Jaarverslag 2013
AWN Afdeling Nijmegen en omstreken
1
2
INHOUDSOPGAVE
4.
Voorwoord
Marijke Pennings
5.
Verslag van de secretaris
Leo ten Hag
12.
Jaarverslag Werkgroep Archeologie Cuijk
Ton van der Zanden
18.
Overasseltse en Haterste vennen geven opnieuw geheimen prijs
Ben Teubner en Marijke Pennings
22.
Verslag van de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog
Leo ten Hag
29.
Metaal met een verhaal. Onderzoek naar Amerikaanse naamplaatjes uit Berg en Dal
Mike den Hartog
36.
Een zomerse excursie in oktober naar een on-Nederlands landschap
Leo ten Hag
39.
Een laat-Romeinse kade langs de Maas bij Cuijk
Peter Seinen en Joost van den Besselaar
40.
Scherven uit de oude doos: Het vroegmiddeleeuwse aardewerk van de Oud Ravensteinseweg te Wijchen
Arjan den Braven
47.
Noten
49.
Bestuur AWN Afdeling 16 Nijmegen en omstreken
3
VOORWOORD Marijke Pennings, voorzitter Voor de vijfde keer alweer heb ik de eer een voorwoordje te mogen schrijven in het jaarverslag van onze vereniging. Misschien bent u al aan het lezen geslagen of bladerend door het verslag heen gelopen. In het afgelopen jaar bestond onze vereniging 45 jaar. Dit vierden we met de jubileumuitgave ‘Kijk eens wat ik gevonden heb! Vrijetijdsarcheologen en hun mooiste vondst’, en met een geslaagde jubileumexpositie in Museum Kasteel Wijchen. Nogmaals heel veel dank aan alle leden en sponsoren die dit mogelijk gemaakt hebben, en heel in het bijzonder John Jansen en Aad Hendriks, de samenstellers van dit prachtige boek. Door de verhalen van de leden van onze vereniging blijft het verleden levend! Ik dank eenieder die een bijdrage geleverd heeft aan dit jaarverslag. In het verslag van de secretaris leest u wat er afgelopen jaar zoal de revue gepasseerd is en in de artikelen worden enkele zaken verder beschreven. Zo zijn er dit jaar twee werkgroepen opgericht, te weten werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog door Paul Klinkenberg en een Werkgroep Archeologie als onderdeel van het Erfgoedplatform van de gemeente Heumen. Ik wil ook nog speciaal onze rol als belangenbehartigers in het project Overasseltse en Hatertse Vennen noemen, waarover u verderop in dit jaarverslag ook meer leest. Kortom, onze vereniging leeft, dankzij de bijdragen van veel leden op vele fronten. Was u nog niet begonnen met lezen, dan wens ik u nog veel plezier hiermee.
Afb. 1 – Hatertse Vennen
4
VERSLAG VAN DE SECRETARIS Leo ten Hag Lezingen en presentaties In een afgeladen Huis van de Nijmeegse Geschiedenis (Mariënburgkapel) hield Cees Koot, archeoloog bij het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen, op 19 februari de eerste AWN-lezing van 2013. Onder de titel “Een aangename verrassing. De onverwachte vondst van een kasteel tijdens opgravingen bij Lent vanwege de dijkverlegging.” vertelde hij ons over de opgravingen in de periode 21 mei tot en met 16 november 2012. Bij deze opgravingen kwamen funderingen tevoorschijn van mogelijk, het alleen uit schriftelijke bronnen bekende, Kasteel Lent. Na afloop van de op 9 april gehouden afdelingsledenvergadering in de Ark van Oost stonden twee korte lezingen op het programma. Peter Seinen van Mergor in Mosam hield een verhaal over de geheimen van het Wijchens Meer. Eind jaren zeventig kwamen hier bij baggerwerkzaamheden honderden artefacten boven water en werden er vluchtige waarnemingen gedaan van een grote houtconstructie. Bewaard of vastgelegd werd er toen niets; duikers van Mergor in Mosam deden jaren later weer onderzoek naar onder andere deze houtconstructie: het zou een oeverbeschoeiing of kadewerk uit de Romeinse tijd kunnen zijn. Roel Hoek van het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen maakte ons deelgenoot van zijn visie op de oorzaken van het verzakken van de Waalkade. Die moeten volgens hem op het land en niet, volgens een gangbare opvatting, in het water worden gezocht. Op 19 november vond in de Ark van Oost de laatste lezing van 2013 plaats. Regioarcheoloog Paul Franzen gaf ons een uitvoerig, zij het naar eigen zeggen geen uitputtend, overzicht van de aanwezigheid van het Romeinse leger in Nijmegen-Oost en wijdere omgeving. Hoewel er vele opgravingen naar dit Romeinse verleden zijn gedaan blijkt toch nog veel onduidelijk. Door onderzoek te doen naar vergelijkbare plaatsen in het Romeinse Rijk kunnen misschien toch lacunes in het beeld (hypothetisch) ingevuld worden. Eerder in 2013, tijdens de jaarlijkse Schervenavond op 17 september, had Paul Franzen al iets verteld over de pas ontdekte Romeinse haven(?) aan de voet van de Hunerberg, bij de Beekmansdalseweg te Nijmegen. De Schervenavond veroorzaakt bij het AWN Afdelingsbestuur vooraf altijd enige nervositeit: krijgen we dit jaar weer voldoende deelnemers en zijn er genoeg interessante vondsten en presentaties voor een avondvullend programma? En elk jaar blijkt voor deze nerveuze stemming geen enkele reden te zijn: ieder jaar komen er weer opvallende objecten ter tafel en zijn er presentaties genoeg om er een boeiende avond van te maken. Naast de al genoemde presentatie van Paul Franzen vertelde Peter Seinen over de Romeinse loskade in Cuijk en kregen we van Paul Ewals een verslag van zijn bezoek aan het ‘Limeseum’ bij Ruffenhofen in Duitsland.
5
Vondsten waren er natuurlijk ook. Om slechts enkele van de vele hier te noemen: op tafel kwam een Romeins muntje met de afbeelding van Constantinus II (335-340), gevonden aan de Maasboulevard in Cuijk, ter hoogte van ’t Zand. De munt, een zogenoemde ‘follis’, moet geslagen zijn in Aquilea, tussen 336 en 337.
Afb. 1 – Deelnemers aan de schervenavond
Jan Kusters kwam met onder andere een Metalen Kruis of Hasseltkruis uit 1830-1831, gevonden op een akker in de omgeving van Cuijk. Dit Kruis was een onderscheiding die werd toegekend aan deelnemers aan de Tiendaagse Veldtocht. Piet Verweij toonde ons een zegellakdoosje uit de eerste eeuw na Christus, voorzien van een afbeelding van Pegasus. Een verzameling klop-, maal-, wrijf- en aambeeldstenen, voornamelijk uit het Neolithicum, werd meegebracht door Joy de Jong. Jeffrey Timmermans liet een aantal identiteitsplaatjes zien die tijden de Tweede Wereldoorlog door in de omgeving van Nijmegen gelegerde Canadese militairen waren vervaardigd. Een vollediger overzicht van alle tijdens de Schervenavond getoonde vondsten, mét kleurenillustraties, vindt u op onze website: www.awnregionijmegen.nl. Activiteiten van het bestuur Het afdelingsbestuur kwam in 2013 zesmaal in vergadering bijeen: op 30 januari, 20 maart, 26 juni, 21 augustus, 30 oktober en 11 december. Een belangrijke activiteit van het afgelopen jaar was de organisatie van het 45-jarig jubileum van AWN Afdeling 16 Nijmegen e.o. In 2012 was door het bestuur al het besluit genomen om een voorstel van John Jansen en Aad Hendriks ter viering van dit heuglijke feit te ondersteunen. Dit voorstel bestond uit het samenstellen van een boek waarin leden van onze afdeling 6
iets zouden vertellen over hun mooiste, meest interessante en/of dierbaarste vondst en wat dit voor hen betekend heeft. Het boek kreeg uiteindelijk de titel ‘Kijk eens wat ik gevonden heb! Vrijetijdsarcheologen en hun mooiste vondst’. De verhalen werden opgetekend door John en de vormgeving was in handen van Aad. Met medewerking van Pauline de Weijer kwam er een fraai boekwerk tot stand. Het eerste exemplaar werd op zondag 6 oktober aangeboden aan onze voorzitter Marijke Pennings, tijdens de opening van de gelijknamige tentoonstelling in Museum Kasteel Wijchen. Namens alle leden nam Marijke het boek in ontvangst. In een toespraak sprak zij haar waardering uit voor degenen die boek en tentoonstelling mogelijk hadden gemaakt: de samenstellers, sponsoren, Museum Kasteel Wijchen en alle leden die op enigerlei wijze hun bijdrage hadden geleverd.
Afb. 2 – Opening van de tentoonstelling in Museum Kasteel Wijchen (foto: P. Ewals)
Afb. 3 – Marijke Pennings ontvangt eerste exemplaar van jubileumboek (foto: P. Ewals)
De afdelingsledenvergadering werd gehouden op 9 april. Zoals sinds enige jaren gebruikelijk werd ook nu weer de Wim Tuijnfibula uitgereikt aan een AWN lid die zich voor onze afdeling en voor de archeologie in ons werkgebied bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt. Dit keer kreeg Martien Koolen de onderscheiding opgespeld. Hij werd door de voorzitter een allround-archeoloog genoemd: “hij graaft op, determineert vondsten en restaureert deze, houdt lezingen, is belangenbehartiger van de archeologie, schroomt niet om soms een hooggeleerde archeoloog vermanend toe te spreken, is gids en oprichter van een museum”. Astrid van Eekeren legde na vijf jaar haar functie als algemeen bestuurslid neer. Zij zal nog wel actief blijven voor de AWN, onder andere door het jaarverslag te redigeren. Twee nieuwe kandidaten voor een bestuursfunctie, Harry Brink en Frans Peters, werden door de aanwezige leden tot algemeen bestuurslid benoemd. Enige dagen na de afdelingsledenvergadering vond op 13 april in het educatief centrum voor natuur en historie ‘De Veldschuur’ in Rouveen (bij Staphorst) de algemene ledenvergadering plaats. Marijke Pennings en Leo ten Hag namen hieraan deel. Na een ochtend vergaderen
7
scheepten zij zich ’s middags samen met andere AWN’ers in in een fluisterboot voor een vaartocht naar de plaats van het verdronken dorpje Beulake. Twee noordwesterstormen (die ons deze dag gelukkig bespaard bleven!) in 1775 en 1776 waren dit in de tweede helft van de zestiende eeuw tot bloei gekomen turfstekersdorpje fataal geworden. Wat de bewoners van Beulake bij hun vlucht voor het water aan huisraad e.d. achter hadden moeten laten wordt sinds de jaren zeventig opgedoken door R. Massier. De landelijke Afgevaardigdendag werd dit jaar gehouden op 19 november in het gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Op de agenda stond onder andere een presentatie van door studenten geschiedenis van de Hogeschool Arnhem Nijmegen ontwikkelde Basiscursus Archeologie voor Vrijwilligers. Er was ook tijd ingeruimd voor een bespreking van het door de staatssecretaris van OC en W op 2 november 2012 aan de Tweede Kamer aangeboden rapport ‘Grenzen overschreden?’ De conclusie van dit rapport: jaarlijks wordt in 5.000 tot 10.000 gevallen zonder vergunning opgegraven of vondsten niet gemeld. Een verslag van de Afgevaardigdendag zullen we echter af moeten wachten: door tijdgebrek was niemand van ons afdelingsbestuur in de gelegenheid de vergadering te bezoeken. De vergaderingen van het Cultureel Platform Rijk van Nijmegen (CPRN) werden namens het bestuur bijgewoond door Leo ten Hag. Als belangstellende en toehoorder nam ook Willem Meulman (lid van onze afdeling en van de landelijke werkgroep Belangenbehartiging) deel aan de vergaderingen. PR activiteiten Op de Erfgoeddag/Open Monumentendag in Heumen was de AWN met een stand vertegenwoordigd. Nieuwe werkgroepen In ons werkgebied zijn tal van archeologische werkgroepen actief. Een verslag van een aantal van die werkgroepen leest u elders in dit Jaarverslag. In het voorjaar van 2013 kwam er een nieuwe werkgroep bij: de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Een lezing van Ruurd Kok (zie jaarverslag vorig jaar) over de archeologie van WOII in de omgeving van Nijmegen was voor het bestuur aanleiding om eens te polsen wie van onze leden interesse zou hebben in dit onderwerp. Zo kwamen wij in contact met Paul Klinkenberg: hij bleek zich al jaren met deze materie bezig te houden en hij wilde graag het initiatief nemen tot oprichting van een werkgroep. Tijdens een bijeenkomst van een aantal geïnteresseerden in hotel Sionshof werd besloten tot het verrichten van inventariserend onderzoek naar WOII sporen op de Duivelsberg. Verderop in dit Jaarverslag staat een uitgebreidere beschrijving van de activiteiten van deze nieuwe werkgroep. In Heumen is op 13 november een Werkgroep Archeologie opgericht. Op de site van Erfgoedplatform gemeente Heumen lezen we hierover: “De Werkgroep telt 10 leden 8
woonachtig in Malden, Overasselt en Nederasselt. Het gezelschap bestaat uit 4 professionals, 2 amateur archeologen en 4 leken. De leiding ligt in handen van Katja Zee (voorzitter), Frank Oerlemans en Mathieu Houben. De Werkgroep rekent het tot haar taak om de belangstelling voor en kennis van het archeologisch erfgoed bij onze inwoners te vergroten. Dat kan op verschillende manieren. De geïnventariseerde ideeën van 13 november zijn een basis voor een activiteitenprogramma voor 2014. Een reeds gestarte actie is het opnieuw inrichten van vitrines met archeologische vondsten in het gemeentehuis”. Belangenbehartiging Op 21 september organiseerde de landelijke werkgroep Belangenbehartiging een workshop. Willem Meulman en Leo ten Hag namen hieraan deel. In het Archeologiehuis Zuid-Holland (bij Archeon) in Alphen a/d Rijn kwamen vragen aan de orde als: hoe kan de AWN invloed uitoefenen op het archeologisch beleid en hoe kan een lokale/regionale samenwerking met verschillende belanghebbende partijen worden opgezet? Een bespreking van een aantal aan de praktijk ontleende voorbeelden maakte veel duidelijk. Het landelijk bestuur van de AWN vroeg ons om steun bij het nemen van actie tegen voorgenomen bouwplannen van de gemeente Lingewaard op de Loovelden in Huissen. Eerder archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de Loovelden een aantal zeer belangrijke archeologische vindplaatsen bevat. Een combinatie van aan de limesweg gelegen Romeinse nederzettingen, een grafveld en waarschijnlijk een rust- en paardenwisselplaats maakt deze locatie bijzonder waardevol. Concreet werd ons gevraagd een brief aan het gemeentebestuur van de gemeente Lingewaard mede te ondertekenen. In deze brief (mede ondertekend door de Historische Kring Huessen, de landelijke AWN, A. Koster van Museum Het Valkhof en W. Schennink als lid van de Limesinitiatiefgroep) werd grote bezorgdheid over de voorgenomen bouwplannen geuit. Er was twijfel over het waar kunnen maken van behoud in situ. Het gebruik van heipalen bijvoorbeeld kan zeer veel schade aanrichten in een grafveld. Het bouwen van een woonwijk op een nog in de bodem aanwezig grafveld is bovendien zeer ongebruikelijk: er zijn hier in Nederland althans geen voorbeelden van bekend. De gemeente Lingewaard is daarom met klem gevraagd om de bouwplannen te herzien. [Op het moment van schrijven van dit verslag loopt deze kwestie nog; de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is inmiddels om advies gevraagd]. Een andere belangrijke activiteit inzake belangenbehartiging speelde/speelt zich af in de Overasseltse en Hatertse vennen. In het artikel van Ben Teubner en Marijke Pennings “Wederom geven de Overasseltse en Hatertse vennen een deel van hun geheimen prijs” leest u hoe wat begon als een door een klein groepje AWN’ers uit te voeren veldverkenning uitliep op een ware reddingsoperatie, met alle politieke verwikkelingen van dien. Assistentie bij archeologische werkzaamheden Begin 2013 werd onze afdeling door het bedrijf Aeres Milieu uit Roermond gevraagd om te assisteren bij een proefsleuvenonderzoek in Heumen. Om precies te zijn in de zuidoostelijke hoek van het kruispunt Jan J. Ludenlaan en Oude Boterdijk. Verschillende AWN’ers hebben de kou getrotseerd en hebben hun medewerking verleend. 9
In warmere omstandigheden, namelijk in het gebouw van het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen hebben Frans Peters en Marijke Pennings meegeholpen met restauratiewerkzaamheden. Een aantal leden van onze afdeling hebben meegeholpen met het uitruimen van een middeleeuwse kelder in de Nijmeegse Burchtstraat. Volgens de historicus Peter van der Heijden, initiatiefnemer van dit project, betreft het hier met 90% zekerheid het fundament van het atelier waar de gebroeders van Limburg het schildersvak hebben geleerd. Bouwhistoricus Frank Haans heeft aanwijzingen gevonden dat de kelder eind veertiende eeuw is gebouwd. Nader onderzoek is echter nog nodig. In twee dagen tijd werd een container vol puin uit de kelder gesjouwd, oftewel zo’n zeven à acht kubieke meter. Behalve een berg kloostermoppen bevond zich tussen het materiaal Siegburgaardewerk uit de veertiende/vijftiende eeuw, natuurstenen raamkozijnen, een ijzeren kookpot, pijpenkopjes, glas en leisteen.
