van zinnen en vragen behoren tot verbale niet-agressieve agitatie. Als laatste bestaat er ook verbale agressie zoals roepen, vloeken en personen beledigen (VENVN, 2008). Uit onderzoek blijkt dat 10-33% dementerende rusthuisbewoners zowel fysieke als verbale agressie vertonen. Mannen vertonen vaker agressief gedrag dan vrouwen. Bij personen met beginnende dementie komen eerder verbale vormen van agressie voor, terwijl fysieke agressie vaker voorkomt bij personen met matige tot ernstige dementie (Geelen, 2010). 11
2.1.4.2 Angst Angst wordt gekenmerkt door een onaangenaam gevoel van beklemming of spanning. Dit kan zich zowel gedragsmatig als lichamelijk op verschillende manieren uiten door o.a. hartkloppingen, beven, spierspanning, enz. Angst kan zowel situatie- als persoonsgebonden zijn (VENVN, 2008). Eén op vijf bewoners in een WZC zou duidelijke symptomen van angst vertonen (Geelen, 2010). 2.1.4.3 Apathie Apathie bestaat uit initiatiefloos gedrag, het niet uiten van emoties en het niet tot activiteiten komen. In de laatste fase van dementie komt dit tot uiting in het onvermogen om contact te maken met de omgeving (VENVN, 2008). Apathie komt meer voor naarmate het dementieproces vordert. Uit onderzoek blijkt dat gemiddeld 40% van de bewoners met dementie apathisch zijn (Geelen, 2010). Uit het onderzoek van Kar (2009) blijkt dat apathie bij 70% van de personen met milde tot matige Alzheimerdementie voorkomt. Dit aantal loopt op tot 90% bij personen die zich in het vergevorderde stadium bevinden. Apathie en depressie bevatten overlappende symptomen zoals gebrek aan interesse, gebrek aan energie, psychomotorische retardatie en vermoeidheid. Dit zorgt ervoor dat deze twee syndromen vaak met elkaar verward worden. Een depressie bevat echter een reeks symptomen die niet voorkomen bij apathie: dysforie, hopeloosheid, schuldgevoel, zelfkritiek, suïcidale gedachten, slaapproblemen en stoornissen in de eetlust. Op basis van deze symptomen kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de twee (Kar, 2009). Specifieke symptomen voor apathie zijn: gebrek aan motivatie, onverschilligheid, vlakke stemming, gebrek aan emotionele respons op positieve of negatieve gebeurtenissen, verlies van initiatief en gebrek aan doelgericht gedrag (Vink, Dhondt & Kok, 2010). Apathisch gedrag kan bij iedere omstaander verschillende gedachten, gevoelens en gedragsneigingen oproepen. Zorgverleners zullen dit gedrag eerder als ‘gemakkelijk’ ervaren, terwijl het voor de familie als erg belastend kan worden ervaren. Familieleden missen de emotionele wisselwerking, waardoor ook hun persoonlijke band verdwijnt. Dit verlies wordt door de omgeving vaak onderschat (Geelen, 2010). Effectieve interventies voor het reduceren van apathie worden beschreven in hoofdstuk 2.2 Gunstige interventies bij apathische personen met dementie. 2.1.4.4 Depressie Personen met een depressie ervaren een verlies van levenslust of een zwaar terneergeslagen stemming. Een depressie kan zich uiten in verschillende symptomen zoals vermoeidheid, onrustig gedrag, geen interesse meer in activiteiten, een veranderd eetpatroon, een veranderd slaappatroon,… Een bredere beeldvorming over depressie werd reeds beschreven in 2.1.4.3 Apathie. Meestal is er niet één oorzaak, maar zijn er verschillende factoren die een rol spelen 12
bij het ontwikkelen van een depressie zoals stress, medische problemen, bijwerking van geneesmiddelen en voedingstekorten (VENVN, 2008). Internationaal onderzoek rapporteert dat bijna 40% van de opgenomen ouderen, vooral diegenen met lichte tot matige cognitieve problemen, vroeg of laat een depressie krijgen. De depressieve symptomen nemen vaak af naarmate het dementieproces vordert (Geelen, 2010). 2.1.4.5 Wanen en hallucinaties Personen met dementie kunnen psychotische verschijnselen ervaren zoals wanen en hallucinaties. Bij wanen beleeft de persoon geen correcte gedachten over de werkelijkheid, zichzelf en/of anderen. Wanneer een persoon iets hoort, ziet, ruikt, voelt of proeft, zonder dat er hiervoor een externe prikkel aanwezig is, spreek men van een hallucinatie. Vaak gaat het over visuele of akoestische hallucinaties (Geelen, 2010). Meestal worden deze psychotische verschijnselen veroorzaakt door verandering in de hersenen ten gevolge van dementie. Soms kunnen bijwerking van medicatie of lichamelijke aandoeningen zoals uitdroging, koorts, pijn of infectie ook een uitlokkende factor zijn (VENVN, 2008). Vaak blijven deze verschijnselen aanwezig, ook naarmate het dementieproces vordert. Bij ongeveer 40% van de personen met dementie werden psychotische verschijnselen vastgesteld. Bij Parkinson-dementie en Lewy body-dementie komen deze verschijnselen vaker voor dan bij andere dementievormen (Geelen, 2010). 2.1.4.6 Ontremd gedrag Ontremd gedrag wordt gekenmerkt door hyperactiviteit en controleverlies. Vaak wordt er gesproken van decorumverlies. Hierbij ervaart de persoon geen gevoel van schaamte meer waardoor hij bv. vloekt, gulzig eet of zich uitkleedt in gezelschap (VENVN, 2008). Het gaat om gedrag dat ongewoon is voor deze persoon en niet aansluit bij zijn cultuur. Dit gedrag komt voor bij 20% van de opgenomen personen met dementie. Ontremd gedrag kan vaker voorkomen naarmate het dementieproces vordert (Geelen, 2010). Seksueel ontremd gedrag kan leiden tot ongewenst intiem gedrag. Indien de zorgverlener hiermee in aanraking komt en zich hierbij ongemakkelijk voelt, is het belangrijk om dit te melden en te bespreken in team. Bij minder dan 2% van de opgenomen personen met dementie wordt dit gedrag vastgesteld (Geelen,2010). 2.1.4.7 Slaapproblemen Slaapproblemen komen in verschillende vormen voor. Personen kunnen moeite hebben met inslapen, doorslapen of worden ’s nachts geregeld wakker waarbij ze gaan dwalen. De slaapproblemen kunnen ervoor zorgen dat de persoon overdag snel geprikkeld raakt en moe is, waardoor hij moet bijslapen of indut tijdens activiteiten. Personen met de ziekte van Alzheimer slapen vaak minder diep en ervaren een onregelmatiger slaapritme door aantasting van de biologische klok in het brein (Geelen, 2010). Daarnaast kan de slapeloosheid ook 13
veroorzaakt worden door stress, lichamelijke en/of psychiatrische oorzaken (VENVN, 2008). Het sundown-syndroom is een bekend verschijnsel bij dementie waarbij de motorische activiteit en onrust toenemen na zonsondergang. Soms gebeurt het dat zelfs het hele dag- en nachtritme wordt omgedraaid (VENVN, 2008).
2.1.5 Oorzaken van probleemgedrag 2.1.5.1 Neurologische factoren Hersenbeschadiging kan een eerste uitlokkende factor zijn. Bij deze doelgroep is de beschadiging het gevolg van het dementieproces (Gitlin, Kales & Lyketsos, 2012; Ekkerink, 2006). Kar (2009) verwijst hierbij naar de impact van de beschadigde hersendelen en de onevenwichtige balans van verschillende neurotransmitters. 2.1.5.2 Lichamelijke factoren Het ongewenst gedag kan ook veroorzaakt worden door lichamelijke factoren zoals slecht horen of zien, pijn, drang om te plassen, dorst enz. Vaak zijn personen met dementie niet in staat om hierover duidelijk te communiceren. Hierdoor kan de omgeving moeilijker op een gepaste manier inspelen op het probleem (Gitlin, Kales & Lyketsos, 2012; Kar, 2009; Ekkerink, 2006). 2.1.5.3 Persoonlijkheidsfactoren Voor personen met dementie is het niet meer vanzelfsprekend om gepaste en vertrouwde coping strategieën toe te passen. Hierdoor wordt de omgeving stressvoller ervaren, waardoor BPSD uitgelokt kunnen worden (Kar, 2009). Het probleemgedrag kan beschouwd worden als een coping strategie om met de ziekte of de gevolgen ervan om te gaan (Ekkerink, 2006). Bij het ontwikkelen van BPSD speelt de premorbide persoonlijkheid ook een belangrijke rol (Gitlin, Kales & Lyketsos, 2012). 2.1.5.4 Biografische factor Een vierde mogelijke factor is de biografie. Welke associaties met het verleden of welke herinneringen zijn aanwezig in de belevingswereld van de persoon met dementie? (Ekkerink, 2006). 2.1.5.5 Omgevingsfactoren Als laatst kan de omgeving ook een belangrijke factor zijn in het al dan niet uitlokken van probleemgedrag. Het gaat hierbij zowel over de fysieke omgeving, bv. hoeveelheid aan prikkels, als de emotionele/sociale omgeving, bv. de manier van omgaan met de persoon (Gitlin, Kales & Lyketsos, 2012; Kar, 2009; Ekkerink, 2006).
14
2.1.5.6 Aanpak van de verschillende oorzaken Vaak wordt probleemgedrag door meerdere factoren uitgelokt. Neurologische factoren, persoonlijkheidsfactoren en de biografische factor zijn aspecten die niet veranderd kunnen worden. Omgevingsfactoren en lichamelijke factoren zijn wel beïnvloedbaar (Ekkerink, 2006). Bij personen die hun behoeften niet zelf duidelijk kunnen maken tegenover de omgeving, wordt er aangeraden om hypothetisch te werk te gaan. Hierbij wordt er gekozen voor de meest waarschijnlijke oorzaak van het probleem en de gepaste aanpak. Op basis van observaties kan de interventie geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden (Ekkerink, 2006).
2.1.6 Soorten dementie en bijhorende neuropsychiatrische symptomen In het verleden werden verschillende onderzoeken uitgevoerd naar soorten dementie en hun bijhorende BPSD. Deze studies resulteerden in uiteenlopende conclusies doordat er geen gebruik werd gemaakt van eenzelfde gedragsassessment. Doordat elk assessment een andere klemtoon legt op de verschillende BPSD is het noodzakelijk om eenzelfde assessment te gebruiken (Chiu et al., 2006). Chiu et al. (2006) voerden een studie uit bij 137 thuiswonende patiënten die allen één van de vier hoofdtypes van dementie hadden, nl. Alzheimer dementie, Lewy Body dementie, Vasculaire dementie of Frontotemporale dementie. De Behavioral Pathology in Alzheimer’s Disease Rating Scale (BEHAVE-AD) werd afgenomen bij hun mantelzorgers om hun BPSD van de voorbije drie maanden te rapporteren. Per type dementie werden duidelijk specifieke BPSD gerelateerd. Lewy Body dementie wordt geassocieerd met hallucinaties en agressie. Frontotemporale dementie wordt gekenmerkt door stoornissen in activiteit waaronder wandelgedrag, uitvoeren van doelloze bewegingen en ongewenste activiteiten. Angst en fobieën zijn de meest voorkomende BPSD bij Alzheimer dementie. Wanen en stoornissen in affectie (huilerigheid en depressie) worden geassocieerd met Vasculaire dementie (Chiu et al., 2006). Doordat apathie niet opgenomen is in de BEHAVE-AD werd apathie ook niet gerapporteerd in deze studie. Ishii, Weintraub & Mervis (2009) rapporteren in hun review dat apathie het frequentst blijkt voor te komen bij frontotemporale dementie, variërend van 89 tot 100%. Gevolgd door vasculaire dementie (23 tot 94%), Alzheimer dementie (17 tot 84%) en als laatste Lewy Body dementie (52%). Het grote verschil in aantallen wordt verklaard door de heterogeniteit van de studies. Hierbij wordt verwezen naar het gebruik van verschillende assessments en naar het onderzoek bij verschillende patiënten populaties.
15
2.1.7 Assessments voor neuropsychiatrische symptomen Assessments kunnen handvatten bieden om de BPSD te observeren en in duidelijke termen te rapporteren (VENVN, 2008). 2.1.7.1 Globale rapportering van neuropsychiatrische symptomen Volgens de Europese Federatie van Neurologische Wetenschappen is de Neuropsychiatric Inventory (NPI) het meest gebruikte assessment in Europa voor het evalueren van neuropsychiatrische symptomen bij dementie (Maruta et al., 2011). In deze studie werden geen specifieke assessments voor apathie gerapporteerd. De NPI is een vragenlijst bestaande uit 12 items, die wordt afgenomen bij een mantelzorger of hulpverlener die een nauw contact heeft met de persoon met dementie. Door de ernst en frequentie van elk item te scoren, wordt er een globaal beeld gekregen van de eventuele aanwezige neuropsychiatrische symptomen (NKOP, z.j.). 2.1.7.2 Specifieke rapportering van neuropsychiatrische symptomen Naast de NPI bestaat er ook een heel assortiment assessments die specifieke BPSD meten en in kaart brengen. De frequentst gebruikte assessments voor apathie zijn: the Structured Clinical Interview for Apathy, the Apathy Evaluation Scale, the Apathy Scale, the Apathy Inventory, the Dementia Apathy Interview and Rating en The Lille Apathy Rating Scale. Deze schalen vertonen echter plafondeffecten, waardoor ze moeilijk toepasbaar zijn bij personen die zich in een gevorderd stadium van dementie bevinden. Op basis van deze vaststellingen ontwikkelden Agüera-Ortiz et al.(2013) de Apathy in Dementia, Nursing Home (APADEM-NH). Daarna voerden ze onderzoek uit naar de validiteit van dit meetinstrument. Dit onderzoek had als doel de APADEM-NH te kunnen publiceren voor het meten van apathie bij geïnstitutionaliseerde personen met dementie in alle fasen. Agüera-Ortiz et al. (2013) stelden echter vast dat ook van de APADEM-NH niet alle onderdelen beantwoord kunnen worden bij personen die zich in het meest gevorderde stadium van dementie bevinden. In een onderzoek naar de Apathy Evaluation Scale-10 (AES-10) en de Neuropsychiatric Inventory Apathie (NPIa) wordt de voorkeur gegeven aan het gebruik van de AES-10 bij het screenen op apathie. Dit omwille van de hogere sensitiviteit en de negatief voorspellende waarde. De toepassing van de twee schalen bij personen met dementie moet echter nog verder onderzocht worden (Leontjevas, Gerritsen & van Leeuwen, 2012). 2.1.7.3 Assessments in de praktijk Vaak wordt het gebruik van assessments in de praktijk bemoeilijkt door verscheidende hindernissen. Er heerst nog een grote noodzaak naar cross-culturele schalen en gevalideerde vertalingen van verschillende assessments (Haider & Shah geciteerd door Kar, 2009). Vaak zijn assessments ook duur in aankoop. Bovendien moet er soms een specifieke 16
opleiding/cursus gevolgd worden voordat de zorgverlener de testuitkomsten van bepaalde assessments als gevalideerde resultaten mag beschouwen.
