Daarginds
AUĐUR JÓNSDÓTTIR
Daarginds Vertaald door Esther Ottens
amsterdam . antwerpen 2012
This book has been published with financial support of Bókmenntasjóður / Icelandic Literature Fund.
Q is een imprint van Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam Oorspronkelijke titel Vetrarsól Published by agreement with Forlagid Publishing House, www.forlagid.is Copyright © Auđur Jónsdóttir, 2008 Copyright vertaling © 2012 Esther Ottens / Em. Querido’s Uitgeverij BV, Singel 262, 1016 AC Amsterdam Omslag Monique Gelissen Omslagbeeld Hollandse Hoogte/Arcangel Images Foto auteur Jóhann Páll Valdimarsson ISBN 978 90 214 4137 5 / NUR 302 www.uitgeverijQ.nl
Voor Pétur Leifur Pétursson
Ik was belust op misdaad. Jean Genet, Dagboek van de dief
1 december
Gisteren deed Axel me voor de grap een adventskalender cadeau. Hij zei dat ik voor de kerst maar eens een beetje vetgemest moest worden. Dat vond ik een grappige opmerking, want nog geen drie maanden geleden was ik door hem op yoga gegaan. Hij had me voorgelezen uit een wetenschappelijk tijdschrift waarin stond dat veel mensen tegenwoordig onbewust een isgelijkteken zetten tussen iemands competentie en diens lichamelijke verschijning. Dikke mensen komen dus minder succesvol over dan slanke; wie slim is, krijgt het ook voor elkaar om in vorm te blijven. Vind je mij dik? vroeg ik. Je bent slank, maar volgens dit artikel lopen mensen die leven zoals wij extra gevaar. Hoe leven wij dan? Axel dacht even na en zei toen: Gedachteloos, zou ik zeggen. Diezelfde dag nog gaf ik me in het yogacentrum op voor een beginnerscursus speciaal bedoeld voor gestreste vrouwen, en drie maanden lang draafde ik daar gewetensvol vier keer per week heen: tot de laatste les, vorige week. Als je tweeëndertig bent moet je tenslotte 9
iets doen om in vorm te blijven, ook al noemt mijn moeder me nog steeds ‘bonenstaak’. Yoga maakt echter niet alleen het lichaam sterker, maar ook de ziel, en daarom werd ons verboden een kwaad geweten mee te zeulen. Want alleen al dit gevoel, dat als een gitzwart brok ijzer in je binnenste heen en weer schuift, weegt meer dan alle vetrollen van alle cursisten bij elkaar. Het zúígt de lethargie gewoon aan. Dus leerden we ermee om te gaan: Om je bewustzijn te verruimen moet je eerst al je schuldgevoelens loslaten. Je mag helemaal jezelf zijn; adem dit inzicht in, diep diep diep, voel hoe je buik uitzet en je adem je schaambeen raakt. Dan adem je alle angst uit uit uit, tot je adem je schedeldak raakt en je bereid bent een ander mens te zijn – en dan, op dat moment, adem je jezelf weer in. Zo onderwees mijn yogalerares Ágústa op bezwerende toon. Haar woorden hadden zo’n kalmerende uitwerking op me dat ik aan het eind van zo’n les helemaal van de wereld was. Ik had voor deze yogacursus gekozen nadat ik op Ágústa’s website had gelezen dat de deelneemsters onder haar leiding een beter lichaamsgevoel en meer energie kregen. En als ik verlept van de stress op de yogamat lag en het kaarslicht dansende zonnebloemen op mijn oogleden wierp, begon ik me ook echt een ander mens te voelen, alleen vervluchtigde het effect thuis maar al te snel. 10