Afb. 4 – AWN’ers helpen een middeleeuwse kelder in de Burchtstraat uitruimen
Verschillende archeologische bureaus vroegen ons om informatie over eventuele vondsten op een te onderzoeken locatie. Econsultancy uit Doetinchem vroeg ons ten behoeve van een archeologisch bureauonderzoek informatie over de Mozartstraat 1-15 en de St. Maartenstraat 30 en 32, beide locaties in Elst. Archeodienst uit Zevenaar benaderde ons driemaal: voor het Sportlaantje 2 te Hernen, de Steeg 4 in Ewijk en de Woordsesteeg 13 in Wijchen. BAAC Bv uit Den Bosch ten slotte wilde weten of wij informatie hadden over een locatie langs de N225 in Doorwerth. Excursies Voor zaterdag 6 april 2013 stond een excursie gepland naar het Hunebeddencentrum in Borger. Behalve een bezoek aan dit centrum zou ook een rondleiding over Boswachterij Sleenerzand en natuurreservaat Kampsheide (beide terreinen kennen tal van grafheuvels en celtic fields). Het plan was om per touringcar naar Drenthe af te reizen. Om de kosten beperkt te houden is dan echter een minimaal aantal deelnemers nodig; helaas kwamen er te weinig aanmeldingen binnen en moest de excursie afgelast worden. Dit neemt niet weg dat een aantal groepjes AWN’ers op eigen gelegenheid naar Borger is gereisd en de hunebedden en grafheuvels in de omgeving aan een nauwgezette inspectie heeft onderworpen.
10
Een tweede poging om een excursie te organiseren had meer succes. Op zaterdag 26 oktober verzamelden zich een groep van zo’n dertig deelnemers in Plasmolen voor een tocht over landgoed Sint-Jansberg. Gids was die dag kenner van de streek Paul Klinkenberg (zie voor een impressie van de wandeltocht verderop in dit Jaarverslag). Afb. 5 – Hunebed
Cursussen Zoals ieder jaar organiseerde onze afdeling in samenwerking met afdeling 17 weer de Basiscursus Archeologie. In totaal namen dertien mensen deel aan de cursus: vijf uit Afdeling Nijmegen e.o., vier uit Afdeling 17 en vier uit andere afdelingen. Zij allen kregen na afloop het certificaat uitgereikt. Een cursus ‘Tekenen van aardewerk’ ging vanwege te weinig belangstellenden niet door.
Afb. 6 – Start van de excursie over de Sint-Jansberg
Leden en donateurs We kregen zeven aanmeldingen van nieuwe leden en één huisgenoot lid. Vijf leden zegden hun lidmaatschap op. Het aantal donateurs nam met twee af. Soort lid/donateurs
Jan 2008
Jan 2009
Jan 2010
Jan 2011
Jan 2012
Jan 2013
Jan 2014
Gewoon Lid
141
137
138
141
137
139
142
Jeugdlid
0
0
2
1
1
2
1
Huisgenoot lid
6
3
5
4
4
3
4
Student lid
5
6
5
5
4
5
5
Geassocieerd lid
7
5
6
6
6
5
5
Totaal aantal leden
139
151
156
157
152
154
157
Donateurs
18
15
18
16
16
16
14
11
JAARVERSLAG WERKGROEP ARCHEOLOGIE CUIJK Ton van der Zanden Het jaar 2013 stond voor de Werkgroep Archeologie Cuijk (WAC) in het teken van de verhuizing. Dat we uit de Schouwburg moesten en er na de verbouwing niet meer terug zouden komen stond al lang vast. Dat wij samen met Museum Ceuclum en later ook de VVV van de gemeente een eigen pand zouden krijgen hadden wij echt niet verwacht. En nog wel een pand naast het museum en de Martinuskerk, aan de doorgang naar de Maas, aansluitend bij de beeldentuin, heemtuin en Foto Archiefdienst. Wij maken nu echt deel uit van de Cultuurstraat! Onze nieuwe huisvesting biedt mogelijkheden om onze ambities waar te maken. We willen dat de (Cuijkse) mensen niet alleen in het museum maar ook daarbuiten zien en beseffen dat Cuijk een rijk archeologisch verleden heeft, dat heel ver terug gaat getuige de vondsten die teruggaan tot in het paleolithicum. En vooral ook wat tijdens de vele opgravingen aan het licht is gekomen over de Romeinse tijd.
Afb. 1 - Maasstraat 17 bij de opening op 15 oktober 2013
Afb. 2 - Werkgroepleden in de nieuwe werkruimte
Een archeologische catalogus van Cuijk In het overleg met wethouder Baudet, verantwoordelijk voor archeologie, hebben wij gesproken over welke bijdrage de gemeente van de werkgroep onder meer verwacht. Daarbij is het idee van een archeologische catalogus van Cuijk geopperd. In zo’n catalogus kunnen de belangrijkste vondsten en onderzoeksresultaten opgenomen worden met een korte beschrijving, de vondstlocatie e.d. ; een losbladig systeem dat gemakkelijk kan worden aangevuld met nieuwe gegevens. Belangrijk daarbij zal zijn om de gegevens ook digitaal te kunnen raadplegen. Zo’n catalogus kan ons een zicht opleveren op wat er bekend is over het archeologische verleden van Cuijk, vanaf het eerste archeologische onderzoek ruim 150 jaar geleden tot nu. Jan Kusters heeft in dit verband bij musea als het RMO en Noord Brabants Museum opgave verkregen van wat zij in collectie/depot hebben afkomstig uit Cuijk. Andere musea volgen.
12
Jenny Berendes is begonnen onze bibliotheek digitaal toegankelijk te maken. Jantinus Koeling heeft een aantal archeologische thema’s uitgewerkt onder de noemer “Wat weten wij van Cuijk”, zoals een archeologisch overzicht van Padbroek, de Romeinse vicus en de Romeinse weg. Er is al veel archeologisch onderzoek gedaan in Cuijk, maar weinig resultaten zijn inzichtelijk en toegankelijk voor een breder publiek. Veel van de rapporten ( bureauonderzoeken, plannen van aanpak, verkennende veldonderzoeken en onderzoeksverslagen) bevinden zich in het gemeentelijk archief zonder dat er iets met de resultaten respectievelijk de vondsten richting publiek is gebeurd. Dat kan anders. Vandaar dat Ton van der Zanden het gemeentelijk archief heeft doorgespit en een lijst heeft gemaakt van rapporten. Het betreft circa 90 titels. Voor een deel is daarbij al genoteerd wat dit onderzoek heeft opgeleverd. Schenking middeleeuws potje Via de heer Maarten Hermens, koster van de Martinuskerk, werd ons een fraai middeleeuws potje geschonken, dat ooit gevonden is bij het aanleggen van kabels op het Homburgterrein. Het is op de schijf gedraaid en staat scheef op zijn voet. De hoogte is bijna 10 cm. en de diameter maximaal 8,5 cm. Het oppervlak is ruwwandig, donkerbruin en voorzien van een groot aantal ribbels. Het potje is waarschijnlijk vervaardigd in de dertiende eeuw in de buurt van Schinveld.
Afb. 3 – Middeleeuws potje
Vier nieuwe leden Afgelopen jaar hebben we maar liefst vier nieuwe leden in de werkgroep mogen verwelkomen, te weten Mariska Luursema, Jenny Berendes, André Timmerije en Mark Volleberg. Sloopbegeleiding school De Triangel Om de schouwburg te kunnen verbouwen werd in april een aangrenzend schoolgebouw, De Triangel, gesloopt. De sloop zelf bracht geen sporen aan de dag. Wel hebben wij van de gelegenheid gebruik kunnen maken om samen met archeoloog Peter Weterings van BAAC een aantal boringen te zetten. Nu weten we waar de bodem verstoord is en waar dat niet zo is. Dat is van belang als dit gebied ooit eens een keer bebouwd gaat worden. In de rapportage van BAAC zijn de resultaten van deze boringen vastgelegd. Wij zijn van mening dat archeologisch toezicht bij de sloop van het aangrenzende repetitielokaal waarschijnlijk wel lonend zou kunnen zijn. En dat bleek ook wel toen op 1 augustus een proefonderzoek werd uitgevoerd op het aangrenzende schouwburgterrein, noodzakelijk vanwege de bouwvergunning. Econsultancy voerde dit onderzoek uit en wij mochten een kijkje nemen. Naar wij hebben begrepen zijn er voldoende aanwijzingen (met name Romeinse sporen) voor een gedegen onderzoek voorafgaande aan de bouw. Het gebied voor het oude laadperron bleek archeologisch niet van belang. 13
Samenwerking ten behoeve van archeologisch onderzoek In 2013 hebben we verschillende keren medewerking verleend aan archeologisch onderzoek. Zo heeft Stijn Heeren 41 fibulae uit Cuijk gefotografeerd en in zijn omvangrijke onderzoeksbestand opgenomen. Twan Ernst heeft voor zijn onderzoek naar Romeinse dakpannen en grofkeramiek een aantal van de in Cuijk gevonden dakpannen onderzocht. Hij hoopt dat stempels, merktekens, afmetingen en materiaalsamenstelling voldoende aanwijzingen opleveren om de in deze regio gevonden voorwerpen te kunnen koppelen aan de productieplaatsen in Noord- en Midden-Limburg. Aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) konden we begin september onderdak bieden in ons nieuwe pand, toen het vlakbij in de Maas onderzoek deed naar de resten van de Romeinse aanlegsteiger. Als dank ontvingen wij de RCE-publicatie over de laat-Romeinse grafvelden van Nijmegen. Jantinus Koeling heeft Femke Lippok van informatie en beeldmateriaal voorzien voor haar afstudeeronderzoek dat betrekking had op de opgraving van een Romeins grafveld aan de Grotestraat op het parkeerterrein van Nutricia in 1989. Culturele dag op 25 augustus Tijdens ‘Cultuur aan de Maas Internationaal’ op zondag 25 augustus 2013 heeft een flink aantal mensen van de gelegenheid gebruik gemaakt om hun bodemvondsten te laten zien aan de Werkgroep Archeologie Cuijk. In het Pakhuis hadden we een kleine expositie ingericht. We hadden een grote aanloop. Mensen die ons hun vondsten wilden laten zien, maar ook zeer veel andere belangstellenden. Eens te meer blijkt dat veel mensen iets hebben met archeologie en de Cuijkse archeologie in het bijzonder.
