Studieverlof 2011 Artikel in het kerkblad van de PKN Wijhe ‘Onderweg’, september 2011 Maandag 5 september begin ik weer te werken in de gemeente. Nu , in de twee weken voordat ik weer begin, ben ik met name bezig om verslagen te maken van alles wat ik ervaren, ontdekt en verwerkt hebt . Het doel van mijn studieverlof was:” Ik wil na mijn studieverlof weer zin en energie hebben om mijn werk als predikant in de komende jaren tot aan mijn pensioen (augustus 2018) voort te zetten.” Dat doel heb ik bereikt. Ik heb zin en motivatie om weer aan de slag te gaan in de gemeente. Met nieuwe en vernieuwde inzichten in de kerk, de theologie en in mijzelf. Ik heb me ogenschijnlijk met heel verschillende dingen bezig gehouden, maar ze komen soms op verrassende manieren bij elkaar. Wat heb ik zoal gedaan? Een aantal cursussen: • Voorbij de comfortzone, predikant-zijn in een ongelovige tijd • Roepingsfokus, over de roeping van de gemeente en je eigen roeping • Chevetogne, een studiereis naar een oosters-orthodox klooster, naar de bronnen van onze liturgie Ik heb boeken gelezen, o.a. over de toekomst van de kerk en de uitdagingen van deze tijd. Over de plek van jongeren en over modern geloven, over spiritualiteit in samenhang met de levensfase, over liturgie en bijbel lezen. En ik heb gesprekken gevoerd met mensen en met God, gewandeld, gemediteerd, in de Bijbel gelezen, geschreven, gebeden. Voor een deel op een trektocht door Nederland langs onbekende pelgrimsplaatsen. Zag en beleefde de devotie bij straatkapellen en kerken, van heel oude en heel recente datum. Dwars door alles heen liep de rouw om de scheiding tussen Ina en mij. Het verdriet en de pijn stempelde deze studieperiode. Maar intensiveerde ook mijn vragen aan de theologie, aan mijzelf, aan mijn geloof en verbond mij met de vele mensen met rouw die ik in mijn werk ontmoet. Meer dan voorgaande studieverloven heb ik de gedachte dat het eindverslag geen eindverslag kan zijn, maar slechts een momentopname. Om die reden zal ik ook geen definitief eindverslag schrijven, maar een aantal artikelen. Artikelen waarin ik vertel van mijn inzichten en ervaringen ten aanzien van (de toekomst van) de kerk, de liturgie, gemeente-opbouw, mijn rol als predikant. Verder overweeg ik een aantal ontmoetingen met en voor gemeenteleden over een aantal thema’s uit mijn studieverlof. Om te vertellen, uit te leggen, maar vooral om samen te delen en te groeien. Er is in de afgelopen maanden in de gemeente veel gebeurd. Het meeste heb ik nog niet eens gehoord. Rieke heeft hard gewerkt en is toe aan een wel verdiende vakantie. Ik heb weer energie en moed en verheug me erop jullie weer te ontmoeten. Om samen verder te bouwen aan een gemeente, die midden in deze tijd wil staan. Een gemeenschap van vrienden van de Levende! Ds. Peter van den Berg
1
De toekomst van de gemeente Een aantal artikelen over de toekomst van de gemeente plaats ik onder dit kopje. In het eerste artikel probeer ik na te denken over het moderne levensgevoel en de consequentie voor de organisatie van de gemeente. In het tweede probeer ik dat moderne levensgevoel onder een andere invalshoek te pakken en het te verbinden met he wezenlijke van de gemeente als gemeente van Christus. In het derde artikel ‘kerk naar buiten’ is de richting andersom. Vanuit de gemeente naar de samenleving en het moderne levensgevoel. In het vierde artikel spits ik dat nog een keer toe op de jongeren.
Geloven in de toekomst i Hoe kunnen wij authentiek zijn? – dat is één van de grote vragen van onze tijd. Hoe kunnen wij een eigen levensstijl ontwikkelen die helemaal past bij onze persoonlijke voorkeuren en ideeën? Niet alleen het verstand en kennis en wetenschap zijn belangrijk voor het menselijk bestaan, maar ook het gevoel, het verlangen naar andere werelden, de grensoverschrijding, de beleving van de natuur en van het wilde en ongetemde in het leven. Door ons gevoel serieus te nemen raken wij aan onze eigen eigenheid, aan onze eigen unieke persoonlijkheid. Hoe werkt dit door in religieus opzicht? De filosoof Taylor spreekt met grote waardering over de kloostergemeenschap van Taizé in Frankrijk. Hij noemt het een treffend voorbeeld van eigentijdse authentieke religiositeit. Duizenden jongeren trekken daar jaarlijks naartoe op zoek naar inspiratie, zin en verbondenheid. De aantrekkingskracht van deze uitgesproken christelijke broedergemeenschap bestaat er volgens hem in dat die jongeren worden verwelkomd als ‘zoekers’. Ze worden serieus genomen in hun verlangen naar authenticiteit. Ze kunnen zich uitdrukken in hun eigen manier van in het leven staan zonder geconfronteerd te worden met een normatief geloofsmodel. Maar voor hun zoektocht hebben ze wel de ontmoetingsplaats nodig die Taizé biedt. Wat er is aan traditie en collectiviteit biedt juist de mogelijkheid om de reis te kunnen maken en ook anderen te zien en te ontmoeten, elk met hun eigen verhaal. En zo is dat eveneens met de gastvrije mogelijkheden die kloosters bieden in onze tijd. Deze vormen van ongebonden spiritualiteit zijn ooit door de Britse godsdienstwetenschapper Grace Davie treffend getypeerd als ‘believing without belonging’ (geloven zonder ergens bij te horen). Dat gegeven roept uiteraard allerlei vragen op over de manier waarop de kerken zich in onze tijd zouden kunnen organiseren. Wij zijn gewend geraakt aan het model van de ‘verenigingskerk’, waarin het lidmaatschap van een kerkelijke gemeenschap uitgangspunt is. Jan Greven schreef in Trouw maandag 22 augustus) dat Ikea de moderne mens beter verstaat dan de kerken, met zijn bouwpakketten voor iedereen om zelf zijn eigen persoonlijke wereld op te bouwen. Dat betekent dus dat het belangrijk is om na te denken over de organisatie van de kerk. Er zijn alle mogelijke vormen en modellen ontwikkeld, in theorie, maar ook in de praktijk. In een beschrijving van Henk de Roest herken ik het model dat zou kunnen passen bij een dorpsgemeente als Wijhe, die toch nog een zekere centrumfunctie heeft voor gelovigen met verschillende zoekrichtingen. Het is het model van “De ronde tafel, de herberg, de tent en het plein”. Er is een betrokken kern, die gemotiveerd is door het ideaal van een gastvrije kerk én een grote groep mensen die in meerdere of mindere mate betrokken zijn: de gasten.Er is pluraliteit in overtuigingen. Verschillende ethische opvattingen en vormen van spiritualiteit wordt erkend en gewaardeerd. De leden van de
2
