ARSENAAL 3e SERIE Onder leiding vanDr, H. Kaajan, Rotterdam en Ds. J. Waterink, Zutphen
No. 1 en 2
DOOR
C. SMÈENK -
i K i * •:«, ï • U
XX
V//
ARNHEM.
'.li/
. :. : ..
7ï>
, .
3 / /
Z U T P H E N — J . B. VAN DEN BRINK & Co.
BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN
Het Christen-Socialisme DOOR C.
SMEENK
—
ARNHEM.
Een beknopte schets en beoordeeling te geven van het „Christen-Socialisme" levert eigenaardige moeilijkheden op. Met den naam „Christen-Socialist" dienen zich immers, zoowel hier te lande als in het buitenland, allerlei groepen en personen aan, die onderling zeer belangrijk verschillen. Noch over den inhoud van het begrip „Christelijk," noch over den zin van het woord „socialistisch" bestaat eenheid van gevoelen. Ook over het verband tusschen de beide deelen van den naam, dien men wenscht te dragen, loopen de meeningen zeer uiteen. In deze brochure is beperking eisch. Over de „Christensocialistische" beweging in het buitenland zal niet worden gesproken. 1 ) Slechts het „Christen-socialisme" in ons land is object van onderzoek en beoordeeling. Wel zullen wij daarbij ook over het „religieus" socialisme handelen, dat zelfs naar het gevoelen van de eigen tolken den Christennaam niet (of niet meer) dragen kan. Bij de uiteenzetting van de denkbeelden der verschillende groepen en personen zal gestreefd worden naar objectiviteit. l) Dr. J. R. Slotemaker de Bruine geeft in zijn Christelijk Sociale Studiën, Utrecht 1917, deel III, blz. 698-737, een beknopt overzicht
2 Als „Christen-socialisten" dienden zich ten onzent in de eerste plaats aan de mannen van de „Blijde Wereldgroep." Over het ontstaan van deze groep schreef een van de meest op den voorgrond tredende persoonlijkheden,
Ds. S. K- Bakker :
„Omstreeks dat jaar (1894) waren er in Leiden eenige moderne theologische studenten, die zeer sterk gevoelden, dat het Christendom ook eischen van sociale gerechtigheid stelt. Zij zagen, dat in onze wereld die eischen niet vervuld worden en meenden, dat het op den weg der Christenen lag, dit anders te doen worden." Nadat men in Leiden „den jammer der fabrieksbevolking had leeren kennen" tegenover „den kring van geleerden, sedert eeuwen uitmuntende door reusachtige kennis en fijne geestelijke beschaving," was men tot de overtuiging gekomen, dat de grondslagen zelve der Maatschappij verkeerd waren. „Het was een kamp van allen tegen allen, waarin de sterkste, dat is de economisch sterkste moest overwinnen. De wereld bestond bij de gratie der concurrentie en kende economisch geen ander doel dan een zoo vlug mogelijke winstmaking." Aanvankelijk was er veel sympathie voor Tolstoy. Maar diens opvattingen bevredigden toch niet. In 1894 werd te Zwolle de S. D. A. P. opgericht. Van der Heide, die in 1895 predikant werd te Peperga-Blesdijke, sloot zich dadelijk aan. De overigen aarzelden nog, maar volgden toch in 1905 het gegeven voorbeeld. „Waar zij" — wij citeeren Bakker — „het Christendom lief hadden en de wenschelijkheid en de mogelijkheid van het socialisme erkenden, stootten zij er zich telkens weer aan, dat er onder Christenen zooveel afkeer van het socialisme bestond en onder socialisten zoo bitter weinig sympathie voor het Christendom. Zij ervoeren bij zich zelf, dat die twee voortreffelijk konden samengaan, dat daardoor hun socialisme verdiept, hun Christendom verrijkt werd. i) S. K. Bakker, 1909; blz. 26 e. v.
Het
Christen-Socialisme.
Hollandia-drukkerij,
Baarn,
3 „Zij zouden het daarom een zeer verblijdend verschijnsel achten, wanneer die twee groote stroomingen elkander vonden, niet zóó, dat ze in elkaar zouden opgaan — immers Christendom en Socialisme zijn niet hetzelfde — maar zóó, dat de Christenen ook het socialistisch ideaal aanvaardden en de socialisten het Christendom als de hoogste en zuiverste levensbeschouwing erkenden en aannamen. Waar echter van beide zijden de antipathie en het misverstand zoo groot waren, begrepen ze, dat het niet dan uiterst moeilijk zou zijn, zulk een samengaan te bewerken. Toch meenden zij daartoe een poging te moeten doen." Vandaar, dat zij niet zonder meer zich aansloten bij de S. D. A. P. Zij bleven ook het onderling verband met elkander bewaren, zoowel door het uitgeven van een eigen blad (De Blijde Wereld, waarvan op 31 October 1902 het eerste nummer verscheen), als door het organiseeren van „Blijde Wereld-dagen." In het orgaan werd de hoop uitgesproken iets te mogen bijdragen tot de verwezenlijking van het ideaal „dat de twee groote machten van dezen tijd, Christendom en socialisme, niet meer vijandig tegenover elkander staan, doch samen als broeders opmarcheeren naar den nieuwen tijd." Zooals reeds gezegd, in 1905 sloot de groep zich bij de S. D. A. P. aan. Ds. Bruins schreef daarover: „Na lang beraad zijn wij tot de S. D. A. P. toegetreden, daar wij de godsdienstlooze sociaal-democraten kenden als zedelijk waarlijk niet minderwaardig, in idealisme zeker niet flauw, en hen in doel en middelen van den socialen strijd met ons ééns vonden. Bovendien bood de S. D. A. P. ons de neutraliteit niet in beperkten, maar in ruimeren zin, niet zwijgen, maar vrijheid van elke godsdienstige en wijsgeerige overtuiging. Ook achten wij de sociaal-democratie, al zou het verboden zijn in de S. D. A P. den naam van God zelfs maar uit te spreken, geen beweging los van God. God laat zich niet uitschakelen. Hij bezigt zelfs atheïsten als Zijne dienaren. En de sociaal-democratie is vol van Zijn kracht en Zijn stem, al wordt Zijn naam weinig ge-
hoord. Wij hebben daarom vrijmoedigheid gevonden, alle plannen tot afzonderlijke organisatie, die wij vroeger hadden, te laten varen en ons aan te sluiten bij de S. D. A. P . ' ) Op dezelfde wijze wordt méér gesproken. Ook door
Bakker in zijn Naast het Kruis de roode Vaan.
De sociaal-democratie „dient God door haar daden, al willen velen harer aanhangers van God niet weten, al spreken velen hunner felle, soms wel spottende woorden tegen het vertrouwen op Zijn barmhartigheid, — Zijn gebod van waarheid en gewilligheid en broederschap, dat Hij in vurige letters schreef op de tafelen van aller hart, hebben zij wel verstaan en trachten zij te volbrengen door sterke, zuivere daden." 2 ) En Ds. D. A. v. Krevelen vergelijkt de Sociaal-democratie met den broeder uit de gelijkenis, die wel neen zei, maar die toch het werk volbracht, dat hem was opgedragen. Het Christendom daarentegen doet hem denken aan den anderen broeder, die wel ja zeide, maar die helaas, de daad niet bij het woord voegde. 3 ) Hoe zien deze mannen over het algemeen het verband tusschen „Christendom" en „Socialisme," of wil men juister: tusschen hun godsdienstige en hun sociaal-economische opvattingen? Het antwoord, dat op deze vraag gegeven wordt, munt niet altijd uit door duidelijkheid. Ook luidt het niet steeds eenstemmig. Maar in het algemeen kan gezegd, dat de mannen van de Blijde Wereld-groep tusschen hun vrijzinnig „christendom" en hun „socialisme" geen objectief verband leggen. Het socialisme zien zij niet als een noodzakelijke consequentie van het Christendom. Neen, zij zijn socialist, omdat zij met Marx geheel accoord gaan, wanneer hij het socialisme beschrijft als het noodzakelijk en gewenscht resultaat van den ontwikkelingsgang der „kapitalistische" maatschappij. Zij willen voor hun religieuse overtuigingen wel indii De Blijde Wereld, najaar 1908. Aangehaald door H. J. Nieman, Het Religieus Socialisme, Den Haag 1917. 2) S. K. Bakker Naast het Kruis de roode Vaan, blz. 23. 3) D. A. v. Krevelen, Het Christen-Socialisine Pro ; Het Contra-betoog leverde JoS. Loopuit. Uitgave Hollandia-Drukkerij, Baarn.
5 vidaen winnen, maar de partij moet „godsdienstloos" blijvenBakker schreef: „De partij stellen op godsdienstigen grond, slag zou zijn de hoognoodige eenheid der arbeiders breken en zou daarom uit den booze zijn." 1 ) Het socialisme staat zelfs voor deze mannen telkens weer boven hun religieuse overtuiging. Duidelijk blijkt dit uit een beschouwing van Bakker over de religieus-socialistische samenkomsten. Wij zijn, zoo heet het daarin, socialisten met vrijzinnig-godsdienstige denkbeelden. „Maar wij gevoelen ons met niet-vrijzinnige socialisten en tegen vrijzinnige niet-socialisten, verbonden in een eenheid des geestes, die machtiger is dan wat ons met de anderen samenbindt." 2 ) In de reeds genoemde brochure Naast het Kruis de
roode Vaan, bepleit Bakker de aansluiting bij de S. D. A. P.
op deze gronden: De partij laat ieder in zijn godsdienst vrij. Het wijsgeerig Marxisme is wel van Christelijk standpunt onaannemelijk, maar de blik van Marx op de maatschappijontwikkeling, zijn beschouwing over den toestand der arbeiders, zijn drang naar socialisatie, zijn roep om machtsvorming van de arbeidersklasse blijven ongedeerd staan, ook al verwerpt men zijn wijsgeerig standpunt. Het economisch-socialisme is zeer wel van het wijsgeerig Marxisme te scheiden. Het Christendom heeft een intieme zijde, waarover allerlei verschil bestaat. Maar los daarvan heeft het ook een uitwendige zijde. Het wil naastenliefde in practijk zien gebracht. En hier wordt het terrein aangeduid, waarop allen, hoe verschillend ook in menig opzicht, elkander kunnen vinden. „Godsdienst" en „Socialisme" worden hier dus gescheiden. Men is „Christen," of althans „religieus," en ook „socialist." Toch zijn er aanwijzingen, die er op duiden, dat enkelen de scheiding niet steeds consequent volhouden. Telkens pogen zij weer zeker verband te leggen. Dat kan ook niet verwonderen. Een geestelijke overtuiging, die nog eenigen inhoud heeft, moet zich doen gelden ook inzake de 1) S. K. Bakker in een artikel in Het Volk van 12 Mei 1908. 2) S. K. Bakker in De Blijde Wereld van 10 April 1914.
