Rapport SIGNIFICANT
Forensische Zorg Licht verstandelijk beperkten
Quickscan vraag en aanbod verstandelijk gehandicaptenzorg in een strafrechtelijk kader
Barneveld, 7 september 2010 Referentie: GB/mb/10.171 Auteur(s): Drs. G.A. (Georget) Bouman V.A.M. (Vicky) Drost H.E. (Hinke) Stallen MSc
Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland Significant B.V.
Thorbeckelaan 91, 3771 ED Barneveld
•
www.significant.nl
Tel.: 0342 40 52 40, Fax: 0342 40 52 46
•
[email protected]
•
KvK 39081506
Inhoudsopgave Voorwoord
5
1
6
Gezamenlijk beeld van forensische zorg voor LVB
Toegevoegde waarde van een gezamenlijk beeld van zorg voor licht verstandelijk beperkten
2
in strafrechtelijk kader
6
Doelstellingen van de quickscan
7
Onderzoeksverantwoording
7
Leeswijzer
8
Doelgroep forensische LVB
9
De groep personen met een licht verstandelijke beperking
9
Geen eenduidige en uniforme definitie van de doelgroep Licht verstandelijke beperking is moeilijk vast te stellen
10
Kenmerken van de doelgroep
11
Omvang van de groep Licht Verstandelijk Beperkten is moeilijk in te schatten
3
12
Doelgroep bezien vanuit bestaand onderzoek
12
Doelgroep bezien op basis van aantal afgegeven indicatiestellingen
13
Inschatting van de omvang van de LVB-doelgroep blijft lastig
14
De groep LVB die forensische zorg krijgt wordt groter
15
Screening en Indicatiestelling Screening en detectie
4
9
16 16
Screening en detectie door Reclassering
17
Screening en detectie in het gevangeniswezen
18
Knelpunten screening en detectie
19
Indicatiestelling, toeleiding en plaatsing
20
Indicatiestelling, toeleiding en plaatsing in het gevangeniswezen
21
Indicatiestelling, toeleiding en plaatsing klinische zorg
21
Indicatiestelling, toeleiding en plaatsing ambulante zorg
22
Indicatiestelling reguliere zorg
22
Toekomstige ontwikkelingen
23
Knelpunten indicatiestelling, toeleiding & plaatsing
23
Inhoud en organisatie van de zorg Grootste deel van de behandelcapaciteit bij de SGLVG-instellingen SGLVG-instellingen
Inhoudsopgave
26 26 26
2
Zorgaanbieders van verstandelijk gehandicapten zorg
28
Het gevangeniswezen
28
GGZ-instellingen en PPC’s
28
Forensische Psychiatrische klinieken
28
Beperkt deel van de forensische LVG lijkt terecht te komen in de SGLVG/VG
29
Inhoudelijke eisen van zorgverlening voor (forensische) LVB
29
Eisen aan een integrale zorgketen voor noodzakelijke continuïteit
33
Om een sluitende zorgketen te organiseren is samenwerking tussen ketenpartners vereist
34
Randvoorwaarden voor succesvolle ketensamenwerking
34
Forensische LVB vraagt om weloverwogen afweging en investeringen
5
Conclusies en aanbevelingen Conclusies Een scherp en eenduidig beeld van de doelgroep verkrijgen is lastig
35
37 37 37
Een inschatting van de omvang van de doelgroep vereist goede en eenduidige registratie
37
Goede screening vraagt specifieke kennis over de LVB-doelgroep
38
Indicatiestelling is als proces gefragmenteerd en daardoor ingewikkeld
38
Zorg aan de forensische LVB-doelgroep vooral door SGLVG-aanbieders
39
Een passend zorgaanbod vereist een integrale benadering met ketenafstemming
39
Aanbevelingen voor zorgaanbieders
39
Organiseer breed draagvlak in de organisatie
39
Haak in op huidige ontwikkelingen met betrekking tot vroegtijdige detectie
40
Neem de vereiste integrale benadering met verschillend zorgaanbod op bij het inrichten van de zorg
40
Waarborg doorstroom en continuïteit van zorg door samenwerking met ketenpartners in de regio
40
Door regionale verschillen is er geen uniforme best practice in de organisatie van de zorgketen
41
Aandacht in communicatie en rondom beeldvorming
41
Aanbevelingen voor het ministerie van Justitie
42
Zorg voor meer kennis over de doelgroep
42
Maak het proces van indicatiestelling inzichtelijk en borg het doorlopen van zorg
42
Maak de kenmerken van je klant inzichtelijk en transparant
42
Stel gerichte eisen aan de zorg en de zorgaanbieders
42
Gedifferentieerd contracteren van de zorgketen voor de LVB-groep
43
Aanbevelingen voor VGN en ministerie van Justitie
43
Landelijke partijen kunnen ondersteunen door bouwstenen te ontwikkelen die de basis vormen voor een afgestemde keten
Inhoudsopgave
43
3
A Geraadpleegde bronnen
44
Interviews
44
Bestudeerde literatuur
45
Inhoudsopgave
4
Voorwoord Dit rapport bevat de resultaten van de quickscan die Significant in mei - juli 2010 heeft uitgevoerd in opdracht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (hierna VGN). In deze quickscan hebben wij de vraag naar en het aanbod van de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten in een forensisch kader in beeld gebracht. Deze quickscan is vooral tot stand gekomen op basis van interviews met deskundigen uit het veld. Wij willen alle personen bedanken die hun visie, kennis en ervaringen met ons gedeeld hebben tijdens de interviews. Wij zijn onder de indruk van de enorme kennis en betrokkenheid die aanwezig is bij alle betrokken organisaties en personen en kijken terug op een groot aantal interessante en boeiende gesprekken. Wij hopen dat de resultaten van deze quickscan waardevolle aanknopingspunten bieden voor zorgaanbieders, indicatiestellers, beleidsmakers en inkopers om concrete vervolgstappen te zetten die resulteren in een optimaal zorgaanbod in een forensisch kader voor personen met een licht verstandelijke beperking. Namens het projectteam van Significant, Drs. G.A. (Georget) Bouman Projectleider
Voorwoord
5
1 Gezamenlijk beeld van forensische zorg voor LVB Toegevoegde waarde van een gezamenlijk beeld van zorg voor licht verstandelijk beperkten in strafrechtelijk kader 101 In 2007 is de zorg voor personen in het kader van een strafrechtelijke titel overgeheveld van de AWBZ naar de begroting van het ministerie van Justitie. Vanaf dat moment is het ministerie van Justitie verantwoordelijk voor de inkoop en plaatsing van forensische zorg in een strafrechtelijk kader. De forensische zorg omvat een groot aantal voorzieningen en soorten hulp op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg, verstandelijke gehandicaptenzorg en justitie. Justitie is uitsluitend verantwoordelijk voor de inkoop van zorg voor personen met een strafrechtelijke titel. 102 Een van de doelgroepen van justitie is de groep personen met een licht verstandelijke beperking. Naast een licht verstandelijke beperking kan ook sprake zijn van een gedragsstoornis, een psychiatrische aandoening, verslavingsproblematiek of een combinatie daarvan. De zorg voor deze doelgroep blijkt niet eenvoudig te organiseren. Het grootste deel van de groep personen met een licht verstandelijke beperking die in het kader van een justitiële titel zorg ontvangt, bevindt zich in een gespecialiseerde behandelvoorziening voor Sterk Gedragsgestoorde Licht Verstandelijk Gehandicapten (SGLVG). Voor de SGLVG-voorzieningen bestaan echter lange wachttijden, de doorstroom vanuit de meer gespecialiseerde SGLVG-voorzieningen naar minder gespecialiseerde zorgaanbieders in de verstandelijke gehandicaptenzorg stagneert, er zijn problemen rondom plaatsing en beeldvorming van deze doelgroep en het is onduidelijk of de cliënten altijd de voor hen meest passende zorg ontvangen. 103 Zowel de aanbieders van verstandelijke gehandicaptenzorg als de Directie Forensische Zorg (hierna DForZo) van de Dienst Justitiële Inrichtingen geven aan dat er op dit moment geen helder gezamenlijk beeld is van de aard en de omvang van de doelgroep, de daarbij passende inhoud en organisatie van de zorg en daarmee samenhangende processen, zoals indicatiestelling en bekostiging. Hierdoor is het voor zorgaanbieders lastig om een inschatting te maken van wat zij concreet kunnen betekenen voor de DForZo. Aan de andere kant is het voor de DForZo lastig om een concrete vraag te formuleren aan de VG-sector, omdat zij geen goed beeld hebben wat deze zorgaanbieders voor hen kunnen betekenen voor wat betreft deze specifieke doelgroep.
Gezamenlijk beeld van forensische zorg voor LVB
6
104 Partijen vinden het van belang dat dit gezamenlijke beeld er komt. Daarom heeft de VGN aan advies- en onderzoeksbureau Significant gevraagd om op basis van een quickscan inzicht te geven in de omvang en organisatie van zorg voor licht verstandelijk beperkten met een justitiële titel.
Doelstellingen van de quickscan 105 De doelstelling van de quickscan die Significant heeft uitgevoerd is: (a) Het verkrijgen van een ‘gezamenlijk beeld’ van de zorg voor verstandelijk gehandicapten met een justitiële titel door het verzamelen, structureren en weergeven van informatie over: (i) De doelgroep; (ii) De processen rondom screening, detectie en indicatiestelling; (iii) De inhoud en de organisatie van de zorg; (iv) De processen rondom beeldvorming en communicatie; (b) Het formuleren van aanbevelingen om de inbreng van de zorgaanbieders te vergroten en de effectiviteit van de inkoop van forensische zorg voor de LVB-doelgroep te vergroten. 106 Uitgangspunt is dat de resultaten van deze quickscan de VGN, maar ook de DForZo, helpen om tot een goed passend zorgaanbod te komen voor forensische cliënten met een licht verstandelijke beperking. 107 De resultaten dienen de DForZo en de aanbieders van verstandelijke gehandicaptenzorg meer inzicht te geven in de benodigde aard, de omvang en de specifieke kenmerken van de zorg die nodig is voor de doelgroep en de benodigde randvoorwaarden om deze zorg te kunnen leveren.
Onderzoeksverantwoording 108 De benodigde informatie is verzameld door literatuuronderzoek uit te voeren en door interviews met deskundigen uit het veld te houden. 109 Gestart is met een scan van literatuur over de aard en omvang van LVB-zorg in een strafrechtelijk kader. Hierbij is zowel gekeken naar wetenschappelijke literatuur als beleidsrapportages binnen het ministerie van Justitie, het ministerie van VWS en documentatie van zorgaanbieders. Uit deze scan blijkt dat er veel informatie te vinden is over de kenmerken van de doelgroep en het soort zorg dat deze doelgroep nodig heeft. Informatie over de omvang van de doelgroep, vooral binnen een strafrechtelijk kader, blijkt nauwelijks aanwezig.
Gezamenlijk beeld van forensische zorg voor LVB
7
110 Vervolgens zijn interviews gehouden met deskundigen van zorgaanbieders van SGLVG-zorg, reguliere verstandelijk gehandicaptenzorg, de DForZo, het programma Vernieuwing Forensische Zorg, het programma Modernisering Gevangeniswezen, deskundigen op het terrein van de indicatiestelling en het WODC. Informatie over de geïnterviewden is te vinden in de bijlage. In de interviews is ingegaan op de omvang van de doelgroep, de organisatie van de zorgketen, actuele knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen. 111 De eindresultaten van de literatuurstudie en de interviews zijn in deze rapportage als totaliteit omschreven. Op basis hiervan zijn de conclusies en aanbevelingen geformuleerd.
Leeswijzer 112 In hoofdstuk 2 wordt een omschrijving van de doelgroep gegeven, waarbij zowel kenmerken, omvang en verwachte ontwikkeling aan bod komen. In hoofdstuk 3 wordt het proces rondom screening en detectie en het proces van indicatiestelling beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de inhoud en organisatie van de zorg. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies van deze quickscan, evenals aanbevelingen voor beleid. In de bijlagen vindt u een overzicht van de geïnterviewde personen en de literatuurlijst van bestudeerde documentatie.
Gezamenlijk beeld van forensische zorg voor LVB
8
2 Doelgroep forensische LVB 201 Belangrijke doelstelling in het kader van deze quickscan is meer inzicht krijgen in de aard en de omvang van de doelgroep forensische cliënten met een verstandelijke beperking. In dit hoofdstuk worden de kenmerken van de doelgroep toegelicht. Vervolgens zal een schatting gemaakt worden van de omvang van de doelgroep op basis van bestaand onderzoek en informatie over indicatiestellingen in de forensische zorg en de AWBZ. Tot slot wordt ook ingegaan op de verwachte ontwikkeling van de omvang van de doelgroep.