17
2.2 Gunstige interventies bij apathische personen met dementie 2.2.1 Farmacologische interventies Apathie kan gereduceerd worden door toediening van cholinesteraseremmers. Deze remmers verminderden gedragsveranderingen en vertragen of verbeteren de cognitieve en functionele achteruitgang (Cerejeira et al., 2012). Recent onderzoek naar het gebruik van methylfenidaat voor de behandeling van apathie bij Alzheimer dementie duidt op een significante reductie van apathie. Deze medicatie werkt in op de dopaminerge neurotransmissie (Rosenberg et al., 2013). Het gebruik van methylfenidaat werd echter enkel getest bij personen met een gemiddelde MMSE–score van 20. Het gebruik van medicatie kan leiden tot een verhoogde comorbiditeit en polifarmacie. Hierdoor adviseren huidige richtlijnen om de voordelen en beperkingen van elk geneesmiddel zorgvuldig af te wegen. Wanneer er toch gebruik gemaakt moet worden van geneesmiddelen, is het aangewezen om de minst schadelijk medicatie te kiezen én die zo kort mogelijk toe te dienen (Cerejeira et al., 2012).
2.2.2 Non-farmacologische interventies De verhoogde risico’s als gevolg van medicijngebruik, hebben geleid tot het ontwikkelen en het verder optimaliseren van niet-farmacologische interventies (Kverno et al., 2009). Bij het toepassen van gesimuleerde aanwezigheid laten zorgverleners video- of audiofragmenten van familieleden horen aan de bewoner. Deze fragmenten kunnen bestaan uit conversaties, verhalen en/of gedeelde herinneringen. Het toepassen van deze interventie leidt tot reductie van apathie tijdens en kort na het horen van de fragmenten. Deze methode werd echter enkel onderzocht bij personen waarbij verbale interactie nog mogelijk is. Hierdoor werd deze interventie niet toegepast bij personen met ernstige dementie (Kverno et al., 2009). Bij personen met ernstige dementie blijken muziek, aromatherapie en multi-sensorische stimulatie het meest effectief te zijn voor een kortdurende reductie van apathie. Deze benaderingen zijn immers niet veeleisend, non-verbaal en sensorisch gebaseerd (Kverno et al., 2009). Snoezelen wordt als eerste keus interventie beschouwd bij personen met dementie die apathisch zijn (VENVN, 2008). Het is een gunstige interventie bij personen met apathie in een verder gevorderd stadium van dementie. Het blijkt de mogelijkheid te geven om toch met deze personen te communiceren (Ekkerink, 2006; Verkaik, van Delden & Francke, 2004). van Weert (2004) bestudeerde verschillende effecten van snoezelen in de 24-uurszorg bij 18
bewoners met dementie. In hoofdstuk 2.3 Snoezelen wordt dit onderzoek uitgebreid beschreven. Verder wordt Gentle care in de richtlijn van VENVN (2008) als tweede keus interventie vermeld. Deze interventie bestaat eruit een veilige omgeving te creëren met nabijheid, waardering en vrijheid. Overige overwegingen voor het reduceren van apathie zijn de aanwezigheid van dieren en kleine kinderen (VENVN, 2008).
19
2.3 Snoezelen 2.3.1 Definitie Snoezelen bestaat eruit om in te spelen op de verschillende zintuigen zoals gehoor, tastzin, reuk, smaak en zicht (Verhaest, 2008). Tijdens het snoezelmoment kunnen er tastprikkels, geurprikkels, vestibulaire prikkels, smaakprikkels, visuele prikkels en vibratorische prikkels aangeboden worden (Rix geciteerd door Geenen, 2011). Tijdens het snoezelen wordt via de zintuigen gezocht naar een ingang om contact te maken met de persoon met dementie. Dit contact wordt uitgelokt door het toedienen van positieve prikkels zodat de persoon met dementie kan genieten van een aangenaam moment (Ekkerink, 2006; Verkaik, van Delden & Francke, 2004). Deze interventie wordt ook wel eens de zintuigactiveringsmethode genoemd (NIVEL, 2004).
2.3.2 Snoezelen in de 24-uurszorg Snoezelen werd in het verleden vooral uitgevoerd in speciale ingerichte snoezelkamers. Eerdere onderzoeken tonen reeds aan dat snoezelen, als activiteit op zich in een specifieke snoezelkamer, leidt tot een verbetering van stemming en gedrag van bewoners. Dit positief effect blijkt echter kortdurend te zijn. Vanuit deze kennis bestaat de huidige tendens om snoezelen te integreren in de 24-uurszorg, zodat er mogelijks een langer durend effect bereikt kan worden (van Weert, 2004). van Weert (2004) bestudeerde verschillende effecten van snoezelen in de 24-uurszorg bij bewoners met dementie. Het snoezelen werd specifiek toegepast tijdens de ochtendverzorging, die bestond uit het wassen van de bewoner, (relaxatie)baden geven, de verzorging van de bewoner, het aankleden van de bewoner en/of toiletbezoeken. Het onderzoek werd uitgevoerd bij niet bedlegerige bewoners, die geen hoor en/of gezichtsproblemen hadden, geen psychiatrische diagnose hadden, matig tot ernstig zorgafhankelijk waren en zich in het matige of ernstige stadium van dementie bevonden. van Weert (2004) concludeert in haar onderzoek dat snoezelen tot verschillende effecten leidt bij de bewoners. Subjectief stelden de zorgverleners vast dat het gemakkelijker was om contact te maken met de bewoners en dat de bewoners meer respons vertoonden. De bewoners spraken meer en in vollere zinnen tegen de zorgverlener. De zorgverleners vermeldden eveneens dat de bewoners die onrustig gedrag vertoonden rustiger en meer tevreden werden. Objectief werd er aangetoond dat de bewoners meer non-verbaal contact vertoonden (oogcontact zoeken, (glim)lachen en affectief contact maken). Snoezelen tijdens de 24-uurszorg leidt tot een significante reductie van apathie, depressie, agitatie en decorumverlies. Bovendien bevordert snoezelen het gevoel van welbevinden bij de bewoners (van Weert, 2004). 20
2.3.3 Doelstellingen Snoezelen heeft verschillende doelen voor ogen. Het kan enerzijds gericht zijn op het tot rust brengen van de persoon. Anderzijds kan de persoon ook geactiveerd worden zodat het contact met de omgeving bevorderd wordt. In beide gevallen wordt er een veilig leefklimaat gecreëerd en staat het welbevinden, het genieten, het zich goed voelen in het eigen lichaam en de omgeving voorop (Verhaest, 2008; VENVN,2008). Om de kwaliteit van leven in kaart te brengen kunnen ergotherapeuten beroep doen op assessments. De Qualidem is een meetinstrument dat hiervoor momenteel vaak gebruikt wordt in het werkveld geriatrie. De Qualidem is een observatieschaal die de kwaliteit van leven van ouderen met lichte tot ernstige dementie boven de 65 jaar in kaart brengt. Het assessment kan ook afgenomen worden bij personen in het laatste stadium van dementie. De Qualidem is ontworpen voor bewoners van een WZC. De observatieschaal bestaat uit negen subschalen met een onderverdeling van 37 items. De negen subschalen zijn: zorgrelatie, positief affect, negatief effect, rusteloos gedrag, positief zelfbeeld, sociale relaties, sociaal isolement, zich thuis voelen en iets om handen hebben. Drie bijkomende items (wil niet eten, geniet van de maaltijd en wil graag (in bed) blijven) worden apart gescoord. Bij personen in het laatste stadium van dementie kunnen er slechts 21 items worden gescoord. De observatieschaal wordt bij voorkeur afgenomen door twee zorgverleners die een nauw contact hebben met de bewoner. Hoe hoger de score, hoe beter de kwaliteit van leven van de bewoner (Ettema et al., 2005).
2.3.4 Toepassing Wanneer ouderen zich in een vergevorderd stadium van dementie bevinden, kan de taal veelal niet meer als communicatiemiddel gebruikt worden. Snoezelen kan in dit geval de vervreemding en het isolement doorbreken. Door in te spelen op het zintuiglijk waarnemen kan er affectief contact gemaakt worden met hun beleving. Op die manier kan er aan de emotionele behoeften en noden van de bewoner voldaan worden. Naast het aanbieden van prikkels ligt de nadruk ook op het aanwezig zijn van de hulpverlener. Het aanraken wordt immers een belangrijk communicatiemiddel tijdens verzorgingsmomenten (Verdult geciteerd door Geenen, 2011). Interventies waarbij er een één op één relatie is tussen de cliënt en de zorgverlener zijn het krachtigst (Ekkerink, 2006). Bij onrustige bewoners kan er via relaxatiemethoden, zoals het geven van een relaxatiebad, geborgenheid en veiligheid nagestreefd worden (Geenen, 2011). Ook hier wordt er ingespeeld op de zintuigen met als doel rust en ontspanning te bekomen (Rix geciteerd door Geenen, 2011).
21
2.3.5 Omkeringsthesis De hiërarchie van de prenatale ontwikkeling van de zintuigen is een belangrijk gegeven tijdens het aanbieden van zintuigelijke prikkels. De zintuigen die zich het eerst ontwikkelden vormen de toegangspoorten die het langst behouden blijven voor het aangaan van contact bij personen met dementie. De tast en het gehoor zijn de meest basale zintuigen en vormen hierdoor de beste toegang tot contact. Dit wordt verklaard doordat tastindrukken, vestibulaire waarnemingen en trillingen de eerste indrukken zijn die worden ervaren. Het zicht, de geur en smaak worden pas later ontwikkeld. Vandaar dat deze zintuigen minder basaal zijn en bijgevolg minder lang beschikbaar blijven bij het aangaan van contact (Verdult, 1997).
22
2.4 Hydrotherapie Hydrotherapie is een algemene term die voor verschillende behandelvormen met water gebruikt wordt (Hovens, 2008). Wanneer er met ouderen gesnoezeld wordt in bad, wordt er soms ook gesproken over de term ‘nat snoezelen’. Tijdens het baden wordt de huid geprikkeld door het water, wat ervoor zorgt dat de persoon met dementie tijdelijk het lichaamsbesef kan herwinnen. Onderdompeling in warm water kan zorgen voor een gevoel van geborgenheid/warme veiligheid. Door het maken van bewegingen in water, kan de bewoner ook uitgenodigd worden tot actie (Verdult, 1997). Door gebruik te maken van de fysische eigenschappen van warm water, kan er een ontspannen gevoel en opheffing van bewegingsbeperkingen bereikt worden (Hall, Bisson & O’Hare, 1992).
2.4.1 Biomechanische eigenschappen van water Binnen de biomechanische eigenschappen van water wordt er een onderscheid gemaakt tussen de hydrostatische eigenschappen en de hydrodynamische eigenschappen. De hydrostatische eigenschappen zijn reeds aanwezig bij gedeeltelijke of volledige onderdompeling. De hydrodynamische eigenschappen grijpen aan op het lichaam bij bewegingen in het water (Hovens, 2008). 2.4.1.1 Hydrostatische eigenschappen Soortelijke massa De dichtheid van water is afhankelijk van de temperatuur van het water en de opgeloste stoffen in het water. De soortelijke massa van een menselijk lichaam is gemiddeld iets lager dan deze van het water waardoor een menselijk lichaam net blijft drijven. De soortelijke massa van een menselijk lichaam is echter wel afhankelijk van het aanwezig percentage vetweefsel, spierweefsel en de hoeveelheid lucht in de longen. Hoe meer vetweefsel en lucht er aanwezig is in het lichaam, hoe gemakkelijker de persoon blijft drijven. Hoe meer spierweefsel de persoon heeft, hoe groter de soortelijke massa van zijn lichaam, hoe minder gemakkelijk hij zal drijven. Dit geldt ook bij personen met een spasticiteit (Hovens, 2008). Opwaartse kracht De opwaartse kracht is de tegengestelde kracht van de zwaartekracht. Hierdoor is er een afname van het lichaamsgewicht. Bij gevolg is er een verminderde druk op de gewrichten. Het middelpunt van de opwaartse kracht wordt het opdrijfpunt genoemd. Dit punt grijpt gemiddeld tussen de 0,5 en 2,0cm boven het lichaamszwaartepunt aan. Wanneer het opdrijfpunt en het lichaamszwaartepunt niet in elkaars tegengestelde verlengde liggen wordt er een rotatie veroorzaakt. (Hovens, 2008).
23
Hydrostatische druk De druk die het water uitoefent op een ondergedompeld lichaam wordt de hydrostatische druk genoemd. De inwerking van deze druk op het lichaam beïnvloedt verschillende processen in het lichaam (Hovens, 2008). De invloed op deze processen wordt besproken in hoofdstuk 2.4.2 Fysiologische effecten. 2.4.1.2 Hydrodynamische eigenschappen Weerstand Doordat water een grotere soortelijke massa heeft dan lucht, wordt er bij het bewegen in water een hogere weerstand ervaren. Dit zorgt ervoor dat er meer moeite moet gedaan worden om te bewegen in water dan in de lucht (Hovens, 2008). Evenwicht Tijdens het bewegen in water blijven het lichaamszwaartepunt en opdrijfpunt niet in elkaars verlengde en tegengestelde richting liggen. Hierdoor wordt het evenwicht telkens verstoord tijdens de bewegingen (Hovens, 2008).
