Archeobotanisch onderzoek in het plangebied Beneden Molendijk in Oud-Beijerland (16e-19e eeuw)
RAPPORTNUMMER
530
DATUM
september 2011
AUTEURS
H. van Haaster & K. Hänninen
Colofon Titel: BIAXiaal 530 Archeobotanisch onderzoek in het plangebied Beneden Molendijk in Oud-Beijerland (16e-19e eeuw) Auteurs: H. van Haaster & K. Hänninen Opdrachtgever: RAAP Archeologisch Adviesbureau ISSN: 1568-2285 ©BIAX Consult, Zaandam, 2011 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail:
[email protected]
BIAXiaal 530
1.
Inleiding In augustus 2010 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een opgraving uitgevoerd in het plangebied Beneden Molendijk in Oud-Beijerland. De aanleiding voor dit onderzoek was de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. Op het terrein zou de bestaande bebouwing (deels) worden gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van winkels, woningen en een ondergrondse parkeergarage. De voorgenomen bouwwerkzaamheden zouden de in het plangebied aanwezige archeologische waarden verstoren tot enkele meters diepte (er worden ook heipalen geplaatst), reden waarom een Definitief Archeologisch Onderzoek moest worden uitgevoerd. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 0,4 ha en is gelegen in de historische stadskern van Oud-Beijerland. Het grenst aan de noordzijde aan de Molendijk, aan de oostzijde aan de Kerkstraat en aan de westzijde aan de Nobelstraat. Aan de zuidzijde grenst het terrein aan bestaande bebouwing (zie figuur 1).1
Figuur 1
1
Globale ligging van het plangebied Beneden Molendijk op de gemeenteplattegrond van Kuyper (1867).
De centrumcoördinaten zijn 87.622 / 426.873.
1
BIAXiaal 530
2.
2
Historische en archeologische achtergrond2 Op een kaart van Jacob van Deventer uit 1560 ligt het plangebied nog buitendijks op Die gorße van Egmont (zie figuur 2). In feite geeft de kaart de situatie van enige jaren eerder weer, want uit historische bronnen is bekend dat Oud-Beijerland werd gesticht kort na de bedijking van het gors in 1557 door Graaf van Egmont.
Figuur 2
Uitsnede uit een kaart van Jacob van Deventer waarop de ligging van het plangebied op het onbedijkte gorse van Egmont wordt weergegeven. De kaart geeft de situatie weer van kort vóór 1557, toen de bedijking van de polder Oud-Beijerland werd voltooid.
In de eerste jaren bleef de bebouwing nog geconcentreerd langs de dijk (Molendijk / Oostdijk), maar het duurde niet lang eer men overging tot een systematische dorpsuitbreiding. Langs een gegraven waterloop (de Scheermansvliet of Vliet) werd bijna haaks op de dijk een dubbele hoofdstraat aangelegd: de West- en Oost-Voorstraat. Parallel aan de West-Voorstraat projecteerde men de Kerkstraat en de Nobelstraat. Het plangebied ligt ingesloten tussen deze straten (Nobelstraat, Kerkstraat en Molendijk). Aan de zuidzijde werden de genoemde straten verbonden door een dwarsstraat. Ten noorden van de kern kwam aan de buitenzijde van de dijk een haven tot stand. Dit soort dorpen worden naar de haaks op de dijk gelegen hoofdas aangeduid met de term "voorstraatdorpen". Aan de (West- en Oost-) Voorstraat, die visueel wordt afgesloten door het in 1622 gebouwde raadhuis, kwamen de woningen van notabelen en andere gegoede burgers. De Kerkstraat en Nobelstraat (zogenaamde achterstraten; huidige plangebied) boden plaats aan de huizen van minder vooraanstaande dorpelingen (ambachtslieden, landarbeiders) en aan schuren voor de opslag van agrarische producten (vlas, graan). In het havenkwartier vestigden zich schippers en vissers. Hier stonden ook bedrijfspanden. Langs de dijk die het havenkwartier scheidt van de Voorstraat (Molendijk, Oostdijk) liggen karakteristieke pakhuizen. Op de kadastrale minuut uit 1811-1832 staat met name aan de noord- en oostzijde in het plangebied bebouwing weergegeven. Ter hoogte van de Nobelstraat en de Beneden Molendijk lag in deze periode deels een gracht/sloot. 2
Grotendeels ontleend aan Jordanov 2009 en 2010.
BIAXiaal 530
3
Tijdens de opgraving zijn resten aangetroffen van vier panden aan de Beneden Molendijk die vermoedelijk aan het begin van de 17e eeuw zijn gebouwd. Het gaat om delen van de voor-, zij- en achtergevels, vloeren en een kelder. Verder is een restant van het verharde pad aan de voorzijde van de panden aangetroffen en een aantal afvalkuilen, beerputten en een sloot op de achtererven. De sloot vormt de zuidelijke begrenzing van de percelen. Enkele houten beerbakken zijn in de slootkant ingegraven. Op het perceel ten zuiden van de sloot is een grote, maar ondiepe afvalkuil aangetroffen. Uit diverse grondsporen zijn monsters genomen voor archeobotanisch onderzoek. Ook is hout onderzocht. De vraagstellingen die aan het archeobotanisch onderzoek werden gesteld betreffen vooral de voedingsgewoonten en de sociaal-economische achtergrond van de bewoners en de activiteiten (ambachten) die zij ter plaatse ontplooiden. Het houtonderzoek is vooral gericht op het achterhalen van de toegepaste bouw- en constructietechnieken. Tevens kan het houtonderzoek een bijdrage leveren aan het achterhalen van bepaalde ambachtelijke activiteiten en het bepalen van de mogelijkheden voor dendrochronologisch onderzoek.
3.
Monsterselectie en analysetechniek In totaal zijn twaalf grondmonsters en acht stukken hout onderzocht. Het onderzoek aan de grondmonsters is in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase bestond uit het inventariseren van de inhoud. Hierbij werd de conserveringstoestand, rijkdom en globale soortensamenstelling van het botanisch materiaal in de monsters onderzocht. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen van de waarde van de monsters voor een eventueel gedetailleerd vervolgonderzoek. Op grond van de inventarisatieresultaten is in overleg met de opdrachtgever besloten om vijf monsters volledig te analyseren.3 Aan elk van deze monsters is zowel onderzoek aan botanische macroresten als pollen verricht. Voor een overzicht van de onderzochte monsters met hun contextgegevens wordt verwezen naar tabel 1. Tabel 1
Oud-Beijerland-Beneden Molendijk, administratieve gegevens van de onderzochte monsters.
vnr.
put
perceel spoor
laag
context
datering
analyse?
M1 M2 M3 M4 M6 M7 M8 M9 M12 M14 M15 M16
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
138 139 141 141 139 139 . . . . . .
. . . . . . 1 2 3 . . .
afvalkuil ophogingslaag ophogingslaag afvalkuil sloot afvalkuil beerput beerput beerput potvulling potvulling potvulling
16e 16e-17a 16e-17a 16e 16e 17e 19e 19e 17e 17e 17e 16e-17a
nee nee nee ja ja ja ja ja nee nee nee nee
15 21 62 69 26 20 66 66 66 67 67 4
Voor het onderzoek aan botanische macroresten (zaden, vruchten en andere relatief grote plantenresten) zijn de monsters eerst met leidingwater gezeefd over een set zeven met maaswijdten van 0.25, 0.5, 1 en 2 mm. De monsters zijn geanalyseerd met een opvallend3
Voor de resultaten van de inventarisatie wordt verwezen naar Hänninen 2011.
BIAXiaal 530
4
lichtmicroscoop met vergrotingen tot 10x5. Vóór het zeven is uit het monster een submonster genomen voor pollenonderzoek. Doel van dit onderzoek was vooral aanvullende informatie over de voedingsgewoonten te verkrijgen. Veel groenten en kruiden worden namelijk geoogst in een stadium waarin zich nog geen zaden aan de plant bevinden. Eigenlijk geldt dit voor alle blad-, stengel- en knolgewassen. De kans dat zaden van deze planten in beerputten en dergelijke terechtkomen, is dan ook klein. De ervaring leert dat veel groenten en keukenkruiden een grotere kans hebben om door middel van pollenonderzoek te worden aangetoond. Helaas had de opdrachtgever onvoldoende financiële middelen om het pollenonderzoek te laten uitvoeren. Gezien het grote belang van deze analyses voor het helpen beantwoorden van de onderzoeksvragen is het pollenonderzoek door BIAX Consult op eigen kosten uitgevoerd. De pollenmonsters zijn chemisch behandeld volgens een standaardmethode. Dit werk is verricht door M. Konert van het Laboratorium voor Sedimentanalyse van de Vrije Universiteit in Amsterdam.4 De pollenmonsters zijn niet op de binnen pollenonderzoek gebruikelijke manier gekwantificeerd, maar gescand. Hierbij zijn de preparaten bij een vergroting van 10x60 in hun geheel doorgekeken en de relevante soorten in grootteklassen geregistreerd. Het hout is afkomstig uit drie contexten: twee beerputten (sporen 63 en 66) en een beer- of afvalbak (spoor 25). Het hout is in het veld in plastic verpakt en in het magazijn van RAAP beschreven en onderzocht op bewerkingssporen en mogelijkheden voor daterend onderzoek. Voor determinatie is in het laboratorium van BIAX Consult een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 10x50 gebruikt. Hiervoor zijn dunne coupes gemaakt van drie vlakken: dwars, radiaal en tangentiaal. Determinatie vond plaats aan de hand van het werk van Schweingruber.5 Voor datering met behulp van dendrochronologie is hout met minimaal zestig jaarringen nodig. Geschikte houtsoorten zijn bijvoorbeeld eik of naaldhoutsoorten. De precisie van de datering is afhankelijk van de aanwezigheid van de laatstgegroeide jaarring, of als deze ontbreekt, spinthout. Als beide ontbreken is alleen een terminus post quem-datering mogelijk. De pollenanalyse is verricht door M. van Waijjen. Het houtonderzoek is uitgevoerd door K. Hänninen en het onderzoek aan de botanische macroresten is uitgevoerd door H. van Haaster.