geloofsgemeenschappen laten zichzelf zien. Gastvrouwen en –heren personifiëren de centrale waarden van hun gemeenschap. Ze dringen niet aan, maar willen ruimte scheppen voor gesprekken, waarvoor wederkerigheid en respect kenmerkend is. Wie participeert, wordt geacht zich – geleidelijk - te verbinden met de ‘zaak van het evangelie’ , waarbij ook de gastvrouw en de gastheer zich moeten afvragen wat zijzelf als het erop aankomt nu eigenlijk geloven. De pastor geldt in dit model als de inspirerende coach of de gids, die ‘gegrepen is door het visioen van een open, gastvrije kerk’, voorkeur heeft voor ontdekkende vragen en het verhaal stelt boven het betoog. Er is openheid om plaatselijke partners te vinden en te leren van de ervaringen van anderen. Openheid, ongedwongenheid en ontmoeting met God en met elkaar. De zwakte van dit model is het wankel evenwicht tussen overvragen en vrijblijvendheid. En wat is de christelijk identiteit? De kracht is de ruimte en de openheid. Wie Jezus en God zijn wordt telkens weer ontdekt in een gezamenlijke spirituele zoektocht. ii Soms kom je in en rond een oud Middeleeuws kerkgebouw ergens in het centrum van een grote, moderne stad een typerend voorbeeld tegen van een kerk met vloeiende grenzen. Toeristen en stadsbewoners lopen de kerk in en uit alsof het een plaats is om te flaneren. Sommigen branden een kaars, anderen zoeken een plekje om even tot zichzelf te komen of uit te rusten. Er wordt gebeden, gedempt gepraat of door anderen net iets te hard gekletst. Dan klinkt er een kort signaal: over een kwartier begint de dagelijkse vesper, of iedereen daar rekening mee wil houden. Er zijn er die de kerk verlaten op dat moment, er zijn er ook die blijven om de dienst even ‘mee te pikken’, en er zijn mensen die nu pas binnenkomen, speciaal voor de dienst. Dat lijkt me een mooi beeld van een kerk met vloeiende grenzen, waarin de eigen religieuze zoektocht van ieder mens vorm kan krijgen. Kan zoiets ook in een dorp?
De kerk naar binnen In de gesprekken die hoogleraar en schrijver Henk de Roest had met predikanten en gemeenteleden kwamen belangrijke vragen naar voren: “Is mijn kerk wel een troostgemeenschap? Vinden we in onze parochie levenshulp, wijsheid, oriëntatie voor het leven van alledag? Kent men mij in mijn geloofsgemeenschap en weet ik mij gewaardeerd? Is er ruimte voor het uitwisselen van geloofservaringen?" In het spoor van andere schrijvers en mijn eigen bevindingen onderstreept de Roest dat het in de kerk gaat om inademen en uitademen. Naast het verlangen om gekend en geraakt te worden is er ook het verlangen om het te delen en uit te dragen. De toekomst van de kerk ligt in de ademhaling van de ziel. Mensen binnen en buiten de kerk zoeken niet naar moraal, niet naar religie, maar naar een huis voor de ziel. Een plek waar ze op adem kunnen komen, waar ze in aanraking komen met de geheimen van genade en vergeving, van ontferming en opstanding. Met toenemende vrijmoedigheid wordt er in de samenleving gesproken over de ‘ziel’. Het is nog niet zo gemakkelijk om vast te leggen wat daarmee bedoelt wordt, maar tegelijk heeft het voor de meeste mensen te maken met iets heel wezenlijks, iets heel persoonlijks, iets dat deel uitmaakt van hun authenticiteit. Jurjen Beumer spreekt over de ziel als over het gat in de klankkast van een gitaar. Het is een gat, het is ‘niets’ maar tegelijk wezenlijk om de klank van de gitaar te laten horen. Intuïtief zeggen mensen dat hun ‘ziel gevoed wordt’, dat ze ‘geraakt zijn tot in hun ziel’. Stilte, muziek, ruimte, licht, kleuren, vormen, gebaren, een woord kunnen het voertuig zijn, maar ook kennis, een persoon, een levensverhaal. In de bijbel en in de kerk is het spreken over de ziel gebruikelijk. In psalmen en liederen komen we het woord geregeld tegen, in het oude woord voor pastoraat ‘zielszorg’, maar of
3
de kerk daar echt nog een antenne voor heeft? ‘Mijn ziel is stil tot God’, ‘Ziel gij zijt geboren tot…’ lijken stuk gezongen, anders dan de vele Taizé liederen die over de ziel gaan, zoals: ‘Mon âme se repose en Toi’. Wellicht doordat de melodie meer ruimte houdt voor het geheim van de ziel? Wat opvalt bij het spreken over de ziel is de behoefte van mensen om te vertellen over de ervaringen van de ziel. Dikwijls in een gesprek onder vier ogen, een intiem gesprek. De drang om wat niet te vatten is, wat zo persoonlijk is toch te delen met een ander. Want het uiten, het vertellen, soms steeds weer, bevestigd zowel de ervaring als de authenticiteit van de verteller. ‘Ik ben een persoon, een uniek mens. Het wordt waar, het wordt vastgelegd als het gedeeld kan worden. Mensen voeden zichzelf als het ware met hun eigen ervaringen van de ziel en voeden zo ook de ander. In liturgie en pastoraat is er een verlangen naar het voeden van de ziel.Pastoraal theoloog Johan Smit onderscheidt in het pastorale gesprek 4 lagen, waarbij de vierde en diepste laag het grensgebied van de ziel is. De concentratie op de ziel roept ook verwarring op. Het maakt een individualistische indruk, die gericht lijkt op enkel de beleving. Ook kennen we in de christelijke geschiedenis de scheiding tussen lichaam en ziel en het lichaam is daar niet beter van geworden. En, vraagt een mens zich af, staat de concentratie op de ziel niet de aandacht voor gerechtigheid en vrede in de weg? Deze risico’s zijn er zeker. Toch zijn er ook kansen. Bonhoeffer spreekt over de ziel als het vermogen om je te laten raken. Wie geraakt wordt, wil delen, voelt verantwoordelijkheid, uit zich in woorden en daden, verbindt zich met anderen. Wie geraakt wordt, ervaart de verbinding tussen lichaam en ziel, tussen karakter en ziel, tussen zintuigen en ziel. Met het oog op de toekomst van de gemeente, maar meer nog met het oog op de aansluiting bij de mensen van deze tijd, betekent dit naar mijn mening een doorgaande bereidheid om stil te staan bij de vormen en de inhoud van liturgie en pastoraat. Daarvoor hoeft geen onderzoek worden gedaan naar wat ‘men’ vindt, maar kan de gemeente bij zichzelf beginnen: Wordt mijn ziel gevoed, word ik aangeraakt, zodanig dat ik het zou willen delen? Of is dat wat mij eerder raakte, optilde, troostte, aansprak verdwenen? En wat is er wellicht voor nodig van de voorganger, de ruimte, de muziek, de teksten, van de anderen, van mezelf om weer contact te krijgen met de kern van de christelijke boodschap? En kan dat wel vorm krijgen in één vaststaand uur per week, een gebed in bed, een toevallig gesprek? Hoe kom ik op adem in de hectiek van mijn leven?