2.4.2 Fysiologische effecten De verschillende eigenschappen van water beïnvloeden de fysiologische processen in het lichaam. Omdat elk individu uniek is, zal de mate waarin de processen beïnvloed worden verschillend zijn. Ook de variabelen van water, zoals bijvoorbeeld de temperatuur, spelen een rol in dit veranderingsproces (Hovens, 2008). Cardiovasculaire effecten De hydrostatische druk beïnvloedt de bloedcirculatie en zorgt bijgevolg voor een herverdeling van het bloed in het lichaam. Het bloed stroomt vanuit de beenvenen terug naar de centrale buikvenen, waardoor er een bloedverschuiving richting het hart plaatsvindt. Door deze volumetoename richting het hart wordt het myocard gerekt en treedt er bijgevolg een stretch reflex op. Deze reflex resulteert in een verhoogde contractiekracht van het hart waardoor het slagvolume toeneemt (Hall, Bisson & O’Hare, 1992). Door het toegenomen slagvolume daalt de hartfrequentie met 10 tot 15 slagen per minuut (Hovens, 2008). Bij onderdompeling in erg warm water treedt er perifere vasodilatatie op. Doordat de huidvaten de warmte opnemen en via het bloed naar de lichaamskern leiden zal de kerntemperatuur stijgen. Dit zorgt voor perifere vasodilatatie en zweetproductie. Het lichaam kan deze warmte echter niet kwijt in warm water. Om een warmtestuwing te voorkomen is het daarom belangrijk om niet te lang in een zeer warm bad te verblijven. Indien er wel een warmtestuwing plaatsvindt kan dit leiden tot een bloeddrukdaling, waardoor de bloedvoorziening van de vitale organen in gevaar komt (Hovens, 2008). Het is belangrijk om tijdens elke therapiesessie alert te zijn voor een mogelijkse collaps 24
wanneer de persoon terug uit het water komt. Door de verdwenen compressie van de veneuze vaten daalt de veneuze bloedtoevoer naar de rechter harthelft. Dit veroorzaakt een verminderde zuurstoftoevoer naar de hersenen, wat kan resulteren in een collaps (Hovens, 2008). Respiratoire effecten Zoals hierboven beschreven veroorzaakt de hydrostatische druk een toegenomen bloedvolume richting het hart en de longen. Hierdoor ontstaat er een verandering in de ademhaling. Vanuit het ademhalingscentrum wordt er een versterkte impuls tot inademen ingezet. De hydrostatische druk en de verhoogde bloedtoevoer naar de borstkas leiden tot een verhoogde druk in de buikruimte. Dit zorgt ervoor dat het diafragma sterker naar boven veert waardoor het inademen moeilijker wordt en er wordt overgeschakeld naar de borstademhaling. Het uitademen wordt echter gemakkelijker en versterkt waarbij er een deel van de reservelucht wordt uitgeademd bij de spontane ademhaling. Hierdoor bevat de nieuwe lucht meer zuurstof (Hovens, 2008). Effecten op aërobe metabolisme De stofwisseling waarbij zuurstof nodig is, wordt het aërobe metabolisme genoemd. Omwille van de verschillende fysische eigenschappen van water is de aërobe metabolisatie in het water anders dan op het land. Onderdompeling in water kan ervoor zorgen dat het lichaam meer of minder energie nodig heeft. Het bewegen in water gaat bijvoorbeeld moeilijker dan bewegen op het droge, waardoor het lichaam in dit geval meer energie nodig zal hebben in het water (Hovens, 2008). Renale effecten Omwille van het toegenomen centrale bloedvolume worden er verschillende effecten op de nieren waargenomen: -
een verhoogde urineproductie vermindering van het plasmavolume mobilisatie van extracellulaire vocht verhoogde natriumafgifte
-
verhoogde kaliumafgifte onderdrukking van het dorstgevoel
Hoe kouder het water en/of de lucht, hoe groter de renale effecten. Dit omwille van de perifere vasoconstrictie, waardoor het thoracale bloedvolume nog meer toeneemt. Verder zijn de renale effecten ook nog afhankelijk van de leeftijd. Het effect op de urinewegen is bij oudere personen groter en sneller (Hovens, 2008).
25
Effecten op het bewegingsapparaat Warmte leidt tot een welbehagen gevoel waardoor tryptofaan, serotonine en endorfine wordt afgegeven. Deze neurotransmitters hebben een rustgevende invloed op het zenuwstelsel. Dit zorgt voor meer ontspanning van vooral de hypertone musculatuur (Hovens, 2008). De hydrostatische druk en opwaartse kracht veroorzaken niet alleen een centrale terugstroom van het bloed, maar ook van de lymfe. Dit zorgt voor een effectieve afname van oedeem (Hovens, 2008).
2.4.3 Temperatuur Een aangename watertemperatuur en badkamertemperatuur zijn belangrijke aspecten tijdens het geven van snoezelbaden (Verdult, 1997). De watertemperatuur kan ingedeeld worden in verschillende categorieën. Tabel 1: Indeling van de watertemperatuur volgens de subjectieve temperatuurgewaarwording (Zutphen et al. geciteerd door Hovens, 2008)
Zeer koud
<10°C
Koud Koel Indifferent
10-30°C 30-33°C 34-35°C, eventueel 36°C 36-37°C 38-40°C 40-45°C, eventueel 46°C
Warm Zeer warm Heet
Afhankelijk van de waterbewegingen, huidtemperatuur, percentage onderhuids vetweefsel, stofwisselingsactiviteiten en andere lichaamseigen factoren kan de subjectieve temperatuurgewaarwording per persoon aan schommelingen onderhevig zijn (Hovens, 2008). Om welke andere lichaamseigen factoren het gaat wordt niet vermeld. De lichaamseigen temperatuur wordt beschouwt als de ideale temperatuur van het badwater. Enkel dan ervaren de bewoners het water als aangenaam (Bankhofer geciteerd door Verdult, 1997). De luchttemperatuur in de badkamer moet minstens 24°C zijn (Verdult, 1997). Indien de temperatuur echter hoger dan 30°C is, kan er een benauwd gevoel optreden bij de personen die aanwezig zijn in de badkamer (Hovens, 2008).
26
2.5 Aromatherapie De term ‘aromatherapie’ wijst op het gebruik van etherische oliën voor therapeutische doeleinden. Etherische oliën zijn vluchtige, olieachtige vloeistoffen met een krachtige geur. De oliën worden uit verschillende onderdelen van aromatische planten gewonnen (Rogge, 2011). Inhalatie van verschillende aroma’s hebben een significant effect op de stemming, cognitie en het gedrag (Herz, 2009). Gebruik van etherische oliën bij personen met dementie leidt tot een reducering van de frequentie van BPSD (Fung, Tsang & Chung, 2012).
2.5.1 Gebruiksmogelijkheden 2.5.1.1 Verstuiven of verdampen van etherische oliën Het verstuiven of verdampen van etherische oliën leidt tot een snelle opname in de bloedbaan. Enerzijds worden de oliën via het ademhalingsstelsel naar de longblaasjes geleid waarbij de oliën opgenomen worden in de bloedsomloop. Anderzijds worden de geurmoleculen via de reukzinzenuwcellen in de neus naar het limbisch systeem overgebracht. Het limbisch systeem wordt hierdoor gestimuleerd om neurochemische stoffen aan te maken. Doordat het limbisch systeem eveneens onze emoties regelt, hebben de geurmoleculen ook een invloed op onze emoties (Rogge, 2011). Tijdens het badmoment kunnen etherische oliën op verschillende manieren in de atmosfeer gebracht en ingeademd worden. De aromaverstuiver of whisper bestaat uit een verstuivingsglas en een luchtpomp. De luchtpomp zorgt ervoor dat de olie in heel fijne druppeltjes verneveld wordt. Doordat de etherische oliën onverdund in dit toestel gegoten worden, ontstaat er een nevel van zuivere etherische oliën (Rogge, 2011). Figuur 1: De whisper
De aromalamp is een toestel waarbij wat water verdampt wordt met toevoeging van enkele druppels olie. Het water wordt verdampt door een klein kaarsje. Soms kan de olie verhitten of zelfs verbranden als er niet tijdig water bijgegoten wordt. Als gevolg hiervan gaat de therapeutische kracht van de olie verloren (Rogge, 2011; Vanhove & Devlieghere, 2005). Figuur 2: De aromalamp
27
De aromalamp met elektrisch verwarmingselement is een variatie op de aromalamp met het kaarsje. Het toestel werkt volgens hetzelfde principe, alleen wordt het water ditmaal verdampt door het elektrische verwarmingscomponent in plaats van het kaarsje.
Figuur 3: Aromalamp met elektrisch verwarmingselement
De aromastone is een toestel waarbij enkele druppels olie puur op de keramiekstone worden aangebracht. De stone wordt verwarmd via een elektrisch verwarmingselement. Hierdoor kan de temperatuur van de stone oplopen tot 40-50°C. Net zoals bij de aromalamp kan dit leiden tot een verhitting van de olie (Rogge, 2011). Figuur 4: De aromastone
De breathe easy werkt op dezelfde manier als de aromastone. Dit apparaat zuivert tegelijkertijd ook de lucht waardoor er een grotere zuurstofopname ontstaat. Hierdoor is dit toestel uiterst geschikt voor astmapatiënten en personen met allergische en chronische luchtwegklachten (Rogge, 2011). Figuur 5: De breathe easy
Bij de aromastream worden de oliën puur op een cartouche gedruppeld. Deze cartouche bevindt zich onderaan het toestel. Door middel van een ventilator wordt de olie in de ruimte gebracht (Rogge, 2011).
Figuur 6: De aromastream
De aromiser is een programmeerbaar toestel dat via een ingebouwde tijdsklok en vele verschillende instelmogelijkheden de aromadruppels vernevelt in de lucht. Het toestel bestaat uit een aluminium houder die tot 200 ml etherische oliën kan bevatten. Het toestel is onderhoudsvriendelijk en gemakkelijk te gebruiken (Rogge,2011). Figuur 7: De aromiser
28
2.5.1.2 Masseren met etherische oliën Er zijn maar weinig oliën die in hun pure vorm aangebracht mogen worden op de huid. Daarom is het belangrijk om de oliën altijd te mengen met een basisolie. Jojoba-olie geniet de voorkeur omdat ze niet ranzig wordt en zeer huidverzorgend is. Een goedkopere olie is de amandelolie die zeer zacht is en daardoor geschikt is voor de meeste huidtypes. Avocado-olie kan gebruikt worden bij uiterst droge huidtypes (Vanhove & Devlieghere, 2005). Voor het gebruik van amandelolie is het aangeraden om eerst het bewonersdossier te raadplegen, om na te gaan of de bewoner al dan niet een notenallergie heeft. Dit is belangrijk om allergische reacties te voorkomen (Verhulst, 2015, 5 mei – persoonlijke communicatie). De hoeveelheid etherische oliën in een mengsel mag slechts 3% zijn voor gebruik op het lichaam en 1,5% voor gebruik op het gezicht. Bij oliën die toxisch zijn of een grote kans geven op huidirritatie mag er maar 0,5% etherische oliën aanwezig zijn in het mengsel. 1ml etherische oliën komt overeen met 20 druppels (Rogge, 2011). Om te voorkomen dat de olie ranzig wordt is het aangeraden om 5 à 10% tarwekiemolie toe te voegen aan het mengsel (vanwege het hoge vitamine E gehalte). Indien de Jojoba olie als basis gebruikt wordt is dit niet nodig omdat deze niet ranzig kan worden (Vanhove & Devlieghere, 2005). 2.5.1.3 Etherische oliën voor bad en douche Doordat etherische oliën niet oplosbaar zijn in water, mogen ze nooit puur in het badwater toegevoegd worden. Daarom moeten ze steeds gemengd worden met een drager: neutrale badolie, douchegel, badschuim of zeezout. Net zoals bij de massageoliën mag het percentage etherische oliën maximaal 3% bedragen van het mengsel. Het mengsel wordt het best toegevoegd nadat het bad volledig is volgelopen, om te voorkomen dat een groot deel van de oliën reeds vervlogen zijn voor de aanvang van het badmoment. Enkele oliën mogen nooit in bad gebruikt worden. Pepermunt mag door zijn afkoelende werking nooit toegevoegd worden aan badwater vanwege het grote risico op een koudeshock. Kaneel kan brandwonden veroorzaken. Citrusoliën die geperst worden uit de schil, zijn heel irriterend in een waterig milieu en mogen daarom nooit in bad gebruikt worden (Rogge, 2011). 2.5.1.4 Inwendige inname Etherische oliën kunnen ook inwendig worden ingenomen. Dit vereist echter goede kennis omtrent specifieke hoeveelheden om gezondheidsrisico’s te vermijden (Vanhove & Devlieghere, 2005). Deze vorm van gebruik zal niet toegepast worden tijdens de snoezelbaden.
29
2.5.1.5 Verluchting van de ruimte Het is aangeraden om de snoezelruimte na elke sessie goed te verluchten door middel van een goede luchtcirculatie. Dit is belangrijk om te voorkomen dat de ruimte te fel gearomatiseerd raakt, want dit kan namelijk hoofdpijn veroorzaken bij de gebruikers (Devie & Vanoosthuyse, 2008).
2.5.2 Etherische oliën bij apathie Indien verschillende geuren worden vermengd, vermindert of verdwijnt de eigenheid van elke geur. Vandaar dat het belangrijk is om één basisgeur te kiezen om sfeer in de ruimte te brengen (Devie & Vanoosthuyse, 2008). Voor de behandeling van apathie en lusteloosheid is het aangewezen om Citrus limon (L.) Burm (citroenschil) te verstuiven. Daarnaast kan bijkomend een opwekkende hand- en voetmassage met citroenschil en rozemarijn toegepast worden (Rogge, 2011). Citroenschil is op psychisch-emotioneel vlak een krachtige olie die zeer geschikt is voor mensen die heel apathisch zijn. De olie stimuleert het puntgericht denken en is een uitstekende stimulans voor het kortetermijngeheugen. Door zijn geheugenstimulerende en activerende eigenschappen is dit een zeer toepasselijke olie om te gebruiken bij personen met dementie. De olie mag nooit aan het badwater toegevoegd worden omdat ze heel irriterend kan zijn. Citroenolie is eveneens fototoxisch waardoor blootstelling aan licht en zonnebank gedurende 24 uur na een massage moet vermeden worden (Rogge,2011).