4.
Resultaten
4.1
BOTANISCHE MACRORESTEN EN POLLEN De resultaten van het macrorestenonderzoek staan weergegeven in bijlage 1. De resultaten van het pollenonderzoek staan in bijlage 2.
4.1.1
Een afvalkuil uit de 16e eeuw (spoor 69) Granen en dergelijke In het monster uit de afvalkuil zijn macroresten gevonden van boekweit (Fagopyrum esculentum), gerst (Hordeum vulgare) en broodtarwe (Triticum aestivum). Ook zijn enkele sterk beschadigde graankorrels gevonden waarvan de soort niet kon worden vastgesteld. Met uitzondering van de boekweit zijn alle macroresten verkoold. Van tarwe is pollen gevonden. Alle soorten zijn normale verschijningen in 16e-eeuwse archeologische context. Boekweit werd destijds veel door mensen gegeten. Gerst werd minder vaak door mensen gegeten, maar werd wel veel als dierenvoedsel gebruikt. Broodtarwe was een relatief duur graan waarvan het luxe witbrood gemaakt werd. 4
5
Faculteit Aard- en Levenswetenschappen. Schweingruber 1982.
BIAXiaal 530
5
Fruit, zuidvruchten en noten Uit deze categorie zijn resten gevonden van hazelnoot (Corylus avellana), vlierbes (Sambucus nigra) en druif (Vitis vinifera). Hazelnoot en vlierbes komen van nature in ons land voor en kunnen door de vroegere gebruikers van het terrein in de omgeving verzameld zijn. Het is echter ook goed mogelijk dat de struiken in de nabije omgeving van de kuil stonden. Vlierbessen worden ook veel door vogels gegeten en de pitten kunnen via de uitwerpselen overal terecht komen. De pitten van druif kunnen van verse druiven afkomstig zijn, maar ook van krenten of rozijnen. Krenten en rozijnen werden in de 16e eeuw heel veel gegeten, vooral tijdens vastenperioden, en pitloze variëteiten bestonden toen nog niet.6 Groenten en peulvruchten Uit deze categorie zijn enkele vondsten gedaan van biet (Beta vulgaris) en (mogelijk) erwt (cf. Pisum sativum). De vruchtjes van biet kunnen afkomstig zijn van gecultiveerde biet of strandbiet. Vruchtjes van deze beide variëteiten zijn op morfologische gronden niet van elkaar te onderscheiden. De wilde biet, ook wel strandbiet genoemd, komt van nature in het kustgebied voor.7 Het is daarom mogelijk dat de in de kuil gevonden vruchtjes van wilde bieten afkomstig zijn, die in de nabije omgeving van Oud-Beijerland groeiden. Gezien de context van de vondst (kuil met consumptieafval) is het echter ook reëel te veronderstellen dat de vruchtjes van een in locale tuinen verbouwd bietengewas afkomstig zijn. In dat geval moeten we waarschijnlijk denken aan een gewas dat met onze huidige snijbiet moet worden vergeleken. Er is ook een kans dat de vruchtjes afkomstig zijn van een knolgewas dat door de Zuid-Nederlandse botanicus Dodoens in 1554 roomsche roode beete genoemd werd. Algemeen verbreid was dit gewas in de 16e eeuw nog niet. Dodoens noemt het een vreemd geslacht dat alleen by den cruytliefhebbers gevonden wordt.8 Het is de voorloper van onze rode kroot. De determinatie van erwt is niet helemaal zeker. Erwten werden wel veel gegeten in de e 16 eeuw. Overige gebruiksplanten Van wouw (Reseda luteola) en bilzekruid (Hyoscyamus niger) zijn enkele zaden gevonden. Wouw was vroeger in Europa een zeer belangrijke verfplant. Ze werd beschouwd als de beste verfplant voor geel.9 In oude verfrecepten wordt wouw geroemd vanwege zijn sterke lichtechtheid, die beter was dan het geel van de verfbrem of Perzische bessen.10 De vondst van de zaden kan betekenen dat ter plaatse iets met wouw is gedaan. Bilzekruid is vanwege het hoge gehalte aan alkaloïden een zeer giftige plant. Deze eigenschap maakt de plant echter ook populair als geneeskruid. Ook in de 16e eeuw waren deze eigenschappen van bilzekruid al bekend. De volgende beschrijving van de plant komt uit Den Herbarius in Dyetsche, een kruidenboek uit het begin van de 16e eeuw.11
6
Van Haaster 1997a, 143. et al. 1985, 157. 8 Dodoens 1554, 587. 9 Leix 1936. 10 De Nie 1936. 11 Bron: www.volkoomen.nl. 7 Weeda
BIAXiaal 530
6
LXXII Belsem oft iusquiamus es van complexien cout in den III graet ende droghe in de II graet. Belsem is drierleye, waer af dat swert es dat quaetste. Daer na dat roye. Maer dat wit es gesont ende is dat gheen dat met medecinen besicht. Eest dat men dat wit niet en vindt, so mach men die roye gheven, altijt nochtans dat swert scouwende. Dat swert es cout ende droge in dat ende van den derden graet, dat wit es cout ende droghe int beghinsel van den derde, also Avicenna int capittel van iusquiamus seyt. Belsem verdoeft oft stupefacit ende verbiedt den bloeyeghen lichame met sijnder stupefactien of verdoesinghe, oeck dye slaende pijnen, het saecht of doet al laten dye pijnen der apstonien die onnatuerlijck verwermt sijn, daerom eest goet tseghen erispillen (dat sijn heete, colerike apstonien) dat sap daer af met weynich eeckx. Er staat onder andere dat bilzekruid verdooft of verdwaast, en dat het bloedende zwellingen voorkomt. Ook verzacht het ‘slaande pijnen’, en laat het de pijnen van de blaren verdwijnen die ‘onnatuurlijk verwarmd’ zijn. Daarom is het goed tegen erispillen (wondroos). De schadelijkste (quaetste) bilzekruid is de zwarte, officieel Hyoscyamus niger genoemd. Van deze plant zijn in de afvalkuil zaden gevonden. Vanwege de verdovende eigenschappen werden de zaden vroeger ook voor de bereiding van slaapdrankjes gebruikt. Wilde planten De zaden van wilde planten zijn afkomstig van onkruiden die tussen het graan op de akkers hebben gestaan en/of van onkruiden die in de directe omgeving van de afvalkuil hebben gegroeid. Het gaat om soorten die vaak op door mensen beïnvloede standplaatsen voorkomen zoals akkers, tuinen, erven, wegbermen en afvalhopen. Sommige soorten duiden op natte omstandigheden, zoals heen (Bolboschoenus maritimus), waterweegbree (Alisma plantago-aquatica) en mattenbies (Schoenoplectus lacustris). Darmparasieten In het pollenmonster uit de kuil zijn eieren van twee soorten darmparasieten gevonden. Het gaat om de spoelworm (Ascaris) en de zweepworm (Trichuris). Beide soorten kunnen bij de mens voorkomen en worden veel in beerputten en dergelijke aangetroffen. Blijkbaar waren vroeger veel mensen met darmparasieten geïnfecteerd. Dit blijkt ook uit de vele middeltjes tegen darmparasieten die in oude kruidenboeken worden beschreven. De aanwezigheid van de darmparasieten is een sterke aanwijzing dat in de kuil menselijke uitwerpselen terecht zijn gekomen.
4.1.2
Een sloot uit de 16e eeuw (spoor 26) Granen en dergelijke In het monster uit de sloot zijn macroresten gevonden van boekweit, broodtarwe en pluimgierst (Panicum miliaceum). In het pollenmonster zijn veel pollenkorrels van rogge (Secale cereale) en graanzemelen gevonden. Pluimgierst is een graan dat in ons land al in de prehistorie veel werd gegeten. Volgens Dodoens was het in de 16e eeuw in Nederland nauwelijks bekend; het klimaat zou hier te vochtig zijn om gierst te verbouwen.12 Uit archeobotanisch onderzoek in ons land blijkt echter dat het gebruik van gierst vanaf de 16e eeuw populairder wordt.13 Het werd voornamelijk op droge grond, die snel opwarmt verbouwd. Rogge was destijds in grote delen van ons land het meest gegeten graan. De
12 13
Dodoens 1554, 507. Bron: nationale archeobotanisch database RADAR.
