Artikel
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek Theo A. Boer
De geestelijk verzorger is meer dan enig ander professional in de zorg ethisch geschoold. Dat is niet vanzelfsprekend. In Nederland hebben 1
ethici als Kuitert en Dupuis bepleit dat de ethiek en de godsdienst de boedels scheiden. Ook praktisch theologen hebben gewezen op het nut van een emancipatie van de twee disciplines. Het universaliseerbare van de moraal staat immers op gespannen voet met het onherhaalbare en individuele van de pastorale ontmoeting. Door zijn prescriptiviteit heeft moraal volgens sommigen ongewenste autoritaire en moraliserende connotaties, en dan praten we nog niet over de schade die schuldgevoelens kunnen veroorzaken.2 Is de ethische expertise van de gemiddelde geeste-
geestelijk verzorger – ‘expert in levensvragen’ – niet zonder ethiek. Bijna dagelijks wordt hij aangesproken op vragen die ook een morele dimensie hebben. Dat is wat ik hieronder ‘ethiek in de geestelijke verzorging’ zal noemen. Daarnaast is geestelijke verzorging zelf een ethische bezigheid die een eigen beroepsmoraal nodig maakt: ‘ethiek van de geestelijke verzorging’. Dit artikel zal beide dimensies belichten. In twee slotparagrafen staan wij nog kort stil bij de vraag of er zoiets als een ‘christelijke ethiek’ bestaat, en bij de vraag hoe de geestelijk verzorger vorm kan geven aan de verwachtingen die men aan haar stelt in het coachen van ethische processen in zorginstellingen.
lijk verzorger een coïncidentie die weldra verleden tijd is? De geestelijk verzorger is meer dan enig Wij kunnen natuurlijk niet in de toekomst
ander
kijken, maar de voorgestelde boedelscheiding
geschoold.
professional
in
de
zorg
ethisch
lijkt mij in elk geval onwenselijk. Ethiek is namelijk de realisatie van een ‘goed leven’ in een complexe en weerbarstige praktijk. Zonder oriëntatie op een hoogste goed (hetzij seculier, hetzij religieus opgevat) raakt zij stuurloos of vervalt tot pragmatisme. En niet alleen kan ethiek niet zonder levensbeschouwing, maar omgekeerd kan ook de
1. Ethiek in de geestelijke verzorging: ‘unraveling the ethical knots’ Met ethiek in de geestelijke verzorging bedoelen we ethische kwesties die de pastorant regarderen. In zijn boek A Critique of
1 Voor dit artikel heb ik mede geput uit mijn artikel ‘De moderne geestelijk verzorger als ethicus: een toevalstreffer?’, in J.J.A. DOOLAARD E.A. (red.), Nieuw Handboek Geestelijke Verzorging, Kampen: Kok 2006, 735-746. 2 Vgl. S. PATTISON, A Critique of Pastoral Care. 3rd Edition. St. Alban's Place: SCM Press, 2000, 33vv.
Pastorale Perspectieven Nr. 138 - 2008/1
3737
Pastoral Care bekritiseert Stephen Pattison het tekort aan aandacht voor ethiek in veel moderne vormen van pastoraat. Volgens Pattison hebben mensen voor een gezond psychisch en geestelijk leven een coherent waardenpatroon nodig. Hij citeert Don Browning: ‘[T]he general confusion about the nature of good in living will itself be enough to cause untold personal difficulties, muddled lives, overt illnesses, and emotional conflicts’.3 Dat zijn zware woorden. Weliswaar wil Browning niet terug naar het oude kerugmatische model waarin van de pastor vooral verkondiging werd verwacht. Maar de rol van de pastor is evenmin beperkt tot die van liefdevolle, empathische hoorder. Niet zelden wordt een levenscrisis veroorzaakt door het feit dat belangrijke morele waarden ernstig onder druk staan. Het is volgens Browning de taak van de pastor ‘[to facilitate] a mode of enquiry that will help the members of the church to develop a framework of meanings relevant to all aspects of their life’.4
Het universaliseerbare van de moraal staat immers op gespannen voet met het onherhaalbare en individuele van de pastorale ontmoeting. Iemands levensbeschouwing moet dus zijn waarde bewijzen voor een breed spectrum van situaties, inclusief omstandigheden die positieve zinervaringen in eerste instantie lijken uit te sluiten. Ervaringen van lijden, schuld en schaamte hebben dikwijls een ethische dimensie en de manier waarop een ethische vraag wordt geanalyseerd en beslist,