6 sociaal-economische vragen. In de reeds geciteerde brochure merkt Bakker op, dat de tegenwoordige maatschappij de door het Christendom geëischte broederschap verhindert. Onder het socialisme zal daarentegen overeenkomstig dezen christelijken eisch gehandeld kunnen worden. Hier wordt, men gevoelt het, eenig verband gelegd. In denzelfden geest spreekt Bruins. Het socialisme is wel „zuiver economisch," maar het wordt door hem tevens aanvaard, omdat het „kapitalisme" het Christelijk-zedelijk leven belet.') Horreus de Haas betoogt, dat „het socialisme als wereldbeweging de kracht van het geestelijk, religieuse beginsel niet ontberen kan." „Het zou ons volk een uiterste schade zijn, indien een maatschappelijke hervorming of ommekeer gekocht zou worden met verlies of teruggang van zijn innerlijk leven; en wij meenen, dat de handhaving en ontwikkeling van zijn religieusen zin en Christelijk karakter naar de waarheid van dezen tijd van de grootste waarde is." 2 ) Als religieuse mannen waren Bakker c.s. bewogen geworden met het lot der sociaal-misdeelden. Het economischsocialisme aanvaardden zij op wetenschappelijke gronden als den redder uit de ellende. En om utiliteitsredenen, om de beweging, die voor het socialisme pleit, niet door verdeeldheid te verzwakken, stichtten zij geen eigen organisatie, maar traden zij toe tot de S. D. A. P. „Er zijn onder ons," — aldus Bakker in een rede op het 5e Wereldcongres voor vrijen godsdienst en religieusen vooruitgang — „zeer verschillende politieke schakeeringen. „Er zijn onder ons revisionisten, en er zijn onder ons zeer heftige revolutionairen. Maar allen, allen willen wij de vereeniging en verbinding van Christendom en socialisme, niet zoo, dat het socialisme op christelijken grondslag wordt gesteld of iets dergelijks, maar wij wenschen uit diepsten grond des harten, dat de enkele socialisten het Christendom als de hoogste levensbeschouwing leeren 1) Blijde Wereld van 23 April 1909. 2) Drie Strijdvragen, Leeuwarden 1908, blz. 18.
7 erkennen. Wij willen niet het socialisme christianiseeren, maar de zielen der makkers winnen voor het religieuse leven. En aan den anderen kant willen wij het Christendom niet tot een politieke leer maken, doch wij verlangen er naar, de enkele christenen te overtuigen, dat slechts het socialisme onze maatschappij politiek en economisch redden en reinigen kan." *) Hier staan „Christendom en Socialisme" los naast elkander, feitelijk zonder invloed op elkander. Men wil aan den eenen kant zielen winnen. En van de andere zijde personen overtuigen van het aanbevelenswaardige van zekere sociaal-economische denkbeelden. Toch kan men ook in dezen kring, zooals wij reeds zeiden, de absolute scheiding tusschen religieuse en sociale overtuigingen niet volhouden. Wij zullen ons hiervoor nu niet beroepen op Van Krevelen, die wel zegt, dat „het christen-socialisme de hoogere eenheid is van Christendom en sociaal-democratie 2 ), maar die van de hoogere eenheid, van het in zijn oogen meerdere, dat als het eigene boven Christendom en sociaal-democratie uit gaat" 3 ), geen definitie geeft. Neen, wij denken hier vooral aan hun beschouwingen over den „klassenstrijd." Telkens weer wordt gepoogd, om aan het begrip „klassenstrijd" een inhoud te geven, die Marx stellig op grond van zijn levensbeschouwing zou hebben afgewezen. 4 ) Bakker bijv. geeft van den „klassenstrijd" deze omschrijving: „Menschen vereenigen zich ten einde door machtsformatie hun belangen te behartigen, wanneer die belangen onrechtvaardig benadeeld worden" 5 ) Men legge deze omschrijving eens naast die van het Communistisch Manifest, waarin het revolutionair karakter van den klassenstrijd, die zich richt op „de gewelddadige omverwerping van de geheele bestaande maatschappelijke 1) Religion und Sozialismus, Sieben Vorträge gehalten beim 5 Welt kongress für Freies Christentum, blz. 26/7. 2) Het Christen-Socialisme. Pro-betoog. (De schrijver van het contra is Marxist), 3) Nieman, t. a. p. blz. 54. •i) Zie over Klassenstrijd Dr. Slotemaker de Bruine, Chr. Soc. Studiën dl. III en mijn Vakorganisatie en klassenstrijd, Rotterdam 1916. 5) Het Christen-Socialisme, blz. 41.
8 ordening," duidelijk wordt geschetst. Het verschil springt onmiddellijk in het oog. Zoodra Bakker een groep, een klasse als zoodanig ziet optreden, voelt hij ethische bezwaren. Er is gevaar voor bitterheid, voor wrok, voor eigengerechtigheid, voor machtsmisbruik. Door het persoonlijk religieuse beginsel van de strijders wil hij die gevaren overwinnen. Marx ziet daarentegen in den klassenstrijd de voorwaarde voor maatschappij-ontwikkeling. Over de ethische bezwaren van Bakker zou hij de schouders hebben opgehaald. Vermoedelijk had hij ze beschouwd als „burgerlijke vooroordeelen" Horrëus de Haas verklaart: ik wil „den klassenstrijd wel meestrijden in de rijen der sociaal-democratie," maar toch met eigen wijsgeerige en dogmatische overtuigingen. Van „machtsvorming" verwacht hij niet alles. Hij wil ook een beroep doen op het geweten en het rechtsgevoel der andere kringen. Ook in den tegenstander ziet hij iemand, die te goeder trouw is. 2 ) Wie nu ook maar iets van de Marxistische klassenstrijd opvattingen weet, gevoelt onmiddellijk, dat de Haas zich daarvan een ontzaggelijk eind verwijdert. Zijn religieuse overtuiging oefent hier invloed uit. Zij drijft hem tot andere opvattingen dan de Marxistische sociaal-democratie huldigt. Toch is de religieuse invloed hier meest zwak. Men kan het in de S. D. A. P. wel uithouden. Van een religie, die alles voor God opeischt, die overal haar kracht wil doen gelden, is geen sprake. Eerbied past voor den religieusen toon, dien deze mannen soms in een materialistische omgevingdoenhooren. Sympathie koesteren wij voor het warme sociale gevoel, dat uit hun woorden en daden meermalen spreekt. Maar toch moet gevraagd, of velen zich niet geheel ten onrechte nog 1) Zinspeling op deze passage uit het Com. Manifest: „De wetten,de moraal, de godsdienst zijn voor hem (den proletariër) even zoovele burgerlijke vooroordeelen, waarachter zich even zoovele burgerlijke belangen verschuilen." 2) Drie Strijdvragen, blz. 18—29.
Christenen" noemen. In
"Blijde Wereld
menig
hoofdartikel
van
De
is het pantheïsme aan het woord.
Van der Heide schrijft: „Men kan alles wat bestaat aan stoffelijke dingen en geestelijke dingen ; uw verstand en mijn verstand; uw ziel en mijn ziel, uw lichaam en mijn lichaam; de bloemen en de planten, de sterren en de zonnen, alles, alles, als een eenheid denken, als een groot geheel. Zoo denk ik mij de dingen het liefst. En dat geheel, waartoe alles behoort, waarvan ieder ding een deel is, denk ik mij als een levend geheel, als een organisme, zooals ons lichaam een organisme is; als een levend Wezen en dat Levende Wezen noem ik God, alles is God, God is alles; of alles is in God begrepen." 1 ) Zuiver pantheïsme! „Een godsdienstig mensch" is, volgens De Blijde Wereld, „een mensch, die gevoelt: ik besta niet vrijmachtig in mij zelf, maar ik ben lid, een gedeelte van het groote geheel." Een, die tot zich zelf zegt: „ik wil voor 'tgeheel leven, ik wil mij daaraan geven." 2 ) Met een „preek" van den heer C. Meijer over „De Nieuwe Godsdienst" betuigt Bruins instemming. Maar die „nieuwe Godsdienst" is niets anders dan het oude pantheïsme, in moderne woordkunst uitgebeeld. Hooge verwachtingen koesteren de Blijde Wereldmannen van het „religieus-socialisme." Hoor Bakker: „De oude prediking van het welaangename jaar des Heeren krijgt een nieuwen inhoud, de verwachting van een nieuwen hemel en een nieuwe aarde ontvangt een nieuwen gloed. Als gebeurt, wat wij vurig hopen, dan zal het christendom dezen grooten zegen vooral te danken hebben aan den hemelbestormenden „goddeloozen heiden Marx."3) Er zal onder het socialisme niet alleen komen vervulling van stoffelijke behoeften, maar ook „een sterke, algemeene opbloei der religie." 1) Blijde Wereld, 13 Maart 1914. 2) Blijde Wereld, 18 Juli 1913. 3) Het Christen-Socialisine.