Afb. 4 – Culturele dag Cuijk
Kalkstenen ornament uit Klein Linden Lange tijd heeft langs de Lange Linden in Katwijk een groot blok kalksteen gelegen. In 2007 besloten Ton van der Zanden en Jan Kusters deze steen op te halen en te bestuderen. We hadden het vermoeden dat het een Romeinse oorsprong zou kunnen hebben en afkomstig zou kunnen zijn van het Romeinse castellum. Diverse navragen leverden geen informatie op, totdat onlangs de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed, na toezending van een foto, liet weten dat het mogelijk om een graf- of altaarsteen gaat van Romeinse oorsprong. Wellicht geeft onderzoek op de vindplaats zelf duidelijkheid.
14
Veldverkenning Hapseweg Op 1 juni hebben we een akkerverkenning aan de Hapseweg uitgevoerd. De maisplantjes waren net boven de grond, we hadden toestemming van de eigenaar en het was mooi weer, dus wat wil je nog meer? Het resultaat: een fragment van een glazen wijnroemer, allerlei soorten aardewerk, enkele vuursteenafslagen en een slijpsteen. Jubileum AWN-Afdeling Nijmegen en omstreken Jantinus Koeling, Jan Kusters en Ton van der Zanden van de WAC en Joost van den Besselaar van Mergor in Mosam hebben met hun mooiste vondst een bijdrage geleverd aan het 45-jarig jubileum van de AWN Afdeling Nijmegen en omstreken. Met de AWN en Museum Kasteel Wijchen is afgesproken de tentoonstelling van de “mooiste vondsten”, die 6 januari 2014 in het Kasteelmuseum in Wijchen is beëindigd, in Museum Ceuclum voort te zetten.
Afb. 5 – Kalkstenen ornament
Afb. 6 – Deelnemers aan de veldverkenning
Een sestertius van Antoninus Pius Hapseweg Peter Beelen vond op het voormalige opgravingsterrein aan de Heeswijk een mooie sestertius met de afbeelding van Antoninus Pius uit de periode 138-161 n.Chr. Detectorvondsten Mark Volleberg vond onlangs bij onderzoek in het veld een zilveren flessenhalsversiering met merkteken en een pincet.
Afb. 7 – Sestertius met afbeelding van Antoninus Pius
Afb. 9 – Zilveren flessenhalsversiering
Afb. 8 - Pincet
15
Detectorvondsten van Jan Kusters Aan de Raamweg in Cuijk vond Jan onlangs een Romeinse sestertius van Marcus Aurelius (161-180 n.Chr.) Op een akker in Heumen vond Jan een zogenaamd Hasseltkruis. Het Metalen Kruis staat ook wel bekend als het Hasseltkruis. Het werd ingesteld door Koning Willem I en uitgereikt aan allen die in het leger of de Koninklijke Marine aan de krijgsverrichtingen in de jaren 1830 en 1831 hadden deelgenomen, waaronder de Tiendaagse Veldtocht. Het brons voor het kruis werd gehaald uit een tweetal veroverde kanonnen die buit waren genomen tijdens de Slag om Hasselt, een Nederlandse overwinning op 8 augustus 1831. Op de Gansakker, tussen De Valuwe en Katwijk, vond hij onlangs een medaille van de fokveedag in Cuijk op 28 november 1933. Tijdens de Detectordag in Zeeland vond Jan een Merovingische fibula uit de zesde of zevende eeuw n.Chr. en een ramskop (kastbeslag) uit de negentiende eeuw.
Afb. 10 - Hasseltkruis
Afb. 11 – Medaille fokveedag
Afb. 12 – Merovingische fibula
Afb. 13: Kastbeslag in de vorm van een ramskop
Opgravingsverslag Grotestraat Nutricia Voorafgaande aan de bouw van het nieuwe restaurant is er, bij de aanleg van de pijlers waarop het restaurant rust, archeologisch onderzoek gedaan met opmerkelijke vondsten. Destijds was Jantinus Koeling behulpzaam bij de opgraving. Van dit onderzoek ontving Jantinus het onderzoeksverslag van het onderzoeksbureau Diachron als dank voor zijn medewerking. In april 2010 werd een rijk gevuld crematiegraf ontdekt in de Grotestraat bij Nutricia. Van dit grafonderzoek is onlangs het rapport verschenen. Het crematiegraf bevat de resten van een vrouw van tussen de 20 en 35 jaar oud, uit de tweede helft van de tweede eeuw n.Chr. De inventaris omvat veertien aardewerken objecten, twee glazen voorwerpen en drie bronzen fibulae. Opvallend is dat de grafgiften niet op de brandstapel zijn meegegeven, maar naderhand in het graf zijn toegevoegd. Het aardewerk is hoofdzakelijk tafel- en keukenwaar, waaronder drie stuks met deksels. Waarschijnlijk is hierin voedsel meegegeven. Eén exemplaar, een geverfde beker (nr. V 13) is van een tot dusver onbekend type, met bijpassend deksel, (nr. V11), dat ook als schaaltje gebruikt kan zijn. 16
Nog enkele bijzonderheden: Terra sigillata ontbreekt in de inventaris. De beenderen, totaal 1300 gram, waren zorgvuldig uit de brandstapel uitgezocht en waarschijnlijk in een doek begraven. Twee van de drie fibulae dienden mogelijk voor de sluiting. Enkele verbrande benen kokertjes, die tussen de crematieresten zijn gevonden, zijn van dierlijke oorsprong. Ook zijn sporen van een grindweg ontdekt aan de oostzijde van de Grotestraat, die mogelijk te maken hebben met de Romeinse heerbaan richting het zuiden. Met dit graf zijn weer belangrijke details van het Romeins grafritueel in Cuijk beschreven.
Afb. 14 – Grafgiften crematiegraf Grotestraat (foto: J. Koeling)
Afb. 15 – Toekomstige Romeinse buitenplaats
Plan voor een Romeinse buitenplaats aan het castellum We hebben niet alleen een mooi pand, maar ook een ruime tuin. Vandaar dat al snel het idee opkwam om hier een Romeinse buitenplaats in te richten. We beschikken over indrukwekkende bouwrestanten zoals een altaarsteen, een kapiteel, een zuiltrommel, grote maalstenen en een groot kalkstenen ornament afkomstig van onder andere tempels, die in de tweede eeuw n.Chr. in de vicus (het latere castellumterrein) hebben gestaan. Met een bijpassende beplanting van kruiden, planten en gewassen zoals ook de Romeinen die kenden, willen we een Romeinse buitenplaats realiseren.
Afb. 16 - Peter Schouten, Frans de Croon en Ton van der Zanden bezig met het vervoer van het kapiteel met een speciale steekwagen van Steenhouwerij Theo Smit
Vooruitlopende op de werkzaamheden, die in het voorjaar zullen beginnen, hebben we alvast een aantal Romeinse ornamenten die nog naast de begraafplaats lagen veilig en droog opgeslagen in onze tuin. We willen het werk zelf uitvoeren en maken daarbij graag gebruik van hulp van anderen. 17
OVERASSELTSE EN HATERTSE VENNEN GEVEN OPNIEUW GEHEIMEN PRIJS Ben Teubner en Marijke Pennings Op 15 december 2013 werd de eerste fase van het project “Herinrichting Overasseltse en Hatertse Vennen” feestelijk afgesloten met een hapje, een drankje en een korte wandeling in het vennengebied. Ook de AWN afdeling Nijmegen en omstreken was als een van de betrokken partijen hiervoor uitgenodigd1. Met een grote afvaardiging, de gehele werkploeg was present, zijn we op de uitnodiging ingegaan. Echter met gemengde gevoelens. Waarom met gemengde gevoelens moge duidelijk worden in dit artikel. Wat er aan vooraf ging Op 30 augustus 2011 kwamen nieuwe aangepaste plannen van Staatsbosbeheer (SBB) over de bomenkap in het vennengebied ons via De Gelderlander ter ore2. In dit krantenartikel wordt melding gemaakt dat van zo’n 40 ha grond de bovenste laag afgegraven zal worden en een aantal vennen zal worden uitgediept. Omdat in het verleden al talrijke vondsten gedaan zijn in het betreffende gebied, met name op de stuifduinen van het Munnekeveld bij het Wijchens Ven, begonnen bij ons alle bellen te rinkelen3. Onze voorzitter heeft daarom contact gelegd met SBB met de vraag om toestemming voor het volgen van het kappen en ontplaggen en om eventuele vondsten veilig te kunnen stellen. Staatsbosbeheer, in de persoon van Harry Woesthuis reageerde positief op ons verzoek en zou ons op de hoogte houden van de ontwikkelingen en melden wanneer ze zouden starten met het werk. Om veiligheidsredenen zouden we met een klein groepje vrijwilligers, na werktijd en op plaatsen waar niet gewerkt werd, het afgesloten gebied mogen betreden om waarnemingen te verrichten en eventuele vondsten te bergen. Afb. 1 – Herstel van de vennen
18
Het begin van een lange en interessante reddingsoperatie De start van onze werkzaamheden was uiteindelijk op 8 augustus 2013 bij het Vozenven liggend aan de Sint Walrickweg, waar drie vennen werden uitgegraven en hersteld. Bij deze werkzaamheden werden geen sporen waargenomen of vondsten gedaan. Van de boswachter, die tot ons plezier ook in de archeologie van dit gebied geïnteresseerd bleek te zijn, vernamen we dat het plan om bepaalde percelen van het Worsumse Broek en het Wijchens Ven af te graven tot natte natuur al uitgevoerd was en hij gaf ons de tip ook daar eens te gaan kijken. Bij het Worsumse Broek was het meteen raak. Op de kale droge vlakte werd onmiddellijk een prachtig fragment La Tène glazen armband gevonden. Helaas leverde verder zoeken op dit terrein geen andere vondsten op dan enkele grote keien. Bij het Wijchens Ven ontdekten we een grote zwarte kuil met scherven van een klein zwart, geheel gepolijst potje met ‘slappe S-profiel’ uit de late bronstijd of vroege ijzertijd en wat losse vondsten, waaronder een fragment van een voor ons onbekend type Romeinse dakpan en wederom grote keien. De smaak te pakken hebbend bezochten we, inmiddels met een grotere ploeg, ook de andere terreinen die nog aan de beurt zouden komen. Spoedig werd het aantal vondsten groter en groter en nadat we op een heuvel crematieresten aantroffen en op een andere stuifduin een crematiegraf, hebben we onmiddellijk Staatsbosbeheer en de regioarcheoloog hiervan in kennis gesteld. Vanaf dat moment kregen we toestemming om tijdens het afplaggen van het betreffende stuifduin aanwezig te zijn en waarnemingen te verrichten. Na het afplaggen hebben we nog dagen nodig gehad om alle vondsten die vrij kwamen te liggen veilig te stellen. Het blijkt hier om een stuifduin te gaan dat in de late bronstijd / vroege ijzertijd gebruikt is als grafveld. Zo hebben we een viertal maanden achtereen op verschillende dagen in de week in het veld door gebracht. De weergoden waren ons telkens zeer goed gezind en het aantal vondsten is overweldigend. Tot nu toe hebben we in het vennengebied van de gemeenten Wijchen en Heumen twaalf vondstplekken aangetroffen, waaronder vier nog onbekende prehistorische grafheuvels, waarvan een zeker neolithisch is, en twee nog onbekende stuifduinen met prehistorische begravingen4. Alle vondsten zijn in overleg met regioarcheoloog Paul Franzen verzameld en veilig gesteld. Helaas kwamen we ook tot de ontdekking dat er binnen het werkgebied van de gemeente Wijchen en Heumen op Rijksmonumenten ingrepen zijn gedaan die verboden zijn. Ook dit hebben we bij de regioarcheoloog gemeld.
Afb. 2 – Het afplaggen van een stuifduin (Nieuw Rakenbergseven)
19
Politieke ophef Ondertussen had de Wijchense politiek er lucht van gekregen dat er zoveel vondsten zijn gedaan en er zelfs “menselijke resten” zijn geborgen. Er ontstond flinke ophef en het CDA en D66 dienden vragen in bij het college van burgemeester en wethouders (B en W). Zij wilden dat er alsnog actie werd ondernomen om het “historische materiaal” veilig te stellen. Het college van B en W geeft aan niet verkeerd gehandeld te hebben en hetzelfde geldt ook voor de Dienst Landelijk Gebied (DLG), uitvoerder van de grote bomenkapoperatie. Men geeft wel toe dat er fouten zijn gemaakt bij het ontplaggen van een beschermde zone, het stuifduin waar menselijke crematieresten naar boven kwamen, maar “We kunnen nu eenmaal niet bij elke stap persoonlijk meelopen” was de redenering van DLG. Hun conclusie was: zand erover en in het vervolg dit soort fouten voorkomen5. De vondsten In totaal hebben we tot nu toe zo’n 61 kilogram aan vondstmateriaal geborgen, waaronder: Aardewerk: neolithisch (w.o. klokbeker- en potbekerscherven), late bronstijd, vroege en late ijzertijd (waaronder een vreemd object met gaten), een drietal spinstenen en stukken touwspanner/weefgewicht); Glas: zeven fragmenten van La Tène (glazen) armbanden van het type Haevernick 3b (D-vormig) met en zonder opgelegde zigzagdraad, waaronder een bijzonder exemplaar, namelijk geel en transparant6; Metaal: fragment van een bronzen sikkel, een bronzen sierniet en wat bronsblik, kogels en een ijzeren dolk/mes; Crematie: menselijke crematie van circa tien prehistorische graven; Vuursteen: tientallen afslagen en werktuigjes, zoals schrabbers en mesjes; Overige natuursteen: diverse klop- slijp- en kookstenen.