Het schuldgevoel is er weer als ik de adventskalender openmaak. Ik zet de eerste december zo wijd open dat er een pompon van de muts van een klein meisje loslaat. Tegen een hemelsblauwe achtergrond hollen dik ingepakte kinderen naar een kerstman toe, om hen heen dwarrelen sneeuwvlokjes op de grond. Onder de muts van het meisje zit een choco-olifantje verstopt, waarvan de smaak me aan lang vervlogen tijden herinnert, aan mama die haar laatste kronen bij elkaar schraapte om een adventskalender voor me te kopen. De chocola is zo hartje winter lekker bij mijn eerste kop koffie; als er buiten sneeuw zou liggen, zou die in het maanlicht schitteren als de zee in het zonlicht. Maar er ligt vandaag geen sneeuw en ook de maan laat zich niet zien. Duisternis ligt over de wereld en verzwelgt dit land, waar je zeven maanden per jaar het liefst alleen maar chocola zou eten om je hersenen te drenken in endorfine. Maar dat staat een volwassen vrouw zichzelf natuurlijk niet toe. Als ze de aansluiting niet wil verliezen, moet ze heel ontspannen ademhalen en haar centrum vinden, zoals de yogalerares het haar geleerd heeft. Dus probeer ik, langzaam in-uit-in-uit-in-uitademend, de duisternis waar te nemen als een stralende kleur. Wat doet het er ook toe of het leven geel is of zwart? Maar klaarblijkelijk is het in mijn binnenste eerder zwart dan geel, ja, mijn wereld is pikdonker, en ik sta een kwartier eerder op dan Axel, speciaal om daarvan te genieten: trek mijn wollen sokken aan, loop zachtjes naar de keuken, steek de oranje kaarsen op de eet tafel aan en zet in het flikkerende licht koffie. Geniet van de eerste, kokendhete slok, terwijl het kaarslicht in mijn 11
hoofd in zonlicht verandert en de cafeïne opgewektheid in mijn aderen pompt. Dan zet ik de laptop aan, maak verbinding met de wereld en wacht op de startpagina met het nieuws. Ik ben overal op voorbereid, want terwijl je ligt te slapen kan er van alles en nog wat gebeuren. Misschien heeft een lawine ergens in IJsland een dorp bedolven of is er in Sydney bij een terroristische aanslag een hele straat verwoest. Maar dit had ik van mijn leven niet verwacht! Vrouw vermist Sinds afgelopen vrijdag wordt de kunsthistorica Arndís Theódórsdóttir vermist. Ze is voor het laatst gezien in haar galerie Össa. Arndís heeft bruine ogen, donkerblond haar en is gekleed in een tweekleurig jasje (bruin/grijs), een donkergrijze broek en lichtbruine leren laarzen. Ze draagt een ketting met groene halfedelstenen. Wie inlichtingen kan geven omtrent de verblijfplaats van Arndís Theódórsdóttir wordt verzocht via telefoonnummer 444 1000 contact op te nemen met de politie in Reykjavik. Vind ik haar eindelijk terug en prompt is ze verdwenen. De politie is naar haar op zoek. En als ze nu dood is? Aan de foto te zien is ze nauwelijks veranderd: een regelmatig, wat breed gezicht met een wipneus en ietwat scheve ogen boven hoge jukbeenderen. Ze heeft alleen geen kort haar meer, maar zo’n geföhnd jarentachtigkapsel, dat telkens weer in alle mogelijke varianten opduikt. 12
Alles goed, Sunna? Prima, mompel ik en ik kijk op van de computer. Axel staat tegen de deurpost geleund, met alleen zijn blauwgeblokte pyjamabroek aan. Zijn blonde haren staan alle kanten op als verstijfde kikkervisjes. Je kijkt zo ernstig, zegt hij. Wat zit je te lezen? Gewoon het nieuws. Wil je koffie? Ja, graag. Zit in de pot. Dat kwam er vast ongeduldig uit, want hij komt naar me toe en vraagt wat voor bijzonders het nieuws te melden heeft, steekt zijn kin naar het beeldscherm uit en leest vluchtig een artikel over een stal in Noord-IJsland waarin schapen zijn verbrand en een bericht over een bomaanslag in Afghanistan. Het opsporingsbericht