De kerk naar buiten Voor een levend geloof is het nodig om in- en uit te ademen. De kerk noch de plaatselijke gemeente blijft in leven als de wereld buiten het kerkgebouw en de huizen van betrokken gemeenteleden blijft. Waarbij het goed is om te bedenken dat kerk-zijn niet samenvalt met de kaartenbak en kerkgangers. De kerk is, waar Christus is. Henk de Roest pleit dan voor Christus als de vreemdeling. “Jezus is binnen de kerken te bekend, te gewoon geworden.” Al te snel wordt het bekende beeld van Jezus als norm gehanteerd. CorjanMatzinger vertelt over een jongere die Jezus als duisternis ervaart en dat positief ervaart. Jezus blijkt groter en anders dan onze beelden. Vanaf het begin is de kerk een maaltijdgemeenschap geweest. De tafel van de Heer en de dienst aan Tafel is het kernpunt, van waaruit alle (organisatie)lijnen uitwaaieren. Het is er een komen en gaan van mensen die hun lichaam en ziel willen voeden en mensen die die ervaring willen delen en er weer op uit trekken. Er is geen stormvrije zone, hoogstens een windstille plek in het oog van de
4
orkaan die mensen heen en weer slingert in de chaos van indringende ervaringen en vragen. Het risico om alles te verliezen is permanent aanwezig. Werk, relatie, vereniging, vrienden. Er lijkt een crisis van het vertrouwen! Iedereen is vervangbaar, alles moet flexibel zijn. Er is geen verschil tussen kerkgangers en niet-kerkgangers. Al te veel wordt er een onderscheid gemaakt tussen deze twee categorieën. Maar de vragen en twijfels van kerkgangers zijn niet anders dan die van andere mensen. Het verschil zit meer in het vermoeden van een mogelijke richting , in de kennis van overgave en genade, in de ervaring van troost en nabijheid, evengoed als in het onbegrijpbare en ongrijpbare van het mysterie van het (christelijk) geloof. Een gemeente, een gelovige die erop uit gaat, ontmoet een ander èn zichzelf. Hoeveel schroom en weerstand we ook moeten overwinnen om naar buiten te gaan, het is in meerdere opzichten het behoud van ons geloof. Wellicht krijgen we meer oog voor het geheim van God, voor het transcendente. Het is inderdaad niet zonder risico, wellicht wordt ons geloof onzekerder of raken we bepaalde Godsbeelden kwijt. Maar het geeft ook kansen. Om onszelf te verrijken, om ons geloof te verdiepen, om dieper contact te krijgen met de mensen die ons lief zijn, om bruggen te slaan tussen mensen van verschillende achtergronden en overtuigingen. Door te communiceren krijgt het eigen geloof weer nieuwe betekenis.Er zijn drie vormen van getuigen: in het gesprek, in de daad van solidariteit, en in een rituele, symbolische of liturgische dimensie. In de communicatie van het evangelie kan het dus niet gaan om abstracte, van het alledaagse leven ontkoppelde waarheden of zekerheden, maar om zoeken, luisteren, zwijgen en af en toe bescheiden inbrengen van wat als heilzaam is ontdekt.iii Henk de Roestkomt tot een zevental aandachtspunten voor de gemeente, die ook bewust kerk-naarbuiten wil zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Een heldere visie, voor wie zijn we kerk? Lokale partners vinden, binnen en buiten de kerk, want ‘God gaat voor ons uit’ Geloof en waarden met elkaar delen, geloofsgesprekken oefenen Oriëntatie bieden voor het dagelijks leven, gebeurt dat ‘voldoende’ in de kerkdienst? Gedeeld leiderschap ontwikkelen, de voorganger als coach, regisseur of inspirator van de leiding 6. Openstaan voor supervisie door kritische vrienden, de ‘vriendelijke vreemdeling’ 7. Leren van andere gemeenschappen (rondom de keuken)iv Genoeg punten om over na te denken, ook als het gaat om de jongeren in onze samenleving. Want jongeren worden wel eens ‘de toekomst van de kerk’ genoemd. Maar eerder nog zijn zij de belichaming en de concretisering van de vele vragen aan onszelf over wie we zijn en waar we voor staan.
De kerk en jongeren “Zien we jongeren als voortzetting van onze eigen traditie of helpen wij hen in het zoeken naar hun identiteit waarbij niet mijn agenda bepalend is, maar die van de adolescent?”v Deze indringende vraag van Moltmannstelt CorjanMatsinger opnieuw. De jeugd is niet interessant omdat zij de toekomst van de kerk veilig kan stellen. De kerk is geïnteresseerd in jongeren omdat zij een weg proberen te zoeken naar zin, leven en geluk. Tegelijk dagen ze de kerk uit. “Jongeren leggen ons het
5
vuur na aan de schenen door ons te vragen naar onze eigen motivatie om te geloven en naar de betekenis ervan in ons dagelijks leven.”vi De aandachtspunten die Henk de Roest geeft voor een gemeente-naar-buiten, zijn ook te hanteren in het contact met jongeren. Voor wie zijn we kerk? Het is legitiem om niet voor jongeren te kiezen, om een andere keuze te maken. Er zijn meer doelgroepen denkbaar. Jongerenwerk doe je er niet even bij. Het vergt evengoed tijd, geld, middelen en mensen. Maar als het om de toekomst van de kerk gaat is de jeugd een prima graadmeter van de vragen van de toekomst. ‘Jongeren krabben waar het jeukt.’ Onbeholpen, rauw, ongenuanceerd, emotioneel stellen ze hun vragen in (andere) taal, muziek, kleding, gedrag. Het is vaak een kunst om ze te begrijpen en tot ze door te dringen, ook omdat ze voor zichzelf een raadsel zijn. Voor de gemeente is het belangrijk dat ook in de wereld van de jongeren ‘God voor ons uit gaat’. God is al in hun wereld voordat wij er zijn of er woorden aan geven. De bijbel kent Melchizedek, een vertegenwoordiger van God (Gen. 14), de wijzen uit het oosten of de heidenen bij Jezus, die een voorbeeld van geloof en Gods aanwezigheid zijn, voordat ‘wij’ er zijn. Docenten en jongerenwerkers kunnen soms verhalen over de aanwezigheid van Gods Geest ver buiten de kerkmuren. Zoals altijd in de gemeente is er een groot risico om te denken in wij en zij. Seksualiteit is in de wereld buiten de kerk een belangrijk item en zeker in de wereld van jongeren. Van oudsher weet de kerk vrij nauwkeurig wat niet mag, maar geeft ze daarmee ook