2.5.3 Veilig gebruik Etherische oliën zijn natuurlijke producten, maar dat is geen reden om de oliën lukraak en onbeperkt te gebruiken. Het is belangrijk om voor gebruik steeds de bijsluiter of de technische fiche te raadplegen. Hierop worden steeds de contra-indicaties weergegeven waarmee rekening dient gehouden te worden (Rogge,2011).
2.5.4 Kwaliteitscriteria De kwaliteit van de etherische olie is afhankelijk van de manier waarop deze geproduceerd wordt. Binnen de voedings- en parfumindustrie kunnen verschillende methoden gebruikt worden. Voor therapeutisch gebruik zijn er slechts twee methoden mogelijk, namelijk stoomdistillatie en persing. Bij de aankoop van de etherische olie moet er niet enkel gelet worden op de manier waarop de olie wordt geproduceerd, maar moet er ook gelet worden op enkele andere kwaliteitsgaranties (Vanhove & Devlieghere, 2005).
30
De specifieke botanische variëteit wijst op de Latijnse naam van de plant. Enkel de vermelding van de algemene naam is niet voldoende. De Latijnse naam moet duidelijk vermeld worden op het flesje (Vanhove & Devlieghere, 2005). Het gebruikte plantendeel moet altijd aangeduid staan op het flesje, omdat de samenstelling van de olie anders kan zijn naargelang de olie gewonnen wordt uit de gehele plant, de bloemen, de wortel of uit het zaad. Een andere samenstelling zorgt namelijk voor een andere therapeutische werking van de olie. De olie moet bij voorkeur gewonnen worden uit wilde planten, want deze zijn het actiefst. Ze moeten dan echter wel geplukt worden in een weinig vervuild gebied. Wanneer er gecultiveerde planten worden gebruikt, moeten die bij voorkeur van biologische oorsprong zijn (Vanhove & Devlieghere, 2005). Het chemotype (CT) moet duidelijk op het etiket vermeld staan. Afhankelijk van de herkomst, het tijdstip van de oogst en het distillatieproces zal de chemische samenstelling van de etherische olie verschillend zijn. Dit betekent dat ook de therapeutische werking anders zal zijn (Rogge, 2011). De vervaldatum dient altijd op het etiket te staan. Afhankelijk van de soort etherische olie, kan de werking van de olie verbeteren, aan kracht verliezen of bijzonder irriterend worden en allergische reacties veroorzaken (Rogge, 2011). De zuiverheid: etherische oliën moeten onversneden zijn. Vaak worden de duurdere oliën vermengd met een goedkopere soort of met chemische vloeistoffen. Er mag niet vertrouwd worden op slogans zoals ‘100% natuurlijk’, ‘natuurlijke etherische oliën’ of ‘voldoet aan Farmacopee’ (Vanhove & Devlieghere, 2005). Koop daarom altijd de etherische oliën aan bij een betrouwbare leverancier (Rogge,2011).
31
2.6 Muziekprikkels Personen met dementie kunnen vaak ondanks hun verbale beperkingen toch zonder probleem liedteksten meezingen. Dit wijst erop dat muzikale vaardigheden langer behouden blijven dan andere vaardigheden (de Langen, 2007).
2.6.1 Doelstellingen Muziek kan de communicatie en het maken van contact stimuleren, de stemming van de bewoner beïnvloeden of de persoon in beweging brengen (de Langen, 2011). Wanneer verbale communicatie niet meer mogelijk is bij de bewoner, kan er met behulp van muziek gecommuniceerd worden met de persoon (de Langen, 2007).
2.6.2 Invloed op stemming Muziek kan zowel een positieve als negatieve invloed hebben op onze stemming. Afhankelijk van de associaties en herinneringen die gekoppeld worden aan de muziek zal de stemming al dan niet positief beïnvloed worden. De persoonlijke voorkeur van het individu speelt hierbij ook een belangrijk rol (Oncoline, 2010). Bewoners in een vergevorderd stadium van dementie kunnen vaak nauwelijks of zelfs helemaal niet hun voorkeur duidelijk maken. Vandaar dat het belangrijk is om goed te observeren welk effect de muziek teweegbrengt (Bruinsma, 2014; de Langen, 2007).
2.6.3 Muziek doorheen de fasen van dementie Bij personen met lichte dementie worden vaak bekende populaire liedjes van vroeger gebruikt. Deze liedjes kunnen associaties oproepen die een startpunt zijn om te reminisceren. Wanneer de persoon zich in een vergevorderd stadium van dementie bevindt, verdwijnt de vanzelfsprekendheid om bekende populaire muziek te gebruiken. Bij personen met matige tot diepe dementie kan er gebruik gemaakt worden van muziek met specifieke muzikale kenmerken zoals lage geluiden, herhaalde melodieën, losse klanken, weinig dynamiek, eenvoudige structuur, voorspelbare harmonieën en muziekstukken met een warme klankkleur. Deze kenmerken horen bij de eerste levensfase van iedere persoon. Bovenstaande muzikale kenmerken zijn aanwezig in snoezelmuziek en wiegeliederen, eenvoudige klassieke muziek en natuurgeluiden (de Langen, 2007). Bij personen met ernstige dementie hebben slaapliederen en snoezelmuziek een groter effect dan muziek uit hun jeugd (Bruinsma, 2014). Het is belangrijk dat de muziek nooit erg luid staat, maar zacht aanwezig is op de achtergrond. De muziekstukken moeten lang genoeg duren zodat de persoon de tijd krijgt om zich in te stellen op het tempo, ritme en harmonie van de achtergrondmuziek. Vaak gebeurt dit onbewust (Devie & Vanoosthuyse, 2008).
32
2.7 Visuele prikkels 2.7.1 Kleur In de laatste helft van de twintigste eeuw werden vele onderzoeken uitgevoerd en boeken geschreven over het effect van kleur op de mens (Bosch et al. 2012). Ondanks het feit dat eerdere studies een associatie tussen kleur en stemming aantoonden, kan er geen eenduidig wetenschappelijk besluit gevormd worden over een één op één relatie tussen een bepaalde kleur en een emotie, dit omwille van tegenstrijdige conclusies uit verschillende onderzoeken. Ondanks tegenstrijdige resultaten blijven mensen rood echter als stimulerende kleur beschouwen en blauw als een rustgevende kleur (Tofle et al. 2004). De inconsistente conclusies uit de literatuur kunnen verklaard worden door het verschil in onderzoeksopzet (bv. drie kleuren testen tegenover een range aan verschillende kleuren), verschil in onderzoekomgeving (veel lichtinval tegenover weinig), grootte van onderzoekspopulatie, registratiemethode,… (Bosch et al. 2012). Het gebrek aan wetenschappelijk bewijs mag het gebruik van kleuren in de zorgsettingen echter niet in de weg staan (Bosch et al. 2012). Voor de toepassing van kleuren in een badkamer is het belangrijk om een kleur te selecteren die de huid flatteert, zodat een positief zelfbeeld van de bewoner behouden blijft (Bosch et al. 2012). In de context van de badkamer wordt er geopteerd voor het gebruik van warme kleuren zoals rood, oranje en geel (Van Handenhoven, 2010). Hierdoor kan er een warme sfeer gecreëerd worden in de badkamer, wat echter belangrijk is tijdens het baden (Verdult, 1997). Warme kleuren hebben namelijk op psychologisch niveau een positieve invloed op het thermisch comfort. Dit betekent echter niet dat er op fysiologisch vlak veranderingen van lichaamstemperatuur waar te nemen zijn (Tofle et al. 2004). Ouderen zien hun omgeving geleidelijk aan in bruin - gele tinten. Daardoor krijgen ouderen moeite om een onderscheid te maken tussen donkere schaduwen en lichte tinten. Het verdikken en vergelen van de ooglens is hiervan de oorzaak (Cluff geciteerd door Van Handenhoven, 2010). Het is aangeraden om bij oudere personen intense en contrasterende kleuren te gebruiken (Bosch et al. 2012).
2.7.2 Licht: statisch/dynamisch De verlichting is één van de belangrijkste sfeerbepalende elementen in een snoezelruimte. Met behulp van kleurenspots kan eenzelfde ruimte op verschillende manieren beleefd worden (Devie & Vanoosthuyse, 2008). Hoge lichtniveaus gecombineerd met warme kleuren kunnen voor een warme en opwekkende omgeving zorgen. Lage lichtniveaus in combinatie met koude kleuren zorgen voor ontspanning (Cluff geciteerd door Van Handenhoven, 2010). 33
2.8 Tactiele en vibratorische prikkels In hoofdstuk 2.3.4 Omkeringsthesis werd reeds vermeld dat de tastprikkels en trillingen de langst behouden toegangspoorten vormen bij het aangaan van contact. Tijdens het snoezelbad kunnen trillingen en tastprikkels op verschillende manieren aangeboden worden. Zoals beschreven werd in hoofdstuk 2.3 Hydrotherapie, prikkelt het water de huid tijdens het snoezelbad. Hierdoor kan het lichaamsbesef tijdelijk herwonnen worden en zorgt het warme water voor een gevoel van geborgenheid/warme veiligheid (Verdult, 1997). Water kan op verschillende manieren aangeboden worden: - (gedeeltelijke) onderdompeling in water; - het richten van waterstralen op handen, armen,…; - armen, handen,…overgieten met water; - toepassing van hydrosound; - toepassing van een bubbelbad. Naast het gebruik van water als medium om de tastzin te prikkelen, kunnen aanrakingen bewust worden toegepast door de hulpverlener. Hierbij kan de hulpverlener de persoon met dementie wassen met de blote handen of bijvoorbeeld gebruik maken van verschillende materialen: washandje, spons, handschoen met frutsels,… De hulpverlener kan ook bewust kiezen voor het gebruik van zeep, scrub, badolie,… Om het lichamelijk contact uit te breiden kan de hulpverlener een massage geven aan de bewoner. Lichaamscontact doorbreekt namelijk het isolement en kan ervoor zorgen dat de persoon met dementie een gevoel van verbondenheid, geborgenheid en veiligheid ervaart (Verdult, 1997). In WZC De Meers beschikken de hoog-laag baden over een Hydromassage-functie. Uit ondervinding rapporteren de ergotherapeuten dat de bewoners enorm schrikken wanneer deze bubbel-functie plots wordt geactiveerd. Bovendien maakt het veel lawaai waardoor de bewoners niet kunnen genieten van het bad.
34
2.9 Zen-dementerenden, dolers en evenwichtszoekers Volgens Verbraeck & van der Plaats (2008) kunnen personen met dementie, op basis van hun behoeften aan prikkels, in drie groepen onderverdeeld worden: zen-dementerenden, dolers en evenwichtszoekers. Elk groepstype heeft een andere behoefte aan omgevingsprikkels. Volgens Verbraeck & van der Plaats kunnen BPSD veroorzaakt worden door een ongunstige omgevingszorg, die niet aansluit bij de prikkelbehoeften van de personen met dementie. Vandaar het belang om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te creëren, rekening houdend met de behoefte van de personen met dementie (Verbraeck & van der Plaats geciteerd door Van Handenhoven, 2010).
2.9.1 Zen-dementerenden Zen-dementerenden zijn personen die nauwelijks bewegen en de hele dag staren. Deze mensen piekeren niet en hebben ontspannen spieren. Deelname aan activiteiten kunnen voor hen kwellend zijn. De drukte zorgt ervoor dat deze personen onrustig worden. Voor hen zijn de dagdagelijkse activiteiten zoals eten, persoonlijke hygiëne en toiletbezoek voldoende. Bij deze groep wordt er aangeraden om weinig prikkels aan te bieden. In de eerste plaats moet de mogelijkheid geboden worden om in een rustige omgeving te vertoeven. Eventueel kunnen er minimale prikkels aangeboden worden zoals bv. een rustige achtergrondmuziek (Verbraeck & van der Plaats geciteerd door Van Handenhoven, 2010).
2.9.2 Dolers De groep van de dolers bestaat uit personen die onrustig worden wanneer er te weinig prikkels aangeboden worden. Hierdoor gaan ze zelf op zoek naar prikkels, vooral bewegings- en geluidsprikkels. Deze personen dolen rond van kamer tot kamer, naar de gang, naar de living enz. op zoek naar prikkels. Niettegenstaande dat deze personen prikkels opzoeken, kan er voor hen ook een teveel aan prikkels aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is resulteert dit in wegloopgedrag. Vandaar dat het belangrijk is om een gedoseerde hoeveelheid aan geluids- en bewegingsprikkels aan te bieden. Het is aangeraden om per keer één prikkel aan te bieden, zodat de persoon zich kan blijven richten op die éne prikkel (Verbraeck & van der Plaats geciteerd door Van Handenhoven, 2010).
2.9.3 Evenwichtszoekers Evenwichtszoekers zijn vaak ex-dolers die niet meer kunnen of mogen rondlopen. Ondanks het feit dat deze personen niet meer kunnen rondlopen, hebben ze toch behoefte aan prikkels. Vaak zorgen deze personen zelf voor prikkels door te roepen, op tafel te kloppen enz. Ook bij deze groep is het belangrijk om voldoende aangepaste prikkels, liefst één per één, aan te 35
bieden. Geliefde voorwerpen binnen deze groep zijn doedoeken, doeboeken, voorwerpen om mee te knuffelen of te wriemelen. (Verbraeck & van der Plaats geciteerd door Van Handenhoven, 2010).