ziet hij niet eens, er worden immers elke dag wel mensen gezocht, meestal jongeren of verdwaalde toeristen, hij komt niet op het idee dat ik de vermiste persoon ken. Weet jij daar iets van? vraagt hij. Van die aanslag in Kabul, bedoel je? Het rood stijgt naar zijn wangen. Nee, natuurlijk niet. Ik bedoel van die boer met die verbrande schapen. Misschien is hij familie van je, weet ik veel? Axel glimlacht en wil maar zeggen dat hij weer eens alles uit me moet trekken. Ik kijk hem lang aan: mijn mooie man met het blauw van de zee in zijn ogen en de aristocratisch gewelfde neus, de welgevormde lippen die als hij lacht zijn regelmatige, witte tanden blootleggen; de engelachtige krullen die over zijn voorhoofd vallen en de baard van drie dagen, die in de zon bijna van goud lijkt. Gek dat een 13
man van veertig zo’n jongensachtige indruk kan maken. Opeens doet hij me denken aan Ari, die in het oude vertrouwde kinderrijmpje aan zijn moeder vraagt waarom de lucht blauw is. Ik trek hem naar me toe, sla mijn armen om zijn nek en zeg: Jij merkt ook alles. Daarom mag jij 2 december opeten, als je wilt. Nee, zegt Axel slaperig. Alle dagen zijn voor jou. En hij lacht naar me op een manier die de vrouw op het computerscherm in de verte doet verdwijnen, terwijl mijn handen over zijn hoofd, zijn haar en zijn schouders gaan. Dan kruipen mijn vingertoppen over zijn wangen en onder zijn kin, over zijn borst en zijn buik steeds verder naar beneden. Ik duw mijn neus in zijn hals. Vraag me af wie van ons yin is en wie yang, als hij vraagt of ik onder mijn nachthemd wel iets aanheb. Tut, tut, fluister ik. Zo wordt de zon zwart Zo brand ik Tot op de grond toe af Dan liggen we plat op ons achterste op de tegels, leeg als zuigelingen op de ochtend van hun eerste dag, met bijna gesloten ogen, allebei met onze sokken onder ons hoofd. Axel glimlacht loom, hij is inmiddels wel gewend aan deze ochtendgymnastiek, die ongeveer tegelijkertijd met de yogacursus is begonnen. De Aziatische houdingen hebben mijn bloed aan het koken gebracht, waardoor ik initiatief toon als nooit tevoren. Was je niet van plan om koffie voor me in te schenken? vraagt hij uiteindelijk. Ik denk dat die nu wel lauw 14
zal zijn en raad hem aan nieuwe te zetten. Dan druk ik mijn nachthemd tegen me aan, glip de badkamer in en stop het in de wasmachine. Even later loopt er al water in het bad. * Waarom wordt ze vermist? Plop, doet een druppel die uit de kraan valt en rimpelingen maakt op het water. De stoom maakt mijn oogleden zwaar, badschuim bedekt mijn gezicht en de geur van bloemen sust mijn zintuigen in slaap, terwijl een nerveuze nieuwsgierigheid bezit van me neemt. Ágústa’s woorden indachtig stel ik me een rustig plekje voor om te ontspannen, en even ben ik bezig mezelf naar een smoorhete broeikas vol bloeiende rozenstruiken te ademen. Dan plens ik een handvol water in mijn gezicht, zuig de winterlucht op die door het raam naar binnen stroomt en speur naar de maan. Axel rommelt intussen in de keuken: haalt de pruttelende koffiepot van het gas, zet de keukenradio aan en weer uit en werkt cornflakes en koffie naar binnen, waarna hij zich wast in ons kleine gastenbadkamertje bij de voordeur. Hopelijk vertrekt hij gauw naar zijn werk. Ik moet even in alle rust naar dat opsporingsbericht kijken en op internet meer informatie zoeken. Gelukkig is het vandaag kapdag. Op de uitgeverij weet iedereen dat ik de eerste maandag van de maand mijn moeders haar doe; ze is vast al wakker, heeft haar haren natgemaakt en zit voor het raam naar me uit te kijken. Toch blijf ik zitten teuten. Dit is het hoogtepunt. In het leven van een 15