Afb. 3 – Vondstenoverzicht
Afb. 4 – De nieuwste vondsten: potbekeraardewerk
20
Stand van zaken Het werk heeft van 15 december 2013 tot 6 januari 2014 stilgelegen, er is overleg geweest en er zal nog verder overleg plaatsvinden tussen alle betrokken partijen over hoe het nu verder moet. In het vervolgoverleg moet duidelijk worden hoe de begeleiding geregeld wordt bij het ontplaggen van de laatste hectaren grond bij de Donderberg in Heumen en het Rietven in Wijchen. Tevens moet duidelijk worden wie ervoor gaat zorgdragen dat de delen die behoren tot het rijksmonument weer toegedekt worden en hetzelfde geldt voor de plekken die zeer kwetsbaar blijken te zijn zoals de prehistorische begraafplaatsen. De gemeente Wijchen heeft inmiddels geld toegezegd om de vondsten te beschrijven en onder te brengen in het provinciaal archeologisch depot7. Op het moment, dat u dit verslag leest, is bekend dat de gemeente Heumen ook bijdraagt in de kosten van het bovenstaande. Inmiddels is er door ADC Archeoprojecten een aanvullend bureauonderzoek uitgevoerd. Ook de door de AWN verzamelde gegevens over de vondsten, zijn hierin verwerkt. In dit onderzoek werd geadviseerd, de werkzaamheden te laten begeleiden conform het protocol opgraven. Van 14 januari tot begin februari 2014 is het werk begeleid in samenwerking met de AWN. Wij waren er bijna alle dagen bij aanwezig met 1 of meerdere personen. Er zijn bij en na het afplaggen door ons wederom vondsten gedaan, onder andere scherven aardewerk en vuursteen. Wij zullen hier zeker in de vorm van een tentoonstelling en/of artikel op terug komen. Conclusie De vele vondsten hebben duidelijk gemaakt dat er fouten zijn gemaakt op het gebied van archeologisch vooronderzoek en bij het verlenen en handhaven van de vergunningen voor een zo’n kwetsbaar en archeologisch rijk gebied. Dit temeer doordat er ingrepen hebben plaatsgevonden op rijksmonumenten, zowel in het grondgebied van Wijchen als van Heumen. Gelukkig zijn alle betrokken partijen het erover eens dat deze fouten in de toekomst vermeden moeten worden en er eerder contact moet worden opgenomen met de plaatselijke archeologische instanties. Verder heeft alle ophef ervoor gezorgd dat er geld vrij komt voor de beschrijving en, als het aan ons ligt, een gedegen publicatie van de gedane vondsten. We hopen met deze laatste ontwikkelingen deze eerste fase van het project toch nog positief af te kunnen sluiten, maar veel zal afhangen van hoe men de aangerichte schade zal herstellen. Wie weet hebben we dan op een volgend feestje echt iets te vieren. Wordt vervolgd! De noten bij dit artikel vindt u op pagina 47.
21
VERSLAG VAN DE WERKGROEP ARCHEOLOGIE VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG Leo ten Hag Inleiding Op 8 mei 2012 hield Ruurd Kok, archeoloog in dienst van RAAP, in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis een lezing over ‘De verborgen oorlogsgeschiedenis van Nijmegen en omgeving: over het belang van WOII-archeologie’. Hij vestigde hierin de aandacht op wat archeologisch onderzoek naar resten uit de Tweede Wereldoorlog (WOII) op kan leveren en wat de bijdrage van amateurarcheologen aan deze nieuwe vorm van onderzoek kan zijn. Voor het bestuur van onze AWN afdeling was deze lezing, die ook door veel niet-AWN’ers werd bezocht, een aanleiding om eens te gaan inventariseren hoe groot de belangstelling voor WOII-archeologie in ons werkgebied zou zijn. Naar aanleiding van een in februari 2013 verzonden nieuwsbrief kwamen verschillende reacties binnen, onder andere van Paul Klinkenberg. Hij bleek zich al jaren met dit onderwerp bezig te houden en onderzoek te hebben gedaan naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog op onder andere de Sint-Jansberg en de Duivelsberg. Hij liet ons weten graag het initiatief tot het oprichten van een werkgroep te willen nemen die zich bezig zou gaan houden met het inventariseren en registreren van deze sporen. Paul nodigde vervolgens belangstellenden uit om op 11 maart 2013 bijeen te komen in hotel Sionshof teneinde de levensvatbaarheid van een werkgroep te bespreken. In totaal zes heren meldden zich op het afgesproken tijdstip. Een rondje langs de aanwezigen leerde dat er voldoende belangstelling én kennis aanwezig was om een werkgroep te beginnen. Paul stelde die avond voor om te beginnen met een veldonderzoek op de Duivelsberg. Om deze locatie goed bij iedereen in beeld te krijgen werd op zaterdag 6 april door Paul een rondleiding verzorgd vanuit het pannenkoekenrestaurant De Duivelsberg. Voor een aantal van ons was het
Afb. 1 – AWN Werkgroep Archeologie van WOII, v.l.n.r. Roeland Hilgers, Martien Verrijt, Paul Klinkenberg, Leo ten Hag, Mike den Hartog, Harry Brink, Bas van Maaren en Willem Kuppens
22
een verrassing dat wat we tot nu toe hadden gezien als gewone kuilen en gaten (als ons die al waren opgevallen) restanten van schuttersputten en dergelijke bleken te zijn. Op 8 mei 2013 kwam wat inmiddels de ‘AWN Werkgroep Archeologie van WOII’ is genoemd, voor het eerst officieel in vergadering bijeen in het gebouw van het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen. Aanwezig was daarbij ook regio-archeoloog Paul Franzen. Hij onderstreepte bij deze gelegenheid het grote belang van ons voorgenomen onderzoek: sporen uit WOII zijn niet wettelijk beschermd en door onkunde en onverschilligheid dreigt veel te verdwijnen. Hij deed ook de toezegging dat de Werkgroep voor het onderzoek gebruik kan maken van materialen (jalons, meetlinten, millimeterpapier, enzovoorts) van het Bureau Archeologie. Tijdens de vergadering werd een door Paul Klinkenberg opgesteld (globaal) projectplan besproken, zodat iedereen een overzicht kreeg van doel, methodiek, planning en organisatie van het onderzoek. Een vergunning was inmiddels aangevraagd bij Staatsbosbeheer en deze werd uiteindelijk ook verleend. Op zaterdag 27 juli 2013 vond de eerste velddag plaats. Het hiernavolgende is een licht bewerkte versie van Leo ten Hag/Paul Klinkenberg, ‘Archeologie op de Duivelsberg: een onderzoek naar sporen van WOII in de omgeving van
Afb. 2 – Frontlinie in september 1944
23
Nijmegen’, in: Archeologica Naerdincklant. Archeologisch tijdschrift voor het Gooi en omstreken, aflevering 3 (2013), pp. 51-55. In dat artikel zijn de voetnoten niet afgedrukt; deze zijn hier weer toegevoegd. Waarom de Duivelsberg? Het militaire landschap van de Duivelsberg is gevormd in de periode september 1944 tot en met februari 1945. Op 17 september begon operatie Market Garden: het plan van de geallieerden om de bruggen bij Eindhoven, Grave, Nijmegen en Arnhem op de Duitsers te veroveren. Zo zou er een corridor gevestigd worden waarlangs de grondtroepen naar Arnhem en van daaruit naar Duitsland (naar het voor de Duitse oorlogsindustrie belangrijke Roergebied) zouden kunnen doorstoten. Op deze wijze zou het einde van de oorlog bespoedigd kunnen worden. Bijgaand kaartje geeft weer waar in september de frontlinie liep; luchtlandingstroepen werden ingezet om de achter de Duitse linies gelegen bruggen te veroveren. De opdracht van de Amerikaanse 82ste luchtlandingsdivisie, onder commando van generaal James Gavin, luidde: “The 82d Airborne Division will seize and hold the bridges at Nijmegen and Grave (…). The capture and retention of the high ground between Nijmegen and Grosbeek is imperative in order to accomplish the division’s task”.8 Het gaat in dit citaat met name over het in bezit nemen en houden van de hoge grond tussen Groesbeek en Nijmegen. Gavin benadrukt in deze brief verschillende malen het grote belang hiervan. Het alleen in bezit hebben van de bruggen zou volgens hem ‘absolutely worthless’ zijn zolang de vijand de controle over de heuvels in de directe nabijheid zou hebben: “(…) he could have destroyed the bridges by shellfire or at least denied their use constantly if we permitted him to hold the high ground”.9 Volgens de militair-historicus McManus had de 82ste luchtlandingsdivisie een bijna onmogelijke opdracht gekregen: het veroveren van zowel de Waalbrug als de hoge gronden “(…) required the 82nd Airborne to do too much too quickly”.10 In de praktijk bleek
Afb. 3 - Een van de vele honderden sporen die het afgelopen jaar door de werkgroep zijn ingemeten (foto: P. Klinkenberg)
24
het moeilijk om de juiste prioriteit te stellen en leidde de ‘dubbele opdracht’ tot misverstanden tussen Gavin en de commandant van het 508ste Parachute Infantry Regiment Lindquist.11 Het bezit van de Duivelsberg (of Wylerberg zoals deze toen heette, naar het nabijgelegen Duitse dorp Wyler,12 of ‘hill 75.9’ zoals de militaire aanduiding luidde), als deel van de hoge grond tussen Groesbeek en Nijmegen betekende daarbij ook de controle over de weg van Wyler via Beek naar het ten zuiden van de Waalbrug gelegen Hunerpark. Zolang de geallieerden de Duivelsberg niet in handen hadden konden de Duitsers versterkingen via genoemde weg aanvoeren naar de Waalbrug in Nijmegen en zo de geallieerde opmars tegenhouden. Aan het begin van de Amerikaanse luchtlandingen was de Duivelsberg bezet door troepen van de Kampfgruppe Fürstenberg; zij hadden posities ingenomen op de oostelijke, noordelijke en westelijke helling. De A-compagnie van het 508ste Parachute Infantry Regiment (PIR)13 onder commando van luitenant John Foley kreeg op 19 september de opdracht om de Duivelsberg op de Duitsers te veroveren. Volgens De Groot was het gevecht om de Duivelsberg “een van de opmerkelijkste acties in de gevechten van de Amerikaanse luchtlandingstroepen bij Nijmegen”.14 Dit blijkt volgens hem onder andere uit het feit dat kolonel Lindquist, commandant van het 508ste PIR, maar liefst twee pagina’s van zijn in totaal twaalf pagina’s tellende verslag over de gevechtshandelingen van dit regiment in Nederland aan de verovering van de Duivelsberg besteedde. Foley en zijn mannen wisten de heuvel te veroveren en zij groeven zich in op de top; er werden voorposten uitgezet onder aan de helling, op dakhoogte van het toenmalige hotel Startjeshof. De strijdmacht, bestaande uit twee pelotons van de A-compagnie, versterkt met een peloton van de G-compagnie, wist de hoogte tegen zware Duitse aanvallen te behouden. In totaal kregen zij gedurende vijf dagen een viertal aanvallen op compagniesterkte te verduren.15 Na de geallieerde verovering van de Waalbrug en de opgave van de strijd rondom de brug bij Arnhem trad er een stabilisatie van het front op. Men was gedurende een aantal maanden, in de woorden van oorlogsveteraan James Megellas, “bogged down in a defensive struggle, with neither side able to mount an offensive”.16 In november 1944 werd de 82ste luchtlandingsdivisie afgelost door de 2de Canadese infanteriedivisie. De door de Amerikanen gevestigde frontlinie (met daarin de Duivelsberg) bleef de hele winter ongewijzigd. Op 8 februari begon Operatie Veritable: de grootscheepse aanval van de geallieerden op het Rijnland. De periode van Nijmegen en omgeving als frontgebied was daarmee voorbij. Het onderzoek Met ons onderzoek beogen wij een reconstructie te geven van het militaire landschap op de Duivelsberg. Of anders geformuleerd: hoe is het landschap in de periode september 1944 – februari 1945 door de oorlogvoerende partijen veranderd? We denken hierbij aan de aanleg van verdedigingswerken (loopgraven, schuttersputten, etc.), de inrichting van commandoposten en opslagruimtes. We registreren ook de ten gevolge van oorlogshandelingen ontstane schade, waarbij we letten op vernielde (en al dan niet na de oorlog gerestaureerde) gebouwen, granaatinslagen, kogelgaten, etc. Achtergebleven materiële resten (munitie, uitrustingstukken) worden tijdens het onderzoek eveneens geïnventariseerd.17 25
We proberen tevens te achterhalen welke legeronderdelen, zowel geallieerde als Duitse, zich waar op de Duivelsberg in de genoemde periode hebben bevonden. Het bestuderen van diverse regimentsgeschiedenissen (o.a. van het voor de Duivelsberg belangrijke 508ste PIR) kan hier inzicht in geven. We raadplegen ook de inmiddels overstelpende hoeveelheid websites van verschillende legeronderdelen. Deze bevatten naast een omschrijving van de gevechtshandelingen per onderdeel vaak ook een rubriek met herinneringen van oorlogsveteranen. Archieven van bedrijven die zich bezig hebben gehouden met het ruimen van achtergebleven munitie moeten ons ook op weg kunnen helpen. Waar welke munitie is gevonden zegt iets over het soort gebruikte wapens en geeft antwoord op de vraag of zich hier een mortierstelling, mitrailleursnest, etc. heeft bevonden en van welke strijdende partij. Waar een legeronderdeel of individuele militair positie heeft gekozen (zich heeft ingegraven) wordt ook bepaald door de gesteldheid van het terrein. De Duivelsberg zag er zeventig jaar geleden anders uit dan nu. Oude kaarten, vooroorlogse wandelgidsen en oude ansichtkaarten kunnen inzicht geven in hoe het landschap er in de onderzochte periode uit gezien moet hebben. Het gaat hierbij onder andere om de begroeiing, de aanwezigheid van (inmiddels verdwenen) wegen en gebouwen. Bij deze landschapsreconstructie kan uiteraard ook de hulp van natuurorganisaties ingeroepen worden. Naast dit literatuur- en bronnenonderzoek is onze Werkgroep sinds juli van dit jaar ook met veldonderzoek begonnen. We hebben voor dit onderzoek toestemming moeten vragen aan en verkregen van Staatsbosbeheer, de verantwoordelijke autoriteit. Het onderzoek is te omschrijven als een veldverkenning: het beperkt zich tot inventariseren en registreren van aangetroffen sporen en materiële resten. Er wordt dus niet opgegraven. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste willen we een op zijn minst globaal overzicht proberen te krijgen van de