2.10 Houding van de zorgverlener 2.10.1 Cliënt-centered werken Een belevingsgerichte werkhouding en werken volgens de zorgcyclus zijn de basis voor een goede begeleiding tijdens het snoezelen. Om belevingsgericht te werken is het noodzakelijk dat de zorgverlener zich probeert te verplaatsen in de belevingswereld van de persoon met dementie. Dit kan door zich enerzijds te verdiepen in de persoon die verzorgt wordt. Zo wordt er inzicht verkregen in de persoonlijkheid en de levensloop van de persoon met dementie. Anderzijds is het ook belangrijk dat de zorgverlener zich probeert voor te stellen hoe het is om te leven met dementie. Begeleiding bieden volgens de zorgcyclus houdt in dat de zorgverleners werken volgens een individueel begeleidingsplan. Hierbij wordt de behoefte aan begeleiding in kaart gebracht door informatie te verzamelen over de zintuigelijke prikkels die de persoon met dementie positief ervaart. Daarna wordt de begeleiding gepland en wordt de activiteit uitgevoerd. Als laatste is het belangrijk dat de activiteit zowel tijdens als na de sessie wordt geëvalueerd door de reacties van de bewoner te observeren en rapporteren (NIVEL, 2004). Elke persoon beschikt over een persoonlijk sensorisch systeem. Dit wil zeggen dat iedereen een eigen voorkeur en voorliefde heeft voor bepaalde prikkels. Vandaar dat zorgverleners onmogelijk zelf kunnen bepalen welke prikkels goed zijn voor de cliënt. Het is van belang dat de zorgverlener verschillende prikkels uitprobeert bij de bewoner en hierbij de reactie goed observeert (Champagne & Stromberg, 2004). Om de interventie goed af te stemmen op de cliënt moet er rekening gehouden worden met de functionele mogelijkheden en voorkeuren van de cliënt. Hierbij spelen vier aspecten een rol. Ten eerste moet er rekening gehouden worden met de ernst van dementie/cognitieve status. Naarmate het dementieproces vordert nemen de verbale vermogens van de cliënt af. Hierdoor moet er meer ingespeeld worden op non-verbale interventies (Ekkerink, 2006). De sensorische status is een tweede factor waar rekening mee moet gehouden worden. Bij ouderen zijn de zintuigfuncties vaak afgenomen in kwaliteit. Bij een hardhorende persoon zal het gebruik van muziek bijvoorbeeld minder toepasselijk zijn, waardoor er extra aandacht zal besteed worden aan de andere zintuigen. Verder moet er ook rekening gehouden worden met
36
de bewegingsmogelijkheden van de cliënt. Als laatste is het ook belangrijk om oog te hebben voor de levensgeschiedenis, leefstijl en voorkeuren van de cliënt (Ekkerink, 2006). Ook Devie & Vanoosthuyse (2008) beamen dat het belangrijk is dat de zorgverlener zich, tijdens het aanbieden van de prikkels, inleeft in de belevingswereld van de bewoner en rekening houdt met de resterende mogelijkheden van het individu.
2.10.2 Prikkels selecteren De dag van vandaag leven wij in een maatschappij met een overvloed aan prikkels. Personen met dementie hebben moeite om zelf structuur te vinden in de snelheid, hoeveelheid en verscheidenheid aan prikkels. Dit zorgt voor een gevoel van onveiligheid en onrust bij de bewoner. Het rustig genieten van de zintuigelijke prikkels wordt hierdoor belemmerd. Daarom is het belangrijk dat de zorgverlener de bewoner niet overspoelt met prikkels tijdens het snoezelmoment. Om te vermijden dat de bewoner onrustig wordt en zich onveilig voelt is het aangeraden dat de zorgverlener de prikkels elimineert, doseert of reduceert (Devie & Vanoosthuyse, 2008).
37
3
Besluit
BPSD komen voor bij vrijwel alle personen met dementie in de loop van het dementieproces. Eén van de meest voorkomende neuropsychiatrische symptomen is o.a. apathie. Ook binnen de afdeling Meers 3 komt apathie veelvuldig voor. BPSD veroorzaken een hogere morbiditeit en een lagere levenskwaliteit bij zowel de persoon met dementie als bij de mantelzorger(s). Bovendien zorgen BPSD ook vaak dat zorgverleners meer stress ervaren op het werk. Vandaar het belang van de toepassing van gerichte en gunstige interventies voor de reductie van BPSD. Multi-sensorische stimulatie/snoezelen wordt als eerste keus interventie beschouwd bij personen met matige tot ernstige dementie die apathisch zijn. Eerdere onderzoeken toonden reeds aan dat snoezelen in een specifieke snoezelkamer leidt tot een kortdurende verbetering van stemming en gedrag van de bewoners. De huidige tendens bestaat eruit om snoezelen te integreren in de 24-uurszorg, o.a. door het toepassen van snoezelbaden, zodat er mogelijks een langer durend effect bereikt kan worden. Een zuiver onderzoek omtrent de toepassing en invloed van individueel aangepaste snoezelbaden bij personen met matige tot ernstige dementie en apathie werd echter nog niet uitgevoerd. Snoezelen bestaat eruit in te spelen op de verschillende zintuigen zoals gehoor, tastzin, reuk, smaak en zicht. Volgens de omkeringsthesis van Verdult (1997) zouden tast- en gehoorprikkels een betere toegang vormen tot contact dan zicht-, geur- en smaakprikkels. Per zintuig kunnen er een range aan prikkels toegediend worden. In de literatuurstudie werd er onderzoek gedaan naar zintuigelijke prikkels die mogelijks leiden tot een reductie van apathie. Deze prikkels kunnen geïntegreerd en toegepast worden tijdens badmomenten. Op basis van de literatuurstudie kunnen volgende onderzoeksvragen geformuleerd worden:
3.1 Onderzoeksvraag
Wordt apathie bij alle personen met matige tot ernstige dementie gereduceerd door het geven van individueel aangepaste snoezelbaden?
3.2 Deelvragen
Leidt het geven van individueel aangepaste snoezelbaden tot een positief effect op vlak van apathie tijdens het badmoment?
Leidt het geven van individueel aangepaste snoezelbaden tot een positief langetermijneffect op vlak van apathie?
Leiden alle sensorische prikkels tot een reductie van apathie?
Welke sensorische prikkels oefenen de grootste invloed uit op de reductie van apathie? 38
Methode 1 Onderzoeksopzet Om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag “Wordt apathie bij alle personen met matige tot ernstige dementie gereduceerd door het geven van individueel aangepaste snoezelbaden?”, worden vijf casestudies uitgevoerd. Tijdens de eerste week van het tien weken durend praktijkgericht toetsingsonderzoek, worden de premetingen van de vijf deelnemende bewoners afgenomen. In de zeven daaropvolgende weken krijgen alle vijf bewoners eenmaal per week een snoezelbad waarbij telkens een nieuwe prikkel wordt aangeboden. Van elk badmoment wordt een zelfgemaakte observatieschaal ingevuld. Tijdens de twee laatste weken van het toetsingsonderzoek worden de resterende prikkels toegediend die door omstandigheden niet aan bod zijn gekomen. De postmeting wordt één dag nadat de laatste prikkel wordt toegediend afgenomen. Zie hoofdstuk 4. Assessments voor verdere informatie omtrent de pre- en postmetingen en de zelfontworpen observatieschaal.
2 Onderzoekspopulatie Het praktijkgericht toetsingsonderzoek wordt uitgevoerd bij personen met matige tot ernstige dementie en apathie. De vijf deelnemende bewoners worden geselecteerd op basis van volgende inclusie- en exclusiecriteria. Inclusiecriteria:
De bewoner bevindt zich in het stadium van matige of ernstige dementie. De bewoner is al reeds opgenomen in het beurtensysteem van de baden. De bewoner gaat elke week in bad. De zintuigen van de bewoner zijn intact. De bewoner toont geen of weinig/beperkte interesse in de wereld om hem/haar heen. De bewoners gaan niet op hetzelfde moment in bad.
Exclusiecriterium:
De bewoner neemt Calmday®.
Volgende vijf bewoners nemen deel aan het onderzoek:
P.P., vrouw, 88j, bedlegerig, geen verbale communicatie meer mogelijk, bevindt zich in de fase van ernstige dementie, behoort tot de groep van zen-dementerenden. A.D., man, 90j, stapt zelfstandig rond zonder loophulpmiddel, verbale communicatie is mogelijk, bevindt zich in de fase van matige dementie, behoort tot de groep van dolers. J.H., man, 89j, bedlegerig, geringe verbale communicatie mogelijk, bevindt zich in de fase van ernstige dementie, behoort tot de groep van evenwichtszoekers. 39
M.-J. D.W., vrouw, 86j, bedlegerig, verbaal niet meer verstaanbaar omwille van de ernstige afasie, bevindt zich in de fase van ernstige dementie, behoort tot de groep van zen-dementerenden. A.L., vrouw, 70j, bedlegerig, verbale communicatie via gromgeluiden, bevindt zich in de fase van ernstige dementie, behoort tot de groep van zen-dementerenden.
3 Interventie 3.1 Verloop van het snoezelbad Het verloop van een snoezelbad is afhankelijk van de mobiliteitsmogelijkheden van de bewoner. Hieronder wordt een normaal verloop van een badsessie beschreven bij zowel passieve als actieve bewoners. Het moment en de duur van toediening van de diverse prikkels van het toetsingsonderzoek zijn afhankelijk van het type prikkel. Hierop wordt verder ingegaan bij de beschrijving van de prikkels zelf.
3.1.1 Passieve bewoners Per bewoner wordt er één uur voorzien voor het geven van een snoezelbad. Voor de start van het snoezelbad wordt a.d.h.v. het digitaal zorgprogramma informatie verzameld omtrent de zorgen van de bewoner. Daarna wordt het badmoment voorbereid door het klaarzetten van de badkamer, het verzamelen van o.a. incontinentiemateriaal en schoon beddengoed, klaarleggen van schone kledij, etc. Als volgt worden de verzorgende voorbereidingen getroffen zoals vb. het scheren van de baard. Daarna wordt de bewoner uitgekleed, in de tildoek gelegd en ingeduffeld met een warme dons. Indien de bewoner na het badmoment terug in bed gelegd wordt, wordt het bed voor het badmoment proper opgemaakt. De bewoner wordt met de passieve tillift naar de badkamer getransfereerd en in een hooglaagbad gelegd. De bewoner ligt gedurende vijftien à twintig minuten in bad en blijft het volledige badmoment in de tildoek hangen. Tijdens het baden wordt de bewoner volledig gewassen, worden de nagels geknipt en wordt het haar eventueel gewassen. Daarna kan de bewoner nog wat liggen nagenieten. Na vijftien à twintig minuten wordt de bewoner terug uit bad getild, gedeeltelijk afgedroogd, ingeduffeld met de rode dons en terug naar de kamer gebracht. Daarna wordt de bewoner op bed gelegd, afgedroogd en aangekleed én wordt de nodige zorg toegediend. Als laatste wordt de bewoner goed gepositioneerd in bed of de rolwagen en indien nodig naar de living gebracht. Ten slotte worden de kamer en badkamer opgeruimd. De zorg dient eveneens afgetekend te worden in het digitaal zorgprogramma. 40
3.1.2 Actieve bewoners Bij actieve bewoners wordt er eveneens een uur voorzien voor het geven van een snoezelbad. Ook bij deze doelgroep wordt voor de start van het snoezelbad a.d.h.v. het digitaal zorgprogramma informatie verzameld omtrent de zorgen van de bewoner. Daarna wordt het nodige materiaal zoals bv. scheerapparaat en schone kleren verzameld op de kamer. Hierna stapt de therapeut samen met de bewoner en het nodige materiaal naar de badkamer. Eenmaal in de badkamer wordt er eerst mictietraining gegeven, terwijl de therapeut de badkamer klaarzet. Hierna blijft de mannelijke bewoner op het toilet zitten terwijl hij zich scheert of geschoren wordt door de therapeut. Vervolgens stapt de bewoner onder begeleiding van de therapeut in het Parker bad. Het badmoment zelf verloopt op dezelfde manier zoals bij de passieve bewoners. Na het baden stapt de bewoner terug onder begeleiding uit het Parker bad. De bewoner wordt afgedroogd en aangekleed, waarbij de nodige zorg toegediend wordt. Hierna ruimt de therapeut de badkamer op en wordt er samen met de bewoner terug naar de kamer of living gestapt. Onderweg wordt het vuile incontinentiemateriaal in de vuilbak geworpen en wordt het verse beddengoed verzameld. Ten slotte ververst de therapeut het bed, ruimt hij de kamer op en tekent hij de zorgen af op de computer.
3.2 Prikkels Gedurende zeven weken wordt er elke dag aan één van de deelnemende bewoners een snoezelbad gegeven. Elke week wordt er één nieuwe prikkel toegepast.
3.2.1 Tactiele prikkels Tijdens het snoezelbad kunnen trillingen en tastprikkels op verschillende manieren aangeboden worden. Gedurende de eerste drie weken wordt er telkens een tactiele prikkel toegepast. Tijdens de eerste week wast de therapeut de bewoner langzaam met een handschoen met frutsels. Er wordt gekozen voor deze zachte materie omdat de huid van ouderen heel kwetsbaar kan zijn. Tijdens de tweede week wordt er gebruik gemaakt van een bubbelmat. Nadat de bewoner gewassen is wordt de bubbelmat gedurende tien minuten geactiveerd. Op die manier ervaart de bewoner de trillingen van het water. Voor de derde tactiele prikkel wordt een handmassage met neutrale amandelolie toegepast. Er wordt gekozen voor een neutrale olie zodat er geen olfactorische invloed kan ontstaan. Nadat de bewoner gewassen is wordt de handmassage gedurende tien minuten toegediend, zodat elke hand vijf minuten gemasseerd kan worden.
41
3.2.2 Auditieve prikkels Naarmate het dementieproces vordert, verdwijnt de vanzelfsprekendheid om bekende populaire muziek te gebruiken. Bij personen met matige tot ernstige dementie wordt de voorkeur gegeven aan snoezelmuziek, eenvoudige klassieke muziek en natuurgeluiden. Deze muzieksoorten bestaan uit specifieke muzikale kenmerken zoals bv. lage geluiden, herhaalde melodieën,… Er wordt gekozen voor de toepassing van natuurgeluiden tijdens de snoezelbaden. De muziek wordt afgespeeld vanaf het moment waarop de bewoner goed gepositioneerd is in bad tot het moment waarop de bewoner terug uit bad gaat.