De groep personen met een licht verstandelijke beperking Geen eenduidige en uniforme definitie van de doelgroep 202 Dit onderzoek gaat in op de groep personen met een licht verstandelijke beperking die in het kader van een strafrechtelijke titel zorg ontvangen. Onder de doelgroep forensische cliënten met een verstandelijke beperking wordt de groep personen verstaan die onder strafrechtelijke titel zorg ontvangt en waarbij tevens sprake is van een verstandelijke beperking. Qua kenmerken onderscheidt deze groep zich niet wezenlijk van de groep personen met een licht verstandelijke beperking die gebruikmaken van reguliere zorg of gespecialiseerde SGLVG-zorg. Het grote verschil is dat vooral het met de beperking gepaard gaande gedrag problematisch is en het plegen van een delict aanleiding is geweest voor de rechter om binnen een strafrechtelijke titel zorg op te leggen. 203 Het blijkt lastig om een ‘harde’ definitie van de doelgroep personen met een licht verstandelijke beperking te geven. Ondanks dat er veel onderzoek is verricht naar de groep personen met een verstandelijke beperking, is er gebrek aan eenduidigheid in de definitie van deze doelgroep; in de praktijk worden verschillende definities toegepast. Volgens de meest gangbare definitie is er sprake van problematiek met betrekking tot een licht verstandelijke beperking (LVB-problematiek) bij personen waarvan het IQ (ver) onder het gemiddelde ligt en die tevens te maken hebben met een ontwikkelstoornis, een disharmonisch ontwikkelingsprofiel en problemen in het sociaal aanpassingsvermogen. Het IQ bevindt zich tussen 50 en 70. De handicap openbaart zich voor het achttiende levensjaar. In de praktijk wordt meestal een bredere definitie toegepast, waarbij ook zwakbegaafden tot de doelgroep behoren (personen met een IQ tussen 70 en 85 worden tot de groep zwakbegaafden gerekend).1
1
Bron: Een complex probleem; Kaal et al; 2009 (WODC); pagina 14.
Doelgroep forensische LVB
9
Licht verstandelijke beperking is moeilijk vast te stellen 204 Zowel uit de literatuur als uit de interviews blijkt dat de aanwezigheid van een verstandelijke beperking lastig is vast te stellen. De volgende oorzaken liggen hieraan ten grondslag. Geen uniforme definitie en methodiek 205 Het gebrek aan een eenduidige en uniforme definitie maakt het lastig om harde inclusie- of exclusiecriteria voor de doelgroep vast te stellen. Daarnaast is er geen uniformiteit in de manier waarop een verstandelijke beperking wordt vastgesteld.2 Gebruikelijke IQ-test is ‘slechts momentopname’ 206 Bij de bepaling van het al dan niet aanwezig zijn van een licht verstandelijke beperking staat het IQ centraal. Een nadeel van het meten van het IQ is dat dit een momentopname betreft en dat deze beïnvloed wordt door middelengebruik of een psychiatrische aandoening. Bij veel cliënten die te maken hebben met een licht verstandelijke beperking komt combinatieproblematiek voor. Dat wil zeggen dat zij naast de verstandelijke beperking kampen met overige problematiek, zoals verslaving. Door een aantal experts wordt dan ook aangegeven dat het meten van het IQ relevant is in de eerste stap om de doelgroep te detecteren, maar dat daarnaast ook aandacht besteed moet worden aan overige aspecten, zoals vaardigheden en psychisch functioneren3. Goede diagnostiek is lastig 207 Uit de interviews met deskundigen komt vooral naar voren dat het goed diagnosticeren van de problematiek en het vaststellen dat er sprake is van LVB-problematiek een arbeidsintensief proces is. Bovendien vraagt dit specifieke expertise van de personen die de diagnostiek uitvoeren. Deze specifieke expertise is in wisselende mate aanwezig bij zorgaanbieders, justitie, indicatiestellers en in het gevangeniswezen (GW). 208 Door een aantal deskundigen wordt hierbij aanvullend aangegeven dat het feitelijk vaststellen van de verstandelijke beperking niet zozeer relevant is. Wat belangrijk is, is het inzicht in de beperkingen van de doelgroep en het tijdig herkennen van deze beperkingen, omdat daardoor snel kan worden ingespeeld op de daarmee samenhangende specifieke zorgbehoefte.
2
Bron: Een complex probleem; Kaal et al; 2009 (WODC), pagina 14.
3
Bron: Een complex probleem; Kaal et al; 2009 (WODC), pagina 52.
Doelgroep forensische LVB
10
Kenmerken van de doelgroep 4
209 De doelgroep wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen : (a) Combinatieproblematiek komt veelvuldig voor. Personen zijn vaak vastgelopen ten gevolge van de complexe problematiek van psychiatrische en/of gedragsstoornissen. De problematiek wordt vaak nog ingewikkelder gemaakt door een zeer beperkt sociaal netwerk en ontwrichte sociale relaties. Daarnaast kan er ook sprake zijn van risicovol gedrag waardoor men een gevaar is voor zichzelf of de omgeving; (b) Communicatie beperkingen. Er is sprake van moeite met het begrijpen van taal en begrippen. Dit geldt zowel receptief (boodschap wordt niet goed ontvangen) als expressief (boodschap kan niet goed onder woorden worden gebracht); (c) Beperkt inzichtelijk vermogen. Personen met een licht verstandelijke beperking zijn minder gevoelig voor details en het inzien van juiste verhoudingen. Tevens is het omgekeerde mogelijk, namelijk een te grote focus op een grote hoeveelheid details zonder hoofd- en bijzaken te kunnen onderscheiden. De doelgroep heeft moeite om onderwerpen te rangschikken, groeperen en categoriseren; (d) Beperkte focus. Aandachtsspanning is lastig voor personen met een licht verstandelijke beperking. Het kost mensen moeite om aandacht bij een bepaald onderwerp te houden. Er is tevens sprake van een beperkte beleving van tijd, waarbij het hier en nu belangrijk is en er weinig focus is op de toekomst; (e) Beperkt denkvermogen. Het leren en denken is situatiegebonden en concreet. Dit wil zeggen dat zij moeite hebben met abstract denken. Het leren en denken kan het beste plaatsvinden op een geplande en gestructureerde manier; (f) Aanleren van handelingen gaat langzaam. Aanleren van handelingen heeft het meeste succes door middel van directe begeleiding, instructie en uitleg. Het denktempo is lager, dus kost het meer tijd om informatie te verwerken. Dit hangt samen met het minder goed functioneren van het geheugen van de doelgroep; (g) Moeite om zich in het dagelijks leven in praktische zin staande te houden. Personen met een licht verstandelijke beperking hebben moeite met primaire taken, zoals persoonlijke hygiëne, op tijd opstaan, een dagindeling hanteren, kamer schoonhouden et cetera. Ook hebben zij moeite met complexere situaties, zoals verkeersdeelname en het aangaan en onderhouden van sociale relaties; (h) Beperkt aanpassingsvermogen. Personen met een verstandelijke beperking hebben moeite om zich aan te passen aan wisselende situaties.
4
Gebruikte bronnen: Informatie uit verschillende interviews; ‘Trajectum Hoeve Boschoord, 2006, Vaardig en
Veilig, Behandeling van sterk gedragsgestoorde licht verstandelijke gehandicapte mensen met risicovol gedrag’.
Doelgroep forensische LVB
11
(i) Beperking is vaak niet zichtbaar en personen komen capabel en streetwise over. De sociaal emotionele ontwikkeling van personen met een licht verstandelijke beperking is laag. Ondanks dit gegeven ziet de doelgroep er fysiek volwassen uit. Zij worden daardoor aangesproken op hoger niveau, waardoor de gedragsproblemen verergeren; (j) Hoger risico om middelenproblematiek te ontwikkelen (waaronder verslaving);
Omvang van de groep Licht Verstandelijk Beperkten is moeilijk in te schatten 210 Een belangrijke doelstelling van deze quickscan is het verkrijgen van een beeld van de aard en de omvang van de doelgroep. Binnen deze quickscan bleek het niet haalbaar betrouwbare informatie te vinden over de omvang van de LVB-groep die in een strafrechtelijk kader zorg ontvangt. Er zijn geen registratiesystemen beschikbaar bij zorgaanbieders en indicatiestellers die op geaggregeerd niveau iets zeggen over het voorkomen van LVB. Er is zoveel mogelijk gezocht naar bestaand onderzoek en er hebben gesprekken plaatsgevonden met deskundigen. Daarnaast is gekeken naar aanknopingspunten in het nieuwe informatiesysteem van Justitie, Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZO), informatie over bezetting van huidig zorgaanbod specifiek gericht op deze doelgroep en informatie over aantallen uit een eigen steekproef van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP). 211 Ondanks deze inspanning blijkt het op basis van de gevonden informatie niet mogelijk om een betrouwbare uitspraak te doen over de omvang van de LVB-doelgroep die in een strafrechtelijk kader zorg ontvangt. 212 In onderstaande paragrafen is, op basis van de informatie over aantallen of prevalentie van LVB die wel is aangetroffen, geprobeerd een zo goed mogelijke indicatie te geven van de omvang van de forensische LVB-groep.
Doelgroep bezien vanuit bestaand onderzoek 213 Omdat er geen eenduidig beeld van de doelgroep bestaat, is het moeilijk om een exacte inschatting te geven van de omvang van de forensische LVB-groep. In een onderzoek, uitgevoerd door RSJ5, wordt geconcludeerd dat 20 tot 25% van de gedetineerden en verstandelijke beperking zouden kunnen hebben. Uit prevalentieonderzoeken bij verschillende groepen gedetineerden, zowel in Nederland als daarbuiten, komt naar voren dat globaal bij 15% van de gedetineerden sprake is van zwakbegaafdheid of een verstandelijke beperking6.
5
Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (2008). Gedetineerden met een verstandelijke
beperking: Advies d.d. 5 juni 2008. Den Haag. 6
Zwemstra, 2009.
Doelgroep forensische LVB
12
Gebaseerd op een in- en uitstroom in 2009 van ongeveer 40.000 personen en een verdeling van detentieduur van de totale uitstroom in 2009 is het totale aantal personen binnen het gevangeniswezen in 2009 geschat op ruim 46.500. Dit totale aantal is niet gelijk aan het aantal unieke personen: bijna 85% van de totale in- en uitstroom heeft betrekking op unieke personen. Dit betekent dat de schatting van het totale aantal personen van 46.500 overeenstemt met bijna 41.000 unieke personen binnen het gevangeniswezen in 20097. Uitgaande van de eerder genoemde prevalenties van de forensische LVB-groep komt dit overeen met 6.000 tot 10.000 personen.89 214 Het WODC is op dit moment bezig met een onderzoek naar het voorkomen van LVB in detentie. De resultaten hiervan verschijnen naar verwachting in het najaar van 2010. Er zijn geen studies aangetroffen over het voorkomen van LVB-problematiek in een forensisch kader buiten detentie.
Doelgroep bezien op basis van aantal afgegeven indicatiestellingen 215 Een andere manier om een inschatting te maken van de omvang van de doelgroep is op basis van het aantal afgegeven indicatiestellingen voor forensische zorg aan personen met een licht verstandelijke beperking. 216 Op dit moment beschikken wij niet over cijfers van de Reclassering die aangeven hoeveel personen met een LVB in het kader van een strafrechtelijke titel ambulante zorg hebben gehad. De Reclassering heeft hierover in haar registratiesystemen geen informatie op geaggregeerd niveau. 217 Op basis van een eigen dossieronderzoek/steekproef van het NIFP over afgegeven indicaties in 2008 en 2009 voor klinische zorg in een strafrechtelijk kader, blijkt dat 28,5% van de populatie een IQ heeft onder de 85 (22,4% zwakbegaafd met IQ 70-85, 6,1% zwakzinnig met IQ <70). Op basis van deze steekproef zou van de totaal 3.446 personen die een indicatie hebben ontvangen voor klinische zorg 982 personen een verstandelijke beperking hebben.
7
Gevangeniswezen in getal 2005-2009, p. 11: in- en uitstroom van totaal aantal personen en aantal unieke
personen in 2009; p. 44: verdeling van de totale uitstroom over de detentieduur-categorieën. 8
Hierbij wordt er van uitgegaan dat de detentietijd en het percentage unieke personen in de LVB- en niet-
LVB-groep hetzelfde zijn. 9
De aanwezigheid van een verstandelijke beperking hoeft niet per se tot problemen te leiden. In de praktijk
blijkt wel dat LVB-ers zich op reguliere afdelingen vaak niet kunnen handhaven, bijvoorbeeld vanwege pesterijen en dergelijke. Uit onmacht worden ze depressief en agressief. In gevangenissen ontbreken vooralsnog aparte voorzieningen voor deze groep.
Doelgroep forensische LVB
13
218 Uit gegevens uit de database IFZO kunnen we informatie afleiden over het aantal in IFZO geregistreerde indicaties. Hieruit blijkt dat tot en met mei 2010 er: (a) 16 indicaties SGLVG-behandeling zijn afgegeven, op jaarbasis betekent dit 38 indicaties; (b) 24 SGLVG + indicaties zijn afgeven, op jaarbasis betekent dit 58 indicaties. 219 Hierbij moet worden opgemerkt, dat deze informatie wel betrouwbaar is maar waarschijnlijk niet volledig omdat we niet weten in hoeverre de registratie in IFZO ook compleet is.