10 Nauw verwant aan deze groep zijn de „religieuse-socia listen," met welken verzamelnaam wel personen van zeer verschillende godsdienstige en wijsgeerige opvattingen worden aangeduid, maar die toch ook voor het meerendeel het pantheïsme aanhangen. Men vindt hier Van den Bergh van Eysinga., die meent, dat Jezus met Boeddha en Zarathustra „een mytische geschiedenis gemeen heeft." Daar is J. Keulen, die schreef: „Verdwijnen gaat uit ons bewustzijn het besef van den Drieëenigen God der oude kerk, verdwijnen gaat ook het Eengodendom van vele vrijzinnigen. Wij vormen ons het godsbegrip, evolutionistisch en democratisch: den God der ontwikkeling en der democratie. Deze Godsgestalte is niet meer het volmaakte wezen van Katholiek en Protestant. Want onze beweging, door en door democratisch, kan niet verdragen het diepe standsverschil tusschen een hoogste wezen, begunstigd met eeuwige volmaaktheid, en de massa der wezens, gedoemd tot den lageren strijd der o n v o l m a a k t h e i d . O o k treft men er aan M. G. Canneglexr Dz., die meent, dat het socialisme zelfs den inhoud der religie moet veranderen. Er moet komen „een democratisch godsbegrip"; „niet een God, die als alleenheerscher buiten en boven de massa troont; een dergelijke opvatting van scheiding, van tegenstelling, van boven en beneden moet door socialistische religie worden omgevormd tot samenvloeiing, eenheid." 2 ) Sinds October 1913 worden in verschillende steden ook religieus-socialistische bijeenkomsten gehouden. In Januari 1915 kwam een „Religieus-Socialistisch Verbond" tot stand. Toe kunnen treden allen, „die de vermaatschappelijking willen van de productie en de distributie, bereid zijn daarvoor den klassenstrijd te strijden en die de geestelijke cultuurvoorwaarden van het socialisme wenschen te bevorderen." Een nadere definitie van het „geestelijke" 1) De Samenwerking, uitg. De Toekomst Schiedam, dl. II, blz. 324. In de redactie zat aanvankelijk ook Daan v. d. Zee, niaar deze kon zich met het „algemeen religieuse", dat niets „Christelijks" had, niet vereenigen. 2) Het nieuwe leven I, blz. 133. Santpoort, 1915. In de redactie was ook Enk.i opgenomen. Maar deze trad reeds spoedig uit.
11 ontbreekt, terwijl daarentegen vrij nauwkeurig wordt omschreven,' in welken zin men het „socialisme" verstaat! Het verbond ziet, blijkens artikel 2 der Statuten, „in de verwerkelijking van het socialisme een voorwaarde tot bloei van het religieuse leven der geheele menschheid en bovendien in het aankweeken van een religieusen geest het middel bij uitnemendheid om de arbeidersklasse voor haar historische taak, psychisch bekwaam te maken." Einde 1915 kwam er groote verdeeldheid. Een minderheid scheidde zich af, onder leiding van Meijer, en stichtte ,De nieuwe gedachte." Deze groep wil anti-kerkelijk en niet-christelijk het „religieuse" tot ontwikkeling brengen. Maar ook zij, die bleven, gevoelen zich niet bevredigd. Een énkele wil wat meer positiefs dan de religieus-socialistische samenkomsten bieden. Maar velen begeeren, dat het revolutionair-socialistische sentiment meer aan het woord zal komen. Hetgeen ook blijkbaar al meer geschiedde in de laatste jaren. Breeder moeten wij spreken over den „Bond van Christensocialisten." Geheel anders dan bij de Blijde Wereld-groep, worden wij hier gebracht in een aanvankelijk meer orthodoxprotestantsch milieu. *) Het was in 1905, toen Enka haar roman „Het Komt" liet verschijnen 2 ). De hoofdfiguur, een jong predikant, zucht onder de bekrompenheid der kleine menschen, die hem in zijn kerkelijke sfeer omringen. Hij gevoelt sociaal. Hij wil zijn Christendom zoo gaarne ook in de sociale practijk beleefd zien. Maar ach, hoe pijnigt hem de werkelijkheid, in deze maatschappij! Zal hij voor het „socialisme" kiezen ? Hij ziet in de economische theorieën veel goeds, ') Wij bezigen deze uitdrukking, omdat zij ook voor den gewonen lezer den kriiiR kan typeeren. Daarmede wordt overigens niet ontkend, dat meermalen de woorden modern en orthodox zeer ongeschikt zijn om de tegenwoordige bestaande richtingen met genoegzame duidelijkheid aan te geven. Modern en Orthodox, Dr, H. Bavinck, blz. S. 2 ) Bij Callcnbach, Nijkerk.
12 maar met de Marxistische wijsbegeerte kan hij zich onmogelijk vereenigen. De sociale ellende grijpt hem al meer aan, de rechteloosheid der arbeiders ontzet hem, de concurrentie vindt hij liefdeloos, de macht van het kapitaal ziet hij zoo dikwijls in den dienst van onrecht en onderdrukking. Na innerlijken strijd laat Etika haar held kiezen voor de kern van het economisch socialisme: de socialisatie van grond en productiemiddelen. Hij komt ook tot de overtuiging, dat de ontwikkeling der Maatschappij gaat in de lijn van socialisatie. Dat verblijdt hem zeer. Immers het Christelijk beginsel moet productie om winst verwerpen; het wil liefde en recht, terwijl het „kapitalisme" den arbeider zijn recht onthoudt. Met den „klassenstrijd" kan de figuur, die Enka in 1905 teekende, zich niet vereenigen. Hij acht dien niet in overeenstemming met het liefdegebod van den Heiland. Ook overigens is hem nog veel onhelder. Nog voortdurend houdt hem de vraag bezig, of men het wijsgeerige en het economische wel scheiden kan, of niet de socialist zijn geloof moet verliezen. Toch gelooft hij, dat „het" — d.i. de „socialisatie" — komt. In 1906 verscheen van Enka een brochure waarin de uitspraken veel beslister zijn. „Voor mij" — aldus de schrijfster — „is de socialistennaam jarenlang geweest de verboden vrucht, waarnaar mijn begeerte uitging — nü acht ik het een naam, die een christen dragen kan en mag met eere, het recht op dezen naam laat ik mij door niemand o n t n e m e n . . . . Mag de concurrentie-voortbrenging van tegenwoordig in stand worden gehouden?Is zij onze trouw zoo waardig, dat steeds de orthodoxe Christenen vooraan staan in de gelederen van haar verdedigers? Het is een leugen, dat het Christendom van onzen Heer en Heiland, die Liefde is, de instandhouding van dit moordend stelsel eischen zou." Noch het historisch-materialisme, noch de klassenstrijd/^/-, noch het veelvuldig voorkomend ongeloof behoort tot de kern van het socialisme, betoogt Enka. Men v e r w a r r e o o k niet socialisme met anarchisme. De anarchist droomt van i) Kan een rechtzinnig Christen Socialist zijn? Baarn, 1906.
13 een samenleving zonder overheid, wet of dwang. Hij loochent daardoor het feit der zonde. Maar het „socialisme" eischt organisatie, wet en orde. Het „kapitalisme" leidt tot ongeregelde, tot plan-looze productie. Het bewerkt een loon proletariaat, bevordert uitbuiting. En bovenal: het leidt tot zedelijke verwording, zoowel van de „bourgeoisie" als van het „proletariaat." „Welaan, laten wij ons dan opmaken, en de onbewusten tot bewustheid trachten te brengen, de aarzelenden tot een kloek erkennen. In het socialisme is heil, maatschappelijk heil voor allen." Het woord van deze begaafde vrouw vond weerklank. 13 Juli 1907 kwamen te Amsterdam onder Enka's leiding 17 personen bijeen. Zij stichtten den Bond van ChristenSocialisten, die zeer beslist wilde zijn een organisatie van orthodoxe, van rechtzinnige Christenen. Ook mannen van (kreformeerden huize traden toe. Om „modernen" uit de Blijde Wereldgroep af te weren, werd van de leden instemming geëischt met de Apostolische geloofsbelijdenis. Deze belijdenis, zoo heette het in de beginselverklaring, legt verplichtingen op, niet alleen voor het religieus, maar ook voor het maatschappelijk leven. Daarom, „ziende, hoe deze (als jammerlijk geschetste) toestand het onafwijsbaar gevolg is van het kapitalistisch stelsel, dat den grond en de productie middelen in het privaatbezit van enkelen stelt en de overgroote massa afhankelijk houdt van deze enkelen, terwijl ongebreidelde concurrentie tot zedelijke en stoffelijke ellende voert; „verbinden de leden van den Bond zich, het kapitalistisch stelsel te bestrijden en de overwinning te bevorderen van het socialisme, dat zich de organisatie van arbeid en productie en een betere verdeeling der arbeidsproductie ten doel stelt en dat doel bereiken wil door gemeenschappelijk bezit van grond en productiemiddelen." Men wilde positief-geloovig zijn en verre blijven van de S. D. A. P. Ook werd niet, althans niet door Enka, gezegd, dat het Evangelie de „socialisatie" onvoorwaardelijk eischt. En nog minder vindt men hier de vereenzelviging, die bij
14 anderen — ook bij latere leiders van den Bond — 0 p te merken valt, van „het Koninkrijk Gods" met den stand van zaken, die door het socialisme te voorschijn zal worden getooverd. Neen, men ging eenvoudig van de gedachte uit dat een socialistisch-georganiseerde maatschappij voor het christelijk leven betere kansen biedt dan de tegenwoordige Maar al spoedig doken er allerlei verschillen op. Nieman die alles van den aanvang af meemaakte, verhaalt er uitvoerig van ! ). Men gaf reeds kort na de oprichting een verschillend antwoord op de vraag: kan of moet Christen-
dom en socialisme samengaan? Etika zei: het kan. Daan
van der Zee daarentegen betoogde met nadruk: het moet • omdat ik christen ben, ben ik socialist 2 ). Allengs domineerde de laatste opvatting. Het christelijk levensbeginsel is „allen voor allen". Het levensbeginsel der kapitalistische maatschappij is „ieder voor zich." Van der Zee, dit „kapitalisme" ethisch waardeerend, komt tot een besliste veroordeeling. „Een maatschappijorde, die het kapitalisme tot voorwaarde heeft, belet de vestiging van Gods zedelijke wereldorde, dat is de liefde tot God en den naaste als wereldbeginsel, dat is de broederschap der menschen, de eenheid van het menschelijk geslacht, in beginsel gerealiseerd." Volkomen verwezenlijkt kan die zedelijke wereldorde niet, zoolang de zonde heerscht. Maar het ideaal moet zoo dicht mogelijk genaderd. Daarom, op grond van de Christelijke levensbeschouwing, tegen het „kapitalisme" en vóór „het socialisme". Het socialisme is, althans in dezen tijd, de consequentie van den Christelijken eisch voor het economische leven. Mede in het socialist-zijn manifesteert zich het Christen-zijn. Aldus Van der Zee. Maar kan het kapitalisme wel door het socialisme, door een gansch ander productie-systeem dus, worden vervangen ? Dat is voor Christen-socialisten als Van der Zee slechts 1) Men zie het reeds aangehaalde boek. Het Religieus Socialisme; blz. 63e.v. 2) D. v. d. Zee: Waarom Clu-isten-Socialist en Het Christen Socialisme Schiedam 1914.