dient maximaal congruent te zijn met iemands framework of meanings, haar basisovertuigingen over wat leven is, wat waardig leven en sterven is, en wat menselijk leven voor Gods aangezicht betekent. Is die congruentie er niet, dan gebeuren er ongelukken. Nu wordt de geestelijk verzorger lang niet altijd bij de ethische vragen van de pastorant betrokken. Hij of zij kan ook andere hulpverleners aanspreken of heeft genoeg aan het eigen netwerk. Wordt de geestelijk verzorger wel geraadpleegd, dan moet dat niet als een bijkomstigheid worden beschouwd maar als een hulpvraag die een kerncompetentie van de geestelijk verzorger aanspreekt. Over welke vragen hebben we het dan? Een vrouw met een verstandelijke handicap en haar partner denken over de mogelijkheid om zwanger te raken; een echtpaar waarvan de ene partner dementerend is, moet besluiten of ze omwille van passende zorg voor de dementerende partner gescheiden gaan wonen; een man wiens vrouw vergevorderd dementerend is, heeft een andere vrouw leren kennen; iemand met kanker heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een experimentele therapie; een patiënt in coma wordt maandenlang door sondevoeding in leven gehouden en zijn familie wil die nu beëindigen; iemand met een terminale vorm van kanker vraagt zich af of euthanasie geen uitweg zou kunnen zijn; ouders van een baby met het syndroom van Down moeten beslissen over het opereren van hun kind vanwege een darmafsluiting; de familie
3 D. S. BROWNING, The Moral Context of Pastoral Care. Philadelphia: Westminster 1976, 98. 4 BROWNING, Ibid., 106.
38
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
van een klinisch overleden jongen moet beslissen over orgaandonatie. In elk van deze situaties, geen uitgezonderd, spelen ethiek en levensbeschouwing beide een rol van betekenis. Zoals al opgemerkt bestaat er echter onmiskenbaar een spanningsverhouding tussen het individuele en onherhaalbare karakter van de pastorale ontmoeting en het universaliseerbare karakter van de ethiek: ethische uitspraken hebben altijd ook een universele strekking en zijn per definitie meer dan alleen tijd- en situatieafhankelijk. Worden individuele variabelen (voorkeuren, contexten) allesbepalend voor de vraag naar het goede handelen, dan houdt ethiek op ethiek te zijn. Dan is nog slechts van toepassing wat ook voor smaken en kleuren geldt: ieder zijn meug. Gauw genoeg echter zal de geestelijk verzorger merken dat botsende perspectieven vragen om een zekere objectivering. De pastor is er immers niet alleen voor de nierpatiënt maar ook voor de familie van een overleden donor, zij leent een luisterend oor aan slachtoffers zowel als
De distantie die een geestelijk verzorger in ethisch opzicht soms inneemt, kan nog toenemen naarmate hij zich verstaat als vertegenwoordiger van een godsdienstige traditie. Die traditie is breder dan het framework of meanings van de pastorant of de levensbeschouwing die pastorant en geestelijk verzorger delen. De geestelijk verzorger werkt mede ten overstaan van een eeuwenlange en wereldwijde gemeenschap en is geroepen om de waarden van die gedeelde traditie, zo goed en kwaad als dat gaat, te helpen present te stellen in complexe beslissituaties. Dat is soms de moeilijke weg. Pattison stelt: ‘It is so much easier to get on with the job of caring for people than to try and unravel the knots which ethical considerations bring to the fore. Easy, but dangerous. Where pastoral care ignores ethics it is in peril of promoting values or dealing in practices which, on reflection, it might find rather undesirable, dubious or harmful’.5 Hoe moeilijk ook, de ethicus die de geestelijk verzorger ook is, kan een bijdrage leveren aan het onderscheid maken tussen dat wat het leven dient en dat wat het bemoeilijkt.6
daders van incest, zij ontmoet ouderen die vragen om levensbeëindiging én hulpverleners die daar reserves bij hebben.Voor
Voor de onafhankelijkheid van de hulpverlener
de onafhankelijkheid van de hulpverlener is
is het belangrijk dat hij zich niet aan één
het belangrijk dat hij zich niet aan één
perspectief uitlevert, voor zijn geloofwaardig-
perspectief uitlevert, voor zijn geloofwaar-
heid bovendien dat de pastorant van dat feit
digheid bovendien dat de pastorant van dat
op de hoogte is.