BIAXiaal 530
7
aanwezigheid van de vele graanzemelen betekent dat in de sloot menselijke uitwerpselen terecht zijn gekomen. Fruit, zuidvruchten en noten Uit deze categorie zijn macroresten gevonden van vlierbes, druif, vijg (Ficus carica), aardbei (Fragaria), walnoot (Juglans regia), appel (Malus domestica), zoete en/of zure kers (Prunus avium en P. avium/cerasus), peer (Pyrus communis) en aalbes (Ribes rubrum). Pollen is gevonden van aalbes, bosbes (Vaccinium) en kruisbes (Ribes uvacrispa). Van vijg en aalbes zijn de meeste pitten gevonden. Alle soorten zijn normale verschijningen in 16e-eeuws consumptieafval. De pruimen met pitten van het type GRO-5 behoren tot een zeer oud ras: de boerewitte. Binnen dit type bestonden vroeger de enkele boerewitte (= GRO-5a) en de dubbele boerewitte (= GRO-5b). De dubbele boerewitte is een vrij grote pruim met een opmerkelijk diepe naad. De kleur is niet wit, zoals de naam doet vermoeden, maar groenachtig geel. De enkele boerewitte is de voorloper van de dubbele, kleiner van afmeting en iets geler van kleur. Beide pruimen werden vroeger veel in ons land verbouwd vanwege hun rijke smaak. Volgens Knoop behoorden ze tot de smakelijkste pruimen.14 Groenten en peulvruchten Wat deze categorie betreft, zijn alleen pollenvondsten gedaan van kervel (Anthriscus cerefolium) en tuinboon (Vicia faba). Zoals zoveel kruiden is kervel een kruid dat geoogst wordt als er zich nog geen zaden aan de plant bevinden. Zadenvondsten van kervel zijn daarom zeldzaam. Afgaande op de vele pollenvondsten die de afgelopen jaren zijn gedaan, kan worden geconcludeerd dat kervel vroeger een populair kruid moet zijn geweest. Hoe de kervel precies werd gebruikt, weten we niet helemaal zeker. In oude kookboeken komen regelmatig recepten voor van kerveltaart. De fijngehakte kervel wordt daarin vermengd met krenten, veel eieren, oud witbrood, gemalen beschuit, boter, kaneel en suiker, en vervolgens in melk gekookt tot het een dikke brei is. De brei wordt vervolgens in een deegvorm gegoten en gebakken.15 Ook van tuinboon is alleen pollen gevonden. Op grond hiervan kan helaas niet worden vastgesteld met welke tuinboonvariant we precies te maken hebben. In de 16e eeuw bestonden minstens twee variëteiten tuinbonen: paardenbonen en grote bonen, ook wel slofferbonen genoemd. Paardenbonen (Vicia faba var. minor), ook wel duivenbonen of veldbonen genoemd, zijn landbouwhistorisch gezien ouder dan de grote bonen (Vicia faba var. major). Hoewel we dus niet zeker weten welke tuinboon precies door de vroegere bewoners gegeten is, kunnen we het wel vermoeden. Paardenbonen werden in de prehistorie en de middeleeuwen algemeen door mensen gegeten, maar in de 15e en 16e eeuw werden ze voornamelijk als voedsel voor paarden, duiven etc. gebruikt. Door arme mensen werden ze als een soort grauwe erwten gegeten. Ze werden dan bijvoorbeeld met braadvet, bier, stroop, melk, karnemelkbrei of met karnemelk en stroop gegeten.16 De zogenaamde grote bonen, die wij tegenwoordig tuinbonen noemen, werden door de wat meer welgestelde mensen gegeten. Deze bonen werden vanaf de 16e eeuw in Nederland verbouwd. Waarschijnlijk werden ze ook in Oud-Beijerland gegeten. Kruiden en specerijen Van koriander (Coriandrum sativum) is één zaad gevonden. In het pollenmonster zijn enkele pollenkorrels aangetroffen van kruidnagel (Syzygium aromaticum). Kruidnagels zijn gedroogde bloemknoppen van de kruidnagelboom en bevatten dus in principe geen zaden of andere relatief grote resistente delen. Het stuifmeel blijft echter wel goed bewaard, waardoor het gebruik van kruidnagel alleen aangetoond kan worden door 14
Knoop 1763. Zie bijvoorbeeld Willebrands 2006, 131. 16 Burema 1953, 173. 15
BIAXiaal 530
8
pollenonderzoek (zie figuur 3). Hoewel kruidnagel een in principe duur importproduct is uit tropische gebieden, werd het in de 16e eeuw door alle lagen van de bevolking gebruikt. Koriander en kruidnagel werden in de 16e-eeuwse keuken veel gebruikt om vleesgerechten, pasteien en dranken17 op smaak te brengen.
Figuur 3
Pollen van kruidnagel uit een middeleeuwse beerput (© BIAX Consult).
Sier- en symboolplanten Uit deze categorie is een blaadje van palmboompje (Buxus sempervirens) gevonden. Deze struik werd ook in de 16e eeuw al als beplanting in en langs tuinen gebruikt. Het struikje speelde echter ook een belangrijke rol als religieuze symboolplant. De officiële Nederlandse naam ‘palmboompje’ verwijst naar de zogenaamde Palestijnse Palm die ter nagedachtenis aan Jezus op palmzondag werd gebruikt. Kronen gemaakt van palmboomtakken werden aan de gevels van herbergen gehangen als teken dat men goede wijn in huis had. Misschien heeft de vondst van de blaadjes dus te maken met religieuze uitingen van de vroegere bewoners. Het is echter ook mogelijk dat het blaadje afkomstig is van een struik die in een locale tuin stond. Overige gebruiksplanten Wat betreft de overige gebruiksplanten zijn zaden gevonden van bilzekruid, raapzaad (Brassica rapa) en hop (Humulus lupulus). Van saffloer (Carthamus tinctorius) is pollen gevonden. Raapzaad is een plant waarvan de zaden veel olie bevatten. Raapolie, destijds raep(t)smout genoemd, werd veel in de keuken gebruikt. Vooral tijdens de vastenperioden, wanneer dierlijke vetten verboden waren, werden maaltijden met deze olie bereid. Ook werd raapolie voor verlichting gebruikt en werden veel geneesmiddelen ‘getrokken’ in raapolie. Raapolie was echter destijds kant-en-klaar te koop. Het is daarom niet helemaal duidelijk hoe de vondst van de vele zaden (fragmenten) in de sloot verklaard moet worden. De cultuur van raapzaad zal echter ook ongetwijfeld tot verwildering en opslag tussen andere cultuurgewassen hebben geleid. De kans dat het raapzaad bijvoorbeeld met graan is meegeoogst, is dan ook behoorlijk groot. Onkruiden van akkers kwamen vroeger vaak samen met andere etensresten in beerputten en vergelijkbare contexten terecht. Hop was in de 16e eeuw ook al een belangrijk bestanddeel van bier. We kunnen daarom niet uitsluiten dat de vondst van hop duidt op het brouwen van bier door de 17
Bijvoorbeeld (h)ypocras, clareyt en kandeel.
BIAXiaal 530
9
vroegere gebruikers van het perceel. In veel steden was een groot deel van de bierproductie afkomstig van thuisbrouw. Uiteraard was bier destijds ook kant-en-klaar te koop. Misschien moet de vondst van de hop daarom in het licht van een ander gebruik worden gezien. Mogelijk heeft het als geneesmiddel een rol gespeeld. In 16e-eeuwse kruidenboeken wordt hop genoemd als waardevol geneesmiddel tegen koorts, verstopping en longziekten. Saffloer is een soort distel met oranjerode bloemen (figuur 4, links) die niet van nature in ons land voorkomt, maar afkomstig is uit West-Azië.
Figuur 4
Compleet bloemhoofdje (links) en op saffraan lijkende losse bloemetjes van saffloer (rechts).