15 rl utiliteitsvraag." Als Christenen zijn zij „volslagen "opisten, vragen zij niet naar een realiseerbare mogelijkheid, maar voelen ze slechts in zich het heilige moeten." Steeds heeft met name Van der Zee er nadruk op gelegd, dat hij strijdt voor het socialisme op grond van principieel-christelijke overwegingen. Daarom trok hij de antithese tusschen het Christen-Socialisme en de S.D.A.P. heel scherp. ') Over de samenstelling Christen-Socialisme was er dus verschil. Maar er kwamen andere verschillen van nog meer beteekenis. De vraag werd gesteld, of aan de Apostolische belijdenis wel naar de letter moest worden vastgehouden. Ook personen, die zich „vrijzinnig" noemden, wilden wel toetreden. Zoo met name de groep mannen en vrouwen, die behoorden tot de in 1907 te Utrecht opgerichte „Broederschap tot bevordering van Christelijk-maatschappelijk leven." Reeds uit het orgaan De Wereldvrede bleek, dat men hier te doen had met personen, die pantheïstische neigingen bezaten, zij het dan ook niet altijd even bewust. Zij klopten bij den Bond van Christen-Socialisten aan en werden toegelaten. Men betwijfelde allengs of het vasthouden aan een specifiek „rechtzinnige" geloofsbelijdenis wel noodzakelijk was voor een organisatie, die het economisch-socialisme wilde propageeren. Langzamerhand werd de toestand zoo, dat aan ieders vrijheid werd overgelaten, om van het Apostolicum te maken wat hij wilde. Toch werd eerst in 1912 een andere Beginselverklaring vastgesteld. Daarvan luidt de aanhef: „De Bond van Christen-socialisten is de gemeenschap van hen, die, des zins en willens te leven uit het beginsel der eeuwige Goddelijke Liefde,
') Wij ontleenden de aangehaalde citaten*aan Het Christen-Socialisme. Van der / c c ontwikkelt daarin ongetwijfeld vele schoone gedachten. Wel ontvingen wij den indruk uit het eerste hoofdstuk, dat de schrijver eenigszins staat onder den invloed van een Christologie, die de inenschwording van den Logos ook buiten zonde als noodzakelijk stelt. De uitdrukking „God voldroeg zijn schepping iu den Zoon," schijnt daarop althans te duiden.
16 gelijk dit ten volle in Jezus Christus openbaar is, e n alzoo tot vervulling gedreven van het eene groote gebod van dezen heilige Gods: Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart en met geheel uwe ziel met geheel uw verstand, en uwen naaste alsuzelven." Dan volgt een veroordeeling van het „kapitalistisch" stelsel • met zijn „wereld van zedelijke en lichamelijke ellende" en een aanprijzing van „het socialisme, dat bedoelt de voortbrenging en verdeeling der goederen gemeenschappelijk te maken." Het beginsel „allen voor allen" moet doorgevoerd opdat „de economische voorwaarden geboren worden tot een religieus-bezielde samenleving." Zij (de Chr. Socialisten) „nemen zich voor, hun strijd op heilige wijze te voeren dien beschouwende, niet allereerst als een belangenstrijd in den lageren zin des woords, doch als een strijd voor Gods zedelijke wereldorde, tot welke te vestigen en te handhaven ieder Christen geroepen is." De aanhef is vaag. Toch deed vooral de uitdrukking „ten volle in Jezus Christus openbaar," Etika schrijven, dat de formuleering wel is waar ruim, maar toch ook weer veelzeggend was. Wie het Christendom niet beschouwde als den absoluten godsdienst, bleef buitengesloten. Dat is een vergissing gebleken. Nieman verklaart, dat vele rechtzinnige elementen niet hebben vermoed, welke gevolgen déze beginselverklaring voor het Bondsleven zou hebben. Wel werd op de vergadering, waar het concept in behandeling kwam, elke wijziging afgewezen. Zoo bijv. de poging om in te voegen : „erkennende de heilige Drieëenheid" Eveneens om voor het woord: „openbaar" te lezen „geopenbaard." En eindelijk ook, om de uitdrukking „dezen heilige Gods" te vervangen door „den Zoon Gods." Men liet zich ook van „orthodoxe" zijde veelal innemen door de voorstelling van Ds. de Jong, dat het op de dogmatiek niet aankwam, wel op de ethiek. Men bedoelde immers een maatschappelijke beweging? Welnu, dan had men slechts te omschrijven, wat „Christus voor ons is als
17 enschelijk l
v o o r b e e l d en ook als
maatschappelijk voorbeeld,
hij ethisch voor ons is." Met de komst der predikanten B. de Ligt, de Jong, en Kruyt en Mevr. T. Kruyt-Hogerzeil e. a., raakte het rechtzinnige element meer en meer op den achtergrond. Enka ring heen — om redenen, waarover straks. Van der Zee trok zich terug. Nieman kwam op non-activiteit. Wel bleven er nog positief-Christelijke elementen als Welzenbach e. a. Maar zij oefenden op de leiding blijkbaar geen beteekenenden invloed meer uit. De Ligt verkreeg gedurende eenige jaren de leiding. Hij dankte dit ongetwijfeld mede aan zijn geestesgaven. Maar met hem werd ook in den Bond van Christen-Socialisten de overheerschende stroom ing een pantheïstische. En „neutraal" was de Ligt niet. Hij heeft in en door den Bond zijn religieuse inzichten gepropageerd. De Ligt, een superieur man, van grooten levensernst, leidde zijn naaste volgelingen op pantheïstische wegen. Wel bezigt hij in zijn geschriften telkens weer oude namen en formules van positief-Christelijke herkomst. Maar wie goed leest, laat zich door de klanken, die aan het positieve Christendom herinneren, niet omtrent de denkbeelden van De Ligt op een dwaalspoor brengen. Wij zullen ons van vele citaten onthouden. Slechts een paar aanhalingen uit een „preek", die als een soort commentaar op de beginselverklaring werd uitgegeven : „De menschheid is tot Godheid geroepen. De zoon der aarde, Adam, van de aarde aardsch, werd slechts geboren, opdat de Zoon des hemels, in en door en ondanks hem, gestaltenis zou verkrijgen; opdat alle menschheid, alle schepping in de menschheid, één zoude zijn in Christus, één mensch; en deze mensch is wezenlijk G o d . " „De eeuwige Christus is de ware menschheid." „De eeuwige Christus, 't beeld des Vaders, 's Vaders Zoon, is ons waarachtig zelf. „Gij moet de God-inenschheid liefhebben, want deze twee zijn één" a I s
') De Lig!, Qod U zelf, Uw naaste.
G e n o e g ! Heel dicht sluit de Ligt zich overigens a ^ bij Van den Bergh van Eysinga's „theologie". Christ3"
wordt ook door hem beroofd van Zijn gansch eenige be* teekenis als Zoon van God, als Heiland eu Verlosser De^ heilsfeiten van het Christendom worden symbolisch v * klaard". Dit pantheïsme oefent, het kan niet anders, vèr-reikenden invloed uit op de verwachtingen, die de Ligt c.s. koesteren van de toekomst der menschheid, zoowel in ethisch-reli gieus als in sociaal opzicht. Wanneer de mensch in aanleg een „Christus" is, wanneer hij zich opheffen kan 'tot de hoogste hoogte, dan spreekt het van zelf, dat men de toekomst zien kan in stralend licht. Mr. v. d. Laar merkte in een polemiek met Ds. de Jong eens op, dat de laatste greep naar hetgeen eerst werkelijkheid kan worden als Christus wederkomt. De opmerking was op zichzelf niet onjuist. Maar de Jong is pantheïst. „Als wij aan het socialisme denken, in de weinige uren van rust ons gegund," aldus deze predikant, „dan denken wij niet allereerst aan het gemeenschappelijk bezit van stoffelijke en geestelijke goederen, hoe goed en rechtvaardig en gewenscht ook, maar wij zien met gelukkige oogen, naar lichtende landen, een blijder wereld, dan waarin wij leven, wereld van onderlinge verbijting en vernietiging, wereld van leed, verkommering en strijd, van allen tegen allen. Daar zal zijn iets onzegbaar heerlijks, broederschap van dag tot dag." Een nieuwe, religieus-zedelijke wereldorde zal worden gesticht. „En de eeuwige Geest heeft in zijn koninklijk bestier heidenen geroepen om zijn wil te doen." Die nieuwe religieus-zedelijke wereldorde zal zich met en door het socialisme verwerkelijken. Toch heeft de Ligt steeds de zelfstandigheid tegenover de S. D. A. P. gehandhaafd. En dat vooral uit religieusethische overwegingen. Met de Marxistische klassenstrijdleer kan hij zich niet vereenigen. Allermerkwaardigst is evenwel, dat men in de laatste jaren toenadering heeft gezocht tot de S. D. P., thans
19 rnmmunistische Partij geheeten. Tot de Wijnkoopgróep A iie feller Marxistisch en meer uitgesproken antifüdsdienstig is dan de S. D. A. P. Nieman ziet hier het teche gevolg van de pantheïstische afdwaling. Toch schijnt de/.e'verklaring niet volledig. Men zou dan ook wel meer toenadering kunnen zoeken tot de S. D. A. P., waarin * ich gelijkgezinde elementen bevinden. Neen, wij gelooven, dat hier vooral moet gedacht aan het anti-militairisme. En -oorts aan het feit, dat de S. D. A. P., die zich telkens weer tot practischen arbeid ziet geroepen, in de oogen van de Ugt c.s. niet „revolutionair" genoeg is, te veel opportunistische politiek voert. Allengs werd het anti-militairisme voor den Bond van C h r i s t e n - S o c i a l i s t e n het strijdpunt bij uitnemendheid. Vóór den oorlog werd in het program nog „algemeene w c c r p l i c h t " gevraagd. Maar in 1915 werd het program gewijzigd en „algemeene ontwapening" geëischt. Toch kan ook deze eisch zeer wel gesteld worden door wie niet onder alle omstandigheden het opnemen van de wapens veroordeelt. Maar men eischte in 1916 ook voor ons neutraal land onmiddellijke demobilisatie en sprak de hoop uit, dat steeds meerderen individueel dienst zouden weigeren ! Sommigen in dezen kring veroordeelen het „militarisme" omdat het thans nauw verbonden is met het „kapitalistischimperialisme." Ook, naar zij meenen, in ons land. Zij achten evenwel niet onder alle omstandigheden het gebruik van „geweld" af te keuren en sympathiseeren zelfs met de Bolsjewistische principes en methoden. Maar vele anderen hangen de „weerloosheid" aan, achten den Staat niet noodzakelijk en droomen van een leven, van een gemeenschap zonder dwang. De Staten zijn voor de Ligt„doorgangspunten naar groote gemeenschappen des geestes." Van het gewone collectivisme verwijdert wie zoo spreekt, zich al meer. Hij
nadert het anarchisme.