feit op de hoogte is. 5 S. PATTISON, A Critique of Pastoral Care. 3rd Edition. St. Alban's Place: SCM Press, 2000, 35. 6 Browning werkt in The Moral Context of Pastoral Care zijn normative practical theology of care in de vorm van een aantal stappen: identificatie van een probleem, verschillende interpretaties zien, kritische evaluatie met behulp van vijf stappen, strategie. De vijf stappen zijn op hun beurt deel van een revised correlational approach die is gebaseerd op Paul Tillich. De essentie van die revised correlational approach is: het in relatie brengen van ‘questions and answers from contemporary human existence with interpretations of the central Christian tradition’, ibid., 51-2.
Pastorale Perspectieven Nr. 138 - 2008/1
3739
2. Ethiek van de geestelijke verzorging Moralisme of morele betrokkenheid Dat voert ons naar de ethiek van de geestelijke verzorging – ethische kwesties die het beroep van de geestelijk verzorger zelf regarderen. Want met de constatering dat de geestelijk verzorger soms morele keuzen moet mee helpen ‘gidsen’ staan we bloot aan een oude verleiding: moralisme. Moralisme kan worden gedefinieerd als de onwil of het onvermogen om oog te hebben voor morele complexiteit en tragiek, in combinatie met de onwil om de ander te zien als een zelfstandige en oprechte morele actor.
Een predikant die mij uitnodigde voor een lezing en me en passant toevertrouwde: ‘We weten toch allemaal dat tegenwoordig geen zinnig mens meer tegen euthanasie is’, is niet minder moralist dan zijn collega die euthanasie ziet als een gevaarlijke vorm van nieuwlichterij.
Kenmerkend voor de moralist is dat de ander niet serieus wordt genomen. Misschien zijn het wijzende vingertje en het lachje om de mond wel zijn meest in het oog springende kenmerken. Als zich bij Jona een glimlach bij het vooruitzicht van een Godsoordeel over het goddeloze Ninevé aftekent, ontpopt hij zich als een moralist in plaats van profeet. De moralist verheugt zich over het eigen gelijk en over het ongelijk van de ander. Afwijkende meningen vindt hij dom, achterhaald, verwerpelijk of demonisch. Hij denkt
dat de waarheid simpel is voor wie haar oprecht zoekt, vindt de beweegredenen van de ander niet interessant of duidt die zelfs in termen van kwade trouw. Al heeft de moralist soms gelijk dat het één evident ‘goed’ en het tegendeel ‘kwaad’ is, dan nog ligt zijn ongelijk erin dat hij weigert in te zien dat ook aan zulke beslissingen pijnlijke kanten zitten en dat de alternatieve keuze, hoezeer ‘fout’, ook door plausibele argumenten kan worden ondersteund. Dat kan gelden voor grote kwesties als abortus en euthanasie. Een predikant die mij uitnodigde voor een lezing en me en passant toevertrouwde: ‘We weten toch allemaal dat tegenwoordig geen zinnig mens meer tegen euthanasie is’, is niet minder moralist dan zijn collega die euthanasie ziet als een gevaarlijke vorm van nieuwlichterij. Het kan ook in minder omstreden kwesties. De arts die zijn patiënt wijst op de gevaren van drankmisbruik is een moralist als hij stelt dat stoppen met drinken ‘gewoon een kwestie is van willen’. Behoudend of vooruitstrevend, sociaal of liberaal, traditioneel, modern of postmodern: moralisme vind je overal.7 Intussen is het alternatief voor moralisme bepaald geen laissez-faire. Een al te libertijnse visie is immers nog geen remedie voor het gebrek aan relationaliteit waarvan bij de moralist sprake is. Het alternatief voor moralisme zou ik eerder willen benoemen als ‘betrokkenheid’. Wie ‘betrokken’ is, neemt de moeilijke taak op zich om mensen indien nodig en mogelijk moreel te coachen; zij begeleidt dat proces echter in het besef van de complexiteit van morele waarheid en gaat uit van de oprechte intenties van mensen,