houvast en richting? Meer nog dan een anker zoeken jongeren betrouwbare gesprekspartners. Mensen die kunnen luisteren en bijv. weten van passie en groepsdruk. Veel minder dan we denken is leeftijd voor jongeren een kloof of grens, maar komt het aan op oprechtheid en authenticiteit. Dat geldt wellicht nog meer voor een item als geweld. Dat is een andere blinde vlek van ons christelijk geloof. Terwijl geweld een fenomeen is dat in ieders leven aan de orde komt. Niet alleen als slachtoffer, maar zeker ook als dader. Jongeren houden ons een spiegel voor en het is de vraag of we daarin willen kijken. Daarmee wordt de stap klein om jongeren verantwoordelijkheid te geven en ze te laten meedoen in het opzetten en (bege)leiden van anderen. Door hun onbevangenheid, gebrek aan ervaring, geestdrift en hun talenten zijn ze een waardevolle aanvulling om de talenten van anderen. Natuurlijk hebben ze hun beperking in beschikbaarheid, uithoudingsvermogen, maar ook daarin zijn ze waarschijnlijk al een voorbeeld van de volwassene van morgen. Op die manier kunnen ze ook een ‘vriendelijke vreemdeling’ zijn, iemand die onze blinde vlekken ziet en die we vragen om onze ogen te openen. In de bijbel wemelt het van jongeren, die belangrijk worden voor de boodschap van God. Maria en David, Samuël en Daniël waren al op jonge leeftijd geroepen om een weg te wijzen of voorop te gaan. En bijna nergens zoekt God ‘heilige boontjes’ om zijn boodschap uit te dragen. De passie, het geloof en de talenten van jongeren kunnen de ervaring, de wijsheid en de vaardigheden van volwassenen aanvullen en verrijken. Zoals Eli Samuël coachte, zo kan ook in onze tijd de gemeente de jongeren ontmoeten als coach, als begeleider in een samenleving, die meer dan om antwoorden vraagt naar betrokkenheid. Er komt veel op de gemeente af en tegelijk is het er al. In onszelf, in onze kinderen, in de verbanden en netwerken waarin we leven. We kunnen niet niet-communiceren. We zijn getuigen, linksom of rechtsom. Er zit veel onkruid tussen het koren, in onszelf, in de samenleving en dus ook in jongeren
6
of welke doelgroep je ook kunt bedenken. En nooit kun je het onkruid er tussen uithalen zonder de waarde en de kracht van het koren aan te tasten. De vraag is dus niet wanneer de tijd rijp is of aan welke voorwaarden er moet worden voldaan om aan de slag te gaan. De gemeente heeft alleen deze tijd en deze situatie om te laten zien waar ze van leeft. Waarvan of van wie ze opademt en haar kracht ontleent. We hebben alleen onszelf, ons gebrekkig geloof of vertrouwen, onze beperkte mogelijkheden en middelen. Evengoed als dat geldt voor de mensen om ons heen. We hebben dus heel veel te delen, met jong en oud.
7
Afstand en nabijheid in de liturgie Transcendentie en immanentie In mijn studieverlof werd ik geraakt door de verschillende omgangsvormen in de liturgie met het ‘Heilige”. En kwam de vraag op of de traditie waarin ik sta wel voldoende aandacht heeft voor de transcendentie in de eredienst?Bij transcendentie kun je denken aan dat wat we niet kunnen grijpen of begrijpen, dat was ons denken te boven gaat. God bijvoorbeeld of Christus, de verheerlijkte Messias. Transcendentie staat meestal tegenover immanentie Dan kun je denken aan Jezus, die als timmermanszoon sprekend God lijkt. Aan de menswording van God of Gods geest in menselijk spreken en handelen. De vraag is dan: Is God dan wel Jezus ons niet te vertrouwd geworden? De christelijke theologie van de oosters-orthodoxe kerk is altijd meer gericht geweest op de transcendentie, het westen meer op de Immanentie. Het lijkt een verschillende manier van denken of van prioriteiten, maar is misschien nog wel meer een verschil in cultuur. De filosoof Taylor schildert de weg van onze westerse cultuur als de weg van een ‘poreus wezen’naar een ‘omsloten zelf’. Een poreus mens, ‘dat wil zeggen: de mens voelde zich geheel en al beïnvloed en doordrongen door machten en krachten uit de omgeving die op hem en haar inwerkten. De krachten van de natuur boezemden hem angst in, verlamden hem of dreven hem juist aan in zijn levensdrang. De krachten van het stamverband en de familieclan hadden hem geheel en al in de greep. Aan goden en demonen kon geen mens zich onttrekken. Er was geen grens tussen de enkele mens en zijn omgeving, beide vloeiden in elkaar over als poreuze grootheden die één ondeelbaar geheel vormden……. Het moderne westerse zelfbewustzijn veronderstelt juist een andere zelfervaring. Het gaat uit van de mogelijkheid dat wij ons kunnen afgrenzen van de wereld die ons omgeeft, en ook van de sociale context waarin wij leven. Wij kunnen de krachten en machten van de natuur en van onze sociale omgeving op afstand houden door ons bewust te zijn van onze eigen persoonlijke identiteit en zelfstandigheid. Door dat sterke zelfbewustzijn kunnen wij ons afsluiten voor de krachten en bewegingen in onze omgeving. Wij hebben – in de bewoordingen van Taylor zelf– ons ‘poreuze zelf’ achter ons gelaten, en ervaren ons bestaan nu als een ‘omsloten zelf’, datniet meer zomaar wordt doorstroomd door krachten en machten buiten ons.Dat krachtige zelfbewustzijn heeft ons veel voordelen gebracht. Mensen zijn daardoor in staat afstand te nemen van de angsten die hen lange tijd in de greep hadden. Zij voelen zich sterk genoeg om met het eigen verstand de wereld te onderzoeken en kennis te vermeerderen, zonder terug te schrikken voor taboes en barrières die hen daarvan weerhouden. In het oude poreuze mens- en wereldbeeld bestonden die taboes volop, maar in de moderne tijd krijgen wij een besef van controle over ons zelf, van een veilig innerlijk domein dat niet zomaar bedreigd wordt door wat buiten ons is. Taylor beschrijft uitvoerig de grote mentale kracht die door dit humane zelfbewustzijn kon ontstaan. Niet alleen het gevoel van vrijheid komt op in deze periode, ook het wetenschappelijke denken kreeg er een geweldige impuls door. En wat ook heel belangrijk wordt: het nadenken over een morele orde in onze menselijke samenleving.’vii Deze weg van onze cultuur heeft een wisselwerking met onze manier van geloven. De nadruk kwam en komt steeds meer te liggen op de incarnatie, dat is de lichamelijkheid van Christus. En in lijn daarmee Christus in ons. Immanentie is daarvoor het moeilijke woord. Het staat voor de nabijheid van God in ons dagelijks leven, in de schepping en in de gebeurtenissen. In onze erediensten, in taal