He Ligt heeft zich thans uit de propaganda en de leiding van den Bond teruggetrokken. Zijne wijsgeerig standpunt liet hem niet toe langer te varen onder de vlag van het „Christen-Socialisme."
20 Thans is Enka
Enka !
weer naar voren getreden.
In 1912 kwam in den Bond de vraag aan de orde 0 f men al dan niet zelfstandig zou deelnemen aan den n 0 r tieken strijd. Enka verklaarde zich daartegen. Naast de S. D. A. P. was h. i. wel plaats voor een organisatie, die het Christen-socialisme wilde propageeren, maar niet'voor een zelfstandige Christen-socialistische partij. De kracht 1 der Nederlandsche socialistische beweging zou daardoor worden verzwakt. Zij schreef: „Makkers, ik voor mij geloof niet aan de mogelijkheid van een echt-christelijken staat of maatschappij. Meer — ik geloof niet aan de mogelijkheid van] christelijke politiek, zooals gij wilt gaan voeren. Meer — ik geloof niet aan de mogelijkheid van een zuivere christelijke organisatie van eenigen omvang. Ik geloof alleen aan de Christelijke persoonlijkheid. En deze christelijke persoonlijkheid plaatse zich midden in het volle menschenleven, en strale daar, zachter of feller, over kleiner of grooter kring, haar licht uit. ') Maar de Bondsvergadering van 1912 koos principieel vóór zelfstandige deelname aan den politieken strijd. Enka verliet daarop de door haar gestichte organisatie en sloot zich bij de S. D. A. P. aan. Feitelijk plaatste zij zich in Voorgaan op het standpunt der Blijde Wereldgroep, wat betreft de beoordeeling van de S. D. A. P. Ook legde zij geen objectief verband tusschen Christendom en Socialisme. Zij was Christin en deelde de economische opvattingen van het socialisme. Gedurende enkele jaren heeft zij de S. D. A. P. als propagandiste gediend. Maar de positie was moeilijk. Telkens kwam zij in botsing men den anti-religieusen geest, die overheerschte. Bovendien was de S. D. A. P. naar haar besef al meer „verburgerlijkt". De propaganda voor anti-militairisme en dienstweigering werd niet met kracht gevoerd. De S. D. A. P. was niet christelijk, maar ook niet i) Voorgaan, Schiedam 1912, blz. 12.
21 r e v o l u t i o n a i r " . Haar geloof kon zij niet „uitleven." En F • kon zij zich met haar revolutionair sentiment in r r ' k r i n g thuis gevoelen. In 1918 trad zij weer uit de S D A. P. en sloot zij zich opnieuw aan bij den Bond
in Christen-Socialisten. Wel mocht zij onlangs ] ) schrijven: „Ons aller levensgang is een weg van veel zoeken en mistasten, tegen weinig vinden!" Enka heeft thans met Ds. Kruyt de leiding van den Boud. De laatste, wiens religieuse denkbeelden met die an De Jong c.s. harmonieeren, werd in 1918 tot lid van d'e Tweede Kamer gekozen. Daar vormt hij m e t d e H e e r e n Wijnkoop c.s. één club. Hij, de vertegenwoordiger van den Bond van „Christen-Socialisten", voelt zich één met den Communist, die Lénin's en Bela Kurïs beginselen en methoden verheerlijkt. Hij laat zelfs geen eigen geluid hooren, wanneer de Heer van Ravesteijn het standpunt verdedigt, dat het bijzonder onderwijs niets uit de staatskas moet ontvangen, dat de verplichte neutrale school een proletarische eisch is, waarvoor moet worden gestreden. Enka stemt zeker niet in alles met Kruyt overeen. Maar ook haar sympathie gaat uit naar Lenin en Bela Kun. Meer en meer wordt in Opwaarts er nadruk op gelegd, dat het Christendom „revolutioneert", dat het eischt een breken, absoluut, met het „bestaande". Wat in Rusland geschiedt, acht Enka — ook al ziet zij vele vlekken — toch van „ontroerende schoonheid". Er is in den laatsten tijd in den Bond weer allerlei verdeeldheid. Zoo bijv. over de „geweld"-quaestie, over de religieuse opvattingen, over de toekomstverwachtingen, over het practisch-politieke optreden van den Heer Kruyt, enz. Het anarcho-communisme wint terrein. En te Utrecht werd onlangs het „Vrije Menschen Verbond" gesticht, waardoor aan den Bond van „Christen-Socialisten" al weer levensbloed afgetapt zal worden. i) Pc revolutionaire Christen-Socialist en de S. D A. P. Rotterdam, 1919.
Onder degenen die blijven, is de eenheid, volgens Enk eveneens zoek. Naast Christen-Socialisten, die nadruk wil] leggen op het eerste deel van deze samenstelling, vindt men er „Christen"-communisten, die zich zonder bézwaa bij de partij van den Heer Wijnkoop zouden voegen D*^ Heer Kruyt zou dat, blijkens zijn optreden in de Kamer ook stellig doen. En nu onze beoordeeling van het „Christen-Socialisme"! D a t is — wij zeiden het reeds — niet gemakkelijk, omdat men feitelijk niet van het Vooral
in
Christen-socialisme spreken kan
den B o n d van Christen-socialisten zijn allerlei
verschillen.
Maar hierover zijn allen het wel eens: „Kapitalisme"en „Socialisme" gelden, ook nog in dezen tijd, als absolute tegenstellingen. Indien ge niet voor het „socialisme" kiest hebt ge uw hart verpand aan het „kapitalisme". Een derde is er niet. En de keus is, althans voor den religieuzen mensch, zoo eenvoudig en gemakkelijk! Immers het kapitalisme beduidt „ieder voor zich", het socialisme daarentegen: „allen voor allen." Het kapitalisme beteekent concurrentie, egoïsme, onrecht, uitbuiting, roof, in systeem gebrachte zelfzucht; is zedelijk minderwaardig, werkt alleen om geld en om winst, offert daaraan alles op, vernietigt zelfs, als het voordeelig schijnt, kostbare producten, en ontsteelt den arbeider, wat hem toekomt. Het socialisme beteekent, in één woord, naastenliefde, productie niet om winst, maar om de voorziening in elkanders behoeften. De keuze kan toch niet twijfelachtig zijn! De concurrentie is in strijd met de naastenliefde, de kapitalistische loonregeling is in disharmonie met den eisen van Lukas X : 17; het winstbejag gaat lijnrecht in tegen de ernstige waarschuwing van den Christus tegen den Mammondienst. Oeen Christen kan ook maar één oogenblik volhouden, dat het kapitalisme overeenkomt met de Christelijke zedeleer en het socialisme daarmede strijdt. En toch — de „christelijk-socialen" blijven van verre staan.
23 verteren
hun
kracht
met
het
maken van
„lapwerk".
«Lriifsorganisatie, winstdeeling, coöperatie en sociale wetI
L
zelfs s t a a t s e x p l o i t a t i e v a n g r o o t e b e d r i j v e n , k u n n e n
i T t baten D,<
Een kapitalistische
regeering
neemt
trouwens
k geen m a a t r e g e l e n , d i e het s t e l s e l p r i n c i p i ë e l a a n t a s t e n .
O o k de Staat is t h a n s e e n instituut w a a r v a n
zich
de
be-
zittende klasse b e d i e n t . ')
Tegen de vereenzelviging van het socialisme met het materialistisch Marxisme komen allen op. Toch heeft men van Marx zeer veel overgenomen. Ook zijn klassenstrijdleer ? Wij hoorden reeds de eigenaardige opvattingen over den klassenstrijd in den kring der Blijde Wereldgroep. In den Bond van Christen-Socialisten treft men iets dergelijks aan. De een zegt: er is klassenstrijd; de Marxistische theorie doet niets ter zake, maar er as strijd en in dien kamp moeten de arbeiders zich zoo sterk mogelijk maken. De bezittende klasse weigert recht te doen. Zij beschouwt haar voorrechten als een recht. De arbeiders moeten het recht afdwingen. Wat de macht der arbeidersklasse op den duur zou verzwakken, moet bestreden, ook al zou het direct voordeel brengen. Maar de ander kan zich hiermede toch niet vereenigen. Hij zegt: het gaat enkel om recht, niet om macht. Men moet ook het gevaar niet voorbijzien, dat gelegen is in een voortdurend beroep op macht en machtsvorming. Zoo gemakkelijk verdwijnt dan het zedelijke motief. Men mag de nict-socialisten maar niet eenvoudig als egoïsten beschouwen, men moet ze aanzien als dwalende broeders. Christenen kunnen Marx niet nazeggen : „Gij, arbeiders, hebt niets te verliezen dan uw ketenen, gij hebt een wereld te winnen. Er staat in den Bijbel nog een woord over het schadelijden van de ziel, dat ernstiger nadeel is dan het l) Wij ontleenen deze schets aan diverse geschriften en artikelen in Opwaarts van Fnhi, v. d. Zee, Af. Koornstra, de Ligt, Nieman, de Jong, e.a. Vooral kwamen •Ier in aanmerking v. d. Zee. Een nieuwe stem; Enka, Klassenstrijd (Doetinchem, L ' : Zce> Klassenstrijd, 1907; en artikelen van Enka.de Ligt e.a. in s Samenwerking.