7 Cf. Zie T. A. BOER, ‘Soorten van morele diversiteit binnen de kerk’, Praktische Theologie 34/4 (2007) 407-421.
40
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
wélke keuzen er uiteindelijk ook worden gemaakt. Alleen tegen die achtergrond kan de ethicus/ geestelijk verzorger soms besluiten om een confrontatie met een pastorant niet uit de weg te gaan. Maar, om naar Pattison terug te gaan, ‘[t]he first, and most important precept to be remembered when contemplating bringing an element of ethical confrontation into a pastoral encounter is that this should take place within a context of acceptance . . . the experience of grace precedes that of judgment’.8 Morele betrokkenheid aldus omschreven is daarmee een verbijzondering van een ethische ondertoon in de zorg die Annelies van Heijst treffend als ‘menslievendheid’ beschrijft.9 Ten diepste is morele betrokkenheid dan ook niet slechts een onderdeel van het werk van de geestelijk verzorger, maar een karakterisering van zijn hele werk. Ethische betrokkenheid wil immers zeggen: in respect voor de eigen subjectiviteit en autonomie van de hulpvrager hem of haar helpen in het realiseren van een goed leven.
Beroepsgeheim Een belangrijke ethische kwestie die de professie van de geestelijk verzorger regardeert is geheimhouding. De geestelijk verzorger is zowel vanuit haar ambt als haar professie gehouden om de privacy van de pastorant te respecteren. De ambtelijke plicht (waar ik hier gemakshalve ook het zeer bijzondere biechtgeheim onder vat) gaat terug op de overtuiging dat de pastorant recht heeft op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een recht dat a fortiori geldt in de context van de religieuze ontmoeting. De
ambtsdrager ‘representeert’ immers mede de God die in de traditie wordt beleden als de ‘kenner van de diepste gedachten’ en respecteert het ultieme en existentiële karakter van de individuele God-mensrelatie. Dat is meer dan respect voor privacy alleen: het is tevens respect voor het sacrale. De professionele plicht is deels gestoeld op respect voor privacy, deels op de overtuiging dat consequente geheimhouding bijdraagt aan het optimaliseren van de hulpverlenerhulpvrager relatie. Deze laatste motivering van de geheimhoudingsplicht deelt de geestelijk verzorger met andere hulpverleners. Hoewel verschillend gemotiveerd, vallen de ambtelijke en de professionele geheimhoudingsplicht in belangrijke mate samen. De belangrijkste ethische vraag is in beide: mag zij worden geschonden? Dat kan om een veelheid van redenen voor de hand liggen: je wilt met een collega overleggen; sommige kennis kan voor de pastor zélf shockerend zijn; je hebt een partner met wie je alles bespreekt; het kan wenselijk zijn om andere hulpverleners ‘in te praten’ of je vindt het nodig dat iemands geloofsgemeenschap van zijn situatie op de hoogte is; er kan sprake zijn van herhaald seksueel misbruik of mishandeling; en het kan wenselijk zijn dat een kerkelijke of burgerlijke instantie van een laakbaar of strafbaar feit op de hoogte wordt gesteld c.q. van een dreigend gevaar voor de openbare orde.10 Maar hoe goed de redenen ook zijn, de geheimhoudingsplicht is heilig. Wie in het huwelijk ‘bijna altijd’ trouw is, is gewoonweg