tweeëndertigjarige vrouw die het lekker vindt om in het warme water te liggen sudderen als een hamlap. Op een dag zal ze in de aarde worden begraven om weg te rotten als een haai. Of worden verbrand als knollen in de kolengloed. Ik schrik op van mijn duistere gedachten. Ik droog mijn handen, rek me uit naar het roestige radiootje op de wasmachine en zet het ochtendnieuws harder, puur in de hoop meer over Arndís te weten te komen. Dan duik ik weer tot aan mijn neusgaten onder water. Hoor mensen in de wereld daarbuiten speculeren over de vraag of een van de kleine partijen de opdracht zal krijgen een regering te formeren: de nieuwslezer kucht als een politicus zegt dat hij vóór de persconferentie geen commentaar zal geven. Axel overstemt hem, hij roept me. Haastig zet ik de radio zachter en prijs me gelukkig dat ik geen elektrische schok krijg. Wat? Mag ik binnenkomen? vraagt hij. Ik heb haast en moet eigenlijk nog iets tegen je zeggen. Door de klamme hitte roep ik dat ik de deur per ongeluk op slot heb gedaan en dat hij dat iets dan zo maar tegen me moet zeggen. Na een korte aarzeling gooit hij eruit dat Helgi vanavond komt en voorlopig ook bij ons blijft logeren; in elk geval tot zijn moeder kerstvakantie heeft. Wat!?! Als een woedend nijlpaard schiet ik het water uit; ik sla een handdoek om en ruk de deur open. Hoor ik dat goed? Ja. Axel lacht zijn onweerstaanbare lachje. Hij zegt dat Helgi’s moeder tot de kerst in Kopenhagen is. Ze moet 16
de ene zitting na de andere aanwezig zijn, anders gaan haar superieuren eraan twijfelen of ze haar werk inderdaad net zo goed van hieruit kan doen; nu is het zaak de afspraken na te komen. Nou en? Sunna, je weet hoeveel me eraan gelegen is dat die twee in IJsland blijven, zegt hij op zijn kenmerkende, half beschuldigende, half verontschuldigende toon. Hij weet hoe hij zijn doel moet bereiken. Zeven jaar heeft zijn ex-vriendin in Kopenhagen-Frederiksberg gewoond, en de gezamenlijke vader-zoonweekends in het Tivoli en de dierentuin werden met het jaar schaarser. Ik ken de jongen amper nog, zegt hij, hij heeft straks meer van de Deense kroonprins dan van mij. Maar één ding is zeker, zijn moeder gaat eerder terug naar Kopenhagen dan dat ze haar baan opzegt. Desnoods laat ze haar moeder doodziek in het verpleeghuis achter. Maar als het allemaal lukt, kan ze van hieruit werken en blijft ze in IJsland, ook als haar moeder er op een dag niet meer is. Nu Helgi hier op school zit. We moeten haar alleen helpen ervoor te zorgen dat alles gladjes verloopt, schat. En waarom hoor ik dat nu pas? Je sliep al toen Helgi gisteravond belde. Het kwam allemaal nogal plotseling. Oké. Oké... wat? vraagt hij voorzichtig, zonder op te houden met glimlachen. Het zal wel lukken, zeg ik, en in één adem herinner ik hem eraan dat het in de adventstijd een gekkenhuis wordt op mijn werk. Deze keer moet hij tijd voor zijn 17