24 voordeel, dat ooit gelegen kan zijn in het „gewinnen van de heele wereld." Feitelijk laten wie zoo spreken de klassenstrijd-idee los Het gaat om recht. Van der Zee wil geen klasse-partij vormen, maar „alle Christenen uit alle klassen" achter zich scharen, voor zoover hun oogen geopend zijn voor het onchristelijke, het onrechtvaardige van de kapitalistische Maatschappij. De Ligt wil „de klassenstrijders" een partij zien vormen en „de rechtsstrijders uit religieuse motieven een andere." Het program van 1915 verklaart, dat de Bond een rechtsstrijd voert. „Terwijl hij den strijd der klassen constateert (klassenstrijd), verwerpt hij de klassenstrijdleer en aanvaardt hij den klassenstrijd van het proletariaat in zooverre als deze met zijn rechtsstrijd samenvalt." Men is ook hier wel zeer ver verwijderd van de echte klassenstrijdbeschouwing der Marxisten! Maar men beluistert zoo nu en dan in christen-socialistischen kring ook" andere klanken. Zelfs het wapen der verdachtmaking weet men te hanteeren. Ook verklaart men soms een meeningsverschil, zonder nader bewijs, uit klasseverschil. D e zuigkracht van een verkeerd beginsel! Dat men op waarheidselementen in de Marxistische dwaling de aandacht vestigt, is niet af te keuren. Het feit is onloochenbaar, dat wel eens „theorieën" worden verkondigd met zelfzuchtige bedoelingen. Ook is het juist, dat men, soms onbewust, allerlei invloeden ondergaat van de omgeving, van den „stand" of „klasse," waarin men verkeert, terwijl men over het leven in andere kringen een bekrompen en daarom onbillijk oordeel velt. Maar dit alles rechtvaardigt b.v. v. d. Zee niet, wanneer hij van de tegenstanders van socialisatie zegt, dat zij „tegen de verheffing der arbeiders z i j n " ; dat zij „de huidige sociale wanorde tot eiken prijs willen bestendigen" ') Men kan immers ook tegen „socialisatie" zijn, omdat men daarvan voor de arbeiders schadelijke gevolgen verwacht. 1) Het Christen-Socialisme.
25 De pogingen van dezen schrijver, om een „Christelijke" klassenstrijdtheorie te construeeren, mogen niet geslaagd heeten. Een klassenstrijd-theorie past alléén in het Marxisme! Niet onbelangrijk verschil is er in Christen-socialistischen kring ook aangaande de verwachtingen, die van de verw e z e n l i j k i n g der socialistische maatschappij-idealen worden gekoesterd. Enka verwerpt beslist de Marxistische gedachte, dat door de nieuwe maatschappij-ordening de menschen goed zullen worden. Wel zal de verleiding minder zijn. De gelegenheid tot het doen van verkeerde dingen zal Ingeperkt worden. Maar de „heilstaat", waarheen het Evangelie ons wijst, zal het socialisme niet kunnen brengen. Het Koninkrijk Gods komt eerst tot volle openbaring aan het eind der eeuwen, als Christus verschijnt. Ook de Ligt heeft wel eens een enkele maal blijk gegeven, dat hij slechts op een relatief-betere samenleving hoopt. Maar zijn pantheïsme doet hem toch telkens weer hooggestemde verwachtingen koesteren. En in Opwaarts kwam meer dan eene uiting voor, waaruit blijkt, dat het „Koninkrijk Gods" en „het Socialisme" worden vereenzelvigd. Het vrederijk van Jesaja XI nadert met het socialisme. Als dat komt „zal het eene volk tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zullen zij den . krijg niet meer l e e r e n " . En de Jong jubelt: „het Koninkrijk Gods wordt gesticht en het Socialisme, de menschelijke broederschap, is een heerlijke werkelijkheid. Wij hooren het geluid. Steeds meerderen worden er door bewogen." Zóó oordeelen velen. Lnka daarentegen schreef: „Ik geloof niet aan de komst van het Godsrijk in deze bedeeling. De menschheid verandert wel van zonde-vormen, niet van zondige gezindheid." Ook van de menschen, die spreken van het „nieuwe geestesleven", dat met het socialisme opbloeit, gelooft Enka, dat gelden zal het droef-ernstige woord vanjohannes: „Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos."
26 Enka wil zich niet aan illusies overgeven. Zij acht onz taak: „Rechtdoen, en in deemoedigen, volhardenden arbeid onzen naaste de verleidingen en de ergernissen, waar wi' kunnen, uit den weg ruimen." Daarom aanvaardt zij ook het socialisme. Maar volmaakt wordt het hier op aarde niet. De zonde blijft woelen en werken. „Totdat aan het eind der eeuwen door Gods krachtdadige, genadige inwerking de zonde te niet gedaan zal worden en God zijn zal allen in allen. Dan is ook ons pessimisme verslonden tot overwinning. Halleluja." Maar Enka staat met deze overtuiging al meer vereenzaamd in den kring der religieuse socialisten, waarin het pantheïsme overheerscht en in verband daarmede verwachtingen worden gekoesterd, die geen Schriftgeloovige deelen kan. En bij haar aanprijzing van het socialisme, bij haar bestrijding van de Christelijk-sociale actie vergeet ook zij dat betrekkelijke van de dingen telkens weer. Het behoeft wel geen breed betoog, dat voor ons het pantheïstisch „religieus-socialisme," al tooit het zich nog met den Christelijken naam, verwerpelijk is. Het erkent niet den Drieëenigen God, heilig, trancendent, boven de schepping verheven. Het vereenzelvigt God met de geschapene dingen. Het weet van geen schuld voor God, en gevoelt daarom ook geen behoefte aan Jezus Christus, den Middelaar Gods en der menschen. Wel bezigt men telkens weer oud-Christelijke klanken en formules, maar zij hebben in dien kring een gansch anderen inhoud. Ook koestert men te optimistische gedachten van den mensch. Een gevolg weer van het pantheïsme! Maar het „Christen-Socialisme" van Enka? Van v. d. Zee ? Al te gemakkelijk maken zij, naar het ons voorkomt, een scheiding tusschen het wijsgeerig en het economisch stelsel van Marx . Toch is Marx zeer beslist onder den invloed van zijn wijsbegeerte gekomen tot zijn economische theorieën. Hij zag alle economische toestanden van uit een bepaald gezichtspunt. Hij beschouwde de kapitalistische maatschappij, haar verleden, heden en toekomst, niet objectief, maar
27 I • t zeer sterk subjectief. Marx' socialisme steunt niet op r'kreen hij ontdekte bij de bestudeering en ontleding van de tegenwoordige maatschappij. Neen, toen hij in Londen et zijn economische studie begon, stond het eind-resultaat, waartoe hij komen moest, op grond van zijn wijsgeerige levensbeschouwing reeds vast: de maatschappelijke ontwikkeling moest noodzakelijk van het kapitalisme in het socialisme (communisme) overgaan. Philosophisch was Marx reeds in 1847 — men zie zijn La misère de la philosophie — tot rijpheid gekomen. Eerst twee jaren daarna, in 1849, begon hij te Londen met de ontleding der moderne maatschappij.
De Christen-socialisten nu nemen van Marx allerlei economische opvattingen over, terwijl zij of geen oog hebben voor den wijsgeerigen achtergrond, öf wel het Marxistisch uitgangspunt verwerpen. Maar het gevolg is dan ook, dat hetgeen bij Marx vaststaat, bij de Christensocialisten wankelt. Het wijsgeerig fundament ontbreekt. Zoo bij de beschouwingen over den „klassenstrijd." Zoo ook bij de uiteenzettingen over de mogelijkheid van het socialisme.
Wat dit laatste betreft, de psychologische mogelijkheid van het socialisme, wordt nergens op grond van de Christelijke beginselen aangetoond. Men meent, dat het „socialisme," waaronder heel wat meer en wat anders wordt verstaan dan exploitatie van een groot aantal bedrijven door Staats- of Gemeentebesturen, komen zal. En dat vrijwel op dezelfde gronden als Marx en zijn volgelingen. Maar men vergeet daarbij één ding. Marx verwachtte van een omkeering der maatschappij ook een radicale omzetting van de menschen. Naar historisch-materialistische opvatting wordt immers heel het geestesleven der menschen door de productiewijze, door economische factoren, door het sociale milieu bepaald. Marx kon daarom aannemen, dat in een socialistische maatschappij de menschen anders en beter zullen zijn. Dat er zal komen een op dit oogenblik nog ongekende lust tot samenwerking, tot arbeiden ten
28 bate van de „gemeenschap," tot volkomen gehoorzaamheid aan de zelf gekozen leiders. Een lust, om zelfs minder aantrekkelijken, ja gevaarlijken arbeid met blijdschap te verrichten, in het heerlijk besef, dat men voor de „gemeenschap" werkt. Wie historisch-materialist is, mag'dit alles verwachten. 1 ) Met de productieverhoudingen veranderen ook de menschen. M a a r Enka en Van der Zee willen Christenen zijn en denken daarom zoo niet. Zij zien in den mensch een gevallen zondaar, waarvan de belijdenis zegt en de ervaring bevestigt, dat hij van nature geneigd is, om God en den naaste te haten. H e t psychologisch bezwaar, dat op dien grond tegen een wereld-socialisme kan worden aangevoerd werd door Enka c.s. nog altoos niet afdoende weerlegd' De vraag naar de mogelijkheid van het consequente socialisme heet een utiliteitsvraag, die feitelijk niet eens mag worden gesteld. Maar dat weerspreken wij! Een christen moet bij al zijn strevingen op maatschappelijk terrein steeds rekening houden met het feit der zonde. Natuurlijk — wij behoeven het wel niet uitdrukkelijk te verzekeren — mag men zich niet op het feit der zonde beroepen, om daarmede sociale onaandoenlijkheid goed te praten, om allerlei misstanden, die zeer wel weggenomen kunnen worden, te bestendigen. Verre zij het! Maar wel moet de christen beseffen, dat de zonde aan het menschelijk pogen ook op sociaal-economisch gebied grenzen stelt. Beseft hij dat, dan zal hij voorzichtig zijn met het aanprijzen van stelsels, die vooral zijn uitgedacht door mannen, die met de zonde als een ontzettende macht in het leven der wereld, geen rekening houden. Die zelfs op de geschiedenis der menschheid een geheel onjuisten blik hebben. Zoo was, volgens Bonger, de mensch in de oudste samenleving geen egoïst; hij is dit vooral door de tegenwoordige productiemethode geworden! 2 ) 1) Daar zijn evenwel vele teekenen, dat ook de echte Marxisten als Kautsky e.n. niet meer zoo vast in deze overtuiging staan. 2) Mr. W. A. Bonger Criminalité et conditions économiques, Amsterdam 1<X)5.