3.2.3 Olfactorische prikkels Voor de behandeling van apathie en lusteloosheid wordt het gebruik van Citrus limon (L.) Burm (citroenschil) aangewezen. De etherische olie van citroenschil wordt door middel van een aromaverdamper vanaf 10 minuten vóór aanvang en tot het einde van het snoezelbadmoment in de badkamer verdampt. Het toestel werkt volgens hetzelfde principe van de aromalamp, met dit verschil dat het water verwarmd wordt via een elektrische component in plaats van via een kaarsje.
3.2.4 Visuele prikkels Verlichting kan zowel statisch als dynamisch toegepast worden. Daarom wordt er één week statische verlichting en één week dynamische verlichting toegepast. Zowel de statische als dynamische verlichting wordt door één groot licht, dat in het gezichtsveld van de bewoners staat, toegepast. Het licht wordt tijdens beide sessies geactiveerd vanaf het moment waarop de bewoner goed gepositioneerd is in bad en wordt uitgezet juist voordat de bewoner terug uit bad gaat. Bij de statische verlichting wordt er omwille van verschillende redenen geopteerd voor het gebruik van rood licht. Enerzijds omdat rood, ondanks onduidelijkheid in de wetenschappelijke literatuur, als stimulerende kleur beschouwd wordt. Anderzijds omdat rood tot de warme kleuren behoort en bijgevolg voor een positieve flattering van de huid en een aangenaam thermisch comfort zorgt. Als opvolging van de statische verlichting wordt tijdens de volgende sessie dynamische verlichting toegepast. Deze verlichting bestaat uit zeven kleuren die elke vijf seconden afwisselen.
42
4 Assessments 4.1 Pre- en postmeting De premeting wordt de week voor het geven van het eerste bad afgenomen. De postmeting wordt de dag na het laatste bad afgenomen. De pre- en postmeting dienen om een antwoord te formuleren op de deelvraag “Leidt het geven van individueel aangepaste snoezelbaden tot een positief langetermijneffect op vlak van apathie?”. Uit de literatuurstudie blijkt dat bestaande observatieschalen voor apathie plafondeffecten vertonen bij personen met matige tot ernstige dementie. Voor de pre- en postmeting wordt gekozen voor de Neuropsychiatric Inventory, omdat dit in Europa het meest gebruikte assessment is voor het evalueren van neuropsychiatrische symptomen. Er wordt gekozen voor de korte versie van de NPI (bijlage 1), omdat de NPI met subvragen bij deze doelgroep moeilijk te beoordelen is wegens de vele vragen die niet van toepassing zijn. De bewoner krijgt per gedragsitem een score tussen 0 en 12. Door de scores van de 12 items van de NPI op te tellen wordt een eindscore verkregen op 144. Van elke BPSD die aanwezig is bij de bewoner wordt er een korte beschrijving van het gedrag gerapporteerd.
4.2 Observatietool Om antwoorden te formuleren op de verschillende deelvragen van het toetsingsonderzoek wordt het gedrag van de bewoner voor, tijdens en na elke sessie gerapporteerd. Deze rapportering gebeurt aan de hand van een zelfontworpen observatietool (bijlage 2). De observatieschaal wordt bij het aanbieden van elke nieuwe prikkel opnieuw afgenomen. Door de verzameling en rapportering van de reacties op de aangeboden zintuigelijke prikkels, wordt er in het kader van de zorgcyclus stap voor stap een individueel begeleidingsplan opgesteld. Op die manier krijgt de zorgverlener een overzicht over welke prikkels er goed bij de bewoner passen. Op basis van het individueel begeleidingsplan kan de zorgverlener telkens een ideaal, individueel aangepast snoezelbad plannen voor de bewoner. De zelfontworpen observatietool moet aan volgende criteria voldoen:
Hij moet handig en praktisch in gebruik zijn, met andere woorden kort en bondig uitgewerkt zijn.
Hij moet het gedrag voor het snoezelmoment weergeven.
Hij moet duidelijk weergeven of de apathie al dan niet wordt gereduceerd tijdens het snoezelbad.
43
Indien er tijdens het snoezelbad een reductie van apathie wordt waargenomen, moet de tool duidelijk weergeven of dit effect al dan niet aanwezig blijft kort na het snoezelbad.
Hij moet duidelijk de voorkeuren van de bewoner weergeven.
Hij moet bruikbaar zijn bij personen met zowel matige als ernstige dementie.
De observatietool observeert het gehele badmoment, dat opgedeeld wordt in drie delen:
In het eerste luik wordt het gedrag geobserveerd en gerapporteerd dat vertoond wordt vanaf het moment waarop de therapeut de bewoner groet in de kamer tot het moment waarop de prikkel toegediend wordt.
In het tweede luik wordt de aangeboden prikkel omschreven. Hierbij wordt het gedrag geobserveerd tijdens de periode waarin de prikkel in bad toegediend wordt.
In het derde luik wordt het gedrag geobserveerd dat vertoond wordt na het toedienen van de prikkel tot het moment waarop de therapeut de bewoner verlaat.
De uitwerking van de observatietool wordt enerzijds gebaseerd op de Qualidem en anderzijds op de literatuurstudie. Uit de literatuurstudie kan geconcludeerd worden dat het welbevinden, het genieten, het zich goed voelen in het eigen lichaam en in de omgeving voorop staat bij het snoezelen. Om te rapporteren of de bewoner al dan niet een gevoel van welbevinden ondervindt tijdens het snoezelmoment, worden verschillende items uit de Qualidem geïntegreerd in de observatietool. De geselecteerde items kunnen allemaal gescoord worden bij personen in het laatste stadium van dementie. Uit de literatuurstudie blijkt dat personen in de fase van ‘verzonken ik’ op een non-verbale manier reageren op contact. Ze reageren via klankgeluiden en/of repeterende bewegingen op lust- en onlust gevoelens. Omdat de observatietool moet kunnen worden afgenomen bij personen met zowel matige als ernstige dementie dient hier rekening mee gehouden te worden.
44
Resultaten Bij alle vijf bewoners werd de volledige NPI afgenomen voor zowel de premeting als de postmeting. Volgende totaal scores werden waargenomen: -
P.P. scoorde voor de pre- en postmeting 16/144. A.D. scoorde voor de premeting 6/144 en voor de postmeting 7/144. J.H. scoorde voor de premeting 16/144. M.-J. D.W. scoorde voor de pre- en postmeting 28/144. A.L. scoorde voor de pre- en postmeting 21/144
Naast de apathie, die aanwezig was bij alle vijf bewoners, kwamen ook enkele andere neuropsychiatrische symptomen voor. Bij vier bewoners was er sprake van angst. Drie bewoners uitten geagiteerd/agressief gedrag. Eén bewoner vertoonde depressief/dysforisch gedrag. In functie van deze bachelorproef wordt enkel het luikje ‘apathie’ gedetailleerd weergegeven in de hierna volgende grafieken van de pre- en postmetingen, omdat de onderzoeksvragen hier specifiek betrekking op hebben. In de bijlagenmap zijn alle ingevulde NPI’s en bijhorende grafieken per bewoner raadpleegbaar.
1 Premeting Onderstaande grafiek toont de graad van apathie bij de premeting van alle deelnemende bewoners. Op de verticale as worden de vijf bewoners vermeld. Op de horizontale as kan de score op het item ‘apathie’ per bewoner afgelezen worden. Er kan een maximumscore van twaalf bekomen worden. De graad van apathie varieerde van vier tot twaalf bij de deelnemende bewoners.
Aanwezigheid van apathie bij premeting van alle deelnemende bewoners 0
2
4
6
8
10
12
P.P.
A.D. J.H
Graad van apathie
M.-J. D.W. A.L.
Figuur 8: Aanwezigheid van apathie bij premeting van alle deelnemende bewoners
45
2 Resultaten van de interventies Onderstaande tabellen geven per bewoner een overzicht van de observaties van het gedrag voor, tijdens en na elk snoezelbad, geregistreerd via de observatietool. In de linker kolom van de tabellen worden steeds de zeven prikkels vermeld. Daarnaast volgen drie kolommen die telkens het luik voor, tijdens en na het toedienen van de prikkel weergeven. Alle ingevulde observatietools zijn terug te vinden in de bijlagenmap. P.P. toonde geen reactie op de handschoen met frutsels. Enkel de dynamische verlichting zorgde bij haar voor een matige reductie van apathie tijdens het snoezelbad. De vijf andere prikkels leidden allen tot een sterke apathiereducering tijdens de sessie. Na de toediening van de bubbelmat en de verdamping van citroenschil bleef een matige reductie van apathie aanwezig kort na het snoezelbad. Tabel 2: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van P.P.
Voor
Tijdens
Na
Handschoen met frutsels Bubbelmat Handmassage met amandelolie Muziek Verdamping van citroenschil Rode statische verlichting Dynamische verlichting
Aanwezigheid van apathie Lichte reductie van apathie Sterke reductie van apathie
A.D. toonde geen reactie op de handschoen met frutsels. Tijdens de handmassage was hij opmerkelijk stiller en sloot hij af en toe zijn ogen. Na de handmassage toonde A.D. daarentegen wel minder apathisch gedrag in vergelijking met tijdens en voor het snoezelbad. De bubbelmat, muziek en verdamping van citroenschil hadden de grootste invloed op de apathiereducering. Vooral na het toepassen van muziek en verdamping van citroenschil bleef de apathie ook kort na het toedienen van de prikkel nog duidelijk gereduceerd. Tabel 3: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van A.D.
Voor Handschoen met frutsels Bubbelmat Handmassage met amandelolie Muziek Verdamping van citroenschil Rode statische verlichting Dynamische verlichting
Tijdens
Na Aanwezigheid van apathie Lichte reductie van apathie Sterke reductie van apathie
46
J.H. toonde geen reactie op de handschoen met frutsels. Enkel de bubbelmat bracht een opvallende apathiereducering teweeg tijdens het snoezelbad. Gedurende de handmassage viel hij in slaap, maar toonde na het bad opmerkelijk genoeg minder apathisch gedrag. Ook tijdens de toepassing van rode statische verlichting sloot J.H. zijn ogen en vertoonde hij geen reacties. Tabel 4: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van J.H.
Voor
Tijdens Na
Handschoen met frutsels Bubbelmat Handmassage met amandelolie Muziek Verdamping van citroenschil Rode statische verlichting Dynamische verlichting
Aanwezigheid van apathie Lichte reductie van apathie Sterke reductie van apathie Missing
M.-J. D.W. toonde geen reactie op de handschoen met frutsels. Zowel bij de handmassage als bij de verdamping van citroenschil en de toepassing van rode statische verlichting sloot ze haar ogen. Opvallend genoeg was er wel sprake van een apathiereducering na de toepassing van rode statische verlichting. Enkel de bubbelmat leidde tot een sterke apathiereducering tijdens het snoezelbad. Tabel 5: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van M.-J. D.W.
Voor Handschoen met frutsels Bubbelmat Handmassage met amandelolie Muziek Verdamping van citroenschil Rode statische verlichting Dynamische verlichting
Tijdens Na Aanwezigheid van apathie Lichte reductie van apathie Sterke reductie van apathie
47
A.L. toonde geen reactie op de handschoen met frutsels. De sterkste apathiereducering werd bij haar bereikt door de bubbelmat, de muziek en de verdamping van citroenschil. Bij vier van de zeven prikkels bleef de apathie kort na het toedienen van de prikkel matig gereduceerd. Tabel 6: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van A.L.
Voor
Tijdens Na
Handschoen met frutsels Bubbelmat Handmassage met amandelolie Muziek Verdamping van citroenschil Rode statische verlichting Dynamische verlichting
Aanwezigheid van apathie Lichte reductie van apathie Sterke reductie van apathie
3 Postmeting Onderstaande grafiek toont de graad van apathie bij de postmeting van alle deelnemende bewoners. Op de verticale as worden de vijf bewoners vermeld. Op de horizontale as kan de score op het item ‘apathie’ per bewoner afgelezen worden. Er kan een maximumscore van twaalf bekomen worden. De graad van apathie varieerde van vier tot twaalf bij de deelnemende bewoners.
Aanwezigheid van apathie bij postmeting van alle deelnemende bewoners 0
2
4
6
8
10
12
P.P. A.D.
J.H
Graad van apathie
M.-J. D.W. A.L.
Figuur 9: Aanwezigheid van apathie bij postmeting van alle deelnemende bewoners
48
4 Vergelijking tussen pre- en postmetingen In onderstaande grafiek worden de scores van de pre- en postmetingen omtrent het item ‘apathie’ vergeleken met elkaar. Op de verticale as worden de deelnemende bewoners vermeld. Op de horizontale as kunnen de scores van het item ‘apathie’ per bewoner afgelezen worden voor zowel de pre- als postmeting. De grafiek toont aan dat er bij geen enkele bewoner een verschil merkbaar was tussen de scores van de pre- en postmetingen op vlak van apathie.
Vergelijking van pre- en postmeting omtrent item 'apathie' 0
2
4
6
8
10
12
P.P. A.D. J.H
Premeting Postmeting
M.-J. D.W. A.L.
Figuur 10: Vergelijking van pre- en postmeting omtrent item 'apathie'
49
Conclusie en discussie 1 Vergelijking van resultaten met de literatuurstudie 1.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen Volgende hoofdonderzoeksvraag en deelvragen werden geformuleerd:
Wordt apathie bij alle personen met matige tot ernstige dementie gereduceerd door het geven van individueel aangepaste snoezelbaden?
Leidt het geven van individueel aangepaste snoezelbaden tot een positief effect op vlak van apathie tijdens het badmoment?
Leidt het geven van individueel aangepaste snoezelbaden tot een positief langetermijneffect op vlak van apathie?
Leiden alle sensorische prikkels tot een reductie van apathie?
Welke sensorische prikkels oefenen de grootste invloed uit op de reductie van apathie?