De bloemhoofdjes leveren een kleurstof die gebruikt kan worden om voedsel of textiel te kleuren. De slanke, buisvormige bloemetjes hebben een bijzondere vorm waardoor ze veel op saffraan (meeldraden van de saffraankrokus, Crocus sativus) lijken (figuur 4, rechts). Al in de Late-Middeleeuwen werd saffloer daarom aangeduid met wilt saffraan, bastert-saffraan en vergelijkbare namen. De prijs van echte saffraan was zo hoog, dat het vaak vervalst werd met saffloerbloemen.18 De vondst van het pollen van saffloer betekent mogelijk dat de vroegere bewoners van het perceel vervalste saffraan hebben gebruikt. Overigens is het gebruik van echte saffraan niet eenvoudig aantoonbaar, ondanks het feit dat de meeldraden van de saffraankrokus veel pollen bevatten. Blijkbaar blijft het pollen in beerputmateriaal niet (herkenbaar) bewaard. Wilde planten De meeste wilde planten zijn met het eveneens in de sloot aangetroffen consumptieafval in de sloot terecht gekomen. De vondst van het akkeronkruid vinkenzaad (Neslia paniculata) is interessant. Vondsten van dit onkruid in Nederlandse beerputten en vergelijkbare contexten worden namelijk vaak in verband gebracht met graanimporten uit het Baltische gebied.19 Import van Baltisch graan in Hanzeverband vond al in de Middeleeuwen op grote schaal plaats.20 In veel, vooral West-Nederlandse steden, zijn bewijzen gevonden voor consumptie van Baltisch graan. De aanwijzing voor de
18
De Cleene & Lejeune 1999, 966. Zie voor een nuancering van deze theorie Kooistra et al. 1998. 20 Heijder 1979; Manders 1993; Zientara 1983. 19
BIAXiaal 530
10
aanwezigheid van Baltisch graan in Oud-Beijerland zijn interessant omdat historici er van uitgaan dat dit graan voornamelijk in de Hollandse steden terechtkwam.21 Er zijn in het monster uit de sloot geen soorten gevonden die kenmerkend zijn voor water- of oevervegetaties. Darmparasieten In het pollenmonster uit de sloot zijn geen eieren van darmparasieten gevonden.
4.1.3
Een afvalkuil uit de 17e eeuw (spoor 20) Granen en dergelijke Wat de graansoorten betreft, zijn in de afvalkuil alleen enkele macroresten van boekweit en gerst gevonden. Pollen is gevonden van tarwe en/of gerst (Triticum-type en Hordeum/Triticum-type). Ook in de 17e eeuw zijn dit gebruikelijke voedingsmiddelen. Fruit, zuidvruchten en noten Wat het fruit aangaat, zijn resten gevonden van hazelnoot, walnoot, vijg, appel, vlierbes, druif, peer, pruim en tomaat (Solanum lycopersicum). Met uitzondering van tomaat zijn dit allemaal normale vondsten voor 17e-eeuwse begrippen. Tomatenzaden worden maar af en toe gevonden.22 Tomaten zijn oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Amerika. Daar komen ook tegenwoordig nog wilde tomaten voor. Columbus heeft van zijn tweede reis naar ZuidAmerika tomaten meegebracht. Hoewel in die tijd de tomaat in Zuid-Amerika al lang een veel verbouwde voedselplant was, werd zij in Europa lange tijd alleen als sierplant beschouwd. Als groente/fruit werden tomaten in ons land pas na de tweede wereldoorlog populair.23 Dodoens noemt de tomaat in zijn kruidenboek ‘Gulden appelen’. Volgens hem worden tomaten in ons land alleen in de hoven van kruidliefhebbers gevonden. Hij beschrijft bijna van elke plant een geneeskundige toepassing, maar tomaten worden volgens Dodoens in de geneeskunde niet gebruikt. De cracht ende werckinge zijn nog onbekend. Letterlijk schrijft Dodoens: Natuere cracht ende werckinghe van desen appelen sijn noch ter tijt onbekent/ maer voor alzoo veel als wy kunnen met ondersoecken ende met redenen vinden soo sijn dese appelen van natueren cout ende sonderlinghe die bladeren den Mandragora wat ghelijckende ende daerom oock sorghelijck om te orbooren (= eten, verorberen). Ook de 17e-eeuwse botanicus en geneeskundige Blankaart schrijft dat tomaten alleen in de hoven van kruidminnaars groeien. Het kruid wordt volgens hem niet gebruikt, maar de vruchten worden wel in azijn gelegd en gegeten.24 Groenten en peulvruchten Wat de groenten betreft zijn resten gevonden van biet, pompoen (Cucurbita pepo) en spinazie (Spinacia oleracea). Vondsten van pompoen worden in ons land niet vaak gedaan. Vrijwel altijd worden de pitten in elitaire context gevonden. De pompoen is oorspronkelijk afkomstig uit MiddenAmerika.25 In Europese botanische literatuur worden pompoenen daarom pas na de ontdekking van Amerika beschreven. Uit schriftelijke en iconografische bronnen blijkt
21
Priester 1998, 280. Houchin 2010. 23 Kalkman 2003, 125. 24 Blankaart 1698, 473. 25 Zeven & Zhukovsky 1975, 147, 164. 22
BIAXiaal 530
11
dat in de 16e en 17e eeuw minstens vier pompoenrassen bestonden (zie figuur 5).26 Pompoenen werden niet rauw gegeten; er werd meestal soep van gemaakt. Het sap werd gebruikt bij het verdrijven van koorts en het zaad bij aandoeningen van de prostaat.27
Figuur 5
Pompoenen op een schilderij van Pieter Aertsen (1567). De witte pijlen geven de verschillende pompoenenrassen aan.
Zaden van spinazie worden ook niet vaak gevonden. Meestal wordt spinazie immers geoogst voordat zich zaden aan de planten hebben gevormd. Vaak wordt spinazie echter kort boven de grond afgesneden en lopen de planten daarna opnieuw uit om een paar weken later weer vers blad te leveren. Deze zogenaamde tweede oogst schiet snel door (in bloei geraken), waardoor bloemen en zaden soms makkelijk met het blad meegeoogst worden. Op deze manier kunnen zaden van spinazie tussen consumptieafval terecht komen. Spinazie werd in de 17e eeuw veel in groententaarten en pasteien verwerkt, in elk geval in de gegoede kringen.28 In de Verstandige Kok of Sorghvuldige Huyshoudster, een kookboek uit de 17e eeuw, komt het volgende recept voor van spinazietaart met suiker en kaneel.29 Om een spenagietaert, groen van koleur, te maken Neemt spenagie. Koocktse tot pap in Rinse wijn. Doetse dan door een teems1, soo stijf als gy keunt. Doet dan rooswater daerby, veel suycker en caneel en koockt het dan tot'et soo dick wort als marmelade. Koel zijnde, doet het dan in deegh als voren verhaelt, en 't sal seer groen en smakelijck zijn. 1 teems: zeef van paardenhaar. 26
Zeven & Brandenburg 1986; Paris 1989; Verbraeken 1986; Hoorens 1989. Dodoens 1554, 619; Blankaart 1698, 451. 28 Zie bijv. Braekman 1995. 29 Willebrands 2006, 134, zie ook www.kookhistorie.com. 27
BIAXiaal 530
12
Kruiden en specerijen In de afvalkuil zijn geen resten van kruiden en specerijen gevonden. Sier- en symboolplanten Uit deze categorie zijn resten van roos (Rosa) en goudsbloem (Calendula officinalis) gevonden. Van roos zijn enkele zaden gevonden. Het is niet helemaal zeker hoe deze vondst geïnterpreteerd moet worden. De zaden kunnen afkomstig zijn van een rozenstruik die vlakbij de kuil stond. Het kan hierbij gaan om een wilde of een aangeplante roos. Omdat in het betreffende monster veel etensresten zitten, bestaat ook de kans dat de rozenzaden met consumptie- of ander keukenafval in de greppel terecht zijn gekomen. Rozen speelden ook in de 17e eeuw al een belangrijke rol als sier- en symboolplant. In oude recepten komt heel vaak rooswater voor, een uit rozenblaadjes verkregen extract. Deze beide gebruiksvormen van roos hebben echter niet tot gevolg dat er zaden tussen keukenafval terechtkomen. We moeten daarom misschien ook denken aan medicinaal gebruik van rozenbottels. Dodoens schrijft in zijn Cruijdeboeck uit 1644 bijvoorbeeld dat: 'De vruchten inghenomen stoppen den loop des buycs ende diesghelijcs ook alle bloetganck'.30 Zaden van goudsbloem worden slechts zelden gevonden. Tot op heden zijn alleen vondsten bekend uit Dordrecht, Gouda, Den Haag en Tiel.31 De vondsten dateren uit de 15e-18e eeuw. Zoals zoveel sierplanten is ook goudsbloem oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied. Dat de plant vroeger een belangrijke waarde had als sier- of symboolplant blijkt uit de talrijke afbeeldingen op schilderijen en wandtapijten uit de Late-Middeleeuwen en de 16e en 17e eeuw.32 Dodoens schrijft over Goudsbloem onder andere: De bloemen van Goudt-bloemen-cruydt / als sy dor oft ghedrooght zijn / worden voor seer goedt ghehouden om het herte te verstercken / ende het venijn oft vergift te wederstaen; insgelijcks tegen alle pestige ende heete kortsen / in welcker voegen die oock ghebruyckt oft inghenomen worden. Daarnaast vermeldt hij dat de bloemen de ‘maendtstonden konnen verwecken’ en ‘de naegheboorte konnen uytdrijven’. De bladeren zijn ‘seer goedt om den tandts-sweer te verdrijven ende te versoeten’, zij ‘drijven alle overvloedigheden seer gemackelijck af door eenen seer lichten kamergangh’, maar ze worden ook gebruikt in salades.33 Het toevoegen van bloemen was in de 17e eeuw gebruikelijk, omdat deze de ‘koude’ en ‘vochtige’ eigenschappen van rauwe sla met hun ‘verwarmende’ eigenschappen zouden temperen.34 Overige gebruiksplanten Uit deze categorie zijn zaden van wouw, bilzekruid, hennep (Cannabis sativa), vlas (Linum usitatissimum) en weverskaarde (Dipsacus sativus) gevonden. Van wouw en bilzekruid waren we in de hiervoor beschreven grondsporen ook al resten tegengekomen. In spoor 20 zijn zoveel zaden van wouw gevonden dat we er zeker van zijn dat de vroegere gebruikers van het terrein iets met deze vroeger zo belangrijke verfplant hebben gedaan. 30
Dodoens 1644, 287. Respectievelijk Kooistra et al. 1998; Kok & Kuijper 2001; Hänninen 2007; Vermeeren et al. 2010 en De Man 1996. 32 Diehl 1954; Hoorens 1989; Segal 1990. 33 Dodoens 1644, 404-405. 34 Willebrands 2006, 48-49. 31
BIAXiaal 530
13
Waar de hennepzaden voor gebruikt zijn, is niet eenvoudig te achterhalen. Van hennepzaden die tussen consumptieafval worden gevonden, wordt vaak verondersteld dat ze een rol in de geneeskunde hebben gespeeld. Uit ons cultuurgebied zijn namelijk geen culinaire recepten bekend waarin hennep voorkomt. Dergelijke recepten komen wel voor in twee 15e-eeuwse kookboeken uit Italië. Merkwaardig genoeg maakt de schrijver bij vrijwel elk recept melding van ernstige bijwerkingen die optreden na het eten van de met hennepzaden bereide schotels. De klachten variëren van misselijkheid, maagpijn, darmproblemen en impotentie tot oogbeschadigingen.35 Dit betekent dat hennepzaden die regelmatig in beerputten en dergelijke worden gevonden vrijwel zeker op medicinaal gebruik duiden. Naast medicinaal gebruik wordt in historische bronnen ook het gebruik als vogelvoer vermeld.36 Ook werden ze wel gebruikt om een slaapdrank te maken.37 Vlas wordt al vele eeuwen voor de oliehoudende zaden (lijnzaad) en de vezels (linnen) verbouwd. De aanwezigheid van de zaden tussen consumptieafval (zoals in de hier beschreven afvalkuil) duidt meestal op een of ander culinair of geneeskundig gebruik. Inwendig gebruik van lijnzaad werkte onder andere goed tegen de hoest, zyde-wee38 en tering.39 In de kuil zijn echter behalve de zaden ook kapselfragmenten gevonden. Kapsels zijn de delen (de vruchten) van de vlasplant waarin zich de zaden (het lijnzaad) bevinden. Al in een vroeg stadium van de vezelproductie worden de kapsels verwijderd. Dit wordt gedaan door het vlas te repelen of te boten. Bij het repelen worden de bundels vlas door een grote kam (de repelkam) getrokken waardoor de kapsels van de planten verwijderd worden. Bij het boten worden de kapsels met een zware, houten hamer (de boothamer) kapot geslagen. Ook als het vlas verbouwd wordt voor de oliehoudende zaden, worden de kapsels van de planten verwijderd. De vondst van de kapselfragmenten betekent dus dat we te maken hebben met afval dat is vrijgekomen bij de verwerking van vlas. Waar de vroegere bewoners van het perceel het vlas voor hebben gebruikt kan helaas niet met zekerheid worden achterhaald. Het is echter heel goed mogelijk dat zowel de vezels als de zaden werden gebruikt. Vlasvezels kunnen worden gebruikt voor de productie van textiel (linnen) en fijn touw. Uit de zaden kan olie (lijnolie) geperst worden die onder andere in de voeding of voor verlichting gebruikt kan worden. Lijnolie kan ook gebruikt worden bij het verduurzamen van hout. Bovendien kunnen de zaden zijn gegeten. Van weverskaarde zijn zeer veel zaden en schubben gevonden. Het is een plant waarvan de gedroogde bloemen (kaardenbollen) vroeger gebruikt werden om wol te kaarden (figuur 6). De harde, stekelige schubben van de kaardenbol dienden daarbij als tanden van een kam waarover de wolvezels evenwijdig werden getrokken, zodat ze konden worden geweven of tot een gelijkmatig dikke draad versponnen. In elke kaardenbol bevinden zich honderden zaden, die bij volledige rijpheid makkelijk uit de bollen vallen. Gezien de grote hoeveelheid zaden en de schubben die in de afvalkuil zijn gevonden, in combinatie met de vele resten van wouw en vlas, is het zeer waarschijnlijk dat op het perceel sprake was van textielverwerking. Het vlas werd plaatselijk verwerkt, de vezels werden gekaard en het textiel (of de vezels) met wouw geverfd.
35
Van Winter 1982, 402. De Moor 1994, 71, 221. 37 Braekman 1963, 302. 38 = pijn in de zijde. 39 Blankaart 1698, 366. 36
BIAXiaal 530
Figuur 6
14
Kaardenbol van weverskaarde (© R.N. Marshman).
Wilde planten Alle resten van wilde planten zijn waarschijnlijk met het consumptieafval in de kuil terecht gekomen. Darmparasieten In het pollenmonster zijn eieren van darmparasieten gevonden.
4.1.4
Een 18e/19e-eeuwse beerput (spoor 66) Uit deze beerput zijn twee monsters onderzocht die hieronder samen worden besproken. Granen en dergelijke Wat de granen betreft, zijn alleen macroresten gevonden van pluimgierst. Uit de aanwezigheid van pollen van boekweit, rogge, haver en tarwe maken we op dat waarschijnlijk ook producten (brood, koek, gebak of pap) van deze meelleveranciers gegeten zijn. Het pollen van het gerst/tarwe type kan behalve van tarwe ook van gerst afkomstig zijn. Fruit, zuidvruchten en noten De fruitschaal was in de 18e/19e eeuw goed gevuld met aardbei, appel, peer, pruim, druif aalbes, vlier, kruisbes, tomaat, zwarte bes (Ribes nigrum), braam (Rubus fruticosus), framboos (Rubus idaeus), meloen (Cucumis melo), zwarte moerbei (Morus nigra) en olijf (Olea europaea). De meeste soorten hebben we al in de eerdere gebruiksfasen van het terrein leren kennen, maar zwarte bes, braam, framboos, meloen, zwarte moerbei en olijf zijn nieuw.
BIAXiaal 530
15
Bessen, bramen, moerbeien en frambozen waren destijds heel populair. Vaak werd er sap of moes van gemaakt. Bij het maken daarvan werden de schoongewassen vruchten gekookt en door een zeef geperst. Het vocht werd vervolgens ingedikt. De op de zeef achtergebleven pitten werden met het andere keukenafval weggegooid. Pitten van meloen worden slechts af en toe gevonden en vrijwel alleen in rijke contexten. Ook uit historische bronnen blijkt dat meloenen als een luxe voedingsmiddel werden beschouwd. Volgens Den Nederlandtsen Hovenier werden meloenen in de 18e eeuw bij voorkeur in broeibakken met glazen ramen (meloenbakken) verbouwd.40 Het vroegere gebruik verschilde nogal van het huidige gebruik. Artsen stonden vroeger namelijk nogal sceptisch tegenover het gebruik van meloenen omdat volgens de overlevering vier keizers en twee pausen aan overmatig gebruik ervan bezweken waren. Aan volwassenen werd het gebruik van meloen daarom ontraden. Jonge meisjes mochten de vruchten wel eten met kaas, spek of zuurkool en alleen als ze daar sterke wijn bij dronken.41 Als geneesmiddel waren de zaden beroemd want zij behoorden tot de vier meest verkoelende zaden die verkrijgbaar waren. Ze werden daarom veel gegeten als het lichaam onder invloed van teveel warme humoren stond (koorts). In het pollenmonster is stuifmeel van olijf gevonden (zie figuur 7). Dit pollen is ongetwijfeld door het gebruik van olijfolie in de beerput terecht gekomen. In de 17e eeuw werd olijfolie als dressing over salades gegoten.42 Dit zal in de 18e en 19e eeuw ook het geval zijn geweest. De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid bestrijkt ook haar zelfgemaakte worsten aan de buitenkant met olijfolie.43
Figuur 7
Pollen van olijf uit een 18e-eeuwse beerput (© BIAX Consult).