29 Maar het kapitalisme is dan toch slecht en wordt door Schrift veroordeeld! Niet ten onrechte werd door Slotmaker de Bruine meermalen tegen verkeerd Bijbelgebruik gewaarschuwd. l ) Velen, zoowel onder de vóór- als onder de tegenstanders van „socialisatie" maken zich daaraan schuldig. Ook meermalen de „Christen-Socialisten". Zoo kan uit Lukas X : 7 : „de arbeider is zijn loon waardig", g e e n pn'ncipiëele veroordeeling van de huidige maatschappij worden afgeleid; evenmin natuurlijk een goedkeuring ervan of een argument tegen de „maatschapsgedachte". Jezus zegt hier eenvoudig, dat wie werkt, recht heeft op een behoorlijke belooning van zijn arbeid. Het loon is geen gunst, maar een recht. Of de Marxistische meerwaardetheorie" juist is, is een economisch vraagstuk dat men niet met enkele tekstaanhalingen kan oplossen. 2 ) Maar men komt met andere argumenten, die van meer beteekenis zijn. De Schrift veroordeelt het Mammonisme. Het wordt terecht opgemerkt. Onze Heiland heeft met grooten nadruk gezegd: Gij kunt niet God dienen èn den Mammon. Maar men kan niet eenvoudig „Mammonisme" vereenzelvigen met het „kapitalisme", d. i. het privaat bezit van grond en productiemiddelen en de vrije voortbrenging. Het „kapitalisme" is in zijn huidigen vorm nog slechts enkele eeuwen oud. Het is een maatschappij-vorm, die historisch is gegroeid
en die reeds bezig is te vergroeien. Wie Jezus' woord toepast op
een
maatschappelijk
vervlakt den zin.
stelsel, op een productievorm,
Men zou gelijk hebben, indien men kon aantoonen, dat de kapitalistische maatschappij door menschen wel bewust in elkaar gezet is met de bedoeling, om hun bezit te verwerven en te vergroolen. Maar zoo is het immers niet! Hier moet tevens een grondfout van vele Christen-socialisten worden ') Zie zijn Chr. Soc. Studie I, blz. 49—85. < ' 1 ( t 'u:' buiten ons bestek, om de economische theorieën, die aan Marxisten cn Christen-socialisten gemeen zijn, uitvoerig te bespreken. Wij moeten daarvoor verwijzen naar de sociaal-economische litteratuur. Het behoeft wel niet Rcr.ccd, dat wij zeer critisch staan tegenover de Marxistische economie. 2
30 aangewezen. Zij spreken over den maatschappijvorm als gold het een object van menschelijke regeling, die men naar believen wijzigen kan. Zelfs wordt in den laatsten tijd onder den invloed van het Bolsjewisme de gedachte gepropageerd, dat plotselinge omwentelingen niet alleen op politiek terrein, maar ook zeer wel op economisch gebied met succes mogelijk zijn. Welk een dwaling! De maatschappij, zooals zij zich aan ons oog vertoont is het resultaat van een langen ontwikkelingsgang; zij is gegroeid en zal weer vergroeien, voor een niet onbelangrijk deel buiten ons om. Een maatschappij, rustend op geheel andere grondslagen, kunnen wij zoo maar niet gaan stichten. In die maatschappelijke ontwikkeling nu speurt wie gelooft ook de hand van Hem, wiens Raad in de wereldhistorie verwerkelijkt wordt. Maar hij ziet, het kan wel niet anders, ook zondeverwording. Christenen kunnen niet zonder meer „het bestaande" pogen te handhaven. De disharmonie, het onrecht, het sociale kwaad moeten bestreden. Maar ons kunnen is beperkt. Over andere vormen van bedrijfsexploitatie valt te spreken. Schijnt ons „socialisatie" van verschillende bedrijfstakken noodig en mogelijk en meer in het algemeen belang der bevolking, dan behoeven wij daarvoor niet terug te deinzen. De Heilige Schrift bindt ons niet aan één bepaald maatschappelijk stelsel. „Socialisatie" op zich zelf \ hetzij dat men daaronder verstaat exploitatie van bedrijven door de Overheid, hetzij dat men er mede bedoelt exploitatie door organisaties, onder leiding van bedrijfschefs,arbeiders, verbruikersen Overheid te zamen, is niet in strijd met eenige uitspraak der Heilige Schrift. Wel moet een communisme, waarbij alleen vertrouwd wordt op den goed willenden mensch, worden verworpen. En stellig moet ook een algemeene „socialisatie", waarbij men gezag, wet en orde, of waarbij men den prikkel tot arbeid wel meent te kunnen missen, als onchristelijk en onschriftuurlijk worden veroordeeld. Ook
31 reekt stellig het Christendom een woord mede bij den overgang van den eenen exploitatievorm naar den anderen. De Bolsjewistische methoden, al worden zij notabene zelfs door „Christen-socialisten" in Opwaarts bewonderd, zijn zoo beslist mogelijk in strijd met Gods geboden. Terwijl men — dit worde hier maar direct bijgevoegd — bij de revolutie-prediking in botsing komt met alles wat de Schrift leert over de verhouding tusschen Overheid en onderdanen. Met geen beroep op „het recht van opstand" tegenover een tyran, die de volksvrijheden vertreedt, kan men de „revolutie" — die ook ten onzent de democratie door de dictatuur zou vervangen! — verdedigen. Maar keeren wij tot de hoofdzaak, die ons thans bezig houdt terug. Men kan het „kapitalisme" niet met het Mammonisme" vereenzelvigen. Het laatste was er vóór het eerste En het zal er ook zijn, indien het „kapitalisme" al meer plaats mocht gaan maken voor een andere phase van maatschappij-ontwikkeling. „Mammonisme" is het werken alleen om winst, waarbij de begeerte naar geld en goed de beslissende factor is. Maar „Mammonisme" is evengoed het werken alleen om loon, waarbij de zucht naar meer stoffelijke voordeelen het leidend motief is. Ook in het vóór-kapitalistische tijdvak was er Mammonisme'), lieten de menschen zich door begeerte naar stoffelijk voordeel leiden. Daartegenover stelt
Jezus het zoeken van het Koninkrijk
Gods en zijne ge-
rechtigheid, in de overtuiging, dat God dan voor alles zorgen zal. Een verandering van maatschappij-vorm op zich zelf, kan ons nooit van het Mammonisme bevrijden. Christelijk-ethisch beschouwd, is niet de vorm het voornaamste, maar beslist veel meer het motief, waardoormen zich laat leiden. Voor de rechtbank van het Christendom staat de patroon schuldig, die zijn zaak alleen drijft, om winst te behalen, ') Men mag overigens in het algemeen de tegenstelling tusschen hetgeen vroeger was en nu is, niet te absoluut maken. Ook de oudheid lieeft kapitalistische productie voruien gekend.
32 en gaat de arbeider niet vrij uit, die uitsluitend om loon werkt. Zeker, er kan verschil zijn, wat de grootte van de schuld betreft. Ook is het niet tegen te spreken, dat de woeste begeerte naar winst in het ongebreidelde kapitalisme meermalen tot de schrikkelijkste toestanden heeft geleid. Maar men beoordeele toch de zonde en begeerte niet enkel naar de
gevolgen. Dan let men alleen op den buitenkant. En dat
wil het Christendom juist niet. Jezus heeft ons — vooral in de zoo telkens misverstane Bergrede — geleerd, om op de innerlijke motieven de aandacht gevestigd te houden. „Mammonisme" is er niet alleen „boven," bij de rijken, de bezitters, maar ook „beneden," bij de massa. De sociaaldemocratie heeft dat Mammonisme versterkt. Men bekent het in Duitschland en elders reeds met schaamte. Nu versta men dit niet verkeerd. Wij mogen, wij moeten zelfs ijveren voor de verheffing der arbeiders, voor een betere en rechtvaardige verdeeling van den maatschappelijken rijkdom. Het liberaal-kapitalistisch stelsel met zijn Romeinsch eigendomsbegrip, is ook naar onze overtuiging in strijd met de Christelijke, op de Schrift gebaseerde, levensbeschouwing. Maar zie men wel toe, dat men zich bij den socialen strijd niet door onheilige motieven late leiden! Het moet ook daarbij gaan om de verheerlijking Gods, om de mogelijkheid dat allen beter hun roeping als menschen Gods in deze wereld vervullen kunnen. Het „Mammonisme" kan alleen door inwendige vernieuwing, door wedergeboorte worden overwonnen. Zóó ziet het Christendom de dingen. En voor zoover het „Christen-Socialisme" ze anders ziet, moge het al „religieus" zijn, maar is het zeker niet christelijk. Maar het Evangelie stelt den eisch: „Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven." En in de „kapitalistische" samenleving tracht men den naaste dood te concurreeren! Hoe veel schooner is de socialistische maatschappij, waarin geldt „allen voor allen!" Daar zal men zijn naaste als een broeder kunnen liefhebben. Thans raakt de man, die zich naar den eisch der naastenliefde gedraagt, er onder.