Inschatting van de omvang van de LVB-doelgroep blijft lastig 220 De vraag naar de exacte omvang van de doelgroep is – op basis van de verschillende omvang van de ramingen – op grond van de beschikbare gegevens niet exact te beantwoorden. Genoemde cijfers geven echter wel een indicatie over het voorkomen10 van LVB bij justitiabelen en de mate waarin deze groep in een strafrechtelijk kader zorg ontvangt. De bandbreedte is zeer groot maar een percentage tussen de 15% en 25% voor justitiabelen in detentie of klinische zorg lijkt aannemelijk. Over justitiabelen die in een ambulante setting zorg ontvangen, is vrijwel geen informatie beschikbaar. 221 Daarbij blijft het van belang te benadrukken dat dit slechts indicaties zijn van de omvang van de doelgroep. Naast het gebrek aan een ‘harde’ definitie van de doelgroep, geldt dat het detecteren van de doelgroep lastig is. Daarom zal bij de gepresenteerde cijfers de kanttekening geplaatst moet worden dat dit zowel een overschatting als een onderschatting kan zijn. 222 Er kan sprake zijn van een onderschatting. Deze wordt onder andere veroorzaakt door het feit dat de groep zich verbaal vaak goed kan redden en ze vaak streetwise overkomt. Dit maakt het detecteren van de handicap moeilijk. Bovendien ontbreekt de vereiste benodigde speciale expertise in het goed diagnosticeren van de handicap soms bij de betrokken instanties, of er is onvoldoende tijd en capaciteit beschikbaar voor het stellen van een diagnose. 223 De cijfers over de omvang kunnen ook een overschatting zijn. Bij de doelgroep is vaak sprake van een combinatie met middelengebruik. Wanneer een behandeling van deze problemen succesvol is volbracht, blijkt de IQ-score vaak ook te verbeteren. Wanneer op basis van IQ is vastgesteld dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking, wordt deze diagnose later niet meer bijgesteld. Tevens schiet de diagnose van LVB-problematiek soms te kort. Hierdoor wordt soms onterecht het ‘label’ LVB toegekend en behouden personen dit ‘label’.
10
Het betreft hier de prevalentie (het voorkomen op een bepaald moment) van een licht verstandelijke
beperking.
Doelgroep forensische LVB
14
De groep LVB die forensische zorg krijgt wordt groter 224 Inschatting van deskundigen is dat de doelgroep LVB-ers die binnen een strafrechtelijk kader zorg gaan ontvangen de komende jaren zal toenemen. Dit wordt echter niet zozeer veroorzaakt door het feit dat er meer personen zijn met een verstandelijke beperking. Als belangrijke oorzaak voor deze toename wordt door deskundigen genoemd het in de zorg gevoerde beleid van vermaatschappelijken en participatie. Zowel in de psychiatrie als in de gehandicaptenzorg heeft de afgelopen jaren een ontwikkeling plaatsgevonden waarbij de nadruk is komen te liggen op kleinschalige voorzieningen, ambulante zorg en het bereiken van een zo groot mogelijke participatiegraad in de samenleving. Een hoge participatiegraad in de samenleving gaat gepaard met een toenemend aantal prikkels en verlokkingen waaraan deze groep wordt blootgesteld. En juist voor de groep personen met een licht verstandelijke beperking is het moeilijk om met deze prikkels en verlokkingen om te gaan. Het risico dat zij gedrag vertonen dat gepaard gaat met crimineel gedrag wordt hierdoor groter. Tegelijkertijd wordt de aard van de problematiek complexer door toename van multi-problematiek, zoals verslaving en psychiatrische problemen. 225 Daarnaast is er meer aandacht vanuit beleidsmakers (VWS en justitie) voor deze doelgroep waardoor onder andere de bestaande screeningsinstrumenten verbeterd worden en deze breder worden ingezet. 226 Hieronder vallen onder andere de ontwikkeling van Inkomsten Screening en Selectie (ISS) en een ontwikkeling bij de Reclassering om per regio een aantal medewerkers speciaal op te leiden om de verstandelijke beperking beter te detecteren (zie ook hoofdstuk 3 Screening & Indicatiestelling). De problematiek van de doelgroep zal hierdoor vaker onderkend gaan worden. 227 De groeiende omvang van de LVB-doelgroep die in een strafrechtelijk kader zorg ontvangt, wordt dus vooral veroorzaakt door: (a) Een verschuiving binnen de totale doelgroep van reguliere verstandelijke gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg en gespecialiseerde SGLVG naar forensische zorg; (b) Verhoogde instroom door meer aandacht en verbeterde screening.
Doelgroep forensische LVB
15
3 Screening en Indicatiestelling 301 In dit hoofdstuk zullen wij nader ingaan op de screening en indicatiestelling voor de LVBgroep. Dit doen wij aan de hand van het proces dat een LVB-er doorloopt als er in een strafrechtelijk kader zorg wordt verleend. 302 Vervolgens gaan wij in op de indicatiestelling, toeleiding en plaatsing. Knelpunten die worden ervaren worden hierbij besproken.
Screening en detectie 303 Er zijn verschillende momenten waarop een verstandelijke beperking bij een justitiabele geconstateerd kan worden of waarbij het vermoeden van de aanwezigheid van een verstandelijke beperking uitgesproken wordt. In principe worden alle personen die met justitie in aanraking komen en een sanctie opgelegd krijgen gescreend. Deze screening kan plaatsvinden door de Reclassering of in het GW. 304 In figuur 3.1 staat het toeleidingsproces naar detentie of een voorwaardelijke straf weergegeven. In het figuur is te zien op welke momenten en door wie een screening of indicatiestelling kan plaatsvinden en er dus een moment is dat een licht verstandelijke beperking of een vermoeden daarvan kan worden vastgesteld. Screening en indicatiestelling vinden plaats door de Reclassering (groene blokken), door het NIFP (blauwe blokken) of in het GW (blauwe blokken).
Screening en Indicatiestelling
16
Aanhouding (Politie)
Melding ivs
Inverzekeringstelling (ivs) (Politie/OM)
Vroeghulpbezoek na melding ivs (Reclassering)
OM
Aanvraag Reclasseringsadvies
RC (ZM)
Reclasseringsadvies beknopt o.b.v. quickscan
NIFP Pro Justitiarapportage
Screening DJI
Dagvaarding
Voorlopige hechtenis (DJI)
Reclasseringsadvies o.b.v. RISc
Indicatie PMO /NIFP
Diagnose Reclassering/ Verdiepingsdiagnose NIFP
Zitting (ZM)
Anders
RISc bij geen eerder advies
Screening DJI
Detentie a.g.v. vrijheidsstraf (DJI) Indicatie PMO /NIFP
Toezicht a.g.v. voorwaardelijke veroordeling (Reclassering)
Evt. zorg
Evt. zorg
Figuur 3.1: Toeleidingsproces naar detentie of voorwaardelijke veroordeling 305 In onderstaande paragrafen wordt uitgebreider ingegaan op de inhoud van de screening en indicatiestelling.
Screening en detectie door Reclassering 306 Of iemand in aanraking komt met de Reclassering is afhankelijk van de ernst van het delict. Indien een LVB-er via politie of rechterlijke macht in aanraking komt met de Reclassering wordt door de reclasseringsmedewerker een bezoek afgelegd. Hierbij wordt gekeken of er direct een zorgbehoefte is. Hierbij wordt gebruikgemaakt van twee instrumenten: een quickscan of een RISc. Reclassering Nederland geeft aan bij de screening gebruik te maken van het aandachtspuntenlijstje van De Borg uit de folder ‘Hoe herken ik mensen met een licht verstandelijke beperking’. 307 Bij een beperkt risico en weinig problematiek passen zij een quickscan toe. Hierdoor kan een reclasseringmedewerker in korte tijd inschatten of een justitiabele in de doelgroep van de Reclassering valt en op basis van de quickscan een adviesrapportage ten behoeve van de zitting opstellen. In deze adviesrapportage wordt vermeld of het zinvol is een reclasseringtraject te volgen en uit welke onderdelen dit moet bestaan, bijvoorbeeld toezicht, taakstraffen en werkstraffen, maar ook ambulante zorg of begeleiding.
Screening en Indicatiestelling
17
308 Daarnaast kan de Reclassering de veel uitgebreidere RISc toepassen. RISc staat voor recidive-inschattingsschalen. De RISc is een diagnostisch instrument en geeft inzicht in het recidiverisico, de factoren die het delictgedrag bepalen en de mogelijkheden die er zijn om het gedrag van de gedetineerden te veranderen. De Risc is uitgebreider dan de quickscan en geeft een specifieker beeld van het recidiverisico en de ontvankelijkheid van een justitiabele. Ook kan met de RISc een indicatie worden gesteld: er kan worden bepaald welke interventies nodig zijn om het recidiverisico te verminderen. Indien er bij de Reclassering onduidelijkheid bestaat over de indicatie hebben zij budget tot hun beschikking om verdiepingsdiagnostiek aan te vragen. De verdiepingsdiagnostiek wordt gedaan door iemand van de GGZ of het NIFP. Opmerkelijk is dat SGLVG-behandelcentra niet benaderd worden voor deze verdiepingsproblematiek. In de RISc worden ook specifieke vragen gehanteerd die duiden, of kunnen duiden, op ontvangen zorg in het verleden. Daarnaast wordt er gekeken in hoeverre er zorg nodig is tijdens het toezichttraject. Tot 2010 zijn in de RISc geen specifieke vragen gesteld die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verstandelijke beperking. Sinds kort zijn in de RISc wel vragen opgenomen die daarop kunnen duiden, namelijk een vraag over het vermoeden van een LVB, vragen over het gevolgde onderwijs en vragen over het IQ. 309 Door de Reclassering wordt aangegeven dat de LVB-doelgroep door hen lastig te detecteren is. Tegelijkertijd geven ze aan, dat ze momenteel vaker dan in het verleden in aanraking komen met LVB-ers. De indruk van de Reclassering is dat LVB-ers in toenemende mate met justitie in aanraking komen en dat ook zorgaanbieders de Reclassering vaker om hulp vragen, omdat ze niet goed weten hoe ze om moeten gaan met een justitiabele. 310 Voor de Reclassering is dit een belangrijke reden om de detectie en screening rond de LVBgroep te professionaliseren. In een aantal regio’s worden medewerkers opgeleid - op het terrein van advies, toezicht en werk/taakstraffen - om de aanwezigheid van een verstandelijke beperking eerder en beter te herkennen. Daarnaast denkt men na over de wijze waarop het proces daarna optimaal ingericht kan worden. Vragen die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld of en op welk moment een IQ-test moet worden afgenomen, hoe de Reclassering vervolgens een passend zorgaanbod voor de doelgroep kan organiseren en of het nodig is om bestaande reclasseringsproducten zodanig aan te passen specifiek afgestemd op deze doelgroep. De verwachting is in ieder geval dat het makkelijker wordt deze groep naar zorg toe te leiden als de verstandelijke beperking en de daarbij behorende zorgbehoefte scherper in beeld is.
Screening en detectie in het gevangeniswezen 311 In detentie worden alle justitiabelen in de eerste dagen van hun verblijf gescreend door de Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD-ers). De MMD-ers vragen naar de situatie op de vijf leefgebieden huisvesting, identiteitspapieren, inkomen, schulden en zorg.
Screening en Indicatiestelling
18
312 Op het leefgebied zorg wordt voornamelijk gekeken naar het zorgcontact dat een gedetineerde heeft en wordt er niet zozeer naar de zorgbehoefte gekeken11. In een aantal gevallen wordt er door de MMD ook contact gezocht met de zorgaanbieders uit de omgeving om te bekijken of iemand al zorg ontvangt of al eerder zorg ontvangen heeft en welke problematiek er speelt. 313 Op het moment dat een MMD-er een vermoeden heeft dat er sprake kan zijn van een verstandelijke beperking (of psychiatrische problematiek) kan de cliënt ingebracht worden in het Psycho Medisch Overleg (PMO). In de Penitentiaire Inrichting (PI) zijn in principe een PIpsycholoog, een forensisch psychiater, een arts en een verpleegkundige aanwezig. Zij leveren en coördineren de individuele zorg en vormen samen het PMO. Vanuit de PMO’s wordt er aangegeven dat het voor hen vaak lastig is om een (licht) verstandelijke beperking te herkennen. Hiervoor ontbreekt vaak de benodigde expertise. 314 Momenteel wordt gewerkt aan verbetering van de screening en selectie van gedetineerden bij binnenkomst in het GW (Inkomsten Screening en Selectie (ISS)). Deze verbeterde screening dient om te komen tot een betere en snellere signalering van een zorgbehoefte van een gedetineerde, het voorkomen van eventuele detentieschade en een meer persoonsgerichte aanpak, zowel tijdens als na detentie. Voor een LVB-er betekent dit dat bij selectie bij binnenkomst bekeken wordt wat de meest geëigende voorziening is om de detentie door te brengen. Daarnaast wordt voorbereiding of doorplaatsing naar een meer passende hulpvoorziening voor gedetineerden met een verstandelijke beperking of psychiatrische stoornis onderzocht. Op dit moment worden er pilots uitgevoerd met ISS. Er is nog niet bekend wanneer ISS landelijk ingevoerd wordt. 315
Onderdeel van ISS is een zorg-screening door een verpleegkundige, bij voorkeur een
sociaal psychiatrisch verpleegkundige. In de screeningsformulieren en formats die in het kader van ISS gehanteerd gaan worden zit één vraag die gerelateerd kan zijn aan de aanwezigheid van een verstandelijke beperking, namelijk een vraag over het gevolgd hebben van speciaal onderwijs.