Afb. 4 – Overzicht van het onderzochte gebied per 1 maart 2014 (tekening: W. Kuppens)
26
aanwezige sporen. In combinatie met het literatuur- en bronnenonderzoek kunnen we vaststellen welke locatie van belang is om nader te worden onderzocht. Een tweede reden houdt verband met de vergunning die wij van Staatsbosbeheer hebben verkregen; deze organisatie heeft als voorwaarde gesteld dat het terrein, een beschermd natuurmonument, zo min mogelijk wordt verstoord. Het is ons daarom (vooralsnog) niet toegestaan opgravingen te verrichten.18 Onze werkwijze is als volgt: we zetten een per dag te onderzoeken vak uit met behulp van jalons. Het onderzochte vak wordt op kaart aangegeven. Op deze manier zorgen we ervoor dat geen stukken terrein worden overgeslagen. Aanvankelijk was het onze bedoeling om vakken van exact 50 bij 50 meter in noord-zuid richting uit te zetten. De x-y-coördinaten van de vier hoeken van een vak worden vervolgens op kaart overgebracht, zodat we uiteindelijk een dekkend patroon van vakken zouden hebben. In de praktijk bleek dit niet haalbaar: in een dichtbegroeid en glooiend terrein is een dergelijke nauwkeurigheid niet of naar zeer veel moeite bereikbaar. Gezien de omvang van het terrein (vele honderden vakken van 50 bij 50 meter) zou het grootste deel van de beschikbare tijd opgaan aan een soort ‘landmeten’. In plaats hiervan zetten we een vak uit met gebruikmaking van herkenningspunten in het terrein: een greppel, bospad of bijvoorbeeld rand van een weiland. Een aldus uitgezet vak wordt vervolgens in linie ‘afgelopen’. Een vermoedelijk spoor wordt door elk van de deelnemende onderzoekers gemarkeerd met een piketpaal. Vervolgens wordt door het team onderzoekers gezamenlijk (gemiddeld drie à vier personen) beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van een WOII spoor. Indien dit het geval is, dan wordt het spoor ingemeten met x-y-coördinaten (hierbij maken we gebruik van GPS via mobiele telefoon), gefotografeerd, gemeten (breedte, lengte, soms ook diepte) en omschreven. Met betrekking tot dit laatste hebben wij een lijst met definities opgesteld, zodat er uniformiteit in de wijze van omschrijving bestaat. Met behulp van de opgenomen coördinaten worden de sporen op kaart overgebracht; zo kan wellicht een patroon in de verdedigingswerken worden ontdekt en dit draagt bij tot de reconstructie van het militaire landschap. Zoals hierboven aangegeven zijn we sinds (eind) juli met dit veldonderzoek bezig. Nog niet alle tot nog toe geregistreerde sporen zijn op kaart weergegeven en voor zelfs voorzichtige conclusies is het nog te vroeg. Besluit Het hier beschreven onderzoek is ontstaan uit belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog zoals deze zich heeft afgespeeld in de omgeving van Nijmegen in de periode september 1944 – februari 1945. Door expliciet aan te geven hoe wij tot een reconstructie van het militaire landschap zijn gekomen maken wij het overdragen van de door ons vergaarde kennis mogelijk. Het gaat hierbij om overdracht van kennis en ervaring aan archeologen en historici, maar uitdrukkelijk ook aan niet direct wetenschappelijk geïnteresseerden. Wellicht kan de door ons gehanteerde werkwijze, met eventuele aanpassingen, voor onderzoek elders gebruikt worden zoals wij ook van andere wetenschappelijke onderzoeken gebruik maken. Hoe kunnen en willen wij de ‘niet direct wetenschappelijk geïnteresseerden’ bereiken? Om te beginnen is dit niet helemaal een vrijblijvende vraag. Zoals we in dit artikel hebben 27
aangegeven hebben wij toestemming moeten vragen aan Staatsbosbeheer om het terrein te mogen onderzoeken. Dit geeft al de noodzaak om uit te leggen waarom en hoe wij dit onderzoek willen doen en ook om de resultaten hiervan straks kenbaar te maken. Dit laatste zullen wij ook doen met het oog op de wens om in ieder geval een deel van de geïnventariseerde en beschreven sporen weer in min of meer oorspronkelijke staat terug te brengen. Het zichtbaar maken van de overblijfselen van oorlogshandelingen maakt de in de literatuur beschreven gebeurtenissen zeer concreet en tastbaar: hier, op deze plaats in wat nu vaak uitsluitend als natuur- en recreatiegebied wordt gezien, heeft zich de strijd afgespeeld. Het middel van ‘visualisering’, om hét hedendaagse modewoord te gebruiken, zullen wij, naast publicaties en lezingen, ook hanteren om een breder publiek te bereiken. Literatuur Groot, Norbert A. de, Als sterren van de hemel. De oorlog in het Rijk van Nijmegen – 1944 (Weesp, 1984, 3e gewijzigde druk; 1e druk 1977) Kershaw, Robert J., It never snows in september. The German view of Market Garden and the Battle of Arnhem, september 1944 (Surrey 2007) Market reflections by James Gavin to captain Westover (historical officer), 5 july 1945 (www.508pir.org/voices/g/gavin_jm_03a.htm;) McManus, John C., September Hope. The American Side of a Bridge Too Far (New York 2012) Megellas, James, All the way to Berlin. A paratrooper at war in Europe (New York, 2003) Michels, Wilhelm en Peter Sliepenbeek (red.), Niederrheinisches Land im Krieg. Ein Beitrag zur Geschichte des Zweiten Weltkrieges im Landkreis Kleve (Kleve, 1975, 4e druk;1e druk 1964) Nordyke, Phil, All American all the way. From Market Garden to Berlin. A combat history of the 82nd Airborne Division in World War II (Minneapolis 2010, paperback; hardcover 2005) Nordyke, Phil, Put Us Down in Hell. The Combat History of the 508th Parachute Infantry Regiment in World War II (South Carolina 2012) Poulussen, R.G., Lost at Nijmegen (z.p. 2011) De noten bij dit artikel vindt u op pagina 47.
28
METAAL MET EEN VERHAAL Onderzoek naar Amerikaanse naamplaatjes uit Berg en Dal Mike den Hartog Het is ongeveer 70 jaar geleden dat in september 1944 operatie Market Garden zich voltrok. Troepen van de Amerikaanse 82nd Airborne Division landden toen in het Rijk van Nijmegen met als doel het veroveren van de bruggen over de Maas, de Waal en het Maas-Waal Kanaal alsmede het beheersen van het de heuvels ten oosten van Nijmegen. Hierop werd Nijmegen frontstad en werd de omgeving zwaar bevochten gebied. In die periode zijn vele voorwerpen en objecten in de grond terechtgekomen die vanuit archeologisch-historisch perspectief van interesse zijn.
Afb.1 - Een sergeant en een pathfinder van mogelijk het 504th Parachute Infantry Regiment houden zich gedekt tijdens een beschieting ten zuiden van Nijmegen (War Office Photo)
Eind jaren ’70 werden door scholieren in de omgeving van Berg en Dal verschillende naamplaatjes van Amerikaanse militairen gevonden.19 Deze zogenaamde ‘dog tags’ waren na operatie Market Garden achtergebleven. Een van deze vondsten betrof een stapeltje bronzen 29
naamplaatjes bestaande uit twee exemplaren van Edmund Bilby en twee exemplaren van John Haas. Aanvankelijk waren deze plaatjes nauwelijks leesbaar. Een ander plaatje was dat van Ronald Radzai. Deze was van roestvrij staal en zo goed als nieuw. Ondanks dat de plaatjes de namen van de dragers toonden waren er wel vragen over wie deze soldaten precies waren en wat hun verhaal was. Een vraag was natuurlijk tot welke eenheid zij behoorden? Een andere vraag was of de voormalige eigenaars in leven waren en zo ja, of het mogelijk was om met hen in contact te komen?
Afb. 2 - Naamplaatjes van Edmund Bilby en John Haas (foto: M. den Hartog)
Informatie op Amerikaanse dog tags Amerikaanse identiteitsplaatjes, ‘dog tags’, geven veel informatie over de drager. Net als op Britse identiteitsplaatjes vermelden Amerikaanse plaatjes de naam en het legernummer van de drager. Echter, anders dan Duitse identiteitsplaatjes, geven Amerikaanse plaatjes geen vermelding van de eenheid. Duitse plaatjes geven wel de eenheid maar niet de naam van de drager. Naamplaatjes waren in het Amerikaanse leger deel van de uitrusting en er waren voorschriften hoe deze te dragen. De gevonden plaatjes waren standaard Amerikaanse dog tags van het type M-1939 met daarop de gegevens van de eigenaar erin geponst met een zogenaamde ‘addressograph’. De bronzen plaatjes van Haas en Bilby waren van een vroeg type. Aanvankelijk waren dit soort tags van een bronslegering maar door koperschaarste werd later in de oorlog overgestapt op andere materialen.20 Terwijl Amerika zich in 1941 voorbereidde op een eventuele deelname aan de Tweede Wereldoorlog, werd het M-1939 plaatje verder ontwikkeld. De dog tags hadden aanvankelijk de functie om al dan niet gesneuvelde militairen te kunnen identificeren aan de hand van de naam en registratienummer. In november 1941 kwamen daar nog een medische c.q. levensreddende functie bij. Vanaf toen moest ook de bloedgroep van de militair worden meegegeven en ook het jaar waarin de soldaat in kwestie zijn laatste tetanusprik had gekregen. Een andere aanvulling was het weergeven van de religie van de drager. Aan het begin van de oorlog kon een militair ook de naam en adres van een contactpersoon (‘next of kin’) op zijn plaatje laten stansen, maar dat werd in 1943 ingetrokken uit veiligheidsoverwegingen voor de familie van soldaten die vanuit bijvoorbeeld Duistland of Italië naar de VS waren geëmigreerd. 21 Zoektocht naar informatie Een ding was snel duidelijk. De in de omgeving van Berg en Dal gevonden plaatjes hadden niets te maken met gesneuvelde soldaten. De namen op de plaatjes kwamen niet voor op de
30
‘Roll of Honour’ van de 82nd Airborne Division. Hieruit kon de conclusie worden getrokken dat zij de oorlog hadden overleefd. De Amerikaanse ambassade in den Haag werd aangeschreven. Deze adviseerde om contact op te nemen met de National Records Office. Voor verder onderzoek was dat echter niet handig. Om gegevens te kunnen raadplegen is toestemming nodig van de betreffende persoon of zijn familie. Verder zijn veel gegevens verloren gegaan door een grote brand in het archief. In juli 1973 woedde een brand in het National Personnel Records Center in Overland Missouri. Hierbij gingen tussen de zestien en achttien miljoen personeelsdossiers van Amerikaanse veteranen verloren. Aanvankelijk werd gedacht aan militairen van het 508th Parachute Infantry Regiment. Een deel van dit regiment had op 17 september 1944 posities ingenomen op de heuvelrug tussen Berg en Dal en Ubbergen. Ook probeerden troepen van dit regiment vanuit Berg en Dal grip op Beek onderaan de heuvelrug te krijgen. Onder kolonel Mendez slaagde het 508ste erin om op 20 september Berg en Dal tegen een Duitse overmacht te verdedigen.22 Echter op de reünistenlijst en andere namenlijsten van het 508th Parachute Infantry Regiment kwamen zij niet voor. Ook Pastor Thuring in Groesbeek en een Amerikaanse historicus werden benaderd. Maar beiden konden niets vertellen. De namen op de plaatjes werden ook meegegeven aan een liefhebber van Amerikaanse legervoertuigen. Deze was geregeld met zijn jeep op reünies van Amerikaanse paratroopers aanwezig. Op een van de reünies, in 1989, kwam hij in contact met de Amerikaanse veteraan captain Lou Hauptfleisch. Hauptfleisch was de personeelsofficier van het 504th Parachute Infantry Regiment geweest. Dus hij was wel de geëigende persoon om te weten of iemand bij hem in hetzelfde regiment had gediend. Hij herkende de naam John Haas. Via Hauptfleisch werd er contact gelegd. “Dit is zonder twijfel mijn dog tag” Haas was tijdens Market Garden sergeant bij het 504th Parachute Infanterie Regiment. Hij had als negentienjarige in 1942 in Philadelphia dienst in het leger genomen. Hij behoorde tot een van de eerste lichtingen paratroopers. Dit blijkt uit zijn deelname in de strijd in Italië. In april 1944 schreef hij zijn vader over hoe hij in Italië gewond raakte.23 “Beste pa, Ik heb je brieven ontvangen en ik heb genoten om van jou te horen. Ik ben blij om te horen dat thuis alles goed is en ik bid dat dat zo zal blijven. We zijn hier nu ook in goede gezondheid en de wond is bijna geheel genezen. Ik geloof dat ik een klein litteken tussen mijn schouderbladen zal hebben waar de kogel naar buiten is gekomen, maar deze zal maar klein zijn. ……..”.24 Een half jaar later was hij fit genoeg om ten zuiden van Nijmegen bij Grave of Overasselt gedropt te worden. Na de oorlog maakte hij carrière in het leger en bracht het tot majoor.25 In een brief uit 1989 geeft Haas aan dat hij zich herinnert dat hij zich in Berg en Dal in een rustig gebied bevond, maar dat zij nog steeds artillerievuur ondervonden. Hij had een loopgraaf gegraven en had daar een spiegel overheen gelegd die hij ergens had bevrijd. Op 31
de spiegel bracht hij een laag grond aan om beschutting te hebben tegen granaatscherven. Terwijl hij hiermee bezig was, werden hij en de helft van zijn compagnie opgehaald om naar een mobiele douche gebracht te worden. Toen hij terugkwam was zijn putje door een granaatinslag getroffen en lag de spiegel in scherven op de bodem. Hij geeft aan dat het mogelijk is dat hij toen zijn dog tags heeft verloren. In reactie op de gegevens die Hauptfleisch had doorgegeven bevestigde John Haas: “Dit is zonder twijfel mijn dog tag”.26 Met de brief stuurde John Haas ook twee foto’s van zichzelf mee. De naamplaatjes zijn in 1994 naar zijn vrouw gestuurd. Zij heeft ze toen volgens goede traditie aan hun kleinzoon gegeven. John was een paar jaar daarvoor overleden.