33 De ongebreidelde concurrentie van de liberaal-kapitalistische periode vindt, al zijn wij niet blind voor verschillende goede gevolgen ten aanzien van de voortbrenging, bij ons ge^n verdediging. Ook ontkennen wij niet, dat de vrije & concurrentie thans meermalen tot economische verspilling leidt. Zoowel op het terrein van de productie als op dat van de distributie der waren. Wij voeren niet voor het onveranderd behoud van het bestaande het pleit. Trouwens, de liberaal-kapitalistische maatschappij gaat voorbij, is reeds ten deele voorbijgegaan. Pogingen, om tot een meer rationeele productie en distributie te komen, worden door ons veelszins met instemming begroet. Als men maar verstaat, dat wij ook hier slechts geleidelijk vorderen kunnen. En als men maar niet te veel verwacht van maatregelen „van boven a f ! " Maar over practisch-economische
vragen gaat het hier
nu niet. Wij ontkennen ook niet, dat de concurrentie tot groote zedelijke nadeelen leiden kan. Maar de Christen-socialisten schijnen naastenliefde als eenig beginsel van maatschappijvorming in deze zondige wereld mogelijk te achten en verwarren bovendien herhaaldelijk zelfhandhaving met zelfzucht en egoïsme. Maar dat is fout. Tegen het communisme wordt meermalen aangevoerd, dat het den vooruitgang niet zal dienen, wijl de prikkel van het eigenbelang ontbreekt. Dat „eigenbelang" nu is niet hetzelfde als „zelfzucht". Het is de ontplooiing der persoonlijkheid, de vervulling van zijn roeping met alle kracht, waarover men beschikt. Een energiek ondernemer, die betere producten maakt dan anderen, en zóó zijn zaak vooruitbrengt, — doet hij verkeerd? Moet hij begeeren, dat men bij een ander de orders opgeeft ? Moet iemand, die een vergelijkend examen aflegt, hopen, dat de ander de begeerde betrekking krijgt en hij niet? Of moet hij zelfs zijn talent niet ontplooien, zijn kennis niet aanwenden? In het laatste geval moet men ten slotte onze geheele cultuur veroordeelen. En als men zelfhandhaving, zelf-ontplooiïng wil,
34 maar zonder „concurrentie", door welke drijfveer wil men dan den mensch tot die ontplooiing bewegen? Hoe wil men hem tot inspanning nopen ? De vraag zou niet gesteld behoeven te worden, indien men kon gelooven dat de mensch straks in een andere maatschappij wel veel beter, ja volmaakt zou worden. Maar dat kunnen Christenen niet verwachten. En daarom klemt de vraag: hoeden mensch tot volle inspanning van al zijn krachten te bewegen ? Door dwang? Door speculatie op de eerzucht? Maar is er dan, christelijk-ethisch, wel zooveel gewonnen? Heeft men dan de naastenliefde gemaakt tot grondslag van maatschappij-ordening? Het lijkt er immers niet op! Men wil altijd weer, dat wij zullen „kiezen". En men stelt dan tegenover elkaar: een socialistische samenleving, waarin de broederschap wordt gevonden, waarin „allen voor allen" leven, en het „kapitalisme" met zijn winzucht en concurrentie. Is de keus niet gemakkelijk en eenvoudig? Inderdaad! Als de zaak zóó stond, zouden wij geen oogenblik aarzelen. Maar zoo eenvoudig staat de quaestie niet. Vooreerst: het „kapitalisme" kennen wij. Maar van het „socialisme," consequent toegepast, weten wij niets. Wij hebben het niet zien werken. Reeds dit maakt de „keuze" niet tot een zoo eenvoudige zaak. Het kapitalisme bleek zeer onvolmaakt. Maar zal hetsocialismebijv.niettot onderdrukking van de minderheid, tot machtsmisbruik van de leiders, tot belemmering van de vrije levensuiting der Christenen kunnen leiden, dank zij mede de regeling van het economische leven? Men versta ons weer niet verkeerd. Wij zeggen niet, dat het zoo zijn zal. Maar de Christen-socialist kan ons evenmin bewijzen, dat alle vrees hier ongewettigd is. In het socialisme, toegepast door zondige menschen, zit evengoed als in het kapitalisme, een element, dat uit zou kunnen groeien tot een onzedelijke wereldtyrannie. In de tweede plaats staat de „keuze" niet zoo eenvoudig in verband met hetgeen wij reeds boven opmerkten over den groei der maatschappij. Wij voegen er nog aan toe,
35 dat er is een groote verscheidenheid van toestanden over heel de wereld. Men kan niet landbouw en industrie zoo maar gaan organiseeren naar een bepaald model. Bernstein heeft dit meermalen betoogd. En zelfs Kautsky begrijpt, dat men bij den landbouw gansch anders moet handelen dan bij de industrie! Telkens treft bij de Christen-socialisten het gebrek aan economisch inzicht. Zoo bij hun waardeering van de maatschappelijke feiten. Voor de ontzaggelijke verdienste van het moderne „kapitalisme" inzake de vermeerdering van de productie, hebben zij geen oog. En al evenmin geven zij zich rekenschap van de financieele moeilijkheden, die aan de „socialisatie" op breede schaal zouden zijn verbonden. Moeilijkheden, die niet met leuzen en phrasen zijn te overwinnen! Maar in de derde plaats moet er vooral op gewezen, dat men er niet is met te zeggen: eene maatschappijideaal van broederschap en naastenliefde, van onderlinge hulp en toewijding aan elkander, is toch „christelijk." Men moet er bij kunnen voegen: en hier zijn de menschen, met wie wij deze maatschappij zullen opbouwen ! Nog eens: voor Marx moge hier geen moeilijkheid zijn, voor Christenen staat de zaak anders. Nu zij men echter voorzichtig en wijze met een beroep op den zondigen mensch niet alle „socialisatie" af. Er zijn allerlei mogelijkheden, om ook bij een gaan in de lijn van zekere „socialisatie" den arbeidsprikkel te behouden, verschil in belooning te handhaven, ja zelfs om de concurrentie in anderen vorm te doen herleven. Maar dan is men alleen gekomen in een maatschappij, die hopelijk relatief beter zal zijn dan de kapitalistische was en is, maar zijn de hooggestemde idealen van broederschap en naastenliefde niet verwezenlijkt. 2 ) 1) Aldus socialisatie op beperkte schaal. Aan de mogelijkheid van een consequent toegepast wereld-socialisme gelooven wij niet. 2) Hopelijk beter. Zeker is dat nog niet. Vooral klemt de vraag, of de productie verhoogd zal worden.
36 Dat kan ook in deze bedeeling niet. En Christen-socialisten, die iets veel hoogers verwachten, die menigmaal den socialistischen „toekomst-staat" met het „Koninkrijk Gods" vereenzelvigen, gaan in tegen de duidelijke uitspraken der Heilige Schrift. Het beroep, dat zij soms doen op de beloften Gods moet met ernst worden gewraakt. Die beloften zullen vervuld worden — ongetwijfeld! Maar — op de nieuwe aarde! Hetgeen wij boven schreven over de mogelijkheden bij zekere „socialisatie" kan vele „Christen-socialisten" telkens weer niet bevredigen. Zou er geen vrijwillige discipline mogelijk zijn? Zou men toch dwang behoeven? Zou men zelfs den Staat en zijn machtsmiddelen niet kunnen missen? Maar dat moet! En dan gaat men dwepen en zich al meer van de Christelijke lijn verwijderen. Dan gaat men over tot wat feitelijk niet anders is dan anarchisme en volslagen communisme. ') Dan komt men niet alleen tot socialisatie van de productiemiddelen, rnaar ook tot communaal bezit van de verbruiksartikelen. Met de zonde als met een blijvend element in het leven der wereld wordt dan niet meer gerekend. Feitelijk ligt reeds in dezelfde lijn het consequent antimilitairisme, de prediking der „weerloosheid". Van Christelijk, van Schriftuurlijk standpunt moet dat anti-militairisme worden bestreden. De Overheid mag, ja moet verdedigen het pand, dat God toevertrouwde. Voor het recht mag ook, desnoods, een oorlog worden gevoerd. Wel moet, wij behoeven het niet met nadruk te zeggen, voor abitrale beslechting van geschillen met kracht worden geijverd. Maar het anti-militairisme der christen-socialisten, waarbij men ook geen oog heeft voor de eigenaardige positie van Nederland, moet worden veroordeeld. Een wonderlijke tegenstrijdigheid mag het daarbij heeten, dat Kruyt zich i) De sociaal-democratie van Marx en Engels is ten slotte ook na verwant aan het anarchisme. Engels meent, dat de Staat moet „afsterven."
37 schaart bij de Nederlandsche Bolsjewiki, die voor een b u r g e r o o r l o g niet terugdeinzen. D e Heer Kruyt werkt mede aan de voorbereiding van de revolutie, van den chaos, de verwarring, de ellende. En dan noemt men zich nog met den Christennaam!! Wel een droeve verloochening van hetgeen de Heilige Schrift ons leert! Wat de praktijk betreft, tot krachtigen socialen hervormingsarbeid voelen zich de Christen-socialisten veelal niet geroepen. De Christelijke vakbeweging kan, blijkens het onlangs gepubliceerde rapport-Kruyt, geen genade in hun oogen vinden. Zij voelen nog het meest voor de „onafhankelijke" vakbeweging, die „revolutionair sentiment" bezit. Collectieve contracten worden in Opwaarts veroordeeld. En moedwillige contractverbreking vindt goedkeuring. Hoe dit te rijmen valt met de Christelijke beginselen, waarvan men toch zegt uit te gaan, is ons een raadsel. In de Kamer stemt de Heer Kruyt in met den Heer Wijnkoop, wanneer deze de Arbeidswet verwerpt. Tot den practischen hervormingsarbeid kan zich ook moeilijk aangetrokken gevoelen wie een groote „revolutie" begeert. Ja zelfs niet, wie meent, dat het mogelijk is om met spoed te komen tot een geheel nieuwe maatschappij. Wij kunnen noch mogen ons aan zulke illusies overgeven. Met den zoo moeilijken hervormingsarbeid moet worden voortgegaan. Op de vergroeiende toestanden moet van uit Christelijk beginsel invloed ten goede worden uitgeoefend. Naar reformatie, naar vermindering van schrijnende ongelijkheden, naar verzoening van de scherpe tegenstellingen, naar betere organisatie van de maatschappij moet, ook door middel van de wetgeving, met alle kracht worden gestreefd. De Nederlandsche Christenen mogen hier niet achterblijven! Die sociale hervormingen vragen groote offers van wie meer dan de massa der onbemiddelden bezit. Maar die offers moeten met blijdschap worden ge-
\
38 bracht. „God wil het!" Die gedachte beziele ons ook bij den hervormingsarbeid, waarom deze tijd roept. Maar nooit vergete men daarbij, dat hier alles „ten deele" blijft. Wij leven nog op de oude aarde. Niet met onze handen kunnen wij opbouwen een koninkrijk der gerechtigheid. Maar dat kan ons niet ontmoedigen. Wij weten, dat het Koninkrijk Gods straks komt tot volle openbaring. En dan zal ook ons „stukwerk" niet ijdel blijken. Zoo is dan het „Maranatha" ook voor den socialen arbeid een bron van kracht.