zoon vrijmaken, hij kan niet van hot naar haar blijven rennen, zoals hij de hele herfst heeft gedaan. Ze zijn nu al sinds de zomer hier en hij heeft nog maar een paar dagen tijd voor Helgi vrijgemaakt. Bijna paniekerig vraagt hij me hem dat nu niet onder de neus te wrijven, het is niks voor mij om me zo aan te stellen, want ik weet best dat hij het de laatste maanden zo druk heeft dat hij amper nog uit zijn ogen kan kijken, zo gaat het nu eenmaal als je een nieuw bedrijf op poten zet, zeker in de toeristenbranche; als we ooit uit de schulden willen komen, moet hij nu alles op alles zetten... maar natuurlijk, deze keer is het zijn taak om een oplossing te vinden, maar vanavond pas, want zo meteen vliegt hij naar een vergadering in Ísafjörður en hij komt pas met de laatste vlucht terug, zodat ik Helgi in ontvangst zal moeten nemen. Wacht even, je vliegt naar... Hij kijkt me smekend aan, al gestrest genoeg zonder dat ik een scène schop. Ik kom alleen iets later thuis dan anders, de weersvoorspelling is prima. Maak je geen zorgen! Maar nu moet hij weg, anders komt hij te laat op zijn afspraak. Goed dan, zeg ik met tegenzin. Maar zorg dat je je terugvlucht niet mist. Zijn opluchting wordt een lach. Dank je, Sunna, op jou kan een mens bouwen. Kus, kus, kus. Ik weet dat je de erfgenaam goed zult ontvangen. Dan is hij weg. *
18
Dennengroene corduroy rok, appeltjesrode trui, ik lijk wel een kerstboom. Al mijn andere kleren zijn vies, vanavond moet ik echt tijd maken om een was te draaien, maar nu moet het maar even zo. Het is tenslotte de eerste december, dan mag je er best een dagje bijlopen als een kerstboom. Waarom is Arndís verdwenen en waarom ben ik daardoor zo van de kook? We hebben elkaar al tien jaar niet gezien. Waarom zit deze rok zo wijd? Ik zie eruit als een struisvogel, naakte hals met vogelkop. Grijzige kraaiensprieten pieken alle kanten op, mijn punkige kapsel is veel te ver uitgegroeid. Eigenlijk zou mama míjn haar moeten doen in plaats van andersom. En mijn wenkbrauwen hebben iets wolfachtigs, ik had me allang moeten aanwennen om ze af en toe eens te epileren. Wat een oerwoud! Ze zijn bijna tegen elkaar aan gegroeid en maken mijn gelaatstrekken nog scherper, scheef boven de haviksneus en de lippen die je bijna niet ziet. Ik heb een algehele botoxbehandeling nodig en wel onmiddellijk, ik zie eruit als – weet ik ’t – als een trollenwijf. Op mijn wangen verschijnen steeds meer adertjes! Een wonder dat ik zo’n aantrekkelijke echtgenoot heb. Ik kijk mijn bizarre spiegelbeeld in de muisgrijze ogen. Glimlach zodat mijn vooruitstekende hoektanden blinken. Is het een idee om die te laten bleken? Ik word nog eens gek. Arndís moet gek zijn geworden. Je gaat er automatisch van uit dat mensen die zomaar de benen nemen, gek zijn geworden. Houden ze op gek te zijn als je hen terugvindt? Dat hangt natuurlijk af van de toestand waarin je hen vindt. Maar daar wil ik niet eens over na19
denken. Ik kan beter op zoek gaan naar iets om mijn troosteloze hals mee te bedekken. Ik kijk in het Chinese juwelenkistje dat ik op de vlooienmarkt heb gekocht – tot leedwezen van mijn man. Ik hou van oude, met de hand gemaakte spullen die iets geheimzinnigs hebben. Dat kun je in ons huis ook zien: ik heb het een en ander naar binnen weten te smokkelen en op de moderne, door Axel zelf gebouwde meubels gezet, ze dragen de snuisterijen stoïcijns, zoals galeriemuren schilderijen. Zo functioneren wij: yin en yang, twee zwarte zonnen. Ik vis er een filigreinketting van witgoud uit, leg het sieraad op de rug van mijn linkerhand en herinner me hoe Axel me het voor onze eerste kerst samen cadeau gaf. Dan leg ik het terug in het kistje. Rommel in alle vakjes, vind alleen rotzooi, roer er met mijn