Afb. 3 - John Haas (rechts) aan de vooravond van Market Garden (foto: J. Haas)
Afb. 4 - John Haas met zijn mannen bij Berg en Dal (foto: J. Haas)
Maar hoe zat het met Bilby? Net als Haas moet Bilby een van paratroopers van het eerste uur zijn geweest. Aan de 3 als begincijfer van zijn dog tag kan opgemaakt worden dat hij via de Selective Training and Service Act van 1940 opgeroepen was om zijn dienstplicht te vervullen.27 In 1945 vinden we hem terug als ontvanger van de Silver Star, een hoge Amerikaanse dapperheidsonderscheiding. Haas gaf aan dat hij Bilby kende. Dat moet ook wel want ook Bilby was net als hij sergeant bij de F-Company van het 504th Parachute Infantry Regiment, alleen niet in hetzelfde peloton. Daarnaast gaf hij aan dat Bilby een goede vriend van hem was. Volgens Haas was Bilby een van de eersten die na de oorlog naar huis mocht. Na de oorlog vestigde hij zich in Missouri en stuurde hij een foto van zichzelf in burgerkleding naar zijn vriend John Haas.28 32
Een paratrooper en twee dames Een raadsel was ook het naamplaatje van Ronald Radzai. Dit roestvrijstalen exemplaar zat samen met een foto van een jonge dame in een portemonnee. Op de foto zijn verder afdrukken zichtbaar van wat mogelijk een document is geweest dat de tand der tijd niet heeft doorstaan. Onder elkaar zijn de nog de woorden American, Name, Date en Rating zichtbaar. Aan de hand van het beginnummer 1 kon net als bij Haas geconcludeerd worden dat Radzai zich als vrijwilliger aangemeld had. De informatie op het plaatje was echter summier. De informatie over bloedgroep, tetanusprik en godsdienst ontbrak. In documentatie over het 508ste en het 504de regiment was zijn naam niet terug te vinden.
Afb. 5 - Foto gevonden samen met de dog tag van Ronald Radzai (foto: R. Hilgers)
De in 1923 geboren Ronald Radzai was zeventien toen hij zich in 1940 aanmeldde als vrijwilliger voor het Amerikaanse leger. Uit dossiergegevens blijkt dat hij na aanmelden als artillerist werd ingedeeld. Volgens de gegevens in zijn dossier was hij in 1922 geboren. Bij rekrutering in juli 1940 kreeg hij er van het Amerikaanse leger dus een jaar bij.29 Oorspronkelijk was hij gerekruteerd om op de Filipijnen dienst te doen. Maar toen er vrijwilligers gezocht werden om parachutist te worden heeft hij zich daarvoor aangemeld. Informatie over hem als paratrooper komen uit een plaatselijke Amerikaanse krant. Hij heeft vijf jaar in het leger gezeten en is 29 maanden ‘in combat’ geweest. Volgens een krantenartikel diende Ronald in Noord-Afrika, Frankrijk. Duitsland en Nederland (Market Garden). Als onderscheidingen had hij vijf ‘battle stars’ en een Purple Heart (gewonden onderscheiding) met twee eikenbladen.30 Dit laatste betekent dat hij drie keer gewond is geraakt door toedoen van de vijand. Op basis van de inzet in Noord-Afrika is het mogelijk dat hij ook in Sicilië is gedropt of ergens anders in Italië gediend heeft. Gezien zijn ervaring in Noord-Afrika (en mogelijk Sicilië) kan aangenomen worden dat hij bij het 376th PFAB (Parachute Field Artillery Battalion) was ingedeeld of bij het 80th Airborne Anti-Aircraft Battalion. Het 80th Airborne Anti-Aircraft Battalion lijkt gezien de verwijzing naar Frankrijk meer aannemelijk. Beide eenheden maakten deel uit van de 82nd Airborne Division. Het 376th PFAB deed niet mee met de operaties in Normandië omdat het net als het 504th Parachute Infantry Regiment op krachten moest komen door de hoge verliezen op Sicilië, bij Anzio en elders in Italië. Het 80th Airborne Anti-Aircraft Battalion landde in Normandië bij St Mère Eglise. Het merendeel van de 82nd Airborne Division keerde in december 1945 naar Amerika terug. Radzai was toen al in Amerika. Mogelijk was dit als gevolg van zijn verwondingen. In ieder geval was hij in september 1945 met een jonge vrouw bevriend geraakt. Het lot wilde echter dat zij getrouwd was. Dit leidde tot de nodige perikelen. Radzai moest voor de rechtbank verschijnen omdat hij haar man een pak slaag had gegeven. Het lijkt erop dat zijn militaire staat 33
van dienst indruk maakte op de rechtbank en er mede voor gezorgd heeft dat hij er met een voorwaardelijke straf van af kwam.31 Kort daarop vroeg de vriendin een echtscheiding aan en volgde zij hem naar Florida waar het paar trouwde.32 Tot slot Het onderzoek naar de naamplaatjes heeft de nodige tijd gevergd. Met wisselend resultaat is het gelukt om de eenheid van de dragers van de dog tags te achterhalen. Bij Haas en Bilby was dit het 504th Parachute Infantry Regiment. Deze eenheid had de uitzonderlijke prestatie geleverd om bruggen over de Maas, de Waal en het Maas-Waal Kanaal in te nemen. Vanaf de avond van 24 september kreeg het de sector tussen Groesbeek en de Waal toebedeeld. De plaatjes moeten ergens in de dagen daarna verloren zijn. In het geval van Radzai is de precieze eenheid minder duidelijk. Wel weten we op basis van de dog tag dat hij zichzelf voor het leger had aangemeld. Op de basis van andere informatie kan opgemaakt worden dat hij ingedeeld was bij een artillerie-eenheid binnen de 82nd Airborne Division. Van de dragers van de drie naamplaatjes is het mogelijk gebleken om een deel van hun verhaal te achterhalen. In het geval van John Haas is het zelfs gelukt om contact te krijgen. Gezien het voortschrijden van de tijd was een dergelijk stukje persoonlijk relaas bijzonder te noemen. Voor informatie over Amerikaanse parachutisten die meegedaan hebben aan Market Garden zijn we nu afhankelijk van Amerikaanse archieven, kranten en publicaties. We moeten er ook bij stilstaan dat Amerikaanse vondsten uit Nederlandse bodem, zoals in dit geval, ook Amerikaanse geschiedenis zijn. Literatuur Brief van John Haas, 03-06-1989. Brief van Treva Haas, 26-05-1994. P.F. Braddock, Dog Tags, A History of the American Military Identification Tag 1861 to 2002, Chicora 2003. N.A. de Groot, Als sterren van de hemel, De oorlog in het Rijk van Nijmegen 1944, Bussum 1977. The Herald Statesman, Yonkers, N.Y., Thursday, December 19, 1946. The Herald Statesman, Yonkers, N.Y., Saturday, December 21, 1946. The Herald Statesman, Yonkers, N.Y. Thursday, January 23, 1947. P. Nordyke, More than Courage. The Combat History of the 504th Parachute Infantry Regiment in World War II, 2008. 34
Perry Record, September 25, 1952. http://schuylkillcountymilitaryhistory.blogspot.nl/2008_09_01_archive.html
(Sgt. John Haas, Strange Things Happen in Battle/ Pottsville Journal) http://www.archives.gov/st-louis/military-personnel/NPRC_fire_a_study_in_disaster.pdf
De noten bij dit artikel vindt u op pagina 47.
35
EEN ZOMERSE EXCURSIE IN OKTOBER NAAR EEN ON-NEDERLANDS LANDSCHAP Leo ten Hag Op 26 oktober 2013 verzamelden circa 25 personen zich bij voormalig hotel De Plasmolen voor een rondwandeling over landgoed Sint-Jansberg. Gids die dag was Paul Klinkenberg, kenner van de omgeving en medeauteur van een wandelgids over dit door zijn grote hoogteverschillen bijna on-Nederlands aandoende natuurgebied.
Afb. 1 – Gids Paul Klinkenberg (l.) met een aantal deelnemers
De tocht voerde ons eerst naar de restanten van een watertoren. Talrijke kogelgaten in dit bouwwerk en schuttersputten in de directe omgeving vormen de getuigen van de zware strijd, hier geleverd tussen Duitse en geallieerde troepen in de periode november 1944 – februari 1945. Ditzelfde oorlogsgeweld heeft ook het landhuis Sint-Jansberg zwaar verwoest; van dit ooit zo imposante gebouw is nu zo goed als niets meer over, maar daarover straks meer. Na deze kleine omweg naar de Tweede Wereldoorlog gingen we verder terug in de tijd, naar de locatie waar ooit een Romeinse ‘villa urbana’ heeft gestaan: een luxe, vrijstaand buitenhuis, wellicht ooit bewoond door een hoge militair of misschien een bestuurder van
Afb. 2 - Watertoren
36
de nabijgelegen stad Nijmegen. De plaats waar de villa stond werd ooit de Kloosterberg genoemd: voordat in de jaren dertig van de vorige eeuw archeologisch onderzoek werd gedaan naar de toen nog zichtbare fundamenten, dacht men dat deze resten tot een klooster behoorden. Het door Cornelis Braat van het Rijksmuseum van Oudheden uitgevoerde onderzoek toonde echter aan het de fundamenten waren van een uit de tweede eeuw na Christus daterend bouwwerk. Zoals gezegd was het een luxe onderkomen, met vloerverwarming, badhuis, muurschilderingen en mozaïekvloeren. Helaas is daar allemaal niets meer van te zien; om bezoekers in ieder geval een idee te geven van de oorspronkelijke omvang zijn de contouren van het gebouw aangegeven met steenkorven en een constructie van stalen buizen. We vervolgden het pad over de Beekweg, langs de kronkelende Helbeek. Deze beek is vermoedelijk in 1725 aangelegd. In dat jaar werd de Bovenste Plasmolen gerenoveerd en er was vanaf dat moment meer aanvoer van water nodig om de molen te kunnen laten draaien. De term ‘hel’ is overigens een vaker voorkomende naam in een stuwwallengebied. Het kan afgeleid zijn van het Engelse ‘hill’ of van het Duitse ‘höllisch’ en dat betekent ‘nat’ of ‘waterrijk’. Na de Helbeek en de Helkuil, met daar nog altijd zichtbaar de reeds in 1880 beschreven trap, liepen we naar het ‘dal van de drie vijvers’, lokaal ook wel bekend als de Bergse Put. De ‘bovenste vijver’ zal vermoedelijk rond 1863/1864 aangelegd zijn, tegelijk met de bouw van het landhuis Sint-Jansberg. De vijver diende als drinkwaterreservoir; vanuit de vijver werd het water opgepompt en naar de waterkelder van het landhuis geleid. De ‘middelste vijver’ was voorzien van fonteinen. Behalve als esthetisch object had de vijver ook een praktisch gebruik, namelijk om hout in te ‘wateren’. Door het ‘wateren’ verdwijnen voedingsstoffen voor insecten en schimmels uit het hout en zo wordt de duurzaamheid ervan verbeterd. De derde, ‘onderste vijver’ lag het verst van de bron verwijderd en had van de drie vijvers daarom de hoogste temperatuur: ideaal om er te baden en te zwemmen. Het landhuis, zoals gezegd rond 1863/1864 gebouwd, werd in de eerste jaren bewoond door Wilhelmina van Riemsdijk, een dochter van Jonkheer Adrianus van Riemsdijk, die in 1828 het landgoed Sint-Jansberg had gekocht van koning Willem I) en Barthold F.J.A. van Verschuer. Later verhuisde het echtpaar naar Nijmegen en werd het landhuis verhuurd. In 1899 werd het gekocht door Adriaan van Verschuer; tussen 1933 en het uitbreken van de oorlog diende het als buitenverblijf. In 1944-1945 werd het landhuis zwaar beschadigd door oorlogshandelingen. De zwager van Otto van Verschuer (zoon van Adriaan) trof in juni 1945 dit aan: “Van het huis staan de muren nog, maar doorzeefd van gaten. Het dak is grootendeels weggeslagen en de plafonds hangen, voor zoover nog aanwezig naar beneden. De kamers liggen vol puin, stroo en beddegoed, versplinterd houtwerk en verbogen ijzerwerk, de deuren en ramen zijn eruit (…)”. Het landhuis werd niet meer opgebouwd, de Dienst Wederopbouw (!) maakte het met de grond gelijk. Er is nu niet veel meer zichtbaar dan de platglasbakken en, een eindje verderop, de ijskelder.
37
Afb. 3 – Platglasbakken bij voormalig landhuis St. Jansberg
Via de Kiekbergsebaan kwamen we op de Kiekberg (van ‘kieken’ = Groesbeeks voor ‘kijken’), met zijn 77 meter het hoogste punt in de omgeving. Vroeger, toen er nog minder begroeiing was, moet het uitzicht vanaf de top over de Maasvallei schitterend zijn geweest. We vervolgden onze weg langs het Groene Water en de Molenbeek om aan te komen bij de Bovenste Plasmolen, het eindpunt van de wandeltocht. De molen werd in 1944 door oorlogsgeweld beschadigd; in datzelfde jaar werd de laatste molenaar, Alphons Verouden, dodelijk getroffen door een granaatscherf. Pas in 1999 werd de molen gerestaureerd en sindsdien wordt zij door een aantal vrijwilligers tien keer per jaar in werking gesteld. Voor dit verslag heb ik gebruik gemaakt van het boekje ‘Sint-Jansberg, Een cultuurhistorische wandeling’ (Patrick Jansen, Joyce Penninkhof en Paul Klinkenberg, Utrecht 2013).
38
EEN LAAT-ROMEINSE KADE LANGS DE MAAS BIJ CUIJK Peter Seinen en Joost van den Besselaar Een van de meest unieke laat-Romeinse vindplaatsen in de Maas bij Cuijk staat nog steeds bloot aan de eroderende werking van de Maas. Er zal nog veel erfgoed met het water meespoelen voordat er beschermende maatregelen getroffen zullen worden. Gelukkig konden tijdens verkenningen door duikers van Mergor in Mosam in de afgelopen twintig jaar veel artefacten worden geborgen en belangrijke waarnemingen worden vastgelegd, waardoor wij nu een aardig beeld hebben van wat zich in en om laat-Romeins Cuijk afspeelde. Dat is veel te veel om hier zelfs maar samen te vatten. Alles is vastgelegd in een lijvig rapport en twee publicaties, die in de loop van het jaar verschijnen. De resultaten geven een breed inzicht in de inrichting van het land (moeras, bos, heide, akkerland, weidegrond), de aard van de bewoning (sterk geromaniseerde Germanen, wellicht Bataven en Romeinen, vrouwen, mannen en kinderen) en hun bezigheden (landbouw, nijverheid, militairen). Niet alles werd lokaal geproduceerd. Voor hun importproducten hadden de bewoners de beschikking over een robuuste loskade (Afb. 1). Het eerder geschetste beeld van een welvarende vicus wordt hierdoor nog eens onderstreept.