Knelpunten screening en detectie 316 Zowel de Reclassering als de medewerkers van PMO’s in het GW geven aan dat het voorkomen van zwakbegaafdheid of een licht verstandelijke beperking erg moeilijk te herkennen is. Hiervoor is specifieke expertise nodig die vrijwel altijd ontbreekt in de PI en bij de Reclassering. Hierdoor is waarschijnlijk sprake van aanzienlijke onderdetectie. Onderzoeken naar het voorkomen van LVB binnen detentie bevestigen deze vermoedens. 11
De Monitor Nazorg Ex-gedetineerden, Ontwikkeling en eerste resultaten; WODC; G. Weijters en P.A.
More (2010).
Screening en Indicatiestelling
19
317 Bij de toekomstige screening ISS in het gevangeniswezen zit één indirecte vraag die gerelateerd is aan de mogelijke aanwezigheid van een verstandelijke beperking, namelijk de vraag naar opleiding. Binnen de nieuwe RISc wordt naast opleiding ook gevraagd naar IQ. In de praktijk blijkt dat een groot deel van de mensen met een verstandelijke beperking geen IQ-test hebben gehad. Het is zeer positief dat er in de screeningsinstrumenten aandacht is voor de LVG beperking maar de mate waarin dit gaat bijdragen tot betere detectie is onduidelijk. Deskundigen geven aan dat vooral de expertise en deskundigheid van de medewerkers die de screening uitvoeren bepalend is voor goede signalering. Opmerkelijk is dat er bij verdiepingsdiagnostiek vrijwel nooit een bijdrage wordt gevraagd van de gespecialiseerde SGLVG-zorgaanbieders.
Indicatiestelling, toeleiding en plaatsing 318 Door middel van indicatiestelling wordt het meest geschikte niveau van zorg en beveiliging vastgesteld. Het proces van indicatiestelling wordt uitgevoerd door verschillende organisaties. De indicatiestelling voor de ambulante zorg wordt uitgevoerd door de 3RO, bestaande uit Reclassering Nederland, Leger des Heils en Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Daarnaast kan binnen de PI het PMO een justitiabele indiceren voor ambulante zorg en plaatsing in een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC).
Screening en Indicatiestelling
20
Indicatiestelling toeleiding en plaatsing in het gevangeniswezen Indicatiestelling,
Figuur 3.2: Proces van indicatiestelling, in toeleiding en plaatsing voor forensische sche LVB in detentie
319 Indicatiestelling in de PI vindt merendeels plaats door het PMO. Justitiabelen komen meestal terecht bij het PMO via de MMD-er die alle gedetineerden na binnenkomst bezoekt. Indien een MMD-er er of een PI-medewerker PI vermoedt dat er mogelijk jk sprake is van een zorgbehoefte, zorgbehoefte wordt deze doorgestuurd naar het PMO. In het algemeen wordt in het PMO de zorgbehoefte vastgesteld en een advies over een en geschikte zorgaanbieder gegeven. Basiszorg en een deel van de eenvoudige psychiatrische of psychologische zorg kan in detentie gegeven worden. Als de individuele zorg die het PMO kan leveren niet toereikend is voor de zorgproblematiek van de gedetineerdee kan deze worden overgeplaatst naar een meer gespecialiseerde voorziening. In principe rincipe is het adagium hierbij ‘uitplaatsing ‘ tenzij’.. Als dit bijvoorbeeld om redenen als ernst van het delict of noodzakelijk beveiligingsniveau is wordt de gedetineerde met een e gespecialiseerde zorgvraag doorgeplaatst door naar één van de vijf PPC’s.. De indicatiestelling hiervoor wordt uitgevoerd door het PMO. Het PMO geeft aan welke zorgbehoefte nodig is en vaak is al contact geweest met een zorgaanbieder om te ‘polsen’ of iemand terecht kan. Nadat een cliënt geplaatst is in een PPC, wordt het NIFP hiervan op de hoogte gesteld. De indicatie wordt door het NIFP achteraf getoetst.
Indicatiestelling toeleiding en plaatsing klinische zorg Indicatiestelling, 320 Indicatiestellingen voor klinische zorg worden verricht door het NIFP. Er zijn 22 strafrechtelijke titels op basis waarvan een cliënt in aanmerking komt voor een indicatiestelling door het NIFP.
Screening en Indicatiestelling
21
De verzoeken tot indicatiestelling voor een forensische cliënt kunnen bij het NIFP gedaan worden op verschillende momenten: (a) In afwachting van eventuele veroordeling; (b) Na veroordeling: cliënt is in detentie; (c) Na veroordeling: cliënt is in zorginstelling; (d) In geval van crisis: wanneer een cliënt bijvoorbeeld uit veiligheidsoverwegingen niet in een GGZ-instelling kan verblijven. 321
De duur vanaf het moment dat een verzoek tot indicatiestelling is ingediend tot het afgeven
daarvan varieert per soort verzoek. Het NIFP geeft momenteel een indicatie op basis van DBBC’s (Diagnose Behandeling en Beveiliging Combinatie). Het NIFP geeft een onafhankelijke indicatie, die gebaseerd is op dossiers die tot dan toe over de cliënt zijn opgesteld. 322 De plaatsing valt formeel onder de verantwoordelijkheid van de directie forensische zorg. De uitvoering vindt plaats door het NIFP.
Indicatiestelling, toeleiding en plaatsing ambulante zorg 323 Zoals eerder aangegeven bij de paragraaf over screening en detectie is de Reclassering verantwoordelijk voor een Reclasseringsadvies waarin de indicatie wordt afgegeven voor de behoefte aan ambulante zorg. Ook de regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW’s) kunnen door de Reclassering worden geïndiceerd. 324 Op dit moment indiceert de Reclassering nog niet in DBBC’s. De termen waarin de indicatie wordt afgegeven is dus anders dan de klinische indicatiestelling van justitie. Op basis van het onderzoek wordt gekeken welke maatregel op welk leefgebied van toepassing is om recidive te voorkomen. De indicatiestelling van de Reclassering is daarmee vooral gericht op het voorkomen van nieuw crimineel gedrag. De indicatiestelling van het NIFP en het Centrum Indicatie Zorg (hierna CIZ) wordt besproken in de volgende paragrafen en is meer bedoeld is om een passend zorg (en beveiliging-)aanbod te bieden. 325 Naast de indicatiestelling verzorgt de Reclassering ook de toeleiding en plaatsing van ambulante zorg.
Indicatiestelling reguliere zorg 326 Het gebeurt regelmatig dat de strafrechtelijke titel al is beëindigd, maar de zorgbehoefte nog steeds aanwezig is en het wenselijk is dat de behandeling of begeleiding doorloopt.
Screening en Indicatiestelling
22
Als de zorg die gecontinueerd wordt na beëindiging van de strafrechtelijke titel door de AWBZ wordt bekostigd (reguliere zorg) is er een indicatiestelling van het CIZ nodig. Het CIZ indiceert voor de langdurige geestelijk gezondheidszorg en gehandicaptenzorg in Zorg Zwaarte pakketten (ZZP’s). Een aantal zorgaanbieders geeft aan dat zij, om het doorlopen van financiering zeker te stellen, bij binnenkomst van een forensische cliënt al een AWBZ-indicatie bij het CIZ aanvragen. 327 Voor de reguliere geestelijke gezondheidszorg is geen indicatiestelling nodig. Deze zorg is via een individuele polis verzekerd via de Zorgverzekeringswet.
Toekomstige ontwikkelingen 328 Het streven van Justitie is een landelijk uniforme wijze van indicatiestelling te bewerkstelligen voor alle indicerende organisaties. Per 1 januari 2011 gaan het NIFP en de Reclassering zowel in DBBC’s als in zorgzwaarte pakketten indiceren. DBBC’s zijn voor het indiceren van een behandeling en sluiten aan bij de huidige productstructuur in de geestelijke gezondheidszorg. ZZP’s sluiten aan bij de gehanteerde productstructuur in de AWBZ waarbij het vooral gaat over langdurig verblijf met begeleiding. De dubbele indicatiestelling zal gedurende een overgangsregeling van twee jaar gehanteerd worden, waarna in 2012 een evaluatie plaatsvindt. Het indiceren in ZZP’s is nieuw voor justitie en de indicerende organisaties PMO, NIFP en reclassering. 329 De gekozen aansluiting met de productstructuur in de geestelijke gezondheidszorg en AWBZ moet gaan leiden tot een betere afstemming tussen de indicatiesystemen, het verlagen van administratieve drempels van zorgaanbieders om zorg te verlenen in een strafrechtelijk kader en een verbeterde doorstroom naar zorg na afloop van de strafrechtelijke titel.
Knelpunten indicatiestelling, toeleiding & plaatsing 330 Grootste knelpunt in het proces van indicatiestelling is het ontbreken van kennis over LVB en de vermoedelijke onderkenning van de LVB. Op basis van literatuur en de interviews lijken er geen grote knelpunten te zijn rondom het feitelijk proces van de indicatiestelling. Inhoudelijk vormt de indicatiestelling meestal voldoende basis om de zorg te kunnen leveren en zo niet dan kan een herindicatie worden aangevraagd. Vanuit de zorgaanbieders wordt de indicatiestelling vooral ervaren als een voorwaarde voor financiering. Het veel gehoorde argument over de indicatiestelling die ‘niet aansluitend is’ lijkt vooral betrekking te hebben op de continuïteit van de financiering van een behandeling op het moment dat een strafrechtelijke titel eindigt en aansluitend vervolgzorg nodig is vanwege de AWBZ of ZVW. In de praktijk blijkt dit niet tot grote knelpunten te leiden mits de indicatiestelling tijdig wordt aangevraagd.
Screening en Indicatiestelling
23
In de praktijk lukt het niet alle zorgaanbieders tijdig de indicatie aan te vragen. Alsnog zal de zorgaanbieder de indicatiestelling gaan regelen zodat dit in de praktijk niet tot discontinuïteit van zorg zal leiden voor cliënten. Het alsnog regelen van de indicatiestelling veroorzaakt echter veel administratieve handelingen voor de zorgaanbieder. 331 Opvallend is wel dat er vanuit de optiek van een LVB-er die in het kader van een strafrechtelijke maatregel zorg krijgt erg veel partijen betrokken kunnen zijn bij de indicatiestelling of voor een deel van het proces verantwoordelijk zijn. Dit maakt het voor alle betrokkenen een ingewikkeld en lastig te overzien totaalproces. Vooral de rol van de Reclassering bij de indicatiestelling is voor veel partijen onduidelijk. Hierdoor is het voor een zorgaanbieder moeilijk te beoordelen wanneer, bij wie en voor welke zorg een indicatiebesluit nodig is. Vooral als zorgaanbieders weinig ervaring hebben met zorg in een strafrechtelijk kader of weinig bekendheid hebben met het justitiële stelsel komt het voor dat zij iemand in zorg nemen in het kader van een strafrechtelijke titel en daarvoor een indicatiestelling aanvragen bij het CIZ. In de praktijk lijkt dit echter, behalve administratieve workload, niet tot grote problemen te leiden. 332 Opmerkelijk is dat er inhoudelijk nauwelijks sprake is van afstemming tussen het NIFP, de Reclassering en het CIZ in het indicatiestellingproces. Er vindt niet tot nauwelijks inhoudelijke afstemming plaats tussen indicatiestellers. Vooral de AWBZ-indicatie wordt vooral gezien als voorwaarde om de financiering zeker te stellen. 333 Een aantal van de geïnterviewden geeft aan dat het NIFP indiceert vanuit het zorgaanbod dat er is. Voor de forensische LVB-doelgroep zijn voornamelijk behandelplaatsen beschikbaar. Een gevolg is dat er vaak toegeleid wordt naar behandelinstellingen, terwijl een verblijfsinstelling wellicht passender zou zijn. Op basis van deze signalen zijn er dus naast bestaande behandelplaatsen ook beveiligde verblijfsplekken nodig waar LVB-ers weliswaar worden begeleid maar waar geen directe behandeling van de gedragsstoornis of psychiatrische stoornis meer nodig is. 334 Daarnaast kunnen er cliënten zijn die als ‘first choice’ naar SGLVG-plus plekken moeten (met hogere beveiliging) maar omdat deze plekken er niet zijn worden ze hiervoor niet geïndiceerd. Dit aanbodgericht indiceren maakt het lastig om zicht te krijgen op de behoefte aan forensische VG-zorg. Tegelijkertijd geeft het NIFP aan dat voor de SGLVG-doelgroep, binnen het strafrechtelijk kader, altijd een matig beveiligingsniveau nodig is. Dit impliceert dat directe plaatsing zonder voorafgaande SGLVG/SGLVG+ indicatie weinig zal voorkomen. 335 Zowel het NIFP, de DForZo en het PMO in het GW geven aan dat ze een tekort aan capaciteit ervaren aan klinische behandelcapaciteit voor de groep LVB. Veelvuldig lopen ze aan tegen de lange wachttijden, soms meer dan tien maanden. Daarnaast geven deze organisaties aan grote moeite te hebben met het plaatsen van een groep ‘complexe LVB-ers’.