middelvinger in en besluit dan het laatje aan de voorkant open te maken. Het klemt, samengeklonterd stof heeft zich vastgezet in de kieren. Ik geef er een ruk aan, eerst zonder succes, maar bij de derde poging schiet het laatje rammelend uit het kastje, zodat ik het opeens los in mijn hand heb en naar het kettinkje staar, dat er als een opgerolde slang in ligt. Ik moest het vinden. Het lijkt alle kleuren van de zee en de lucht te bevatten. Afhankelijk van hoe je het houdt, glinsteren de steentjes in telkens nieuwe groen-, grijs- en blauwtinten; met elke lichtstraal wordt een nieuwe kleur geboren. Arndís kocht twee van deze kettinkjes, een voor mij en een voor zichzelf. Dat was op onze laatste dag samen in Barcelona, toen de thermometer tot boven de veer20
tig graden steeg en het op de universiteit niet meer uit te houden was. In El Raval was het stikbenauwd. Van de stoepen steeg de stank van urine op en de kokendhete hondenpoep smolt dwars door je sandaalzolen heen. De hoeren grijnsden spottend toen we ons kletsnat van het zweet door de straten van hun buurt sleepten. Sommigen waren zo donker als zeewier, anderen zo wit als heilbot, sommigen androgyn, de meesten echter ondubbelzinnig vrouwelijk. Ze waren dik, dun, groot en klein; sommigen zwanger, anderen nog halve kinderen, sommigen allebei tegelijk. Sommigen waren tweeëntwintig zoals wij, anderen ouder dan onze grootmoeders. Om hen heen hing de geur van goedkope parfum, bloed en pis. Sommigen waren te dik of te dun voor minirokjes en luipaardtopjes. Sommigen wiebelden op naaldhakken, anderen torenden op plateauzolen boven de menigte uit; degenen die bovendien nog een lul in hun g-string verborgen, leken op stelten te staan, en tussen iedereen door waggelde een dwerg die zijn met hormonen opgepompte borst zo hoog mogelijk opstak. Ze waren betoverend. De hoeren van El Raval. Vonden in elk geval de mannen die er rondslopen, met open mond en ogen op steeltjes. Wie geen geld had moest zich zat kíjken aan de hoeren, die op hun beurt naar de rijken speurden. Ook ons hielden ze in hun ban, tot we een hoek verder voor een café gingen zitten en een fles champagne in een ijsemmer bestelden. Proost! zeiden we in koor, we dronken de in de zon glinsterende champagne en lachten. Toen haalde ze opeens een zilverkleurig pakje uit haar tas en gaf het aan mij. Het lachen verstomde terwijl ik er verbaasd naar keek. Ik maakte het open en zag de ketting. 21
Ik heb kettinkjes voor ons gekocht, zei ze, en ze lachte weer. Ze toverde een tweede, identiek kettinkje tevoorschijn en deed het om. Zonder iets te zeggen deed ik ook het mijne om. Net als nu. * Er is eigenlijk geen tijd meer om nog op internet te gaan. Mama is vast al bang dat ik haar ben vergeten. Ik wurm me in mijn jack, storm in de koude noordenwind naar buiten en ren achter de wegrijdende bus aan. Dan haal ik mijn telefoon uit mijn jaszak en bestel hijgend een taxi. Tien minuten later stopt er bij de bushalte een zwarte Mercedes, die in het schijnsel van de straatlantaarns glanst als een blauwe vinvis in het maanlicht. * Je komt wel in een luxe slee aanrijden zeg, roept mama van boven in het trappenhuis. Ik had het bij het rechte eind, ze heeft al een tijdje voor het raam staan wachten. Uit de flat komt muziek: La Traviata zit in de dvdspeler die ik haar vorig jaar met kerst heb gegeven. Ze vindt bijna niets zo leuk als bij de klanken van een opera voor het raam van de woonkamer staan. Urenlang kan ze toekijken hoe jongeren op straat rondhangen, mensen van de ene winkel naar de andere jakkeren en vrouwen met kinderwagens de Laugavegur af zeilen, terwijl op haar beeldscherm bont gekostumeerde operasterren een hand op hun hart leggen. 22