In de literatuurstudie wordt snoezelen als eerste keus interventie beschouwd bij personen met matige tot ernstige dementie en apathie. Doordat eerdere onderzoeken aantonen dat snoezelen in specifieke snoezelkamers slechts tot een kortdurende verbetering leidt van stemming en gedrag van de bewoners, bestaat de huidige tendens eruit om het snoezelen steeds meer toe te passen in de 24-uurszorg met als doel een langdurend effect te bereiken. Het toepassen van snoezelbaden maakt onderdeel uit van de implementatie van snoezelen in de 24-uurszorg. Niet tegenstaande de snoezelbaden onderdeel zijn van de 24-uurszorg, kan het snoezelbadmoment in deze praktijksituatie eerder vergeleken worden met een snoezelsessie in een specifieke snoezelkamer. Door het overlijden van J.H. ontbreekt er één postmeting. Uit de vergelijking tussen de resterende pre- en postmetingen wordt geconcludeerd dat er geen langdurige reductie van apathie bereikt wordt, wanneer de bewoners slechts 1x/week een snoezelbad krijgen. Hoewel er geen langdurige reductie van apathie merkbaar was, kon de apathie tijdens en soms kort na de snoezelbaden wel gereduceerd worden. De mate van apathiereducering was afhankelijk enerzijds van de aangeboden prikkel en anderzijds van de bewoner. Enkel de bubbelmat, de muziek en de dynamische verlichting zorgden bij elke bewoner voor een verminderde apathische houding tijdens het snoezelbad. De handschoen met frutsels lokte bij geen enkele bewoner een reactie uit. Dit kwam hoogstwaarschijnlijk omdat de materie te zacht aanvoelde. Bij de overige prikkels was het afhankelijk van de bewoner of de prikkel al dan niet apathie reducerend werkte.
50
1.2 Vergelijking tussen de literatuurstudie en aangeboden prikkels In de literatuurstudie wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten groepen personen met dementie, die elk een andere behoefte aan prikkels hebben. Drie deelnemende bewoners behoorden tot de groep van zen-dementerenden, één bewoner tot de groep van dolers en één bewoner tot de groep van evenwichtszoekers. Tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek werd er echter geen verschil in apathiereducering opgemerkt tussen de verschillende groepen. Er was wel een onderscheid waarneembaar tussen de reacties van de bewoner met matige dementie en de bewoners met ernstige dementie. Doordat de bewoner met matige dementie nog over een relatief goede mobiliteit beschikte, was het voor hem wel mogelijk om bijvoorbeeld een knuffel te geven. Het uiten van reacties bij de bewoners met ernstige dementie was daarentegen veel beperkter.
1.2.1 Tactiele prikkels Volgens de omkeringsthesis van Verdult (1997) zijn de tast en het gehoor de meest basale zintuigen en vormen ze hierdoor de beste toegang tot contact. Tijdens het toetsingsonderzoek van deze bachelorproef werd opgemerkt dat de bubbelmat echter de enige tactiele prikkel was die bij alle bewoners voor een reductie van apathie zorgde. Bij de handmassage met amandelolie werden tegengestelde reacties geobserveerd. Enerzijds werd het contact bij twee bewoners bevorderd door de toepassing van de handmassage, anderzijds zorgde de handmassage bij drie bewoners voor relaxatie waardoor ze hun ogen sloten en in slaap vielen. De handschoen met frutsels wekte bij geen enkele bewoner een reactie op. Dit kwam hoogstwaarschijnlijk omdat de materie te zacht aanvoelde, waardoor de personen geen verschil voelden tussen het wassen met de handschoen en het wassen met een washandje. Niet alle tactiele prikkels vormen dus automatisch de beste toegangspoort tot contact.
1.2.2 Auditieve prikkel Volgens de Langen (2011; 2007) worden muzikale vaardigheden langer behouden waardoor muziek een goede toegangspoort is om te communiceren, om contact te maken, om de persoon in beweging te brengen en om de stemming te beïnvloeden. De toepassing van muziek in dit toetsingsonderzoek zorgde bij alle deelnemende bewoners voor een reductie van apathie. Dit was bovendien bij alle bewoners de enige prikkel die zowel apathie reducerend werkte en tegelijkertijd als aangenaam ervaren werd.
51
1.2.3 Olfactorische prikkel In de literatuurstudie wordt vermeld dat het gebruik van citroenschil zeer geschikt is bij personen die heel apathisch zijn. Bij vier van de vijf deelnemende bewoners was, bij het badmoment met toediening van deze olfactorische prikkel, een reductie van apathie merkbaar. Slechts één persoon werd heel rustig tijdens het badmoment.
1.2.4 Visuele prikkels Uit de literatuurstudie blijkt dat er nog steeds geen één op één relatie kan gevormd worden tussen een bepaalde kleur en een emotie. Daarom werd tijdens dit toetsingsonderzoek de visie van verschillende auteurs gevolgd om warme kleuren toe te passen in een badkamer. Door het toepassen van warme kleuren wordt de huid geflatteerd en wordt er een warm thermisch comfort gecreëerd. Er werd gekozen voor rood licht omdat rood nog steeds als een opwekkende kleur beschouwd wordt. Tijdens dit onderzoek werd er bij drie deelnemende bewoners een reductie van apathie waargenomen, terwijl twee bewoners erg rustig werden en de ogen sloten. Ook in dit toetsingsonderzoek kon er dus geen eenduidig besluit genomen worden omtrent de al dan niet stimulerende werking van rood licht. Naast het toepassen van rode statische verlichting werd tijdens de sessies van de daaropvolgende week dynamische verlichting aangeboden. Door het overlijden van J.H. werd deze prikkel slechts bij vier bewoners toegepast. De dynamische verlichting lokte bij alle vier deelnemende bewoners reacties uit. Alleen bij één bewoner kon geconcludeerd worden dat de prikkel als aangenaam ervaren werd. Bij één bewoner was het duidelijk geen aangename prikkel, daar de persoon schrikreacties vertoonde en vaak de ogen sloot bij de kleurwisselingen. Bij twee bewoners kon er niet geconcludeerd worden of de prikkel al dan niet als aangenaam ervaren werd.
52
2 Beperkingen van het onderzoek Om een eenduidig onderzoek uit te voeren is het noodzakelijk om bij elke bewoner dezelfde prikkel toe te passen. Deze regel werd tijdens dit toetsingsonderzoek echter niet gevolgd bij het toepassen van muziekprikkels. Op basis van observaties tijdens groepsactiviteiten en opzoekingswerk in de bewonersdossiers, werd er bij één persoon gekozen voor de toepassing van Schlagermuziek, bij één persoon voor de toepassing van natuurgeluiden met kabbelend water op de achtergrond en bij drie personen voor natuurgeluiden zonder water. Deze keuze werd gemaakt vanuit een te grote focus op het cliënt-centered werken. Hierdoor kon voor deze prikkel geen eenduidig besluit geconcludeerd worden. Er werd hier na het afsluiten van de bachelorproef verder op in gegaan tijdens de resterende stagedagen. Een andere beperking van het toetsingsonderzoek was de ongelijke duur van de toepassing van de verschillende prikkels. Per cliënt werd elke specifieke prikkel even lang toegediend. De handschoen met frutsels werd telkens slechts een twee tot drietal minuten gebruikt. De bubbelmat en handmassage werden gedurende tien minuten toegepast. De auditieve, olfactorische en visuele prikkels werden tijdens de volledige sessie toegepast. Toch is het opmerkelijk dat de bubbelmat bij iedere bewoner een reductie van apathie teweeg bracht, terwijl hij slechts tien minuten geactiveerd werd. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat de duur van de toepassing van de prikkel niet altijd bepalend is of er al dan niet een reductie van apathie zal plaatsvinden. Het is niet altijd makkelijk om het geobserveerde gedag van personen met matige tot ernstige dementie correct te interpreteren. Daarom was het tijdens het toetsingsonderzoek vaak moeilijk om te concluderen of de persoon de prikkel al dan niet aangenaam vond. Door de beperkte duur van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek konden de prikkels geen tweede maal toegediend worden. Vandaar dat elke reactie op een prikkel slechts eenmaal geobserveerd kon worden, waardoor de resultaten van het toetsingsonderzoek gebaseerd zijn op momentopnames. Mocht er voldoende tijd geweest zijn om de verschillende prikkels meerdere malen toe te dienen, dan konden er mogelijks andere resultaten vastgesteld worden.
53
3 Aanbevelingen voor de toekomst en verder onderzoek Zoals hierboven vermeld zijn de resultaten slechts gebaseerd op momentopnames. Een bewoner kan bv. de ene week heel positief reageren op de bubbelmat, terwijl hij de week erna angstig kan reageren op deze prikkel. Vandaar dat het aangewezen is om prikkels steeds meerdere malen toe te passen vooraleer een definitief besluit gemaakt wordt. Dit was echter binnen de beperkte tijdsduur van het toetsingsonderzoek niet mogelijk. Tijdens een snoezelbad kunnen er een range aan prikkels toegediend worden op vlak van de verschillende zintuigen. Binnen deze onderzoeksperiode werden in totaal zeven prikkels aangeboden. Het aanbod aan prikkels kan nog verder uitgebreid worden. Zo kan er bv. naast het toepassen van een handmassage ook geprobeerd worden om een hoofdmassage aan te bieden. Tijdens dit toetsingsonderzoek werden alle prikkels afzonderlijk toegepast tijdens de snoezelbaden. Hierdoor werd er nooit meer dan één prikkel tegelijkertijd aangeboden. Door de beperkte tijdsduur van het toetsingsonderzoek was het niet mogelijk om verschillende positief-ervaren prikkels samen toe te passen tijdens één sessie. Nadat er voldoende positieve prikkels verzameld zijn per bewoner, zou het waardevol zijn om aangename combinaties van prikkels toe te dienen tijdens de snoezelbaden en hierbij opnieuw de reacties van de bewoners te observeren. Voor de verdamping van de etherische olie werd er gebruik gemaakt van de aromaverdampers op de afdeling. De verdampers waren erg gemakkelijk in gebruik. Eén nadeel echter, was dat het water erg warm aanvoelde op het einde van de snoezelbadsessie. Uit de literatuurstudie blijkt dat de therapeutische werking van de etherische olie verloren gaat als de olie verhit wordt boven de 40 à 50 °C. De therapeutische eigenschappen zullen tijdens de snoezelbaden zeker hun werking gedaan hebben, ook al verminderde de therapeutische werking mogelijks wat naarmate het badmoment vorderde. Om gedurende het volledige snoezelbad een optimale therapeutische werking van de etherische oliën te hebben, is het aangewezen om gebruik te maken van een whisper. Met dit apparaat wordt de etherische olie zuiver in de lucht verneveld zonder te verhitten. Eén nadeel van de whisper is het geluid die de luchtpomp maakt. Dit kan opgelost worden door de whisper een vijftiental minuten aan te zetten voor de start van het snoezelbad en af te zetten gedurende de snoezelsessie. Op Meers 3 zijn er geen ramen in de badkamers om te verluchten. De badkamers zijn echter wel uitgerust met een normaal afzuigsysteem dat goed blijkt te werken. Tijdens dit toetsingsonderzoek werd steeds gebruik gemaakt van dezelfde etherische olie, die slechts tijdens één badmoment per dag werd toegediend. Hierdoor werd niet nagegaan of het haalbaar zou zijn om twee baden na elkaar te geven met een verstuiving van een verschillende etherische olie. Vermoedelijk zou het afzuigsysteem de eerste geur niet voldoende kunnen 54
afvoeren vooraleer de volgende etherische olie verstoven wordt. Daarom zou het hoogstwaarschijnlijk beter zijn om het beurtensysteem van de baden op die manier aan te passen, dat er steeds twee bewoners na elkaar in bad gaan waarbij dezelfde etherische olie verstoven wordt. Zowel de statische als dynamische verlichting werd tijdens deze onderzoeksperiode toegepast door middel van een zelfgecreëerde lichtprojectie aan de hand van Led-strips. Niettegenstaande deze lichtcreatie goed werkte, was deze niet handig in gebruik. Er was telkens een bijkomend object nodig waarop de lichtprojectie geplaatst kon worden, zodat het licht zich in het gezichtsveld van de bewoner bevond. Doordat het licht positieve reacties uitlokte bij de bewoners, wordt het aangeraden om in samenwerking met de veiligheidsverantwoordelijke en de technische dienst van het WZC naar een definitieve en gebruiksvriendelijke oplossing voor het licht te zoeken in alle drie de badkamers. Door middel van de zelfgemaakte observatietool werden de reacties van de bewoners op de verschillende zintuigelijke prikkels verzameld en gerapporteerd. De zelfgemaakte observatietool was echter ruimer opgesteld dan nodig was voor dit toetsingsonderzoek. Naast het vastleggen van het gedrag omtrent apathie werd ook de gevoelswaarde telkens gerapporteerd. Er werd elke keer weergegeven of de prikkel als aangenaam, onaangenaam of neutraal ervoeren werd door de bewoner. Eén bewoner ervoer de dynamische verlichting als onaangenaam, hoewel deze prikkel wel apathie reducerend werkte. Dit toont aan dat er in de eerste plaats moet geobserveerd worden of de bewoner de prikkel al dan niet aangenaam vindt. Pas daarna kan nagegaan worden of de prikkel het gewenste effect bereikt. Niettegenstaande de observatietool kort en bondig uitgewerkt werd, was het door de beperkte tijd per snoezelbadsessie zelden mogelijk om de observatietool binnen het badmoment of kort erna in te vullen. De observatietool bood een handige leidraad om de reacties/gedrag van de bewoner overzichtelijk te rapporteren. Per item in de observatielijst was er echter vaak niet voldoende ruimte om het gedrag voldoende uitgebreid te beschrijven. Daarom was het noodzakelijk om onder het luikje ‘algemene opmerkingen’ telkens bijkomende/uitgebreide informatie te schrijven, zodat er toch een duidelijke beschrijving van het gedrag gerapporteerd kon worden. Doordat de observatielijst te uitgebreid was om binnen de sessie in te vullen, zal er een nieuw observatiedocument ontworpen worden, dat nog korter en bondiger de reacties van de bewoners tijdens het snoezelbad weergeeft. Ook hier zal opnieuw een luik voorzien worden waarin de gevoelswaarde van de bewoner gerapporteerd kan worden. Alle drie de badkamers zullen een boekje bevatten waarin de individuele bewonersfiches gebundeld worden. Het mapje van badkamer één zal bv. enkel de bewonersfiches bevatten van de bewoners die een bad krijgen in badkamer één. Bij bewoners die afwisselend in twee verschillende badkamers in bad gaan, worden de fiches in beide mappen van de badkamers bijgehouden. 55
4 Algemene conclusie Op basis van de gegevens uit dit praktijkgericht toetsingsonderzoek wordt geconcludeerd dat het toepassen van individueel aangepaste snoezelbaden kan leiden tot een reductie van apathie tijdens en/of kort na het snoezelbad. Dit is echter afhankelijk van de bewoner en van de aangeboden prikkel. Eén snoezelbad per week is echter niet voldoende om een positief langetermijneffect op vlak van apathie bij de bewoners te bereiken. Daarnaast wordt op basis van de verzamelde gegevens ook besloten dat niet alle sensorische prikkels tot een reductie van apathie leiden. De handschoen met frutsels lokte bij geen enkele deelnemende bewoner een reactie uit. De sensorische prikkels die tijdens dit toetsingsonderzoek de grootste invloed uitoefenden op de reductie van apathie waren de bubbelmat, de muziek en de dynamische verlichting. Belangrijk hierbij te vermelden is het feit dat ondanks dat de dynamische verlichting apathie reducerend werkte, het licht maar slechts bij één persoon als positief ervaren werd. Bij het toepassen van individueel aangepaste snoezelbaden is het dus niet enkel essentieel om na te gaan of de prikkel al dan niet een positieve invloed heeft op de apathie. Het is echter belangrijker om in de eerste plaatst na te gaan of de bewoner de prikkel al dan niet aangenaam vindt. Om aan iedere bewoner een aangenaam en individueel aangepast snoezelbad te kunnen bieden is het belangrijk dat de verschillende sensorische prikkels meerdere malen worden toegepast. Dit om tegen te gaan dat er besluiten genomen worden die gebaseerd zijn op momentopnames. Pas nadat de prikkel meerdere malen wordt toegepast, kan er een eenduidig besluit genomen worden omtrent het al dan niet verder toedienen van een specifieke prikkel bij een bepaalde bewoner. Het gebruik van persoonlijke badfiches per bewoner maakt het gemakkelijker voor de zorgverleners om een duidelijk overzicht te behouden van welke prikkels bij welke bewoners passen. Hierdoor vormen de fiches een goede leidraad om telkenmale een ideaal, individueel aangepast snoezelbad te plannen voor de bewoner. Het kan handig zijn om de fiches te verzamelen in een map, in de badkamer waarin de bewoner het bad krijgt.