8
en vormen wordt die nabijheid ook veel benadrukt. Vanaf de begroeting door de ouderling tot en met de zegen, die Gods nabijheid uitdrukt. Het is de verworvenheid van onze westerse cultuur die ons omringt en die we inademen. Die ons ook behoedt voor ‘fanatisme’ en te grote afhankelijkheid van een leider of voorganger. Immanentie staat tegenover transcendentie, dat wat ons overstijgt. ‘Religieus geloven houdt altijd verband met vertrouwen in iets of iemand die onze menselijkewerkelijkheid te boven gaat, die ons ervaren, voelen en denken overstijgt….. Dat is volgens Taylor het wezen van religie. Wat hij in zijn boekA secularage op indringende en diepgaande wijze onder woorden brengt is dat ook de moderne tijd het niet kan stellen zonder dit transcendente gezichtspunt.’viiiKerken kunnen wel eens huiverig zijn voor deze transcendentie, voor het openstellen voor een God, ‘die niemand kan zien en leven. Het betekent namelijk ook een zich fundamenteel openstellen voor veel verschillende ervaringen en invullingen van het christelijk leven. Voor christenen is Jezus van Nazareth, de Mensenzoon, de Christus een zeker antwoord voor een teveel uiteen waaieren van de ervaringen van een God, die in de hemelen zijt. Tegelijk is daarin het risico verborgen dat gelovigen menen God te kennen, te begrijpen. In de oosters-orthodoxe kerk staat de gerichtheid op het trancendente, de Eeuwige voorop. De kerk is inde eerste plaats een liturgische en aanbiddende kerk. Kerkleer (dogma’s) en ethiek zijn daaraan ondergeschikt. In de liturgie wordt een ‘hemel op aarde’ gecreëerd, die de gelovige optilt en zo verrijkt en verder helpt. Jezus is vooral de Christus, de Overwinnaar. Liturgie is in deze beleving als een icoon. Een icoon is een afdruk van boven- en onderwereld. Een icoon is niet abstract te noemen, maar vergeestelijkt. Het is een transfiguratie van ons menselijk lichaam, zonder de vergankelijkheid. Het is evenmin een portret, maar een/de geestelijke uitstraling van een persoon. Zo wordt in de icoon van Christus zowel zijn almacht als zijn goedheid getoond. In de Christus icoon is rood het symbool van de goddelijke natuur, blauw/groen het symbool van de menselijke natuur. Daarmee drukt het het geloof van de kerk uit. Iconen kun je bekijken met de blik van je hart, vergezeld van je persoonlijk gebed. In de orthodoxe liturgie zie je veel aandacht voor iconen. Ze worden bewierookt en gekust, er is dus nabijheid en afstand. Of zoals een monnik van Chevetogne verwoordde: ‘We moeten ons zelf worden, de heilige die we vereren, het helingswerk in onszelf voltrekken door ons te laten inspireren door de heilige. Dat wil zeggen afdalen door op te stijgen. Denk bijvoorbeeld aan de opeenstapeling van de Matroesjka-poppen. Meerdere poppen die in elkaar gestapeld zijn. We hebben alles al in ons. Zo is de kus op het icoon de kus aan de energie van de heilige en tegelijk de kus aan die energie in mijzelf.’ Dat geldt ook voor het geheel van de oosters-orthodoxe liturgie. Afdalen door op te stijgen. In de ontmoeting met de heilige liturgie ontmoet je jezelf zowel in je verlangen als in je falen Transcendentie in de eredienst heeft te maken met het besef van afstand tussen de Heilige en ons. De ontmoeting met de oosters-orthodoxe liturgie heeft me erbij bepaald dat het geen onderwerp van discussie hoeft te zijn, misschien niet kan zijn omdat het vooral te maken heeft met de beleving van distantie, transcendentie. Maar dat het een waardevol element is in het beleven van het christelijk geloof, in zowel de nabijheid als de distantie van de Eeuwige. Is dat besef voldoende aanwezig in onze woorden en symbolen?
9
Momenten van transcendentie ervaar ik vooral in de Stille Week, bijv. in de Kruismeditatie in de Goede Vrijdag viering. Ik ervaar ze soms in de stilte voor de dienst of bij het Avondmaal, maar dan begin ik te aarzelen. Wanneer is er ruimte voor het geheim, het onbekende, het anders-zijn van de Eeuwige? Ik ben benieuwd hoe dat voor u is? Als ik nadenk over onze erediensten, ook zoals ik die heb meegemaakt in andere kerken tijdens mijn studieverlof, dan valt mij de gezelligheid op, de huiselijkheid, de toon van ’doe maar gewoon’. Er kan gelachen worden, naar de w.c. gegaan, gekletst voor, tijdens en na de dienst. En altijd is er de tendens om de stilte te beperken. Het orgelspel is het muzikale behang, net zoals de –soms liturgisch geschikte- bloemen en de verlichting. Moet dat anders, kan dat anders? In de anglicaanse kerk klonk een bel voor de dienst, waarop de gesprekken verstomde en de stilte daalde. In een andere kerk klonken aan het begin de mededelingen en de aankondigingen van het orgelstuk dat voorafgaande aan de dienst in stilte werd beluisterd. In weer een andere dienst waren de gebeden na een korte inleiding stille gebeden. Of een Paaskaars of de kaarsen op tafel werden met aandacht aangestoken, soms met een tekst. Kleine voorbeelden waardoor voor mij in een soms levendige viering ook ruimte gecreëerd werden voor het Transcendente, het mysterie van God. Alles kan plat worden, het aansteken van wierook, het kussen van een icoon tot en met het uitspreken van de zegen. Wat er ook gedaan of gezegd wordt, heeft te maken met aandacht en een innerlijke houding van respect en eerbied. Dat staat zeker niet haaks op vrolijkheid of levendigheid of op het besef van een liturgisch spel. Maar ons geloof kan niet zonder transcendentie, niet zonder het besef dat God de Totaal Andere is.