Groenten en peulvruchten Uit deze categorie zijn vondsten gedaan van kervel, (mogelijk) biet, spinazie, komkommer (Cucumis sativus) en aardappel (Solanum tuberosum). De laatste twee zijn in Oud-Beijerland in de 18e/19e eeuw nieuwe verschijningen. De zaden van komkommer kunnen zowel van augurk als van komkommer afkomstig zijn. Botanisch gezien behoren komkommers en augurken namelijk tot dezelfde soort en zijn op grond van de zaden niet van elkaar te onderscheiden. Vroegere afbeeldingen van komkommers hebben echter bijna allemaal betrekking op vruchten die duidelijk meer lijken op onze tegenwoordige augurken dan op komkommers.44 In schriftelijke bronnen uit de 18e eeuw wordt regelmatig melding gemaakt van augurken en komkommers. Volgens Burema werden augurkjes in de grote steden door de eenvoudigste mensen overvloedig gegeten.45 Uit een vermelding in Het wederzyds Huwelyksbedrog van de schrijver Pieter Langendijk (1714) zou kunnen worden afgeleid dat augurken juist door wat meer welgestelde mensen werden gegeten. Augurken worden 40
Van der Groen 1721, 47. Vandommele 1986, 75. 42 Willebrands 2006, 49, 51, 55. 43 De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid 1761 (aanhangsel), 3. 44 Van Haaster 1997b, 77. 45 Burema 1953, 153. 41
BIAXiaal 530
16
hier namelijk genoemd met luxe voedingsmiddelen als haas, kalkoen, kapoen en ribstuk, terwijl koeienpoten, karnemelkse pap, gort en grauwe erwten als eenvoudige voedingsmiddelen worden genoemd. Dit komt aardig overeen met de resultaten van archeobotanisch onderzoek uit 18e-eeuwse contexten, want vrijwel overal corresponderen komkommervondsten met dure voedingsmiddelen.46 De vondst van aardappel (schilfragmenten) is bijzonder, want slechts eenmaal eerder zijn resten van aardappelen in archeologische context gevonden.47 Hoewel aardappel tegenwoordig een oer-Hollands voedingsmiddel lijkt, heeft het gewas een exotische oorsprong. De voorouders van de aardappel komen namelijk uit Zuid-Amerika. Daar werden de knollen al duizenden jaren geleden in het wild verzameld, en later ook verbouwd als cultuurgewas. Door de Spanjaarden is de aardappel in Europa terecht gekomen, maar het heeft lang geduurd voordat de knollen met enig succes in ons klimaat konden worden gekweekt. Door de winderige eigenschappen werd de aardappel bovendien niet erg gewaardeerd, zeker niet door de elite, die vaak het ‘voortouw’ nam bij de introductie van nieuwe voedingsmiddelen in de keuken. De eerste bewijzen voor de teelt van aardappelen in de Noordelijke Nederlanden dateren uit Oostburg (1697) en het Land van Cadzand (ca. 1700). In Vlaanderen werd de aardappel tijdens de Negenjarige oorlog (1688-1697) veel door soldaten en boeren gegeten.48 In kookboeken uit die tijd komen echter nog geen recepten met aardappel voor. Dat heeft te maken met het feit dat de aardappel nog niet populair was in de sociale bovenlagen van de bevolking, waarvoor kookboeken meestal bestemd waren. In de loop van de 18e eeuw breidde de aardappelteelt zich verder over ons land uit (onder andere als gevolg van hoge graanprijzen) en verschijnen er ook recepten in kookboeken. In de De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid, een kookboek uit 1761, staan drie recepten waarin aardappels voorkomen. In een recept voor fazant met karpersaus worden aardappelen gebruikt om de saus te binden. Ook in een recept voor duivenpastei komen aardappelen voor en in een recept voor olipodrigo van duiven en hoenders.49 Dit laatste recept lijkt een bijzonder feestelijk gerecht te zijn geweest want bovenop de schijfjes aardappel (met morilles en truffels) werden hanenkammen en vogelnestjes gelegd!50 In de Beijerlanden werd de aardappel in het begin van de 18e eeuw nog maar weinig geteeld. Vanaf 1755 nam de verbouwde oppervlakte flink toe.51 Kruiden en specerijen Wat de smaakmakers betreft zijn alleen pollenvondsten gedaan van venkel (Foeniculum vulgare). In 16e- en 17e-eeuwse kookboeken komen veel recepten voor waarin venkel is verwerkt. Het gaat dan vaak om het gebruik van venkel als groente (bijvoorbeeld stamppot van groene venkel met steur). Ook komen veel recepten voor waarin venkelzaden (vinckelsaet of vennekoelsaet) worden genoemd. Het kan dan gaan om recepten voor gewone gerechten (bijvoorbeeld appeltaart met venkelzaad), maar ook om medicinale recepten. Zo bestonden er meerdere recepten tegen hoest en keelpijn waarin venkelzaden verwerkt moesten worden.52 Dergelijke recepten zijn in 18e-eeuwse kookboeken moeilijk te vinden. Vast staat wel dat venkelblad in die tijd gebruikt werd als smaakmaker in marinades en bij het inleggen van komkommers en augurkjes.53 Het is goed mogelijk dat het in de beerput gevonden pollen op het venkelblad heeft gezeten. 46
Bron: nationale archeobotanische database RADAR. Brinkkemper & Hänninen 2010. 48 Bieleman 1992, 121. 49 Een olipodrigo is een feestgerecht van verschillende soorten groenten en vlees. 50 De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid 1761: hfdst. 2 (aanhangsel) recepten 5 en 12, hfdst. 7 (aanhangsel) recept 12. 51 Bieleman 1992, 122. 52 Jansen-Sieben & Van der Molen-Willebrands 1994. 53 De Volmaakte Hollandsche Keuken-Meid 1761: hfdst. 6 (aanhangsel) recept 11, hfdst. 7 (aanhangsel) recept 22. 47
BIAXiaal 530
17
Sier- en symboolplanten In deze categorie zijn vondsten gedaan van goudsbloem, gingellikruid (Guizotia abyssinica), duizendschoon (Dianthus barbatus), zonnebloem (Helianthus annuus), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), cipresfamilie (Cupressaceae), pluimes (Fraxinus ornus) en lupine (Lupinus). Van duizendschoon, gingellikruid, goudsbloem en zonnebloem zijn zaden gevonden; van de overige planten en bomen is alleen pollen gevonden. De vondst van gingellikruid is uniek want van deze plant zijn niet eerder zaden gevonden in Nederlandse archeologische context. Gingellikruid is een plant uit de composietenfamilie (Asteraceae) die, zoals het tweede deel van haar wetenschappelijke naam (abyssinica) al aangeeft, oorspronkelijk afkomstig is uit Ethiopië (Abessinië). Tegenwoordig wordt de plant behalve in Ethiopië ook in andere Afrikaanse landen en in India veel gekweekt voor de oliehoudende zaden. De zaden zijn ook een bestanddeel van vogelvoermengsels. In ons land staat het ook bekend onder de namen negerzaad en nigerzaad. Over de geschiedenis van de cultuur en het gebruik van gingellizaad is niet veel bekend. Waarschijnlijk zijn de zaden als (restanten van) vogelzaad in de beerput terechtgekomen. De kans is groot dat dit tijdens een zeer recente fase van het gebruik van de put is gebeurd, mogelijk zelfs tijdens de 20e eeuw.
Figuur 8
Gingellikruid (© Maria).
Ook de vondst van duizendschoon is uniek, want van deze tuinplant zijn nog niet eerder archeologische resten in ons land gevonden. Duizendschoon is een bloem uit de anjerfamilie (Caryophyllaceae). Zoals zoveel sierplanten is duizendschoon afkomstig uit het zuiden van Europa. Tegenwoordig staat ze bekend als een ouderwetse sierplant, want in ‘grootmoederstijd’ was de plant populair. Wanneer duizendschoon in Nederland voor het eerst in cultuur kwam, is niet precies te achterhalen, maar waarschijnlijk was dit in het begin van de 18e eeuw. Het komt voor in Den Nederlandtsen Hovenier, een handboek voor hoveniers waarvan tussen 1669 en 1721 meerdere uitgaven van zijn verschenen. In de uitgave van 1721 staat over Duysent-Schoon het volgende:
BIAXiaal 530
18
Dese zijn verscheyde van coleure, als wit, paers, bonte en fluweele. Men leytse in ghelijck de Angeliere, sy worden mede ghesteken van stecken; men kan die oock voort-queecken van zaet, maer sy moeten een jaer over staen: men heeft kortelingh bekomen die met de dobbele bloemen, sy zijn paersachtig van coleur, en worden mede aan-ghequeeckt als voren is gheseyt.
Figuur 9
Negentiende-eeuwse afbeelding van duizendschoon (© Kurt Stüber, www.BioLib.de).
Ook van zonnebloem zijn in ons land niet eerder archeologische vondsten gedaan. Zonnebloem is evenals gingellikruid een lid van de composietenfamilie. Dodoens noemt de plant Indiaensche zonnebloem, of Chrysanthemum peruvianum. Volgens hem komt de plant ‘uit Peru ende andere landtschappen van America’.54 Dodoens beschrijft geen Nederlandse standplaatsen van de plant (ook niet in tuinen). In Den Nederlandtsen Hovenier (begin 18e eeuw) komt Sonne-Bloem wel voor. De auteur Jan van de Groen schrijft het volgende: 54
Dodoens 1644, 421.