Ik had de bus gemist, blaas ik. Nou, je bent er tenminste. Voor ze uit de deuropening stapt en me binnenlaat, bekijkt mama me van top tot teen. Je bent vel over been, vogeltje. Heb je wel gegeten vanmorgen? Een hele olifant. Ik buk om mijn schoenen los te maken en voel haar blik op mijn schedel terwijl ik vraag of ze haar haar al heeft gewassen. Allang, zegt mama. Het is al bijna weer droog. We moeten de kam maar natmaken, denk ik. Zeg niet altijd ‘we’ als je mij bedoelt, verzoek ik haar. Zoals je wilt, kleintje. Ze sloft naar de keuken en vult een kom met water. Maar denk eraan, Sunna, we moeten nu meteen aan de slag, anders komen we niet op tijd op ons werk. Ik hijs me overeind, kijk haar gelaten na en laat mijn blik door de flat gaan. Die is niet veel groter dan vijftig vierkante meter. Bij de deur kun je meteen alles overzien: het minuscule slaapkamertje en de iets grotere woonkamer vanwaaruit mama de voorbijgangers kan gadeslaan, de badkamer die zo klein is dat ze zijdelings langs het bad moet schuifelen om bij de wc te komen, en het keukentje dat op het donkere binnenplaatsje uitkijkt. Ze heeft niet veel maar wel mooie meubels, die ze in de loop van de tijd bij elkaar heeft gespaard, een paar zijn van kersenbomenhout omdat ze dat een leuk woord vindt. Haar patchwork deken ligt op het bed en over de stoelen zijn gehaakte kleedjes gedrapeerd. Op de boekenplanken staan augurkenpotten die ze heeft afgewassen, beschilderd en gevuld met bloemen of stenen. Aan de muren hangt een schijnbaar willekeurige verzameling 23
foto’s, ingelijste krantenknipsels en naïeve schilderijen van onbekende kunstenaars: de oogst van een tweeënzeventigjarig leven. Er zijn maar heel weinig familiefoto’s bij. Er hangt één roodgetinte foto van haar overleden ouders, de visser met zijn streng kijkende vrouw, en er zijn een paar foto’s van mij, in verschillende leeftijdsfasen in deze flat gemaakt. Hier ben ik opgegroeid. In het begin deelden we de slaapkamer, daarna mocht ik hem hebben van mama en trok ze zelf in de woonkamer. Een paar jaar geleden nog zag de slaapkamer eruit alsof het mijn kamer was, tot ik na al die tijd in het buitenland naar IJsland terugkeerde en haar duidelijk maakte dat we nooit meer onder één dak zouden wonen. Ben ik dan nu voor altijd alleen? vroeg ze. Glimlachend ontfutselde ik mezelf de belofte dat ik haar regelmatig zou opzoeken, ik was nu immers weer in IJsland, dus konden we samen leuke dingen doen, twee alleenstaande vrouwen. Terwijl ik haar deze gouden toekomst voorspiegelde, voelde ik iets kouds, zwaars in mijn maag, het ding dat mijn yogalerares een ‘gitzwart brok ijzer’ noemt. Maar mama zei: Jij blijft niet lang alleen, je leert natuurlijk een man kennen, zo ben je nu eenmaal. Zij was anders. Zei zij, die al alleen woonde sinds haar vertrek uit het ouderlijk huis in een vissersdorp in de Westfjorden, waar ze als meisje dat nog maar net belijdenis had gedaan als een volwassene had gewerkt – ze had immers vier broers te voeden en moest instaan voor de opleiding van de oudste. Op haar zestiende kreeg ze vast werk in een visfabriek en in de jaren daarna werkte ze zich op tot 24