Screening en Indicatiestelling
24
Dit is de groep die bijvoorbeeld een zeer ernstig geweldsdelict heeft gepleegd, een zeden of levensdelict of waar vermoeden is van ernstige psychiatrische problematiek. Dit wordt door individuele zorgaanbieders vaak gebruikt als een contra-indicatie voor opname. Indicatiestellers hebben de indruk dat zorgaanbieders zich soms niet goed realiseren wat de ernst van de problematiek is van de LVB-ers die in een strafrechtelijk kader zorg klinische zorg opgelegd krijgen en de zware beheersmatige eisen die dit aan de zorg gaat stellen. 336 De Reclassering geeft aan dat er te weinig afspraken gemaakt zijn met zorgaanbieders om ambulante begeleiding aan de groepen LVB te geven. Zij ervaren te weinig beschikbaarheid in ambulante begeleiding en begeleid wonen en te weinig regionale spreiding. Oorzaak ligt volgens hen in het feit dat veel kleinschalige voorzieningen, die in het verleden wel deze zorg mochten leveren, nu vanwege het ontbreken van een Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) toelating niet meer gecontracteerd worden.
Screening en Indicatiestelling
25
4 Inhoud en organisatie van de zorg 401 In dit hoofdstuk lichten we de inhoud en de organisatie van de zorg toe. We beantwoorden de vraag door wie de zorg aan forensische licht verstandelijk beperkten wordt aangeboden. Vervolgens zullen we ingaan op de inhoud van de zorg. De inhoudelijke aspecten van het zorgaanbod worden benoemd door een aantal randvoorwaarden en onderdelen van de zorg weer te geven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beantwoording van de vraag aan welke organisatorische aspecten de zorg aan justiabelen zou moeten voldoen om een passend zorgaanbod te leveren.
Grootste deel van de behandelcapaciteit bij de SGLVG-instellingen 402 Forensische cliënten met een verstandelijke beperking ontvangen op een aantal verschillende behandelplekken en/of instanties zorg. Dit betreft: (a) SGLVG-behandelinstellingen, verenigd in De Borg-instellingen; (b) Reguliere VG-instellingen; (c) Het gevangeniswezen; (d) GGZ instellingen, waaronder RIBW’s; (e) Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC); (f) Forensische Psychiatrische Afdelingen (FPA, tijdelijke plekken); (g) Forensisch Psychiatrische klinieken (FPK). 403 Elk van deze behandelplekken zal in de komende paragrafen besproken worden. Hierbij wordt, indien beschikbaar, een indicatie gegeven van de omvang van het aantal personen dat zorg binnen de betreffende behandelinstelling ontvangt.
SGLVG-instellingen 404 De SGLVG-instellingen zijn verenigd in De Borg-instellingen. Dit betreft een landelijk samenwerkingsverband van de vier erkende SGLVG-behandelinstellingen. De vier instellingen die deel uitmaken van De Borg zijn: (a) Altrecht GGz - Wier; (b) Ipse de Bruggen; (c) Dichterbij; (d) Trajectum: Hoeve Boschoord en Hanzeborg.
Inhoud en organisatie van de zorg
26
405 De SGLVG-instellingen zijn gespecialiseerd in het behandelen van de SGLVG-doelgroep. Binnen deze instellingen is sprake van enige differentiatie. Trajectum Hoeve Boschoord heeft de meeste ervaring met forensische problematiek en probleemgedrag. Altrecht beschikt over een grote psychiatrische expertise. De SGLVG-aanbieders zijn zeer sterk in diagnostiek, behandeling en medicatie instellen en het opstellen van het begeleidingsplan en begeleidingspan. 406 Per jaar stromen 139 cliënten in bij De Borg-instellingen. De uitstroom betreft 130 cliënten per jaar. Wat betreft de wachttijd wordt door De Borg-instellingen aangegeven dat 38% van de cliënten binnen 3 maanden wordt opgenomen. Voor de overige 62% van de cliënten die in afwachting zijn van een behandelplek geldt dat zij binnen 9 maanden worden opgenomen. Tevens geven De Borg-instellingen aan dat de cliënten aan wie zij zorg verlenen uit het gehele land afkomstig zijn. Er is sprake van een landelijke dekking. 407 Op dit moment wordt er een groot aantal nieuwe SGLVG+ behandelplaatsen gerealiseerd binnen De Borg-instellingen waardoor de behandelcapaciteit bij deze zorgaanbieders fors toeneemt. Dit betreft SGLVG-behandelplaatsen met een matig beveiligingsniveau (vergelijkbaar met een Forensisch Psychiatrische Afdeling). Deze plekken zijn speciaal gericht op de forensische doelgroep. In tabel 4.1 staat voor elk van de vier instellingen het huidige en toekomstige aantal forensische behandelplaatsen weergegeven.
Naam zorgaanbieder
Totaal plekken
Gereed
Gereed 2011
Trajectum Hoeve Boschoord
48
48
Altrecht GGz - Wier
24
10
24
Dichterbij
24
0
24
Ipse de Bruggen
24
0
onbekend
Totaal
120
58
48
Tabel 4.1: Aantal huidige en verwachte behandelplaatsen bij De Borg-instellingen (SGLVG): De tweede kolom geeft het verwachte totale aantal behandelplaatsen aan voor de betreffende instelling. Van dit totale aantal geeft het getal in de derde kolom aan hoeveel van deze behandelplaatsen in de huidige situatie gereed is, de laatste kolom geeft aan hoeveel plaatsen er in 2011 gereed zullen zijn.
408 Op dit moment heeft justitie voor 2010 102 plaatsen ingekocht voor de forensische LVBgroep, waarvan 92 bij de SGLVG-zorgaanbieders.
Inhoud en organisatie van de zorg
27
Zorgaanbieders van verstandelijk gehandicapten zorg 409 Het ministerie van Justitie heeft op dit moment inkoopafspraken met vijf reguliere instellingen die zorg aan licht verstandelijk gehandicapten aanbieden. De omvang hiervan is beperkt. Van de 102 plaatsen die in totaal in 2010 zijn ingekocht zijn er ongeveer 10 ingekocht in de reguliere VG-sector. 410 Er kan geconcludeerd worden dat het zorgaanbod aan de forensische doelgroep slechts door een zeer klein gedeelte wordt verzorgd door de reguliere VG-instellingen.
Het gevangeniswezen 411 Binnen het gevangeniswezen is weinig bekend over de aanwezigheid van justitiabelen met een verstandelijke beperking. Om de groep personen met een verstandelijke beperking die in detentie verblijven beter te detecteren heeft het ministerie van Justitie eind 2009 een dossier Verstandelijk Gehandicapten in het Gevangeniswezen opgezet. De omvang van het aantal mensen met een verstandelijke beperking dat verblijft in detentie is op dit moment nog onduidelijk. Zoals aangegeven in het hoofdstuk over de doelgroep, wordt de omvang van de groep LVB-ers in detentie geschat op circa 15-25%. 412 Vaak hebben de justitiabelen met een verstandelijke beperking behoefte aan specifieke zorg die niet binnen detentie geleverd kan worden. Deze groep wordt dan uitgeplaatst naar een andere zorgaanbieder wat vaak een SGLVG-instelling.
GGZ-instellingen en PPC’s 413 Over de omvang van de groep personen met een verstandelijke beperking die onder strafrechtelijke titel zorg ontvangt in GGZ-instellingen of PPC’s hebben de onderzoekers geen data kunnen achterhalen. Alle geïnterviewden geven aan dat ook in de GGZ-instellingen veel personen met een LVB zitten maar over de omvang van deze groep zijn geen cijfers te vinden. In de interviews met experts wordt wel aangegeven dat veel GGZ-instellingen niet in voldoende mate zijn ingericht voor justitiabelen met dubbele diagnose of triple trouble (justitiecontact met afhankelijkheid van middelen en stoornis).
Forensische Psychiatrische klinieken 414 Vanwege de lange wachttijden voor de SGLVG-zorgaanbieders heeft de DForZo met een aantal FPA’s afspraken gemaakt om tijdelijk LVB met een strafrechtelijke titel op te nemen. Dit betreft ongeveer 40 plaatsen verspreid bij 5 zorgaanbieders.
Inhoud en organisatie van de zorg
28
Beperkt deel van de forensische LVG lijkt terecht te komen in de SGLVG/VG 415 Op basis van de resultaten van een intern onderzoek van het NIFP onder klinische indicatiestellingen in 2008 en 2009 zien we dat opvallend weinig personen die zwakbegaafd zijn worden geplaatst in een SGLVG-instelling. Van de 65 personen werden in totaal in 2008 en 2009 6 personen in een SGLVG-instelling geplaatst. Het grootste deel van deze groep werd geplaatst in een FPA, FPK of GGZ-zorginstelling. Tegelijkertijd blijkt uit cijfers uit IFZO van januari tot en met mei 2010 dat van de 40 SGLVG-indicaties (zie ook hoofdstuk 2) 31 personen geplaatst zijn in een gespecialiseerde SGLVG-instelling. Dit aantal is aanzienlijk hoger. 416 Uit de inkoopafspraken van de DForZo blijkt dat er in 2009 ongeveer 58 plaatsen zijn ingekocht voor SGLVG-behandelcapaciteit en 6 plaatsen voor SGLVG-verblijf. Al eerder werd aangegeven dat ongeveer 6 plaatsen zijn ingekocht bij reguliere VG-zorgaanbieders. 417 Het trekken van harde conclusies op basis van deze cijfers is niet mogelijk. Helder is wel dat vanwege de grote verschillen in uitkomsten kritisch naar de betrouwbaarheid en validiteit van de cijfers uit bestaande registraties moet worden gekeken. Een mogelijke verklaring voor de wat lagere instroom in 2008/2009 is dat de lange wachttijden en beperkte doorstroommogelijkheden bij de Borg-aanbieders resulteren in minder toeleidingen van LVG in een strafrechtelijk kader. Ook is duidelijk dat slechts een zeer klein deel van de reguliere gehandicaptenzorgaanbieders een contract heeft met justitie en LVB-ers in een strafrechtelijk kader opneemt.
Inhoudelijke eisen van zorgverlening voor (forensische) LVB 418 Om optimaal aan te sluiten bij de zorgbehoefte van de forensische LVG-groep is het belangrijk dat de behandeling aansluit bij de kenmerken van de doelgroep. In hoofdstuk 2 zijn deze kenmerken besproken, in onderstaande box zijn ze samengevat.