8 PATTISON, Ibid., 50. 9 A. VAN HEIJST, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Kampen: Klement 2005.
Pastorale Perspectieven Nr. 138 - 2008/1
3741
onbetrouwbaar. Wie zijn kinderen ‘bijna nooit’ mishandelt is niets anders dan een slechte ouder. Ook de geheimhoudingsplicht is een kwestie van alles of niets. Een geestelijk verzorger blijft structureel in gebreke als hij ‘bijna altijd’ de geheimhoudingsplicht respecteert. In het rooms-katholieke en lutherse biechtgeheim is zelfs onder geen enkele voorwaarde een uitzondering mogelijk: daar geldt ‘spreken’ als een schending van het sacrament en derhalve als een intrinsiek en onvergeeflijk kwaad. Uitzonderingen zijn er wel geformuleerd op het ambts- en beroepsgeheim, al moet daarbij dus aangetekend worden dat het hier om niets minder dan overmacht moet gaan. Omdat voor geestelijk verzorgers met betrekking tot dat begrip ‘overmacht’ opmerkelijk genoeg geen criteria voorhanden zijn, extrapoleert Ton Meijers uit de criteria van andere beroepsgroepen de volgende lijst: (1) toestemming: er is alles in het werk gesteld om toestemming tot doorbreking van het beroepsgeheim te krijgen; (2) goede reden: het handhaven van het beroepsgeheim levert voor één of meer personen ernstige schade op; (3) juiste intentie: handhaving van het beroepsgeheim brengt de pastor in gewetensnood; (4) laatste redmiddel: alle andere middelen zijn beproefd, alleen doorbreking van het beroepsgeheim kan het kwaad nog afwenden; (5) effectiviteit: doorbreking van het beroepsgeheim zal naar alle waarschijnlijkheid het gevreesde kwaad afwenden; (6) proportionaliteit: het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk doorbroken. Deze criteria zijn cumulatief: er dient aan elk van hen te zijn voldaan.11
3. ‘Christelijke’ ethiek? De geestelijk verzorger krijgt dikwijls de vraag voorgelegd of de ethiek die inherent is aan haar beroep, in speciale zin is gekenmerkt door het christelijk geloof. Op die vraag is het lastig antwoord geven: alle antwoorden hebben namelijk hun nadelen. Wie zegt dat er een specifiek christelijke ethiek bestaat, loopt het risico af te drijven in de richting van esoterie en sectarisme; voor sommige mensen is het adjectief ‘christelijk’ een indicatie dat je je boven anderen verheven voelt; voor anderen is het bovendien een signaal dat die ethiek op voorhand voor niet-gelovigen geen relevantie heeft. Evenmin als het medisch tuchtrecht voor leraren geldt, geldt christelijke ethiek voor niet-gelovigen, is dan de stelling. En dat terwijl christelijke ethiek toch vooral juist ‘goede ethiek’ wil zijn, met een waarde die bepaald boven de ‘eigen parochie’ uitgaat. Aan de andere kant: als christelijke ethiek niets toevoegt aan ‘algemene ethiek’, waarom noem je het dan nog christelijk? Het christendom is bij uitstek een ethische religie. Ook is niet uit te sluiten dat, wanneer we onze ethiek niet ijken aan eeuwigheidswaarden, zij weerloos is tegen een op drift rakende tijdgeest. Niet voor niets stonden sommige van de meest vooraanstaande antifascisten in de jaren dertig een op openbaring gebaseerde ethiek voor. Of er een specifiek christelijke ethiek is, in de zin van ‘onderscheiden van de rest’, daarover kun je dus discussiëren, maar het volgende lijkt in elk geval moeilijk te ontkennen: wie werkt vanuit christelijke inspiratie, en dat zijn
10 Vgl. TON MEIJERS, ‘Zwijgen maakt spreken mogelijk. Over geheimhoudingsplicht in het pastoraat’, in Praktische Theologie 30/3 (2003) 361-376, i.h.b. 361-362. 11 MEIJERS, ‘Zwijgen maakt spreken mogelijk’, p. 373. Meijers noemt deze criteria overigens niet onder de hier cursief afgedrukte kopjes.
42
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
er velen, zal zorg willen verlenen die met die inspiratie consistent is. Zijn ethiek zal willen stroken met centrale waarden en noties uit de christelijke traditie. De nadruk ligt hierbij echter niet op het onderscheidende, maar op het kenmerkende. Niet op de pretentie maar op de intentie. Voor die zoektocht naar het eigene van de christelijke ethiek verwijs ik hier naar de Amerikaanse theoloog James M. Gustafson (1925).12 Gustafson wijst erop dat de inmiddels bijna ‘traditionele’ analytische ethiekbeoefening in de Angelsaksische wereld, en die ook Nederland populair is geworden, een onterechte nadruk op methodes en procedures legt en zich voor de ‘grote verhalen’ onvoldoende interesseert. De ethicus is hier verworden tot een technicus die problemen oplost. In tegenstelling daarmee benadrukt Gustafson dat ethiek wel degelijk onderdeel is van het grotere complex van de levensbeschouwing. Tegen degenen die stellen dat ethiek een probleemoplossende discipline is, stelt hij bovendien dat ethiek vaak helemaal niet met oplossingen komt. Lang niet altijd is er een ‘harmony of goods’. Het eenzijdig nastreven van geluk impliceert dat mensen wezenlijke noties als afhankelijkheid, kwetsbaarheid en falen veronachtzamen, en zorgt ervoor dat er voor de acceptatie van beperkingen, tegenvallers en schuld geen plaats is. Gustafson bepleit dus een minder ‘anthropocentrische’ en een meer ‘theocentrische’ moraal. Een tweede punt is volgens Gustafson dat het geloof redenen verschaft om moreel te zijn. In plaats van uit berekening of angst handelt een
christen als het goed is uit dankbaarheid voor het gegeven leven. Zij weet zich afhankelijk van goede krachten die haar te boven gaan. Zij weigert om de moed op te geven omdat er zelfs in de meest dreigende situaties nog kansen bestaan. Het is duidelijk dat hier de theologische deugden van geloof, hoop en liefde een belangrijk tegengif vormen tegen cynisme en individualisme. De christelijke ethiek gaat voort ‘van kracht tot kracht’, soms in weerwil van de uiterlijke omstandigheden.