10
LectioDivina Bijbellezen in een oude traditie Je kunt op veel verschillende manieren de bijbel lezen. LectioDivina is een manier van bijbellezen die al heel oud is. Het is een manier van geconcentreerd lezen, die zowel recht doet aan de kennis en exegese van de teksten, maar ook aan het geestelijke karakter. LectioDivina is Latijn voor goddelijke lezing, geestelijke lezing. ‘Wandel in die woord’, zoals de Zuid-Afrikanen mij leerden. Ontmoeting met God. Luisteren naar wat het Woord van God tot ons zegt. Daarvoor is oefening en discipline nodig. LectioDivina is een hulpmiddel tegen religieuze routine, zeker voor de monnik, vertelde vader abt van het benedictijnerklooster Chevetogne. Hij vertelt: “Christus is onze archetype, de echte mens, zoals we bedoeld zijn. We proberen te leven naar zijn tegenwoordigheid, zowel naar buiten als naar binnen. Door contemplatie en navolging. Jezus komt naar ons toe door de inwoning van God in ons én door zijn tegenwoordigheid in onze naaste. Geloven is een liefdesband met God onderhouden. De liefde van Christus moet in ons geboren worden en groeien. In het Oosten is de betekenis van het Avondmaal dat Christus zichzelf geeft aan de Christus in mij. Hij schenkt ons zijn Geest. Het gebed om de Heilige Geest is altijd het begin van elke dienst, ook in de cel van de monnik. Het doel is ‘Christen worden’ en monnik-zijn is de weg. Als middelen staan ter beschikking: zelfkennis, ascese (worsteling tussen oude en nieuwe mens), vasten, gebed, LectioDivina (denk aan de Emmaüsgangers “Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben?” Lucas 24 vs 25). In het Onze Vader is de bede om het ‘dagelijks brood’ voor de monnik de bede om het dagelijkse woord. Het Oude en het Nieuwe testament zijn nodig om Christus te kennen. In het verleden prentte de monnik de psalmen en de evangeliën in zijn hoofd. Het ‘in Jezus blijven’ (Johannes evangelie) is blijven in Zijn woord, LectioDivina. Woorden en handelingen kunnen dan spontaan naar boven komen en betekenis krijgen. Een complete LectioDivina kan zo’n 3 uur duren. Zo’n 1 hoofdstuk per dag. De hele bijbel komt zo aan de orde.” De voorbereiding op de LectioDivinabestaat uit het creëren van een ‘vaste’ tijd en plek. Op die tijd en plek stel je je open en concentreer je je op de ontmoeting met Jezus in Zijn Woord. De voorbereiding sluit met het gebed om verlichting door de Heilige Geest. Daarna volgen de vier stappen: LectioMeditatio-Oratio-Contemplatio. ix De eerste stap: Lectio Lectio is het lezen van de tekst. Maar elke lezing kent zijn open ruimtes. Ruimtes die niet door de tekst worden ingevuld, zoals situaties die bekend worden verondersteld, woorden die meerdere betekenissen dan wel gevoelswaarden hebben, ruimtes die door elke lezer worden ingevuld op een persoonlijke manier. Wat er gezegd wordt en dat wat er niet gezegd wordt, starten het creatieve proces bij de lezer. Het is als een muziekpartituur die door de musicus tot klinken komt..
11
Aanvaard dat het ‘saai’ kan zijn of welke oordelen je ook geeft over jezelf of de tekst, maar laat geen oordeel over je heersen. Hecht je niet aan de gedachten die boven komen, laat ze ook weer wegvloeien, zonder boosheid op jezelf. Een mens kwam naar een bekende kluizenaar en vroeg hen te leren mediteren. Hij vertelde: Loop met aandacht die berg op en denk aan niets. Deze mens kwam terug en klaagde ‘dat is onmogelijk’. Goed’, zei de kluizenaar, doe dan het volgende: Wandel met aandacht die berg op en denk aan alles wat je ziet of te binnen schiet. Maar ook daarna klaagde de mens: ‘dat is onmogelijk. Zo leer je, zei de kluizenaar, dat gedachten komen en gaan, accepteer ze maar hecht je er niet aan. Zo gaat het in het mediteren. De tweede stap: Meditatio In de Meditatio komt alle in jou aanwezige kennis mee. Zowel de technische, methodische en exegetische kennis, als ook de intuïtieve, meditatieve en associatieve kennis, waardoor het hart wordt aangesproken. Bij de meditatio is vervolgens ook ruimte voor Ruminatio en voor Collatio. Ruminatio, het herkauwen van een tekst, het gedurende lange tijd terugkeren naar passages. Woorden wikken en wegen, eventueel andere vertalingen lezen. Proeven waarom het zo gezegd wordt. Collatio is het onderlinge gesprek met anderen die dezelfde tekst lezen, meestal weer afgesloten met nog een korte Meditatio. Het gesprek is geen discussie, maar een uitwisselen van gedachten, vragen en gevoelens. Stilstaan bij wat je treft, bij wat je raakt en het delen met anderen. De derde stap: Oratio In de Oratio (bidden) komt de tekst aan de orde vanuit de relatie tussen God en mens. Wat wordt er tegen mij, nu gezegd. In de Oratio wordt de tekst gezien als een heilige tekst. Woorden van God aan mensen, woorden van mensen aan God. In het gebed is er ruimte voor alle emoties die de tekst oproept, maar gericht op God. Wat wil ik aan God kwijt? De vierde stap: Contemplatio De Contemplatio is het vreugdevol rusten in God, luisteren naar wat God de Vader, Zoon en Heilige Geest over ons aan elkaar vertellen als het luisteren bij de deur van je ouders! Het verschil met de Meditatio is dat deze de kritische distantie kent, maar in de contemplatie vervalt dat objectiverende bewustzijn. Er is aanwezigheid en afwezigheid, leven en dood, afstand en nabijheid, zonder dat je het ene kunt onderscheiden van het andere. Het kan een mystieke ervaring worden. De LectioDivina vraagt tijd en ruimte. Maar naar mijn besef en ervaring kan het ook heel goed gebruikt worden als stappen in het geloofsgesprek. Voorafgaande aan een vergadering of in een gesprekskring. Zeker als je er thuis ervaring mee op doet.