Afb. 1 – Mogelijke reconstructie van de loskade Hoewel de laat-Romeinse vicus archeologisch nog niet is teruggevonden, liggen de echo’s in de Maas te wachten om gehoord te worden. Of laten we ze voor eeuwig zwijgen? Literatuur Seinen, P., Besselaar, J. van den, Een laat Romeinse loskade in de Maas bij Cuijk, RapportMiM, Website (www.mergorinmosam.nl ) 2013; Seinen, P., Besselaar, J. van den, A late Roman port in the Meuse near Cuijk, International Journal of Nautical Archaeology, NAS 2014. Seinen, P., Besselaar, J. van den, Een laat Romeinse loskade in de Maas bij Cuijk, Westerheem, publicatiejaar nog onbekend. 39
SCHERVEN UIT DE OUDE DOOS Het vroegmiddeleeuwse aardewerk van de Oud Ravensteinseweg te Wijchen Arjan den Braven (AWN / Universiteit Leiden) Inleiding In 1972 en 1973 zijn door leden van AWN afdeling Nijmegen e.o. diverse archeologische vondsten gedaan in een bouwput aan de Oud Ravensteinseweg te Wijchen (Afb. 1).33 Hieronder bevindt zich vooral veel materiaal uit de Romeinse tijd, waaronder een betrekkelijk grote hoeveelheid vierde-eeuws aardewerk.34 De vondstlocatie mag vrijwel zeker worden gerekend tot vindplaats De Tienakker, gelegen direct ten zuiden van de Oud Ravensteinseweg. Op basis van de Romeinse en vroegmiddeleeuwse vondsten die hier vanaf 1971 bij graafwerkzaamheden aan het licht zijn gekomen, veronderstelt Willem Willems dat De Tienakker tot een ongeveer 9 ha grote vicus zou behoren.35 Op basis van het archeologische onderzoek dat Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen tussen 1999 en 2002 op De Tienakker heeft verricht, blijkt het echter eerder om een Romeins villa-terrein te gaan dat ook in de laat-Romeinse tijd tot en met de volle middeleeuwen bewoond is geweest.36 Veertig jaar na hun ontdekking zijn de vondsten van de Oud Ravensteinseweg opnieuw bekeken door Ben Teubner en mijzelf.37 In dit artikel staat een kleine verzameling van het vroegmiddeleeuwse aardewerk centraal. Tot dusver is aan dit materiaal nauwelijks aandacht besteed.
Afb. 1 - Topografische kaart van Wijchen met daarop de vondstlocatie Oud Ravensteinseweg / 1972-73 (waarneming 39184). Naar Archis2 / Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
40
categorie
bakselgroep
vorm
type
n
MaxAE
Afb.
Merovingisch ruwwandig
oxiderend/reducerend
pot
-
15
1
2,1
oxiderend Eifel
Wölbwandtop
Redknap A9,5
1
1
2,2
oxiderend Eifel
Wölbwandtop
Redknap A12,12
1
1
2,4
oxiderend Eifel
-
-
1
1
-
oxiderend Rijnland/Eifel
kan?
-
1
1
-
reducerend Eifel
Wölbwandtop
Alzey 32/33
5
1
2,3
reducerend (Eifel?)
zeef
Redknap A59,8
1
1
2,5
reducerend regionaal
Wölbwandtop
‘t Klumke R1B
1
1
2,6
oxiderend regionaal (ubbergen)
beker
-
1
1
2,7
Merovingisch gladwandig
reducerend
knikwandpot?
-
1
1
-
Rijnland/Eifel
Geglättete Mayener Ware
knikwandpot?
Direstad W XVII/XI
2
2
2,8
Badorf
reliëfbandamfoor
Dorestad W I
1
1
2,9
Badorf
reliëfbandamfoor
Dorestad W I
1
1
2,10
Tabel 1 - Samenstelling van het vroegmiddeleeuwse aardewerk van Wijchen – Oud Ravensteinseweg / 1972-73.
Het vroegmiddeleeuwse aardewerk Onder het aardewerk van de Oud Ravensteinseweg bevinden zich 32 fragmenten van maximaal veertien exemplaren die in de vroege middeleeuwen zijn gedateerd (tabel 1; Afb. 2). Het gros hiervan bestaat uit ruwwandig aardewerk. Het vormenspectrum wordt gedomineerd door steilwandige potten, die in dit artikel verder met de Duitse term Wölbwandtöpfe worden aangeduid. Het aardewerk zal verder per bakselgroep worden besproken.38
41
Afb. 2 - Selectie van het vroegmiddeleeuwse aardewerk van Wijchen - Oud Ravensteinseweg / 1972-1973. (Tekening: auteur)
Merovingisch ruwwandig oxiderend/reducerend Onder het ruwwandige aardewerk bevindt zich één vrijwel archeologisch complete pot (Afb. 2.1). Gezien het overwegend donkergrijze tot zwarte oppervlak, is deze pot waarschijnlijk reducerend gebakken. De bruine tot oranjebruine vlekken zijn mogelijk bij secundaire verhitting ontstaan, of doordat tijdens het bakken zuurstof in de oven is gekomen. De pot heeft een zacht baksel met een magering van grof zand, potgruis en kalkpartikels. De kalk is 42
deels opgelost, waardoor de pot een poreus oppervlak heeft gekregen. De pot lijkt handgevormd, maar enkele draairingen aan de binnenzijde duiden op het gebruik van een (langzame) draaischijf. Waarschijnlijk dateert deze pot uit de vijfde eeuw en daarmee behoort een laat-Romeinse datering zeker nog tot de mogelijkheden. Merovingisch ruwwandig oxiderend Eifel Drie oxiderend gebakken ruwwandige potten zijn waarschijnlijk in de Duitse Eifel gemaakt, meer specifiek Mayen. De baksels bevatten de voor deze productieplaats kenmerkende zwarte, glimmende partikels, waarvan tot voor kort een vulkanische oorsprong werd aangenomen. Op basis van recent mineralogisch onderzoek van pottenbakkersafval uit Mayen kan echter worden uitgesloten dat het om vulkanisch materiaal gaat.39 De Wölbwandtopf met een lichte cordonrand zou tot een late variant van het type Alzey 32/33 mogen worden gerekend (Afb. 2.2).40 Onder het pottenbakkersafval van Mayen bevindt zich een vrijwel identiek randfragment, dat in de late vijfde tot vroege zevende eeuw is gedateerd.41 De schouder is voorzien van een groevenversiering. Het baksel is vrij hard en wordt gekenmerkt door middelgrove zandmagering. De pot is oranjebruin van kleur met op de breuk een rode kern. Een andere Wölbwandtopf valt op door de grote randdiameter van ca. 27 cm (Afb. 2.4). De pot is geel van kleur met op de breuk een lichtgrijze kern. Het harde baksel wordt gekenmerkt door veel zwarte glimmers en rode partikels. Onder het pottenbakkersafval van Mayen bevindt zich een pot met een vergelijkbare omgeslagen rand.42 Het exemplaar uit Mayen is vrij ruim gedateerd: late vijfde tot en met de vroege zevende eeuw. Merovingisch ruwwandig oxiderend Rijnland/Eifel De herkomst van een klein randfragment met een roodbruin baksel is niet duidelijk. Waarschijnlijk gaat het om een ruwwandige kan die in het Duitse Rijnland of in de Eifel is vervaardigd. Hoewel dit fragment waarschijnlijk uit Merovingische tijd dateert, mag een laat-Romeinse datering niet worden uitgesloten. Merovingisch ruwwandig reducerend Eifel Vijf fragmenten van reducerend gebakken ruwwandig Eifel-aardewerk behoren tot dezelfde pot. Het gaat om een Wölbwandtopf met een duidelijke cordonrand (Afb. 2.3). Het harde baksel wordt gekenmerkt door grof zand en zwarte, glimmende partikels. Aan het oppervlak is de pot grijs van kleur met paarsbruine vlekken. De breuk is grijs met een bruine kern. De pot maakt een vroege indruk en dateert waarschijnlijk uit de vijfde eeuw. Een vergelijkbaar baksel heeft het bodemfragment dat in Afb. 2.5 staat afgebeeld. Opvallend is dat de bodem van meerdere ronde gaten is voorzien, waardoor de functie als zeef voor de hand ligt. Mogelijk is dergelijk aardewerk gebruikt bij kaasproductie. Onder het pottenbakkersafval van Mayen bevinden zich enkele vergelijkbare zeven, die door Redknap tussen de late zevende en negende eeuw worden gedateerd.43 Het exemplaar van de Oud Ravensteinse weg moet echter waarschijnlijk vroeger gedateerd worden: vijfde tot en met vroege zevende eeuw.
43
Merovingisch ruwwandig reducerend regionaal De in Afb. 2.6 afgebeelde reducerend gebakken Wölbwandtopf betreft waarschijnlijk een regionaal product. Macroscopisch gezien lijkt het grijze baksel sterk op aardewerkgroep 2 van het Merovingische aardewerk van Oosterhout – ’t Klumke waarvoor eveneens een regionale herkomst wordt verondersteld.44 Waarschijnlijk gaat het om een pot uit de tweede helft van de Merovingische tijd (ca. 525-725). Merovingisch ruwwandig oxiderend regionaal (Ubbergen) Het randfragment van een met radstempels versierde beker dateert waarschijnlijk uit de laat-Merovingische tijd (Afb. 2.7). De beker heeft een oranje baksel met egale, donkergrijze kern op de breuk en is vrijwel zeker in Ubbergen gemaakt.45 Het Merovingisch ruwwandige aardewerk dat waarschijnlijk in Wijchen is vervaardigd, heeft in ieder geval een veel grovere magering.46 Daarbij komt dat onder het pottenbakkersafval van Ubbergen zich eveneens enkele stukken met een radstempelversiering bevinden.47 Merovingisch gladwandig reducerend Een sterk verweerde vlakke bodem is waarschijnlijk afkomstig van een reducerend gebakken knikwandwandpot. Het fragment laat zich niet nauwkeuriger als Merovingisch dateren. Geglättete Mayener Ware Onder het vroegmiddeleeuwse gladwandige aardewerk dat in Mayen is vervaardigd, bevindt zich een aparte groep die door Redknap als Geglättete Mayener Ware wordt omschreven. 48 Dit type aardewerk dateert uit de laat-Merovingische en vroeg-Karolingische tijd (vooral late zevende en achtste eeuw). Onder het aardewerk van de Oud Ravensteinseweg bevinden zich twee fragmenten Geglättete Mayener Ware, namelijk een rand- en een oorfragment. Kenmerkend is de versiering van gepolijste lijnen ofwel eingeglättete Linien (Afb. 2.8). Beide fragmenten hebben een identiek grijs baksel (Dorestad W-16) en zijn daarom mogelijk van hetzelfde exemplaar afkomstig. De rand lijkt afkomstig van een biconische pot van het type Dorestad W VII.49 Als het oorfragment echter van dezelfde pot afkomstig is, dan gaat het eerder om een kan van het type Dorestad W XI.50 Badorf-aardewerk Onder het Karolingische aardewerk bevinden zich twee wandfragmenten van reliëfbandamforen (Afb. 2.9-10). Qua baksel (Dorestad W-2) mogen beide fragmenten tot Badorf-aardewerk worden gerekend.51 De opgelegde en niet uitgesmeerde kleistrips met radstempelversiering doen een datering in de negende of vroege tiende eeuw vermoeden. Waarschijnlijk zijn de reliëfbandamforen gebruikt voor het vervoer en/of opslag van wijn. Tot slot Onder het aardewerk van de Oud Ravensteinseweg bevindt zich een kleine, maar interessante verzameling uit de vroege middeleeuwen. Hiervan lijkt het meeste te dateren uit de eerste helft van de Merovingische tijd. Toch is ook materiaal uit de laat-Merovingische 44
en Karolingische tijd duidelijk vertegenwoordigd. Het is jammer dat bij de archeologische waarneming in 1973 alleen vondstmateriaal is geborgen en dat verder geen sporen konden worden vastgelegd. Het is aannemelijk dat deze vondsten in verband staan met de vroegmiddeleeuwse bewoningssporen die op het terrein De Tienakker, direct ten zuiden van de Oud Ravensteinseweg, bij archeologisch onderzoek zijn vastgesteld.52 Dat recentelijk bij archeologisch onderzoek, voorafgaand aan de vervanging van het riool onder de Oud Ravensteinseweg, middeleeuwse sporen en vondsten zijn gevonden, mag dan ook niet echt als verrassing gelden.53 Toch zijn er nog een hoop vragen, die op basis van de bestaande gegevens niet beantwoord kunnen worden. In hoeverre is er bijvoorbeeld bij De Tienakker / Oud Ravensteinseweg sprake van bewoningscontinuïteit tussen de Merovingische tijd, de Karolingische tijd en de volle middeleeuwen en hoe verhoudt zich dit tot de nederzettingsgeschiedenis van Wijchen? Hopelijk wordt bij toekomstige bodemingrepen wél voldoende rekening gehouden met het rijke archeologische bodemarchief van Wijchen. Aan de leden van de AWN de belangrijke taak dit nauwlettend in de gaten te houden en indien nodig aan de bel te trekken! Literatuur Ball, E.A.G., 2007: Het vroeg-middeleeuwse aardewerk, in: E.A.G. Ball & P.W. van den Broeke, Opgravingen op ’t Klumke te Nijmegen-Oosterhout – Boeren uit het midden-neolithicum, de ijzertijd en de Merovingische periode op een zandrug in de oostelijke Betuwe, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen 6), 55-72. Braven, J.A. den, 2009: Vroeg-middeleeuws tot recent aardewerk, in: P.W. van den Broeke & J.A. den Braven, Archeologisch onderzoek op het Dorpsplein in Nijmegen-Lent. Nederzettingssporen uit de Romeinse tijd en de vroege tot volle middeleeuwen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 12), 37-53. Es, W.A. van & W.J.H. Verwers 1980: Excavations at Dorestad 1. The Harbour: Hoogstraat 1, Amersfoort (Nederlandse Oudheden 9). Flokstra, L.M., 2012: Plangebied Oud-Ravensteinseweg te Wijchen. Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek), Weesp (RAAP-notitie 4155). Goossens, E. & L.M. Flokstra 2008: Archeologiebeleid gemeente Wijchen, Weesp (RAAPrapport 1828). Heirbaut, E.N.A. & H. van Enckevort (red.) 2011: De verdwenen villa van De Tienakker. Archeologisch onderzoek naar het Romeinse verleden van Wijchen, Nijmegen (Archeologische Berichten Wijchen – Rapport 4).