Of er een specifiek christelijke ethiek is, in de zin van ‘onderscheiden van de rest’, daarover kun je discussiëren, maar het volgende lijkt in elk geval moeilijk te ontkennen: wie werkt vanuit christelijke inspiratie, en dat zijn er velen, zal zorg willen verlenen die met die inspiratie consistent is. Zijn ethiek zal willen stroken met centrale waarden en noties uit de christelijke traditie. De nadruk ligt hierbij echter niet op het onderscheidende, maar op het kenmerkende. Niet op de pretentie maar op de intentie.
Belangrijk is volgens Gustafson tenslotte ook dat gelovig-zijn bijdraagt aan de vorming van het karakter. Geloven is een ‘way of life’. In plaats van een verzameling losse morele imperatieven en beslissingen gaat christelijke ethiek ook over ‘the sort of person one becomes’. Dat is een ongebruikelijk en niet geheel onwelkom geluid in een landschap waarin men lange tijd wars was van het spreken in termen van deugdzaamheid.
12 J. M. GUSTAFSON, Moral Discernment in the Christian Life: Essays in Theological Ethics. Selected and with an Introduction by Theo A. Boer and Paul E. Capetz. Louisville: Westminster John Knox Press (Library of Theological Ethics), 2007.
Pastorale Perspectieven Nr. 138 - 2008/1
3743
Niet onwelkom dus, want er is een toenemend besef dat goede zorg zich niet laat omschrijven in termen van plichten, competenties en protocollen. Een voorbeeld van doorschieten in de richting van protocollisering zijn de instructies die personeel in sommige Nederlandse zorginstellingen krijgt op het gebied van handen wassen: een checklist van dertig deelhandelingen. Als dat met het wassen van handen al zo gaat, kan men nagaan hoe lang de lijsten zullen zijn op het terrein van behandeling en bejegening. Centraal in de zorg zou moeten zijn het vertrouwen dat het personeel, inclusief de geestelijke verzorging, voldoende krachtig, geïnspireerd, betrokken, toegewijd en zelf-
4. Slot: de geestelijk verzorger als ethicus in een plurale instelling De geestelijk verzorger heeft, door zijn opleiding en door het frequente contact met pastoranten in hun ethische context, weet van de verbindingen tussen levensbeschouwing en ethiek, binnen én buiten een religieuze context. Het behoren tot een bepaalde godsdienstige tradities kan een verenging betekenen omdat je anders-gelovigen of niet-gelovigen niet begrijpt. Maar als het goed is maakt het behoren tot een godsdienstige gemeenschap je ook gevoelig voor alle vragen van ethische en levensbeschouwelijke aard. Op basis van analogie kan men zich dan in andere tradities inleven.
standig is om het goede zowel te onderscheiden als het te doén. Een morele gemeenschap is meer dan mensen die conflicterende rechten en plichten kunnen afwegen: zij bestaat uit mensen voor wie ‘zorgen’ en ‘betrokken-zijn’ een vanzelfspre-
Voor de onafhankelijkheid van de hulpverlener is het belangrijk dat hij zich niet aan één perspectief uitlevert, voor zijn
kende attitude is in plaats van het resultaat
geloofwaardigheid bovendien dat de pasto-
van een rationele afweging. Dat alles zijn
rant van dat feit op de hoogte is.
overwegingen die zowel voor de ethiek van de geestelijk verzorger zelf, als voor de ethiek van pastoranten en ethiek van de zorginstelling belangrijke gevolgen kunnen hebben.
Centraal in de zorg zou moeten zijn het vertrouwen dat het personeel, inclusief de geestelijke verzorging, voldoende krachtig, geïnspireerd,
betrokken,
toegewijd
en
zelfstandig is om het goede zowel te onderscheiden als het te doén.