BIAXiaal 530
19
Sy zijn van twee oft drie soorten, d’eene met kinderen, en de andere sonder kinderen, welcker zaden zwart zijn, en nog is er een met wit zaet: dit zaet steeckt-men slechts in de aerde daer-men die wilt laten staen: sy vercieren de hoven niet weinigh, door dien datse wel 7 oft 8 voeten hoogh uit de aerde wassen, soo datse bovenalle andere bloemen uyt-steken. Die sonder kinderen (dat zijnse die maar een bloem aen de gheheele stam draghen) zijn de grootste ende beste; haer naem schijnen sy verkreghen te hebben om dat hare schoone gele en langhe spitse bladeren, die rondtom de middelste rondtheydt (die met zwarte zaden bezaeyt is) uyt-schieten die Sonne-strallen af-beelden. Eenige seghen, dat de Sonne-bloemen, die van den rechten aert zijn, den gantschen dagh, als de Son helder schijnt, haer teghen de selve aenwenden, en daer mede draeyen, en des nachts haer wederom her-stellen, daer sy van de Italianen Torne al Sole worden ghenoemt’. Het pollenonderzoek heeft ook nog een aantal leuke vondsten opgeleverd. Van de ook tegenwoordig nog populaire tuinplant lupine (zie figuur 10) bestonden vroeger ook al meerdere soorten en variëteiten. Den Nederlandtsen Hovenier (begin 18e eeuw) beschrijft vijf soorten: een grote en kleine blauwe, een witte, gele en een bonte.55
Figuur 10 Verschillende variëteiten lupines (© Olavfin).
Ook van witte paardenkastanje is pollen gevonden. De witte paardenkastanje is oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan en Klein-Azië. Daar zijn nog restanten te vinden van ooit uitgestrekte kastanjebossen. Hoe de paardenkastanje zich over Europa heeft verspreid, is nauwkeurig beschreven. Het startpunt lag in Constantinopel, waar de Vlaamse arts Quackelbeen tussen 1554 en 1562 lijfarts was aan het hof van de sultan. Hij gaf aan zijn Italiaanse collega Mattioli een vruchtdragende tak van de kastanje. Zo is de reis van paardenkastanje door Europa begonnen. Het eerste Nederlandse exemplaar werd in 1608 aangeplant, in de Leidse Hortus Botanicus. Daarna verspreide de boom zich in de rest van ons land. De verspreiding verliep mede zo goed omdat de kastanje geen extreme eisen aan de bodem stelt. In de nabije omgeving van de het perceel bevonden zich in de 55
Van der Groen 1721, 39.
BIAXiaal 530
20
18e/19e eeuw blijkbaar ook een of meerdere witte paardenkastanjes. Overigens werden de vruchten van paardenkastanje in de 19e eeuw gebruikt voor de behandeling van koliek bij paarden. Een aantal kastanjes werd dan geraspt vermengd met een kwart liter anijsbrandewijn aan het zieke paard gegeven. Na een kwartier was de koliek dan over.56 Pluimes is een boom uit de olijffamilie die oorspronkelijk uit het MiddellandseZeegebied afkomstig is. Het is een ‘broertje’ van de gewone es (Fraxinus excelsior) die wel van nature in ons land voorkomt. Het is niet eenvoudig te achterhalen wanneer de pluimes in ons land voor het eerst werd aangeplant. In de kruidenboeken van Dodoens (1554, 1644) wordt de boom niet genoemd. Ook in Den Nederlandtsen Hovenier komt de boom niet voor. Waarschijnlijk is de pluimes dus later in ons land terechtgekomen, mogelijk pas in de 18e eeuw.57 Pluimes staat ook bekend onder de naam Italiaanse es en manna-es. De laatste naam heeft betrekking op het zoete sap dat vrijkomt als de stam beschadigd raakt (of bewust wordt ingesneden). Als dit sap aan de lucht droogt, ontstaan suikerhoudende kristallen die manna genoemd werd en als geneesmiddel werd gebruikt. Het pollen van de cipresfamilie kan in principe afkomstig zijn van enige tientallen soorten en ondersoorten uit deze familie. De meeste zijn recente (19e-eeuwse) verschijningen in ons land. Eén van de eerste cipressen die in ons land werd aangeplant was de echte cipres (Cupressus sempervirens). Rond het begin van de 18e eeuw werden deze fraaie bomen in Nederland gezaaid met zaad uit Frankrijk. De jonge bomen moesten ’s winters binnen gezet worden om ze tegen de vorst te beschermen. Pas als ze een jaar of vijf-zes oud waren, mochten ze buiten blijven staan. Volgens Den Nederlandtsen Hovenier werden de bomen in het midden van een parterre, bloemperk of aan het begin van oprijlanen gezet.58 Overige gebruiksplanten Uit deze categorie zijn vondsten gedaan van raapzaad, vlas, hennep en cistusroos (Cistus). Het pollen van cistus lijkt veel op dat van de grijsbehaarde cistusroos (Cistus incanus) maar de determinatie is niet helemaal zeker. Het pollen van de verschillende soorten cistusroos lijkt namelijk veel op elkaar. Cistusrozen zijn struiken die van nature in het westelijke Middellandse-Zeegebied voorkomen. Af en toe worden in beerputten pollenvondsten van deze planten gedaan. Dit wordt meestal verklaard door het gebruik van honing of ladanum uit het westelijke Middellandse-Zeegebied.59 Ladanum is een geurige, harsachtige substantie die afgescheiden wordt door cistus-rozen. Al in de Klassieke Oudheid werd dit materiaal verzameld uit de sikken en vachten van geiten die door cistus-vegetaties hadden gelopen. De ladanum werd onder andere naar NoordEuropa geëxporteerd en in onze streken gebruikt als geneesmiddel, rituele geurstof en bij het balsemen van lijken.60 Een tweede mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van het cistus-pollen is de consumptie van honing uit het westelijke Mediterrane gebied, maar dan hadden we verwacht ook pollen van ander soorten wilde planten uit die regio aan te treffen.61
56
Vandenbosch 1867, 108. Kraus 1801, 36. 58 Van der Groen 1721, 8. 59 Deforce 2006. 60 Dodoens 1554, 345. 61 Zie bijvoorbeeld DeForce 2010, 338-339. 57
BIAXiaal 530
21
Figuur 11 grijsbehaarde cistusroos (© Iorsch).
Wilde planten De meeste resten van wilde planten zijn van graanakkers afkomstig en via het eten van slecht geschoonde graanproducten in de beerput terecht gekomen. Dit geldt echter niet voor de resten van de heideplanten en de mosssen. De heidetakjes (Erica tetralix en Calluna vulgaris) zijn zonder twijfel afkomstig van bezems of borstels die werden gebruikt om vloeren of kleding te reinigen. Er bestaan historische bronnen waaruit een dergelijk gebruik van heide blijkt.62 Met opgeveegd afval zijn de takjes in de beerput terechtgekomen. Ook de mosblaadjes (Bryophyta) zijn waarschijnlijk op een andere manier in de beerput terecht gekomen. Resten van mossen worden vaak in beerputten gevonden. Soms wordt dit in verband gebracht met het gebruik van mos als ‘toiletpapier’, maar in historische bronnen is van dit gebruik geen bevestiging te vinden. Hierin wordt wel het gebruik van mos bij de verzorging van wonden genoemd.63 Darmparasieten In geen van de monsters zijn resten van darmparasieten gevonden.
4.2
HOUT De resultaten van het houtonderzoek staan in bijlage 3. Het hout is redelijk geconserveerd. In beerput S63 is een elzenhouten (Alnus) balk aangetroffen (vnr. 76). Het gaat om een vierzijdig gerecht stuk uit een complete stam, met een breedte van 12 cm en een dikte van 10 cm. In beerput S66 zijn twee fragmenten van wielsegmenten gevonden (vnr. 93). Het gaat om radiale stukken (mogelijk) iepenhout (Ulmus). Er is een stuk van een eikenhouten spaak aanwezig met een diameter van 2,8 cm. Het gat van een verbindingspen heeft een diameter van 2 cm. Van een beer- of afvalbak zijn vijf stukken onderzocht (vnr. 85). Het gaat om twee palen (vnrs. 85.3 en 85.4; zie figuur 12) mogelijk van rondhout met diameters van circa 6 cm. Ze zijn gemaakt uit het hout van fijnspar of lariks (Picea/Larix). De punten hebben een lengte van meer dan 32 cm en vier zijden, bestaande uit meerdere individuele 62 63
Dodoens 1644, 1203. Dodoens 1554, 451.
BIAXiaal 530
22
kapvlakken, alsmede vier korte kappen op de punt. Daarnaast zijn drie planken gevonden. Vondstnummer 85.1 is tangentiaal in de stam georiënteerd (stamcode 16, zie uitleg bijlage 5) en meet 16 x 3 cm (breedte x dikte). De twee korte zijden zijn tot een punt van 18 cm lengte bekapt. Het gaat mogelijk om fijnspar/lariks. Ook vondstnummer 85.2 is mogelijk van deze houtsoort gemaakt. Het is een radiale plank (stc 14) van >15 x 3 cm (breedte x dikte) met een dwarslopende knoest of zijtak over de hele breedte. Er zijn zaagsporen zichtbaar. De laatste plank (vnr. 85.5) is tangentiaal georiënteerd, maar heeft een onregelmatige vorm. Er lijkt een spijker te zijn ingeslagen. Deze plank heeft 50 tot 60 jaarringen en is daarmee mogelijk geschikt voor dendrochronologisch onderzoek. Spintringen ontbreken, zodat hooguit een terminus post quem-datering mogelijk is.