56
Lijst met figuren en tabellen Tabel 1: Indeling van de watertemperatuur volgens de subjectieve temperatuurgewaarwording (Zutphen et al. geciteerd door Hovens, 2008) .......................................................................... 26 Tabel 2: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van P.P.................................. 46 Tabel 3: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van A.D. ............................... 46 Tabel 4: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van J.H.................................. 47 Tabel 5: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van M.-J. D.W. ..................... 47 Tabel 6: Invloed op apathie voor, tijdens en na het snoezelbad van A.L. ................................ 48 Figuur 1: De whisper ................................................................................................................ 27 Figuur 2: De aromalamp .......................................................................................................... 27 Figuur 3: Aromalamp met elektrisch verwarmingselement ..................................................... 28 Figuur 4: De aromastone .......................................................................................................... 28 Figuur 5: De breathe easy......................................................................................................... 28 Figuur 6: De aromastream ........................................................................................................ 28 Figuur 7: De aromiser .............................................................................................................. 28 Figuur 8: Aanwezigheid van apathie bij premeting van alle deelnemende bewoners ............. 45 Figuur 9: Aanwezigheid van apathie bij postmeting van alle deelnemende bewoners ............ 48 Figuur 10: Vergelijking van pre- en postmeting omtrent item 'apathie' ................................... 49
57
Referentielijst 1 Geschreven en digitale bronnen Agüera-Ortiz, L., Gil-Ruiz, N., Cruz-Orduña, I., Ramos-García, I., Osorio, R.S., ValentíSoler, M., Olazarán-Rodriguez, J., Dobato- Ayuso, J.L., Lanctôt, K. & Martínez-Martín, P. (2013). A novel rating scale for the measurement of apathy in institutionalized persons with dementia: The APADEM-NH. American Journal of Geriatric Psychiatry. Bosch, S. J., Cama, R., Edelstein, E. & Malkin, J. (2012). The application of color in healthcare settings. Geraadpleegd op 11 januari 2015 via http://www.ki.com/pdfs/Color_in_Healthcare_Settings_Paper.pdf Bruinsma, M. (2014). Muziek als oase in een woestijn van prikkels. Geraadpleegd op 31 december 2014 via http://www.innovatiekringdementie.nl/a-1651/muziek-als-oase-in-eenwoestijn-van-prikkels Cerejeira, J., Lagarto. L. &Mukaetova-Ladinska, E.B. (2012). Behavioral and psychological symptoms of dementia. Frontiers in neurology, 3, nr. 73. Champagne, T. & Stromberg, N. (2004). Sensory Approaches in Inpatient Psychiatric Settings: Innovative Alternatives to Seclusion & Restraint. Journal of Psychosocial Nursing, 42, nr. 9, pp. 35-44. Chiu, M.-J., Chen, T.-F., Yip, P.-K., Hua, M.-S. & Tang, L.-Y. (2006). Behavioral and psychologic symptoms in different types of dementia. Journal of the Formosan Medical Association, 105, nr. 7, pp. 556-562. de Langen, M. (2007). Muziek op maat: werken met muziek in de psychogeriatrie. Denkbeeld, 19, nr. 6, pp. 26-28. de Langen, M. (2011). Werken met een individueel muziekadvies: de mogelijkheden van muziek in de psychogeriatrie. Denkbeeld, 23, nr. 1, pp. 6-8. Devie, J. & Vanoosthuyse, R. (2008). Het grote snoezelboek: een wondere wereld van zintuigen. Sint-Niklaas: Abimo Uitgeverij Ekkerink, J. (2006). Niet-medicamenteuze interventies bij probleemgedrag van patiënten met dementie. Tijdschrift voor VerpleeghuisGeneeskunde, 31, pp. 62-66. Ettema, T., de Lange, J., Dröes, R.-M., Mellenbergh, D. & Ribbe, M. (2005). Handleiding Qualidem: een meetinstrument Kwaliteit van Leven bij mensen met dementie in verpleeg-en verzorgingshuizen, versie 1. Geraadpleegd op 16 december 2014 via http://www.trimbos.nl/~/media/programmas/ouderen/qualidem_handleiding.ashx 58
Fung, J. K. KM., Tsang, H. WH., Chung, R. CK. (2012). A systematic review of the use of aromatherapy in treatment of behavioral problems in dementia. Geriatrics & Gerontology International, 12, nr. 3, pp. 372-382. Geelen, R. (2010). Praktijkboek dementiezorg: van Achterdocht tot Zwerfgedrag. Houten: Bohn Stafleu van Loghum Geenen, K. (Red.). (2011). Ergotherapie in de geriatrie: basisboek voor kwaliteitsvolle hulpverlening. Leuven: Acco . Gitlin, L. N., Kales, H. C. & Lyketsos, C. G. (2012). Managing behavioral symptoms in dementia using nonpharmacologic approaches: an overview. Journal of the American Medical Association, 308, nr. 19, pp. 2020-2029. Hall, J., Bisson, D. & O’Hare P. (1992). Fysiologie van de onderdompeling in water. Stimulus, 1, pp.81-91. Herz, R. S. (2009). Aromatherapy facts and fictions: a scientific analysis of olfactory effects on mood, physiology and behavior. International Journal of Neuroscience, 199, pp. 263-290. Hovens, Y. (2008). Basis reader Watsu. Heythuysen: Watsu Stichting Nederland Ishii, S., Weintraub, N. & Mervis, J. R. (2009). Apathy: a common psychiatric syndrome in the elderly. Journal of het American Medical Directors Association, 10, nr. 6, pp. 381-393. Kar, N. (2009). Behavioral and psychological symptoms of dementia and their management. Indian Journal Psychiatry, 51, pp. 77-86. Kverno, K.S., Black, B.S., Nolan, M.T. & Rabins, P.V. (2009). Research on treating neuropsychiatric symptoms of advanced dementia with non-pharmacological strategies, 1998–2008: a systematic literature review. International Psychogeriatrics, 21, nr. 05, pp. 825843 Leontjevas, R., Gerritsen, D. & van Leeuwen, A. (2012) Meetinstrumenten voor depressie en apathie in verpleeghuizen. Geraadpleegd op 15 januari 2015 via http://www.ukonnetwerk.nl/sites/default/files/Vragenlijsten%20bij%20Depressie-Apathie.pdf Maruta, C., Guerreiro, M., de Mendonça, A., Hort, J. & Scheltens P. (2011). The use of neuropsychological tests across Europe: the need for a consensus in the use of assessment tools for dementia. European Journal of Neurology, 18, nr. 2, pp. 279-285. Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie (z.j.). Neuropsychiatric Inventory (NPI). Geraadpleegd op 14 december 2014 via http://www.nkop.nl/praktijk/meetinstrumenten/instrument/?instrument=29 59
NIVEL & verpleeghuis Waerthove (2004). Het begeleiden van mensen met dementie die apathisch zijn. Richtlijn voor verzorgenden. Utrecht: NIVEL. Opgehaald op 13 januari 2014 via http://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/richtlijnen-dementie-apatisch2.pdf Oncoline (2010). Richtlijn Complementaire zorg, versie 5. Geraadpleegd op 11 oktober 2014 via http://www.oncoline.nl/uploaded/docs/Complementaire%20zorg/RichtlijnComplementairezor g2010_0119%20(commentaarfase).pdf Rogge, P. (2011). Aromatherapie in de zorgverlening. Leuven: Acco. Rosenberg, P.B., Lanctôt, K.L., Drye, L.T., Herrmann, N., Scherer, R.W., Bachman, D.L. & Mintzer, J.E. (2013). Safety and Efficacy of Methylphenidate for Apathy in Alzheimer’s Disease: A Randomized, Placebo-Controlled Trial. The Journal of Clinical Psychiatry, 74, nr. 8, pp. 810-816 Tofle, B. R.., Schwarz, B., Yoon, S.-Y. & Max-Royale, A. (2004). Color In Healthcare Environments: A Research Report. Geraadpleegd op 11 januari 2015 via https://www.healthdesign.org/sites/default/files/color_in_hc_environ.pdf Van Handenhoven, W. (Red.). (2010). Jaarboek Ergotherapie. Leuven: Acco van Weert, J.C.M. (2004). Multi-sensory stimulation in 24-hour dementia care. Utrecht: NIVEL. Opgehaald op 13 januari 2014 via http://www.modernedementiezorg.nl/uploads/Effect%20van%20snoezelen%20op%20verpleeghuisbewoners%20e n%20zorgverleners.pdf Vanhove, M. & Devlieghere, G. (2005). Etherische oliën: handboek voor aromatherapie. (9de dr.). Wielsbeke: De Eenhoorn VENVN (2008). Richtlijn: omgaan met gedragsproblemen bij patiënten met dementie (nietmedicamenteuze aanbevelingen). Geraadpleegd op 27 september 2014 via http://www.venvn.nl/Portals/20/publicaties/RichtlijnOmgaanMetGedragsproblemenBijDemen tie.pdf Verdult, R. (Red.). (1997). Contact in nabijheid: snoezelen met ernstig demente mensen. Leuven: Acco Verhaest, P. (2008). Basisinformatie dementie [brochure]. Antwerpen: Expertisecentrum Dementie Vlaanderen vzw. Verkaik, R., van Delden, D. & Francke A. (2004). Begeleiding van dementerenden die depressief of apathisch zijn: twee richtlijnen voor verzorgenden. Denkbeeld, 16, pp. 10-13.
60
Vink, D., Dhondt, T. & Kok, R. (2010). Apathie bij ouderen: de klinische praktijk. Amsterdam: Pearson Zuidema, S.U., van der Meer, M.M., Pennings, G.A.T.C. & Koopmans, R.T.C.M. (2006). Prevalentie van probleemgedrag bij een groep dementerende verpleeghuispatiënten. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 37, pp. 19-24.
2 Persoonlijke bronnen Verhulst, M. (2015, 5 mei). (ergotherapeute op de afdeling voor personen met matige tot ernstige dementie). (gebruik van amandelolie). Persoonlijke communicatie [gesprek]. WZC De Meers, Waregem.
61
Bijlagen Bijlage 1: Neuropsychiatric Inventory
62
Bijlage 2: Zelfontworpen observatietool Observatietool – Apathie - Snoezelbad Naam:
Datum:
DEEL 1 (in te vullen voor aanvang van snoezelmoment) JA
NEE Opmerking
Reageert op toenadering van therapeut Reageert positief bij toenadering van therapeut Reageert negatief bij toenadering van therapeut Reageert verbaal via geluiden Reageert non-verbaal via lichaamstaal Reageert via emotionele expressie o
Beperkt
o
Intact
Maakt oogcontact DEEL 2 (in te vullen tijdens snoezelmoment) Aangeboden prikkel: Reageert niet op prikkel Reageert positief op prikkel
Heeft een tevreden uitstraling
Heeft een glimlach rond de mond
Heeft een ontspannen lichaamshouding
Lijkt te genieten
Reageert negatief op prikkel
Maakt een angstige indruk
Huilt
Maakt onrustige bewegingen
Heeft een gespannen lichaamshouding
Reageert op toenadering van therapeut Reageert positief bij toenadering van therapeut Reageert negatief bij toenadering van therapeut Reageert verbaal via geluiden Reageert non-verbaal via lichaamstaal Reageert via emotionele expressie o
Beperkt
o
Intact
Maakt oogcontact
63
DEEL 3 (in te vullen kort na snoezelmoment) Reageert bij toenadering van therapeut Reageert positief bij toenadering van therapeut Reageert negatief bij toenadering van therapeut Reageert verbaal via geluiden Reageert non-verbaal via lichaamstaal Reageert via emotionele expressie o
Beperkt
o
Intact
Maakt oogcontact Algemene opmerkingen:
64