44
Niet zelden moet de geestelijk verzorger niettemin een spagaat maken. Enerzijds is zij voor de hele instelling een aanspreekpunt op het gebied van de ethiek. Plurale instellingen hebben behoefte aan een ethiek die vogels van zeer verschillend pluimage aanspreekt en dus niet te sterk levensbeschouwelijk gekleurd is. Anderzijds wordt de geestelijk verzorger geacht een specifieke traditie te vertegenwoordigen – christelijk, joods, islamitisch, humanistisch. Enerzijds zoekt de instelling vaak naar procedures, anderzijds gaat het de geestelijk verzorger juist om inhoud.
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
Pastores, zorgvoorzieningen en christelijke ethiek
Gelukkig hoeft de soep inzake deze ‘spagaat’ niet zo heet te worden gegeten als zij wordt opgediend. Opnieuw: het is niet toevallig dat uitgerekend geestelijk verzorgers veel met ethiek hebben, evenmin als het toevallig is dat een zeer belangrijk deel van de ethici een training als theoloog heeft gehad. Er is geen echte tegenstelling tussen de particulariteit van levensbeschouwing en de universaliteit van ethiek. Levensbeschouwelijke tradities zijn even belangrijk voor onze ethische heuristiek als de particulariteit van één moedertaal een kind in staat stelt om de betekenis van concepten überhaupt in te zien. De humanist Paul Cliteur mag dan pleiten voor een ‘moreel esperanto’ maar vergeet dat het echte esperanto een tragische dood is gestorven. De levensbeschouwelijke traditie van de geestelijk verzorger is niet alleen van belang voor de herkomst van een ethisch bewustzijn, maar bewijst dat nut ook nog voor het behoud ervan.13 Als dat klopt, kan het temidden van levensbeschouwelijke pluraliteit (en levensbeschouwelijke ‘neutraliteit’) wenselijk zijn dat de geestelijk verzorger zijn identiteit als christen, humanist, islamiet of als aanhanger van één van de andere (‘nieuwe’) godsdienstige stromingen in West-Europa ter sprake brengt en niet onder stoelen of banken steekt. Sinds MacIntyre’s After Virtue mag het weer gezegd worden: specifieke tradities moeten niet worden beoordeeld op hun geschiktheid om bij te dragen aan een nieuwe synthese, maar moeten worden gezien in hun eigen context en met respect voor hun eigen waarden en praktijken. De identiteit van een geestelijk verzorger ligt niet in de abstrahering van zijn
eigen achtergrond, maar veeleer in de erkenning dat die achtergrond hem tot een ervaringsdeskundige in plaats van een onbewogen toeschouwer maakt. Onze spirituele bronnen in het realiseren van een moreel leven worden niet vaak gethematiseerd en dat zou wel eens ten onrechte kunnen zijn. De geestelijk verzorger is niet naast geestelijk verzorger ook nog eens (toevallig) ethicus. Hij is het beide, en dat zeker niet toevallig.
Over de auteur Theo Boer is Universitair Docent ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Utrecht. Van 1987 tot 2001 was hij werkzaam als studiesecretaris van de Christelijke Vereniging van Zorginstellingen (CVZ), thans Reliëf, Christelijke Vereniging van Zorgaanbieders. Contactinformatie vind je op www.pthu.nl/taboer.
Verder lezen Zie T. A. BOER, ‘Soorten van morele diversiteit binnen de kerk’, Praktische Theologie 34/4 (2007) 407-421. T. A. BOER, ‘Moreel beraad en moreel beleid in de kerk’, Praktische Theologie 35/2 (2008) (te verschijnen) J.J.A. DOOLAARD E.A. (red.), Nieuw Handboek Geestelijke Verzorging, Kampen: Kok 2006, 735-746. J. M. GUSTAFSON, Moral Discernment in the Christian Life: Essays in Theological Ethics. Selected and with an Introduction by Theo A. Boer and Paul E. Capetz. Louisville: Westminster John Knox Press (Library of Theological Ethics), 2007. A. MACINTYRE, After Virtue: A Study in Moral Theory (University of Notre Dame Press, 1984.
13 Zie T. A. BOER, 'Soorten van morele diversiteit binnen de kerk', alsook T. A. BOER, 'Moreel beraad en moreel beleid in de kerk', Praktische Theologie 35/2 (2008) (te verschijnen).
Pastorale Perspectieven Nr. 138 - 2008/1
3745