Inhoud en organisatie van de zorg
29
Omschrijving doelgroep
Forensische cliënten met een verstandelijke beperking: de groep personen die onder strafrechtelijke titel zorg ontvangt en waarbij tevens sprake is van een verstandelijke beperking. (a) IQ tussen 50 en 85; (b) Kenmerken: (i)
Combinatieproblematiek komt veelvuldig voor;
(ii)
Communicatie beperkingen;
(iii) Beperkt inzichtelijk vermogen; (iv) Beperkte focus; (v)
Beperkt denkvermogen;
(vi) Aanleren van handelingen gaat langzaam; (vii) Moeite om zich in het dagelijks leven in praktische zin staande te houden; (viii) Beperkt aanpassingsvermogen; (ix) Personen komen capabel en streetwise over; (x) Hoger risico om middelenproblematiek te ontwikkelen; Box 1: Omschrijving en kenmerken van de doelgroep
419 Zonder de pretentie te hebben hier tot een volledig overzicht te komen, vinden wij het wel van belang hier wel de eisen te benoemen die een voorwaarde zijn voor het leveren van zorg aan LVB-ers met een strafrechtelijke titel zorg. 420 Ten eerste dient men bij de zorgverlening rekening te houden met de cognitieve beperkingen waardoor de groep LVB-ers vaak een specifieke leer- en denkstijl hebben. Ten tweede dient de gedrags- en psychiatrische stoornis en/of problematiek in acht te worden genomen bij het opstellen van een behandelplan. Ten derde speelt het gepleegde delict en de veiligheid voor de cliënt en zijn omgeving een rol. 421 Deze kenmerken van de doelgroep vereisen dat de zorg voor de LVB bestaat uit een specifiek behandelaanbod rondom bejegening, behandeling en beveiliging en dat de zorg behandelelementen bevat uit drie sectoren: (a) VG-sector, namelijk het orthopedagogisch klimaat en de afstemming tussen instanties; (b) GGZ-sector, namelijk de behandelrichtlijnen en benodigde therapie; (c) Justitie-sector, namelijk de forensische kennis (onder andere beveiliging, recidivevermindering en het omgaan en herkennen van het delictgedrag)
Inhoud en organisatie van de zorg
30
Integratie van kennis en vaardigheden op de bovengestelde drie niveaus en vanuit de drie sectoren is noodzakelijk. 422 Voor de forensische doelgroep geldt dat risicovol gedrag of delictgedrag aanleiding is geweest voor opname. Het zorgaanbod moet gericht zijn op beveiliging, recidivevermindering en het omgaan en herkennen van het delictgedrag. Hierbij geldt dat het vaststellen van de risico’s van de cliënt en het managen van deze risico’s cruciaal is. Risicotaxatie en risicomanagement moeten onderdeel zijn van de behandeling. De risicotaxatie is onderdeel van de diagnostiek. Risicomanagement kan op verschillende manieren plaatsvinden. Dit uit zich in een veilige omgeving, een gefaseerde behandeling, een studie naar de geschiedenis van het delictgedrag en interventies die hierop ingaan en het opstellen van een risicomanagement-plan12. 423 Vooral de expertise over risicotaxatie en risicomanagement is vaak niet aanwezig bij de reguliere verstandelijke gehandicaptenzorgaanbieders. Deze expertise is vooral in huis bij Trajectum Hoeve Boschoord en in toenemende mate ook bij de overige Borg -zorgaanbieders. Daarnaast geven zorgaanbieders die al langer werken met LVB-ers die in een strafrechtelijk kader zorg krijgen aan dat deze groep een ander behandelklimaat vereist dan gebruikelijk is in de reguliere VG-zorg. Het behandelen van een forensische LVB-groep vraagt om meer proactief te interveniëren en te signaleren en naast het belang van de individuele LVB-er ook nadrukkelijk het maatschappelijk belang van veiligheid en recidivevoorkoming in acht te nemen. 424 Naast bovengenoemde vereisten zijn er nog andere eisen die van belang zijn in de zorg voor de (forensische) LVB-groep. 425 Naast het vroegtijdig vaststellen of er sprake is van LVB-problematiek, is het tijdig en goed diagnosticeren van de problematiek van de cliënt van belang. Hierbij spelen een aantal aspecten een rol: (a) Diagnostiek dient in een vroegtijdig stadium plaats te vinden; (b) Voldoende tijd nemen voor het diagnosticeren; (c) De wijze van diagnostiek aanpassen aan het niveau van cliënten; (d) Regelmatig herhaling van diagnostiek om in te spelen op verandering. Een effectieve en vroegtijdige diagnostiek is een essentiële basis om een goed behandelplan op te baseren. De groep forensische licht verstandelijke beperkte personen, heeft vaak al in een eerder stadium (voor aanvang van de strafrechtelijke titel) zorg ontvangen. Het gegeven of behandelingen die elders of eerder hebben plaatsgevonden en al dan niet effectief bleken te zijn dient meegenomen te worden bij het diagnosticeren.
12
Een uitgebreide omschrijving van risicotaxatie en risicomanagement is te lezen in ‘Vaardig en Veilig’ en
‘Behandelvisie (forensische) SGLVG’ uitgebracht door De Borg-instellingen.
Inhoud en organisatie van de zorg
31
426 Zoals eerder genoemd is een gefaseerde behandeling belangrijk voor de doelgroep. De behandelmodules moeten enerzijds gericht zijn op de stoornissen van de cliënt en anderzijds op recidivepreventie. 427 Voor een effectieve behandeling is een op maat gesneden behandeling essentieel. Het is noodzakelijk om een behandeling aan te laten sluiten bij de motivatie en (vaak beperkte) mogelijkheden die cliënten hebben. Dit uit zich in een aangepaste benadering waarbij het aanleren van basale vaardigheden centraal staat. Kenmerkend voor de behandeling is de laagdrempelige zorg met veel structuur, herhaling, belonen, oefenen, visuele aspecten en meerdere sessies. Van belang is dat de hulpverleners in staat zijn de therapie-inhoud te vertalen naar de leefgebieden wonen, werken en vrije tijd. 428 Voor de groep forensische cliënten met een verstandelijke beperking is het van belang dat zij een doel heeft om naartoe te werken. De behandeling dient op een dusdanige manier ingericht te worden dat deze perspectief en mogelijkheden tot ontwikkeling biedt. In de beleving van een cliënt zal de uiteindelijke doelstelling vaak de terugkeer naar de samenleving zijn. In Trajectum Hoeve Boschoord wordt bijvoorbeeld om deze reden aan cliënten de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan een leer- en werktraject en het volgen van opleidingen. De behaalde diploma’s kunnen een belangrijke randvoorwaarde zijn voor succesvolle re-integratie in de maatschappij. 429 Intensieve en continue begeleiding door professionals vanuit meerdere disciplines en door een beperkt aantal personen. De behandeling moet worden uitgevoerd door een beperkt aantal hulpverleners, die speciaal opgeleid zijn om met deze specifieke doelgroep om te gaan en hen op een juiste manier te begeleiden. Omdat er bij de doelgroep tevens vaak sprake is van multiproblematiek is het van belang om meerdere disciplines bij de behandeling te betrekken. Deze multidisciplinaire aanpak houdt in dat er verschillende hulpverleners (ten minste een psychiater, een gedragswetenschapper en een trajectbegeleider) betrokken zijn. De effectiviteit van een behandeling is voor een groot deel afhankelijk is van relatie tussen de cliënt en hulpverlener. 430 Een behandelklimaat waarbinnen de cliënt zich prettig voelt is van belang voor een succesvolle behandeling. Hierbij speelt bejegening een belangrijke rol. Cliënten met LVBproblematiek hebben communicatieve beperkingen, beperkt inzichtelijk vermogen en een beperkt probleemoplossend vermogen. Deze kenmerken van de doelgroep eisen een specifieke manier van benadering. Indien begeleiders, zowel in gevangeniswezen als in (reguliere) behandelinstellingen, kennis hebben van deze wijze waarop zij cliënten dienen te benaderen, neemt de kans op het vertonen van ongewenst gedrag af. Deze bejegening vereist onder andere goed begrip voor de situatie en omstandigheden waarin de cliënt zich bevindt en het correct kunnen interpreteren van het gedrag van de cliënt.
Inhoud en organisatie van de zorg
32
431 De omgeving waarin de behandeling plaatsvindt of de omgeving waarin de cliënt verblijft, moet aan bepaalde eisen voldoen. Gezien het strafrechtelijke kader waarbinnen de doelgroep zorg ontvangt is beveiliging van groot belang. Binnen de forensische zorg kan beveiliging gerealiseerd worden door de capaciteit en kwaliteit van het personeel te waarborgen. Er dient voldoende en goed opgeleid personeel per cliënt aanwezig te zijn. Ook is aandacht voor veiligheid in omgeving van belang. Dit uit zich onder andere in degelijke condities, back-up- of alarmsysteem, BOPZ-ruimten en overzichtelijke en veilige ruimten waarbinnen behandelingen en/of trainingen plaatsvinden. Daarnaast wordt er aangegeven dat behandeling of verblijf binnen een prikkelarme omgeving een positief effect kan hebben op de effectiviteit van de behandeling.
Eisen aan een integrale zorgketen voor noodzakelijke continuïteit 432 Een zeer belangrijke constatering die door geïnterviewden wordt gedaan is dat de zorg voor de forensische LVB-groep altijd vraagt om een breed pakket aan voorzieningen waardoor een LVB-er een gefaseerd behandelaanbod kan doorlopen. Het is belangrijk om vroegtijdig de LVBproblematiek te herkennen en hierop de benodigde zorg af te stemmen. Wanneer de behandeling start, worden tijdens deze behandeling verschillende fases doorlopen. Vanuit een (sterk) beveiligde omgeving zal de cliënt doorstromen naar een minder beveiligde omgeving. Wanneer de cliënt vooruitgang boekt in zijn behandeling zal hij langzaam steeds meer vrijheden mogen ervaren. Hieraan zijn andere begeleidingsmogelijkheden en woonomstandigheden gekoppeld. 433 Het totale zorgaanbod voor een (forensische) groep personen met een verstandelijke beperking moet bestaan uit een breed pakket aan voorzieningen, zoals: (a) Gesloten opvang en crisisopvang; (b) Beschermd verblijf, open met structuur; (c) Maatschappelijk geïntegreerd verblijf; (d) Begeleid wonen; (e) Ambulante zorg. 434 Dit brede pakket aan voorzieningen is belangrijk om een continue zorgketen te kunnen bieden waarbij de begeleiding steeds minder intensief wordt en de omgeving steeds minder gesloten. Deze continue zorgketen speelt een belangrijke rol bij het verminderen van de recidivekans. Juist de groep LVB heeft een blijvende steunstructuur nodig. In verband met het chronische karakter van de problematiek is continuïteit van zorg van groot belang.
Inhoud en organisatie van de zorg
33
Om een sluitende zorgketen te organiseren is samenwerking tussen ketenpartners vereist 435 Er zijn niet veel zorgaanbieders die dit gehele pakket aan voorzieningen vanuit de eigen organisatie kunnen bieden. Een zorgaanbieder die dit wel heeft is Trajectum Hoeve Boschoord, maar voor de meeste zorgaanbieders zal gelden dat samenwerking met andere zorgaanbieders in de keten noodzakelijk is om dit te kunnen organiseren. 436 In de huidige situatie lijkt van deze ketensamenwerking nog weinig tot geen sprake. Er is nog te weinig kennisuitwisseling en samenwerking. De zorg wordt met name geleverd in de Borginstellingen. Doorstroom en samenwerking met reguliere VG-instellingen is nog geen standaard werkwijze. 437 De grootste knelpunten in een sluitende zorgketen doen zich op dit moment voor in de doorstroom van de gespecialiseerde SGLVG-behandel/verblijfsplaatsen naar meer open woonvormen met lagere zorg- en beveiligingsintensiteit en ambulante zorg. 438 Reguliere instellingen geven aan open te staan om forensische LVB-ers zorg te verlenen. Zij hebben echter te kampen met een ontwikkelvraagstuk. De zorg aan deze specifieke doelgroep vraagt om een aantal aanpassingen (denk aan omscholing of opleiding personeel, beveiliging, erkenning verkrijgen). Deze investering is voor hen rendabel wanneer het volume van de groep aan wie ze naar verwachting zorg zullen verlenen groot genoeg is. Dit betreft zowel het volume op een bepaald tijdstip en het volume gedurende een bepaalde periode. Daarnaast geven zij ook aan in beperkte mate angst te hebben om cliënten met een strafrechtelijk verleden op te nemen in hun behandelvoorzieningen. De forensisch cliënt wordt in directe omgeving behandeld van de andere cliënten, die geen strafrechtelijke titel hebben. Dit kan bijvoorbeeld door ouders van cliënten die reguliere zorg ontvangen niet positief ontvangen worden. Ook de plaatsing van forensische cliënten in een niet sterk afgeschermde of sterk beveiligde omgeving (bijvoorbeeld in een woonunit in een woonwijk) kan weerstand bij de omgeving oproepen.
Randvoorwaarden voor succesvolle ketensamenwerking 439 In de interviews wordt een aantal randvoorwaarden genoemd die van belang zijn om ketensamenwerking succesvol te laten zijn. 440 Belangrijke randvoorwaarde is kennisdeling. Kennis over onder andere expertise op het gebied van detectie, screening, diagnostiek en effectieve behandelingen dient gedeeld te worden. De Borg-instellingen kunnen met hun expertise een belangrijke bijdrage aanleveren aan overige ketenpartners die zorg (willen) aanbieden aan de doelgroep.
Inhoud en organisatie van de zorg
34
441 Wanneer men vanuit het perspectief van de zorgbehoefte van de cliënt zich richt op dit gehele proces van behandeling, heeft dit ook consequenties voor de ontwikkeling van competenties van het personeel dat bij de behandeling betrokken is. Medewerkers van de zorgaanbieders moeten over specifieke kennis en vaardigheden beschikken gericht op behandeling en begeleiding van LVB-problematiek. Ook kennis van psychiatrie is noodzakelijk. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan werken in multidisciplinaire teams en samenwerking tussen behandelaars. Hierbij geldt ook weer dat kennisdeling belangrijk is. 442
Er dient een mogelijkheid te zijn tot opvang in crisissituaties bij verval in ‘oud’ gedrag. Ter
illustratie maakt bij Trajectum Hoeve Boschoord de nazorg onderdeel uit van de laatste fase van een gefaseerde behandeling. Deze nazorg bestaat uit een aantal elementen13: (a) Eventueel terugopnemen in Trajectum Hoeve Boschoord binnen 24 uur; (b) Een out reaching team houdt elke 6 weken de voortgang in de gaten; (c) Het contact houden met de samenwerkende ketenpartner; (d) Mogelijkheden tot blijvende coaching van de behandelaars. 443 De ketensamenwerking kan regionaal georganiseerd worden. Om de samenwerking tot stand te brengen en te borgen, zal er een regiehouder in de keten moeten zijn. Hiervoor is geen uniforme of beste oplossing mogelijk. Te denken valt bijvoorbeeld aan een SGLVG-aanbieder in de regio is die de gehele zorgketen voor een cliënt regelt, de gemeente of justitie. Ook is het goed om de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ketenpartners in kaart te brengen. 444 Landelijke partijen kunnen helpen de ketens tot stand te brengen door bouwstenen aan te reiken waaruit de keten voor de forensische LVB-groep in de ideale situatie uit moet bestaan. Vervolgens kan hier op regionaal niveau invulling aan gegeven worden.