12
Een duidelijk verhaal Tussen wanhoop en integratie Hij woont nu in het dorp. Maar zijn leven lang woonde hij op een boerderij. Hij was boer, in hart en nieren. Op het bedrijf van zijn ouders en grootouders. Zijn kinderen wilden niet. Ze zagen heus wel de positieve kanten van het boerenleven, maar ook het harde werken, de risico’s. En daarom hadden hij en z’n vrouw de boerderij verkocht, voor goed geld. Hij was nog geen 65, maar ze kregen de kans. Ze kochten een mooie bungalow in het dorp. Er was geld om het op te knappen en in te richten, het huis en de tuin. Zijn vrouw genoot, dicht bij de winkels, dichtbij de vriendinnen van kerk en vereniging. Mensen waren jaloers, ‘jullie hebben het goed voor elkaar!’ Maar hij kon zijn draai niet vinden. In het huis was niets te doen, de tuin was onderhoudsvriendelijk, van biljarten hield hij niet, geen verkoper of opkoper kwam meer langs en niemand vroeg meer wat hij ervan vond. Moest hij zo misschien nog wel 30 jaar verder? Een duidelijk verhaal! En uit te breiden met verhalen van legio mensen die aan het einde van hun baan of werk ook aan het einde van hun leven voelen staan. Sommigen duiken in wat je zou kunnen noemen de ‘verstrooiing’. Leuke dingen doen om de leegte maar niet te voelen. ‘Heb je geen hobby’s?’ klinkt het dan. De caravan of kleinkinderen zijn ook een alternatief. Maar niet voor iedereen. Waarvoor leef ik (nog)? Het is een vraag naar de zin van het leven, met name naar de zin van ouder worden. Zingeving heeft te maken met de rangschikking van onze levensfeiten tot een zinvol geheel. Wie ben ik, wie ben ik geweest, wie ben ik geworden? Wat heb ik gedaan, wat heb ik ondervonden, wat zijn mijn kwaliteiten, wat zijn mijn fouten? Het gaat om het onderliggend verhaal, zonder te verhullen, zonder te bagatelliseren. Het verhaal van de mens die ik ben voor het aangezicht van God, die mij kent dieper dan ik mijzelf ooit ken.x De psycholoog Erikson noemde deze fase van het leven de zevende fase, waarin het gaat om de worsteling tussen wanhoop en integratie. Wat is mijn leven waard, wat heeft het voor zin (gehad)? En daarvoor is het nodig om oprecht en eerlijk stil te staan bij wat fout is gegaan, door eigen schuld, door omstandigheden, door toedoen van anderen. Om verantwoordelijkheid te nemen voor eigen keuzes, eigen falen. Om ze te benoemen zonder excuses, zonder rechtvaardiging. Om ze niet weg te strepen tegen het goede. Om ze te proberen te accepteren als een deel van ons zelf, een mens met zijn schaduwkant! Een mens kan gaandeweg van zijn beweegredenen/leefredenen vervreemden, maar niet zonder schade. Schade in verschillende vormen, van hoge bloeddruk, angsten, maar ook cynisme. Wij kunnen vervreemden van onszelf of meer onszelf worden. Het gaat er om de levensloop van ‘binnen uit’ te bezien. Objectieve gegevens kunnen daarbij helpen en ondersteunen, maar het is niet beslissend. Beslissend is de innerlijke beroering, dat wat je raakte, wat er in ons leeft. Als we daar geen contact mee kunnen maken, als we uiterlijke leefregels krijgen aangereikt, bestaat de kans dat het leven geen diepgang krijgt. Dan zoeken we verstrooiing. Als je dat ontdekt kom je verder.xi
13
Voor dat verhaal heb je soms een ander nodig. Een mens die kan luisteren. Die het aankan om zonder te oordelen of te bagatelliseren naar jouw verhaal te luisteren. Meestal dus geen partner of vriend of kind. Wellicht iemand die als pastor getraind is om met afstand en nabijheid te luisteren. Is deze boer daarmee geholpen? Dat zal hij zelf moeten bepalen. Wat ik hoop en soms zie is, dat het vertellen van je levensverhaal, vanuit de worsteling tussen wanhoop en integratie, helpt om je opnieuw tot jezelf te verhouden. Wie ben ik? Ben ik een boer die is uitgeboerd? Ben ik een mens aan het einde van zijn latijn? Of ben ik een mens op een kruispunt in mijn leven, die weet van zijn zon- en schaduwkanten? Die meer is dan zijn geschiedenis, zijn opleiding, zijn werk, zijn falen en meer is dan wat anderen van hem zien? Zingevingsvragen! Vragen tussen wanhoop en integratie. Het christelijk geloof kan een mens daarbij helpen. Je bent een mens voor het aangezicht van God, die niet ‘eindeloos blijft twisten’xii en zo een mens de ruimte geeft om zichzelf te accepteren én een hernieuwde zin in het leven te ontdekken.
14
Beeldenstorm Een tussentijdse poging om rekenschap te geven van de hoop die in mij is. ‘Wie ben ik?’ Dietrich Bonhoeffer, predikant en gevangene van Hitler Wie ben ik? Ze zeggen me vaak: je treedt uit je cel rustig blij en zeker als een burchtheer uit zijn slot. Wie ben ik? Ze zeggen me vaak: je spreekt met je bewakers vrij rechtuit en vriendelijk als was je hun heer. Wie ben ik? Ze zeggen me ook: je draagt je donkere dagen evenwichtig glimlachend trots als iemand die gewend is te overwinnen. Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen? Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf: onrustig vol heimwee, ziek als een gekooide vogel snakkend naar lucht, als werd ik gewurgd hongerend naar kleuren, naar bloemen en vogels dorstend naar een woord, naar een mens dichtbij trillend van woede om willekeur, om de geringste krenking opgejaagd wachtend op iets groots machteloos bang om vrienden in den vreemde moe en leeg om te bidden, te danken, te werken murw en bereid om van alles afscheid te nemen? Wie ben ik? De een of de ander? Ben ik nu de een en morgen de ander? Ben ik beiden tegelijk? Wie ben ik? Ik ben de speelbal van mijn eenzaam vragen. Wie ik ook ben, U kent mij, ik ben van U mijn God. Amen Daarom is het belangrijk om innerlijk contact met de geestelijke levensfases te krijgen. De persoonlijke zin ontdekken van voorbije levensfasen en van het geheel. (pg. 128) H. Andriessen in: Spiritualiteit en Levensloop
15
Zelfbeeld Leven is – naar een oude intuïtie- beweging en wel zelfbeweging. Daarom spreken we ook van beweegredenen. De redenen die mensen in hun leven bewegen. Deze bewogenheid is lichamelijk waarneembaar , zij beweegt ons. In deze beweegredenen gaat zin en richting schuil. Die zijn niet zo gemakkelijk te ontdekken, daarvoor moet je in jezelf keren en contact te zoeken met dat wat zich in je roert. (H. Andriessen, pg. 124, 125) De manier waarop een mens naar zichzelf kijkt wordt bepaald door heel veel factoren. Het perspectief wisselt naar gelang de situatie, het belang en de gevoelens. In de beweegredenen van een mens wordt zijn zelfbeeld duidelijk. Nu kan ik mijn beweegredenen, mijn leefredenen psychologisch duiden. Maar ik wil ze bewust theologisch duiden. Mijn zelfbeeld, de diepe zin die ik soms ervaar en waardoor ik me wil laten leiden is: liefde. De liefde die ik zelf in en door mensen van God ontvang: gezin, familie,, vrienden en gemeenteleden. De liefde die ik zie, voel en ervaar in het leven, de daden en woorden van Jezus. De liefde die ik door wil geven in woorden en preken, in houding en daden. Mijn beweegredenen, mijn zelfbeeld, mijn zin aan het leven