45
Hendriks, J. & J.A. den Braven 2012: Aardewerk, in: C. Harmsen, J. Hendriks & J.A. den Braven, Archeologisch onderzoek in de Lentse Schoolstraat in Nijmegen-Lent. Nederzettingssporen uit de vroege en volle middeleeuwen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 33), 29-44. Hulst, R.S., 1973: Verslag van de provinciaal archeoloog van Gelderland: Wijchen, Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1973, 82. Mul, W.A.M. de, 1980: Een laat-Merovingische pottenbakkersoven?, Jaarverslag 1980 AWN afdeling Nijmegen e.o., 14-15. Peddemors, A., 1978: Die archaeologischen Funde aus dem ‘Land van Maas en Waal’, I, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 28, 7-79. Redknap, M., 1999: Die römischen und mittelalterlichen Töpfereien in Mayen, in: H.H. Wegner (Hrsg.), Berichte zur Archäeologie an Mittelrhein und Mosel 6, Trier/Koblenz (Trierer Zeitschrift Beiheft 24), 11-401. Thijssen, J.R.A.M., 2009: Vroeg- en laat-middeleeuws aardewerk, in: H. van Enckevort & J.J.A.J. Wildenberg, Waterputten onder de Herenstraat te Wijchen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 47), 8-11. Unverzagt, W., 1916: Die Keramik des Kastells Alzei, Frankfurt am Main (Materialien zur Römisch-Germanischen Keramik, 2). Willems, W.J.H., 1984: Romans and Batavians. A regional study in the Dutch Eastern River Area II, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 34, 39-331. Xu, W. & W. Hofmeister 2012: Charakterisierung der Mayener Keramik durch mineralogische Untersuchungsmethoden, in: L. Grunwald, H. Pantermehl & R. Schreg (Hrsg.), Hochmittelalterliche Keramik am Rhein. Ein Quelle für Produktion und Alltag des 9. Bis 12. Jahrhunderts. Tagung im Römisch-Germanischen Zentralmuseum, 6. Bis 7. Mai 2011, Mainz (RGZM – Tagungen, Band 13), 161-177. De noten bij dit artikel vindt u op pagina 48.
46
NOTEN Overasseltse en Hatertse vennen geven opnieuw geheimen prijs. (p.18) 1.
Hoe diep mag de schop de grond in?, De Gelderlander, Opinie, 14 december 2013, 34-35. Mooier, opener
en zo uitnodigend, De Gelderlander, Rijk van Nijmegen, 16 december 2013.
2.
Bewoners bang voor te nat ven, De Gelderlander Rijk van Nijmegen, 30 augustus 2011.
3.
Bloemen, F.,1933: Praehistorische woningen te Wijchen, OMROL, nieuwe reeks XIV, 5-9. Bursch, F.
C., 1935: Germaansche huizenbouw, OMROL, nieuwe reeks XVI, 25-43. Borgstein, C., 1974: Een wandeling
met archeologische verrassingen in de Overasseltse en Hatertse Vennen, Westerheem XXIII-3, 213-215.
Groenman-van Waateringe, W., 1961: Palyonologisch onderzoek van drie laat-Neolithische tumuli te
St. Walrick bij Overasselt (Gld), in: In het voetspoor van A. E. van Giffen, I.P.P publicatie, 72-80 en 175.
Teubner, B., 1998: De herontdekking van oude vondstplekken nabij het Wijchense Ven, Jaarverslag 1998
van de AWN afd. Nijmegen e.o., 29-35.
4.
De ziel is eruit gehaald, De Gelderlander, Nijmegen en omgeving, 27 november 2013, 22-23.
5.
We kunnen niet bij elke stap mee, De Gelderlander, Nijmegen en omgeving, 11 december 2013
6.
Peddemors, A., 1975: Latèneglasarmringe in den Niederlanden, in Analecta Praehistoria Leidensia VIII,
94-145. 7.
Vondsten vennen alsnog in kaart, De Gelderlander, Rijk van Nijmegen, 5 december 2013.
Verslag van de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. (p.22) 8.
Geciteerd in ‘Market reflections by James Gavin to Captain Westover (historical officer), 5 juli 1945
9.
Idem
10.
McManus, September Hope, p. 65
11.
Zie ook Poulussen, Lost at Nijmegen
12.
Het gebied dat wij onderzoeken behoorde indertijd tot Duitsland; na de oorlog werd het door Nederland
geannexeerd als compensatie voor geleden (oorlogs)schade.
13.
Dit PIR was één van de drie regimenten waaruit de 82e luchtlandingsdivisie was samengesteld. De andere
twee regimenten waren het 504e en 508e
14.
De Groot, Als sterren van de hemel, p. 111
15.
Nordyke, All American, p. 107, 156; Michels/Sliepenbeek. Niederrheinisches Land im Krieg, p. 53
16.
Megellas, All the way to Berlin, p. 207
17.
Veel materiële resten zijn tot nog toe niet door ons aangetroffen en er bestaan ook geen hoge verwach
tingen hieromtrent. Ons onderzoeksgebied wordt al decennialang door metaaldetectoramateurs bezocht
en het merendeel van de resten is verdwenen
18.
Er bestaat wel belangstelling binnen Staatsbosbeheer om een aantal sporen duidelijker zichtbaar te maken
ofwel, zoals het tegenwoordig heet, te visualiseren en daarmee ‘beleefbaar’ te maken. Voorlopig is dit
echter nog niet aan de orde
Metaal met een verhaal; onderzoek naar Amerikaanse naamplaatjes uit Berg en Dal. (p.22) 19.
http://www.archives.gov/st-louis/military-personnel/NPRC_fire_a_study_in_disaster.pdf
20.
P.F. Braddock 2003, 44-46.
21.
P.F. Braddock 2003, 51.
47
22.
N.A. de Groot 1977, 88-90, 147-153.
23.
In het artikel wordt april 1943 genoemd, maar dat is niet juist.
24.
http://schuylkillcountymilitaryhistory.blogspot.nl/2008_09_01_archive.html (Sgt. John Haas, Strange
Things Happen in Battle/ Pottsville Journal)
25.
Brief van Treva Haas, 26-05-1994.
26.
Brief van John Haas, 03-06-1989.
27.
P.F. Braddock 2003, 48.
28.
Brief van John Haas, 03-06-1989.
29.
Nordyke beschrijft in zijn boek over het 504 Parachute Infantry Regiment een gelijksoortig geval waar het
geboortejaar van een rekruut van 17 met een jaar wordt vervroegd. P. Nordyke 2008, 4.
30.
The Herald Statesman, Yonkers, N.Y., Saturday, December 21, 1946.
31.
The Herald Statesman, Yonkers, N.Y., Thursday, December 19, 1946., The Herald Statesman, Yonkers,
N.Y., Saturday, December 21, 1946.
32.
The Herald Statesman, Yonkers, N.Y. Thursday, January 23, 1947, Perry Record, September 25, 1952.
Scherven uit de oude doos; Het vroegmiddeleeuwse aardewerk van de Oud Ravensteinseweg te Wijchen. (p.29) 33.
Hulst 1973, 82; Peddemors 1978 (Kat. 252); Goossens & Flokstra 2008, vindplaats 212.
34.
Archis-waarneming 39184 (ROB-identificatienr. WW979): zie LiveLink voor de originele determinatielijst
van P.J. Willems.
35.
Willems 1984, 110.
36.
Heirbaut & Van Enckevort 2011.
37.
Met dank aan Joep Hendriks en Peter van den Broeke (Bureau Archeologie en Monumenten – gemeente
Nijmegen) voor hun hulp bij het determineren van het aardewerk.
38.
Hierbij is uitgegaan van de bakselindeling van Hendriks & Den Braven 2012.
39.
Xu & Hofmeister 2012, 168.
40.
Unverzagt 1916.
41.
Redknap 1999, type A9.5 (Mayen Stufe 3-4).
42.
Redknap 1999, type A12.12 (Mayen Stufe 3-4).
43.
Redknap 1999, 207 (Mayen Stufe 5-6).
44.
Vgl. Ball 2007, 61-62 en 66 (fig. 5.4.7:9-12); Den Braven 2009, 39-40, 43 (fig. 5.8.9 en 13); Hendriks & Den
Braven 2012, 35, 37 (fig. 5.2: M).
45.
Vgl. Hendriks & Den Braven 2012, 32-33 en 36 (fig. 5.2:B).
46.
Thijssen 2009, 10.
47.
De Mul 1980, 14.
48.
Redknap 1999, 22, 79-88: Ware MB/C, Tontype D1-4.
49.
Van Es &Verwers 1980, 94-97.
50.
Van Es & Verwers 1980, 105-106.
51.
Van Es & Verwers 1980, 56, 141.
52.
Heirbaut & Van Enckevort 2011.
53.
Flokstra 2012, 14. Van de opgraving door RAAP in augustus 2012 (archis-onderzoeksmelding 53261) is
helaas nog geen rapport beschikbaar.
48
BESTUUR AWN-AFDELING 16 NIJMEGEN EN OMSTREKEN Voorzitter: M.P. Pennings (Marijke), Nassaustraat 48, 6576 BS Ooij, tel. (024) 6631794.
[email protected] Secretaris: L.H.W. ten Hag (Leo), Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. (06) 30363100.
[email protected] Penningmeester: M.E.A.T.U. de Groot (Miriam), Appelhof 9, 6681 NL Bemmel, tel. (0481) 466692.
[email protected] Bankrekening: 3110639 t.n.v. PENN AWN AFD NIJMEGEN EO. Lid: F.W.H.M. Brink (Harry), Europaplein 8, 6602 GV Wijchen, tel. (024) 6775893.
[email protected] Lid: M.J. den Hartog (Mike), Onyxstraat 10, 6534 XX Nijmegen, tel. (024) 3504061.
[email protected] Lid: F.B.J. Peters (Frans), Albert Schweitzerlaan 72, 6525 JV Nijmegen, tel. (024) 3555970.
[email protected]
Website: www.awnregionijmegen.nl (webmaster: Aad Hendriks) Leden, donateurs en belangstellenden zijn elke woensdagavond (m.u.v. feestdagen en de Vierdaagseweek) vanaf 20:15 uur welkom in onze werkruimte: Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen, Nieuwe Dukenburgseweg 21 in Nijmegen. Zie onze website voor een routebeschrijving. De werkruimte is op woensdagavond telefonisch bereikbaar: tel. (024) 3293079. Het is toegestaan artikelen uit dit jaarverslag over te nemen op voorwaarde van juiste bronvermelding. Het jaarverslag 2013 verschijnt zowel in print als digitaal. De digitale versie is te vinden op onze website www.awnregionijmegen.nl onder ‘Lezen’. De in het jaarverslag vermelde links zijn in de digitale versie aanklikbaar gemaakt om het gebruikgsgemak te bevorderen. 49
Amateur-archeologie in Nijmegen en omgeving De Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN), afdeling Nijmegen en omstreken (afdeling 16), biedt u vele mogelijkheden tot deelname aan allerlei archeologische activiteiten. Onze afdeling heeft ongeveer 150 leden en donateurs en ontplooit activiteiten in Zuidoost-Gelderland, Noordoost-Brabant en Noord-Limburg. Waar dat maar mogelijk is werken onze leden mee aan officiële opgravingen met professionele archeologen. Daarnaast organiseren wij een aantal keer per jaar gratis toegankelijke lezingen in wijkcentrum De Ark van Oost te Nijmegen. De schervenavond in september, waarop leden hun vondsten tonen aan (professionele) deskundigen en overige geïnteresseerden, is een jaarlijks terugkerend hoogtepunt. Daarnaast organiseren wij ieder jaar, tegen kostprijs, een excursie naar een archeologische bezienswaardigheid of museum in binnen- of buitenland en organiseren wij samen met afdeling 17 (Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) jaarlijks een Basiscursus Archeologie. Wij hebben een grote werkruimte waar u wekelijks al uw archeologische vondsten, onderzoeken, analyses en vragen kunt neerleggen. Daarbij kunt u gebruik maken van onze bibliotheek met veel naslagwerken en onze voorbeeldcollectie scherven. Vaak leidt dit tot publicatie in het jaarverslag van de afdeling of in Westerheem, het tijdschrift voor de Nederlandse amateur-archeologie. Lid of donateur worden? Een gewoon lidmaatschap kost u € 50,- per jaar. Hiervoor ontvangt u het jaarverslag van deze afdeling en zes maal per jaar het tijdschrift Westerheem. U mag meedoen aan opgravingen en u wordt door middel van nieuwsbrieven op de hoogte gehouden van al onze activiteiten. U kunt zich als lid aanmelden via de website van de AWN (www.awn-archeologie.nl). U wordt dan automatisch lid van afdeling 16. Heeft u geen belangstelling in actieve deelname aan opgravingen of in toezending van Westerheem, maar wel in deelname aan onze overige activiteiten, dan kunt u ook donateur worden van onze afdeling. U wordt donateur door minimaal € 15,- te storten op onze bankrekening 3110639 ten name van PENN AWN AFD NIJMEGEN EO (vergeet niet uw adres en e-mailadres op te geven!).
50
51
52