Forensische LVB vraagt om weloverwogen afweging en investeringen 445 In de interviews wordt aangegeven dat het leveren van zorg aan de forensische LVB-groep vraagt om een weloverwogen keuze door de zorgaanbieder. Het aanbieden van zorg voor LVB in een strafrechtelijk kader vraagt breed draagvlak in de organisatie van bestuur, management en directe medewerkers. Iedereen moet hierachter staan.
13
Gebruikte bron: ‘Trajectum Hoeve Boschoord, 2006, Vaardig en Veilig, Behandeling van sterk
gedragsgestoorde licht verstandelijke gehandicapte mensen met risicovol gedrag’.
Inhoud en organisatie van de zorg
35
446 Het vraagt een bewuste strategische keuze of je als zorgaanbieder een behandelaanbod voor de LVB-groep in een forensisch kader wilt ontwikkelen. In de vorige paragraaf is aangegeven dat het voor zorgaanbieders belangrijk is zekerheid te hebben over een minimaal volume alvorens zij tot specifieke investeringen voor deze groep overgaan. Tegelijkertijd is er in de intramurale forensische zorg in zijn algemeenheid sprake van een capaciteitsoverschot en is het inkoopbeleid van justitie gericht op concurrentie en niet zozeer op zekere volumes. 447 Het vraagt de ontwikkeling van gespecialiseerde competenties van personeel en het openstaan voor een stevige behandelcultuur. Het vraagt het investeren in samenwerking met ketenpartners ten behoeve van kennisdeling, organisatie van passende zorgketens voor LVBcliënten. Het vereist kennis van de processen rondom indicatiestelling en financiering. 448 Het vereist een zorgvuldig te lopen proces in de communicatie met belangrijke stakeholders zoals cliëntenraden, gemeenten, buren, ouders/vertegenwoordigers en andere belanghebbenden hetgeen tijd kost. In de praktijk blijkt er veel weerstand te zijn van bewoners, vertegenwoordigers, cliëntenraden en omwonenden in het opnemen van justitiabelen. 449 Ten slotte vereist het een zorgvuldige afweging in termen van imago en risico’s. Niet zelden zijn de delicten waarvoor een forensische LVB-er in een strafrechtelijk kader zorg krijgt opgelegd ernstig. Het recidiveren van een forensische LVB-er kan leiden tot imagoschade van de zorgaanbieder.
Inhoud en organisatie van de zorg
36
5 Conclusies en aanbevelingen 501 In dit hoofdstuk worden de conclusies van de quickscan gepresenteerd. Tevens doen wij een aantal aanbevelingen om de inbreng van de zorgaanbieders te vergroten en de effectiviteit van de inkoop van forensische zorg voor de LVB-doelgroep te vergroten.
Conclusies Een scherp en eenduidig beeld van de doelgroep verkrijgen is lastig 502 Wat betreft de kenmerken van de doelgroep forensische cliënten met een licht verstandelijke beperking onderscheidt zij zich niet wezenlijk van de groep personen met een licht verstandelijke beperking die gebruikmaakt van reguliere zorg. Voor de forensische groep geldt dat het plegen van een delict aanleiding is geweest om zorg binnen een strafrechtelijke titel op te leggen. Dit kan veroorzaakt zijn door het met de beperking gepaard gaande problematische gedrag van de doelgroep. 503 Het blijkt lastig om de licht verstandelijke beperking van een persoon vast te stellen. Dit wordt veroorzaakt door het gebrek aan een uniforme definitie van LVB, het gebrek aan een uniforme methodiek om de beperking vast te stellen en het vereist speciale expertise die vooral bij gespecialiseerde VG en/of SGLVG-zorgaanbieders aanwezig is. Het vaststellen van de LVBproblematiek en daarmee een beter beeld krijgen van de aard en omvang van deze groep vereist (het ontwikkelen van) een uniforme definitie, (het ontwikkelen van) een uniforme methodiek, periodiek testen en het ontwikkelen van expertise in diagnostiek.
Een inschatting van de omvang van de doelgroep vereist goede en eenduidige registratie 504 Het bepalen van de omvang van de doelgroep forensische cliënten met een licht verstandelijke beperking is op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk. Naast het gebrek aan een ‘harde’ definitie van de doelgroep, is het detecteren van de doelgroep lastig. Genoemde cijfers geven echter wel een indicatie over het voorkomen van LVG bij justitiabelen en de mate waarin deze groep in een strafrechtelijk kader zorg ontvangt. De bandbreedte is zeer groot maar een percentage tussen de 15 % en 30 % (prevalentie) lijkt aannemelijk.
Conclusies en aanbevelingen
37
505 Over de omvang kan wel gesteld worden dat de indruk van deskundigen is dat de doelgroep in omvang groeit. Dit komt niet omdat er meer personen zijn met een verstandelijke beperking, maar omdat binnen deze doelgroep het aantal LVB-ers dat zorg nodig heeft of onacceptabel gedrag vertoont toeneemt. Dit wordt veroorzaakt door: (a) Het in de zorg gevoerde beleid van vermaatschappelijking en participatie dat gepaard gaat met het in toenemende mate in aanraking komen met prikkels en verlokkingen. Juist voor de LVB-groep is het moeilijk om met deze prikkels en verlokkingen om te gaan. Het risico dat zij gedrag vertonen dat gepaard gaat met crimineel gedrag wordt hierdoor groter; (b) Tegelijkertijd wordt de aard van de problematiek complexer door toename van multiproblematiek zoals verslaving en psychiatrische problemen; (c) Bestaande screeningsinstrumenten worden verbeterd en worden breder ingezet. De problematiek van de doelgroep zal hierdoor in de toekomst naar verwachting vaker onderkend gaan worden. 506 Om een duidelijk beeld te krijgen van de omvang van de LVB die in een strafrechtelijk kader zorg krijgen is een goede en eenduidige registratie noodzakelijk. Hierbij is niet alleen relevant hoeveel LVB in een forensisch kader zorg krijgen maar ook welke zorg voorafgaand en na afloop van de titel nodig is.
Goede screening vraagt specifieke kennis over de LVB-doelgroep 507 In de huidige en toekomstige screeningsinstrumenten die gebruikt worden door de reclassering en het gevangeniswezen is steeds meer aandacht voor de mogelijke aanwezigheid en het herkennen van een LVB. Het is wel de vraag of dit gaat zorgen voor een betere detectie. Een LVB is en blijft echter moeilijk te herkennen. Om een LVB te herkennen is specifieke kennis en expertise nodig over de kenmerken van deze doelgroep en het herkennen van deze kenmerken. Het ontwikkelen van deze expertise vraagt kennisuitwisseling met gespecialiseerde zorgaanbieders.
Indicatiestelling is als proces gefragmenteerd en daardoor ingewikkeld 508 Uitgaande van continuïteit van zorg voor een LVB-er en een integrale zorgketen is het proces van indicatiestelling voor zorgaanbieders complex en niet inzichtelijk. Niet altijd is duidelijk wie de juiste indicerende instantie is en hoe men de indicatiestelling goed moet regelen bij de overgang van een strafrechtelijk kader naar de AWBZ. Er vindt nagenoeg geen inhoudelijke afstemming plaats tussen indicatiestellers. In de plaatsing van de LVB-groep ervaren de indicerende instanties binnen een strafrechtelijk kader problemen door lange wachttijden en door individuele zorgaanbieder gehanteerde contra-indicaties die leiden tot het niet opnemen van de forensische LVB-doelgroep.
Conclusies en aanbevelingen
38
Zorg aan de forensische LVB-doelgroep vooral door SGLVG-aanbieders 509 Het grootste deel van de behandelcapaciteit bevindt zich bij de SGLVG-zorgaanbieders, FPA’s en FPK’s. Een groot deel van de forensische cliënten met een verstandelijke beperking ontvangt zorg in één van de Borg-instellingen. Dit betreft een landelijk samenwerkingsverband van de vier erkende SGLVG-instellingen. In 2011 gaat de behandelcapaciteit bij de SGLVGzorgaanbieders fors toenemen. 510 Het zorgaanbod voor de forensische LVB-doelgroep wordt slechts voor een zeer klein gedeelte verzorgd door reguliere VG-zorgaanbieders.
Een passend zorgaanbod vereist een integrale benadering met ketenafstemming 511 De behandeling voor de groep licht verstandelijke beperkten met een strafrechtelijke titel dient gericht te zijn op enerzijds het verbeteren van de gedragsstoornissen en anderzijds op recidivevermindering. De zorg voor de LVB-doelgroep vereist specifieke zorginhoudelijke benadering en bestaat uit behandelelementen uit de VG, GGZ en justitie. 512 De behandeling vraagt om een integrale benadering vanuit straf en zorg. Het is belangrijk om vroegtijdig de LVB-problematiek te herkennen en hierop de benodigde zorg af te stemmen. Er is een gefaseerde behandeling nodig, waarbij men het totale proces van zorg beschouwt, dus ook de zorg ontvangen voor het verkrijgen van een strafrechtelijke titel en ook de zorg na afloop van de strafrechtelijke titel. Gedurende de behandeling zal de cliënt meer vrijheden ervaren. Aan iedere fase zijn andere begeleidingsmogelijkheden en woonomstandigheden gekoppeld. Afstemming tussen ketenpartners is hierin vereist. 513 Vanwege het belang van continuïteit van zorg is ketensamenwerking noodzakelijk. In de huidige situatie is van deze ketensamenwerking nog weinig tot geen sprake. Er is nog te weinig kennisuitwisseling en samenwerking.
Aanbevelingen voor zorgaanbieders Organiseer breed draagvlak in de organisatie 514 Het voorzien in de zorgbehoefte voor forensische LVG-ers vraagt breed draagvlak in de organisatie. Het aanbieden van zorg voor LVB in een strafrechtelijk kader vraagt breed draagvlak in de organisatie van bestuur, management en directe medewerkers. Het vraagt de ontwikkeling van specifieke competenties van personeel en, minstens zo belangrijk, het investeren in samenwerking met ketenpartners ten behoeve van kennisdeling, organisatie van passende zorgketens voor LVB-cliënten en inzicht in processen van indicatiestelling en financiering.
Conclusies en aanbevelingen
39
Haak in op huidige ontwikkelingen met betrekking tot vroegtijdige detectie 515 Iedereen ziet het belang in van vroegtijdige detectie waardoor bestaande instrumenten aangepast worden op de LVB-groep. Wat van veel groter belang is, is het ontwikkelen van kennis en expertise om de kenmerken van deze groep tijdig te signaleren. Hiervoor dient meer samenwerking en kennisuitwisseling plaats te vinden tussen reclassering, gevangeniswezen, NIPF en de verstandelijke gehandicaptenzorgsector. Kennisuitwisseling kan al plaatsvinden door elkaar te leren kennen en elkaars zorglocaties te bezoeken. Daarnaast kan men casuïstiekbesprekingen introduceren, opleidingen op het terrein van LVB en vaardigheidstrainingen. Juist nu vroegtijdige detectie door iedereen van belang wordt geacht is het moment om op een meer structurele wijze contact te leggen.
Neem de vereiste integrale benadering met verschillend zorgaanbod op bij het inrichten van de zorg 516
Het goed diagnosticeren van de problematiek en vaststellen dat er sprake is van LVB-
problematiek is bij de forensische groep van groot belang. Er kan dan gerichte zorg worden aangeboden waardoor de kans op recidive verkleind wordt. De behandeling vraagt een integratie van kennis en vaardigheden vanuit sectoren van verstandelijke gehandicaptenzorg, GGZ en justitie (beveiliging, recidivevermindering en het omgaan en herkennen van het delictgedrag). Vanwege het chronische karakter van de problematiek van de doelgroep is continuïteit van zorg (ook na afloop van strafrechtelijke titel) van belang. 517 Om aan deze eisen te voldoen is het aan te bevelen om samenwerking en partnerschap met andere aanbieders te zoeken zodat doorstroom en kennisdeling beter gerealiseerd kunnen worden. Dit geldt ook voor zowel aanbieders van gespecialiseerde zorg, als aanbieders in de reguliere zorg.