wordt bepaald door dat woord. Zowel in de kracht van de liefde als in het tekort aan liefde. De liefde die ik te geven heb en de liefde waarin gefaald heb. Mijn eigen onvolkomen, onbeholpen, niet van eigenbelang gespeende, manier. De liefde van God, zoals ik die heb leren kennen door Jezus, is bron en norm van mijn zelfbeweging. Het helpt mij om de frustraties, tekortkomingen en teleurstellingen van mijn eigen liefde in te zien, maar ook om mij er uiteindelijk niet door te laten bepalen. Het helpt mij me te verzetten tegen verbittering, cynisme, melancholie, door ze toe te laten, zonder ze het alleenrecht te geven. Ze zijn deel van mijn persoonlijkheid, een deel van mijn zwakte, maar niet het alles bepalende, als het aan mij ligt. Mijn beeld van God God kwam in mijn leven via kinderbijbel, zondagschool en misschien nog wel het meest door de liederen die mijn moeder zong als wij in bed lagen en zij nog druk was met het huishouden. Een sfeer van een warme, liefdevolle en betrouwbare God voor alle mensen. God was Liefde. Ook voor mensen die niet van onze kerk waren, ja zelfs voor de hele mensheid. God was voor mij voelbaar en tastbaar in mijn opa van moederskant, die mij waardeerde en erkende, ook in mijn dromerigheid. Na de HTS, aan het werk in het bedrijfsleven, zocht ik naar doel en zin van mijn leven. Totaal onverwacht kreeg ik de ingeving om theologie te gaan studeren. Was dat ook wat God wilde? Ik stelde mezelf een deadline, als er inkomen zou zijn en als ik in twee jaar het colloquium doctem en de propedeuse zou halen, zouden mijn plannen ook die van God zijn. Een pragmatische opvatting misschien van roeping, maar voor mij wel heel serieus. Zo dacht ik God te leren kennen. Ik werd tot het ambt van predikant geroepen! Als ik mij afstemde op zijn signalen in mijn leven, mezelf niet beter zou achten dan anderen, als ik hard wilde werken en het van Zijn liefde en Zijn genade zou verwachten, zou alles goed komen. Dat beeld van God gaf vertrouwen, gaf me zekerheid en rust. Toch kreeg ik met name door mijn werk te maken met andere kanten van God. Een afwezige God, een God die niet ingreep, een God die zich behielp met menselijke handen en voeten. Een God die raadselachtig is, te weinig zelf doet. Maar
16
hoewel ik nooit het gevoel had dat God vanzelf sprak voor mij, was er bijna altijd het diepe gevoel “er wordt in mij geloofd”. In dit – voor mij – ‘passivum divinum’ (dat is een een passieve werkwoordsvorm die een handeling aan God toeschrijft zonder God bij name te noemen) lag voor mij de kern van mijn geloof. Het wordt mij geschonken, er wordt naar mij omgekeken. Het was de vloer onder mijn bestaan, onder mijn werk. Er was altijd –soms ondanks de teleurstelling – een besef van Gods leiding, van Gods goede zorgen, van Gods liefde waardoor ik dingen ook weer los kon laten. Dit beeld van Gods zorg en leiding heeft mij de afgelopen jaren in onze huwelijkscrisis geholpen èn heeft mij parten gespeeld. Heel lang heb ik vertrouwd, gewacht op Gods leiding en uitkomst. Het was zwaar zonder een God die zich liet zien of kennen. Van wie ik geen richting kreeg of zag. Godsbeelden vallen vaker kapot. Het gebeurde in en door de ballingschap van Israël. Ze geloofden dat ze het geschonken land, de stad Jeruzalem, de tempel van God zelf ontvangen hadden. Dat niets en niemand dat ooit uit Gods hand kon roven. Tot Nebukadnessar alles vernietigde of meenam. Het geloof van Israël was terug bij af. Hun beeld van God was kapot. In de ballingschap moesten ze God en Zijn liefde weer opnieuw ontdekken. Zo is in WO II in de Shoah Gods beeld opnieuw stuk gevallen. De God zoals we die door Jezus meenden te hebben leren kennen. God blijkt de totaal Andere. Een God waar je op die manier nauwelijks van kunt houden . Maar Die wellicht wel van ons, van mij houdt? Wellicht heb ik God, ook door de verhalen van Jezus, teveel als vriend gezien, als makker. Mag, moet er meer huivering en schroom zijn, meer ‘afstand’ en minder ‘nabijheid’? Door mijn ervaringen in deze studietijd (mei-juli 2011) krijg ik meer oog voor de schroom, de distantie, de onvanzelfsprekendheid van God. Een God die hopelijk verder ziet dan ik. Een God die in mij gelooft, maar die ik niet kan natrekken, volgen. Maar op wie ik alleen maar kan vertrouwen. Dit beeld van God is een beeld dat voor mij veel minder duidelijk is, vaag zelfs, ongrijpbaar, maar niet onbetrouwbaar. Er ontstaat een wellicht heilzame distantie. Een minder gesloten beeld van God met meer mysterie, met minder invulling. En nog steeds een God van liefde? Een mens kan gaandeweg van zijn beweegredenen/leefredenen vervreemden, maar niet zonder schade. Schade in verschillende vormen, van hoge bloeddruk, angsten, maar ook cynisme. Wij kunnen vervreemden van onszelf of meer onszelf worden. Het gaat er om de levensloop van ‘binnen uit’ te bezien. Objectieve gegevens kunnen daarbij helpen en ondersteunen, maar het is niet beslissend. Beslissend is de innerlijke beroering, dat wat je raakte, wat er in ons leeft. Als we daar geen contact mee kunnen maken, als we uiterlijke leefregels krijgen aangereikt, bestaat de kans dat het leven geen diepgang krijgt. Dan zoeken we verstrooiing. Als je dat ontdekt kom je verder. Uit de zoektocht ‘queeste’ kan nieuwe leven, een nieuw ‘innerlijk’ leven ontstaan. Die brengt niet alleen goeds en licht voort. Ook in de dingen die ons beroeren zit schaduw. Maar uit licht en schaduw kan een nieuwe weg ontstaan. (H. Andriessen,idem, pg 128) De verhalen uit de Bijbel, de verhalen van Jezus omgang met God en mensen vervullen mij nog steeds met hoop op liefde. Ook van de kant van God. Ik hou heel veel vragen, maar op de een of andere manier ervaar ik nog steeds “er wordt in mij geloofd”. En is er in mij een sterk basaal vertrouwen dat liefde toch het centrale woord is en blijft in mijn leven. Liefde zoals ik die zie en voel in het leven van Jezus. Maar vraag het me niet altijd om het uit te leggen.
17
i
Ik maak in dit artikel gebruik van citaten uit ‘Schetsen van Taylor’s boek Een seculiere tijd van studentenpredikant TiemoMeijlink, die als een artikelenreeks verscheen tussen september 2010 en februari 2011 in ‘Kerk in Stad. Deze artikelen hielpen mij het werk van Taylor te doorgronden. De keuze van de citaten en de verbindingen daartussen komen natuurlijk voor mijn rekening. P.v.d.B. ii Uit het boek van Henk de Roest ‘En de wind steekt op’ iii Idem iv Idem, pag. 107 - 114 v CorjanMatsinger, Heilige Grond, de plek van jongeren in de kerk, pag 94 vi Idem, pag. 30 vii Citaat uit een artikel van ds. TiemoMeijlink, verschenen in ‘Kerk in Stad’ viii Idem ix Artikelen: Internationaal Commentaar op de Bijbel, band 1, pag 180 e.v. spirituele lezing van de Bijbel, Huub Welzen. Zie ook Wikipedia zowel Nederlandstalige als Engelse versie (de laatste ook met name voor gedetailleerde omgevingsfactoren en leeswijzers.) x Psalm 139 xi Citaat uit H. Andriessen: Spiritualiteit en Levensloop xii Psalm 103
18