Waarborg doorstroom en continuïteit van zorg door samenwerking met ketenpartners in de regio 518 Het op voorhand plannen van het behandelverloop van de forensische doelgroep is complex. Het totale zorgaanbod voor de (forensische) SGLVG/LVG-groep bestaat uit een breed pakket aan voorzieningen waarmee een gefaseerde behandeling bereikt kan worden. Dit brede aanbod van voorzieningen is nodig om een sluitende en continue zorgketen te bieden aan de forensische LVB-groep. Zorg door samenwerking met ketenpartners voor een breed zorgaanbod. Investeer in een goede planningsmethodiek om doorstroom te kunnen realiseren.
Conclusies en aanbevelingen
40
519 Voor de doelgroep is continuïteit in zorg van groot belang. In veel situaties is de strafrechtelijke titel eerder afgelopen dan de behandelduur. Zorgaanbieders dienen dan ook goed te monitoren wanneer een strafrechtelijk traject ten einde loopt en regel tijdig passende indicatiestelling AWBZ. Daarnaast verdient het aanbeveling om flexibiliteit in financiering te creëren door transparant te zijn in je doelstellingen en werkwijze voor de LVG-doelgroep naar justitie, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars.
Door regionale verschillen is er geen uniforme best practice in de organisatie van de zorgketen 520 Om de forensische LVB-doelgroep optimaal te kunnen helpen dient er op regionaal niveau voldoende aanbod te zijn. Dit aanbod dient te bestaan uit verschillende soorten zorgvoorzieningen met verschillende beveiligingsniveaus. De zorg dient te voldoen aan de specifieke eisen die de LVB-doelgroep met zich meebrengt en tegelijkertijd dient er kennis te zijn over recidiveverminderend gedrag en veiligheid. Ook zullen er per regio verschillen zitten in passende schaal en omvang van de doelgroep. Hiervoor is alleen een theoretisch optimaal model te geven. 521 In de praktijk lijken er wel een aantal best practices te zijn die goed werken. Bijvoorbeeld omdat er een SGLVG-aanbieder in de regio is die de gehele zorgketen voor een cliënt regelt. Of omdat zorgaanbieders vanuit verschillende invalshoeken intensief samenwerken en expertise delen (VG, PI, woonvormen, GGZ, indicatiestellers, orthopedagogische centra) of omdat er via justitie naast behandelplekken ook begeleid wonen is/wordt ingekocht. 522 Helder lijkt dat er geen uniforme oplossing gegeven kan worden hoe je dit regionaal het beste kan regelen. Men is het wel unaniem eens dat er iemand regiehouder van de keten moet zijn (zorgaanbieder, gemeente, justitie).
Aandacht in communicatie en rondom beeldvorming 523 Het kiezen voor het bewust aanbieden van LVB-zorg aan justitiabelen zorgt vaak voor veel onrust binnen een instelling. Er bestaat sterke negatieve beeldvorming rondom justitiabelen (ook al worden er in de praktijk al justitiabelen in zorg genomen). Het bijstellen van deze beeldvorming vraagt veel en intensieve communicatie met cliënten, vertegenwoordigers van cliënten, cliëntenraden, hulpverleners en bestaande samenwerkingspartners. Dit is een langdurig proces. Een optie is het creëren van een aparte voorziening met een eigen naam. Hiermee verklein je het risico op imagoschade van de instelling bij incidenten.
Conclusies en aanbevelingen
41
Aanbevelingen voor het ministerie van Justitie Zorg voor meer kennis over de doelgroep 524 Zorg dat er een beter beeld ontstaat van de doelgroep. Kennis over de omvang van de doelgroep, de zorgketen die nodig is om continuïteit te waarborgen en de specifieke eisen die aan de inhoud van de zorg dienen te worden gesteld zijn onmisbaar om deze zorg goed te kunnen inkopen en de doelstellingen rondom continuïteit van zorg en terugdringen van recidive te realiseren. Essentieel hierin is een eenduidige en gerichte registratie van onder andere indicaties voor de LVB-doelgroep, inhoud van geleverde zorg en duur van de zorg.
Maak het proces van indicatiestelling inzichtelijk en borg het doorlopen van zorg 525 Zorg voor een inzichtelijk proces waarin informatie over het proces van indicatiestelling wordt weergegeven vanuit het perspectief van de LVB-er die (deels) zorg krijgt in een strafrechtelijk kader en niet per indicerende instantie. Maak duidelijke op welk moment overgang naar de AWBZ of ZVW plaatsvindt en op welke wijze een zorgaanbieder dit kan regelen. Een mogelijkheid is om met het CIZ (en als verantwoordelijke voor de inhoud van de AWBZ zorgaanspraken eventueel het College voor zorgverzekeringen) te verkennen in hoeverre doorloop van de indicatie na afloop van een strafrechtelijke titel kan plaatsvinden.
Maak de kenmerken van je klant inzichtelijk en transparant 526 Maak duidelijk naar zorgaanbieders om welke doelgroep het gaat. Voor veel reguliere zorgaanbieders van verstandelijk gehandicaptenzorg geldt dat ze geen goed beeld hebben van de LVB-ers die in een strafrechtelijk kader zorg ontvangen. Bij een aantal zorgaanbieders bestaat het beeld dat het gaat om een ‘complexe en gevaarlijke’ groep is waar men liever niets mee wil. Er zijn ook zorgaanbieders die er te licht over denken en daardoor niet goed voorbereid zijn op de specifieke problematiek en het daarbij behorende risicomanagement en risicotaxaties van het delictgedrag. Tevens vraagt het ten opzichte van de reguliere verstandelijke gehandicaptenzorg een stevigere behandelcultuur die minder aansluit bij het motivatiebeginsel.
Stel gerichte eisen aan de zorg en de zorgaanbieders 527 De zorg voor de forensische LVB-groep stelt specifieke eisen aan de inhoud en de continuïteit van de zorg en aan de zorgaanbieders teneinde de zorg effectief te laten zijn.
Conclusies en aanbevelingen
42
Probeer deze zo expliciet mogelijk te maken. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de eisen die gesteld worden rondom het participeren in een sluitende zorgketen voor deze groep of het maken van afspraken over opnameverplichtingen en contra-indicaties.
Gedifferentieerd contracteren van de zorgketen voor de LVB-groep 528 Duidelijk wordt uit deze quickscan dat het leveren van zorg aan de forensische LVB-groep een specialistische activiteit is die vraagt om specifiek en geïntegreerd behandelaanbod rondom bejegening, behandeling en beveiliging. Voor reguliere VG-zorgaanbieders die iets voor deze doelgroep willen betekenen vraagt het om breed commitment in de organisatie, het aangaan van investeringen in kennis, het ontwikkelen van specifiek expertise, competenties, netwerk, samenwerkingsafspraken et cetera. Aanbevolen wordt om te kijken in hoeverre het haalbaar is om met een gericht aantal zorgaanbieders langdurige afspraken te maken over een sluitend zorgaanbod in de regio. Dit vereist het aangaan van langdurige relaties tussen justitie en zorgaanbieders waarbij samenwerking tussen zorgaanbieders wordt gestimuleerd.
Aanbevelingen voor VGN en ministerie van Justitie Landelijke partijen kunnen ondersteunen door bouwstenen te ontwikkelen die de basis vormen voor een afgestemde keten 529 Landelijke partijen (VWS, Justitie, ZN, VGN, SGLVG-experts et cetera) kunnen toegevoegde waarde bieden door de inhoudelijke bouwstenen te helpen ontwikkelen waaraan de zorgketens dienen te voldoen (bijvoorbeeld vergelijkbaar de ketenzorg dementie). Belangrijke bouwstenen zijn bijvoorbeeld diagnostiek, aanbod van effectieve interventies, continuïteit van zorg, kennisuitwisseling en samenwerking, crisisopvang. Op het moment dat de bouwstenen voor een goede forensische LVG-keten ontwikkeld zijn, kunnen partijen in de regio afspraken maken hoe zij vervolgens op basis van deze bouwstenen de zorgketen voor de LVG-doelgroep organiseren en welke partij de regie neemt. Regionaal zal bekeken moeten worden wat de best practice of beste oplossing kan zijn. Probeer landelijk bouwstenen te ontwikkelen en geef vervolgens de betreffende partijen regionaal voldoende ruimte om hiermee hun keten op te bouwen en in te richten. 530 Hierbij kan het een mogelijkheid zijn dat een inkopende partij, zoals de DForZo, een sterk sturende rol pakt in het tot stand laten komen van de ketens via inkoop en bouwstenen afzonderlijk inkoopt. Een andere optie is dat DForZo inkoopt via een regiehouder die verantwoordelijk is voor de zorgketen. Met de regiehouder worden dan afspraken gemaakt over de totale zorgketen.
Conclusies en aanbevelingen
43
A
Geraadpleegde bronnen
Interviews Berghuis, W.: Ministerie van Justitie (beleidsmedewerker gedetineerden met verstandelijke beperking) Bergman, S.: Ministerie van Justitie (kwartiermaker indicatiestelling) Dobbinga, P.: Directie Forensische Zorg (medewerker plaatsing)
Graaf, M. de: Directie Forensische Zorg (beleidsmedewerker zorginkoop) Hesse, C.: Stichting Trajectum (voorzitter Raad van Bestuur) Hogebrug, W.: Profila Zorg (locatiemanager) Hoogen, T. van den: Ministerie van Justitie (projectleider forensische zorg) Hulst, C. van der: Directie Forensische Zorg (beleidsmedewerker bekostiging) Kaal, H.: WODC (onderzoeker) Langius, M.: Directie Forensische Zorg (beleidsmedewerker bekostiging) Mil, L. van: Altrecht, locatie Wier (teammanager) Overvest, N.: De Borg-instellingen (programma-manager) Rijnen, K.: Reclassering Nederland (projectmedewerker diagnose/kwartiermaker IFZ) Roemburg, S.: Ministerie van Justitie (beleidsmedewerker plaatsing) Roos, J.: De Borg-instellingen (psycholoog) Roosjen, S.: NIFP (hoofd indicatiestelling forensische zorg) Schoenmaker, L.: Directie Forensische Zorg (beleidsmedewerker kwaliteit)
Geraadpleegde bronnen
44
Slijkhuis, A.: NIFP (hoofd indicatiestelling forensische zorg) Stet, M.: Hartekampgroep (lid Raad van Bestuur) Vugs, I.: Stichting Amarant (stafmanager Kennis en Kwaliteit van beleid) Willems, A.: CIZ (medewerker expertisecentrum) Zengerink, J.: Reclassering Nederland (onderzoeker)
Bestudeerde literatuur CIZ (2009). Beleidsmonitor: Eerste helft 2009 Expertgroep DB(B)C Ontwikkeling voor de forensische zorg in strafrechtelijk kader ondersteund door de Projectorganisatie DB(B)C FZ (2009). DB(B)C-Productstructuur voor Forensische Zorg
in Strafrechtelijk Kader 2010: Productgroepen voor behandeling en verblijfssoorten. Op 20 mei 2010 gedownload van www.ggzbeleid.nl/2009/1860.pdf Loucks, Nancy (2007). No One Knows: the prevalence and associated needs of offenders with learning difficulties and learning disabilities. Paper van Prison Reform Trust Kaal, H.L., Ooyen-Houben, M.M.J. van , Ganpat, S., Wits, E. (2009). Een complex probleem:
passende zorg voor verslaafde justitiabelen met co-morbide psychiatrische problematiek en een lichte verstandelijke handicap. Den Haag: WODC Leids Congres Bureau (2009). Twee landelijke bijeenkomsten over: LG-ers en justitie: (H)erkennen, signaleren en effectieve hulpverlening. Congresmap van ‘Straf en zorg voor
volwassen LVG-ers’ en ‘Delinquentie bij jeugdige LVG-ers’ op 1 en 15 april 2009 NIFP/IFZ (2010). Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) binnen een strafrechtelijk kader.
Brochure op 20 mei 2010 gedownload van www.nifpnet.nl/LinkClick.aspx?fileticket=KWVBezSoCpU%3D&tabid=121 Dienst Justitiële Inlichtingen (2007). De vernieuwing van forensische zorg in een strafrechtelijk kader: Uitgangspunten, uitvoering en invoering. Den Haag: Project Vernieuwing Strafrechtelijke
Zorg Weijters, G., More, P.A. De Monitor Nazorg Ex-Gedetineerden, Ontwikkeling en eerste
resultaten. Den Haag WODC
Geraadpleegde bronnen
45
Wolde ten, A.C. (red.), Grand le, B., Slagter, J., Storms, M. (2006). Vaardig en Veilig: Behandeling
van sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapte mensen met risicovol gedrag. Boschoord: Trajectum Hoeve Boschoord Zwemstra, J.C. Psychiatrische zorg in en aansluitend aan detentie. Een onderzoek naar
psychiatrische zorg en behandeling in detentie en daarop aansluitende reguliere of forensische zorg. 200
Geraadpleegde bronnen
46