Figuur 12 Oud-Beijerland-Beneden Molendijk, twee palen van fijnspar/lariks uit de beer- of afvalbak S25 (© BIAX Consult).
5.
Conclusies Het botanisch onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd over de voedingsgewoonten en de activiteiten van de voormalige bewoners in het plangebied Beneden Molendijk van de 16e tot de 19e eeuw. In de 16e eeuw bestond het basisvoedsel uit boekweit, tarwe, pluimgierst, rogge en mogelijk gerst. De tarwe is mogelijk in de vorm van het luxe witbrood gegeten. Ook de gerst kan door de mensen gegeten zijn, maar de resten kunnen ook afkomstig zijn van dierenvoedsel. De fruitschaal was gevuld met hazelnoten, walnoten, vlierbessen, vijgen, aardbeien, appels, kersen, peren, aalbessen, bosbessen, kruisbessen, pruimen en druiven, krenten of rozijnen. Als de druivenpitten van krenten en rozijnen afkomstig zijn dan zijn ze geïmporteerd uit zuidelijke streken of gekocht op een markt waar internationale importproducten te koop waren. Resten van groenten zijn nauwelijks gevonden, maar dat komt omdat deze producten een slechte kans hebben om bewaard te blijven. Alleen de consumptie van biet, kervel, tuinboon en mogelijk erwt kon worden aangetoond. Het eten werd op smaak gebracht met koriander en kruidnagel. Saffloer (of vervalste saffraan!) werd gebruikt om kleur te geven aan sommige gerechten. Ook werden in de keuken of in de geneeskunst hop, bilzekruid en raapzaad gebruikt. Mogelijk werd ter plaatse textiel
BIAXiaal 530
23
geel geverfd met wouw. De vondst van palmboompje (buxus) is mogelijk een uiting van religieuze gebruiken van de bewoners. In de 17e eeuw bestond het basisvoedsel uit boekweit, tarwe en mogelijk gerst. Op de fruitschaal lagen hazelnoten, walnoten, vijgen, appels, vlierbessen, druiven (of krenten/rozijnen), pruimen en tomaten. De aanwezigheid van tomaten duidt er op dat de toenmalige bewoners (soms?) bijzondere voedingsgewoonten hadden. Wat de groenten betreft werden biet, pompoen en spinazie gegeten. Ook werden in de keuken of als geneesmiddel bilzekruid en hennep gebruikt. Resten van kruiden en specerijen zijn niet gevonden. Ook rozen(bottels) en goudsbloemen hebben in de keuken, de geneeskunst of als sier-/symboolplant een rol gespeeld. De vele resten van wouw, vlas en kaardenbol duiden er op dat ter plaatse sprake was van textielverwerking. Vlas werd locaal verwerkt, de vezels werden gekaard en de textiel werd geverfd met wouw. In de 18e/19e eeuw bestond het basisvoedsel uit pluimgierst, boekweit, rogge en tarwe. De fruitschaal was goed gevuld met aardbeien, appels, peren, pruimen, druiven (of krenten/rozijnen), aalbessen, vlierbessen, kruisbessen, moerbeien, vijgen, zwarte bessen, bramen, frambozen, tomaten en meloenen. Het pollen van olijf is waarschijnlijk afkomstig uit olijfolie. Groentenschotels werden bereid met biet, spinazie, komkommer en aardappel. Het eten werd op smaak gebracht met venkel, maar dit kan ook als groente gegeten zijn. Ook werden in de keuken of als geneesmiddel raapzaad, vlas, hennep en cistusroos (honing of ladanum) gebruikt. Met heidebezems werd het huis of de kleding gereinigd en mos werd gebruikt bij de verzorging van wonden. In de beerput zijn nog een aantal bijzondere vondsten gedaan die deels afkomstig zijn van de voormalige bewoners en deels uit de nabije of iets wijdere omgeving komen. Bij de eerste groep gaat het om de sierplanten goudsbloem, zonnebloem, lupine en duizendschoon, alsmede het gingellikruid. De zaden van gingellikruid zijn waarschijnlijk uit vogelvoer afkomstig en mogelijk van zeer jonge ouderdom (20e eeuw?). Ook de zaden van zonnebloem kunnen deel hebben uitgemaakt van een vogelvoermengsel. Het pollen van de cipresfamilie, pluimes en paardenkastanje kan afkomstig zijn van beplanting in een locale tuin of van een beplanting elders in de stad. Uitspraken over de sociale status van de vroegere bewoners van het plangebied Beneden Molendijk zijn op dit moment nog riskant omdat we nog geen representatief deel van het bodemarchief in Oud-Beijerland hebben onderzocht. We weten hierdoor nog niet wat in deze stad normale, algemeen gebruikte voedingsmiddelen waren tijdens een bepaalde periode, en wat bijzondere en daardoor mogelijk dure voedingsmiddelen waren. Als we ons baseren op resultaten van beerputonderzoek in relatie tot sociale status dat elders in ons land is verricht, kunnen we wel iets zeggen. Uit uitgebreid onderzoek in 'sHertogenbosch is gebleken dat vondsten van rijst, peper, granaatappel, dadel, gele kornoelje, augurk/komkommer, kapper en pompoen sterk met rijke contexten correleren.64 Het zijn voedingsmiddelen die door arme en gewone burgers blijkbaar niet of nauwelijks gegeten worden. Er zijn echter aanwijzingen waaruit blijkt dat we voorzichtig moeten zijn met het extrapoleren van dit Bossche model naar andere steden in ons land. Merkwaardig is bijvoorbeeld dat de rijken in 's-Hertogenbosch blijkbaar geen perziken en meloenen aten terwijl pitten van deze vruchten elders in het land vrijwel altijd in elitaire context gevonden worden. Een vergelijkbaar verhaal gaat op voor augurk/komkommer. In 16e- en 17e-eeuwse contexten in Nederland worden de pitten vrijwel altijd in elitaire contexten gevonden. In Amsterdam is dit niet het geval en worden de vruchten pas in de 18e eeuw populair. Hieruit blijkt dat de relatie tussen sociale status en voeding waarschijnlijk sterk tijd- en plaatsgebonden is en afhankelijk is van bijvoorbeeld mode en beschikbaarheid (handelsverbindingen). Van de hierboven genoemde botanische indicatoren voor hoge sociale status, zijn in Oud-Beijerland alleen augurk/komkommer, meloen en pompoen gevonden. Als 64
Van Haaster 2003.
BIAXiaal 530
24
aanvulling daarop zijn in Oud-Beijerland aanwijzingen voor de consumptie van tomaat, olijfolie en aardappelen gevonden. De tomaat en olijfolie kunnen waarschijnlijk worden gezien als indicator voor luxe voedingsgewoonten, maar of dit voor de aardappel ook geldt, is niet duidelijk. Een conclusie zou daarom kunnen zijn dat de 17e- en 18e/19e-eeuwse bewoners er waarschijnlijk af en toe luxe voedingsgewoonten op nahielden, maar dat luxe voeding niet alledaags was. Voorzichtigheid is echter geboden, omdat we zoals hierboven gezegd nog geen goed beeld hebben van wat in Oud-Beijerland normale en bijzondere voedingsmiddelen zijn. Tot slot moet met nadruk gesteld worden dat het onderzoek weliswaar veel informatie heeft opgeleverd, maar dat het beeld dat we van de voedingsgewoonten hebben gekregen zeker niet compleet is. Van veel voedingsmiddelen zijn geen resten teruggevonden omdat die niet bewaard zijn gebleven of niet goed herkenbaar zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor alle dranken. De bewoners aan Beneden Molendijk zullen ongetwijfeld vaak bier en wijn gedronken hebben. De 18e- en 19e-eeuwse bewoners hebben mogelijk koffie, thee en chocolade gekend. Harde bewijzen daarvoor, in de vorm van herkenbare resten, werden echter niet gevonden. Ook zuivelproducten blijven over het algemeen niet in herkenbare vorm bewaard. Uit historische bronnen weten we dat vroeger ook veel melk, karnemelk, boter, wei en kaas werd gegeten en gedronken. Ongetwijfeld kenden de inwoners van Oud-Beijerland deze voedingsmiddelen ook, maar we hebben er geen resten van gevonden. Er is hout aangetroffen van els, iep, eik en fijnspar/lariks. Elzenhout is niet erg sterk of duurzaam, maar het kwam wel algemeen voor, waardoor het veelvuldig gebruikt is als constructiehout. De els zal dan ook van een lokale boom afkomstig zijn. Eikenhout is zeer sterk en duurzaam en wordt daarom veel gebruikt in constructies. Ook voor wielen is het een veelgebruikte houtsoort, maar ook iepenhout wordt regelmatig aangetroffen.65 Fijnspar en/of lariks worden ook veelvuldig gebruikt als constructiehout, al zijn de soorten niet inheems. De dichtstbijzijnde herkomstgebieden liggen in Midden-Duitsland. Vanaf de 18e eeuw werden de soorten ook in Nederland aangeplant.66 In Oud-Beijerland is niet eerder archeobotanisch onderzoek verricht waarmee we de resultaten aan de Beneden Molendijk kunnen vergelijken.
6.
Literatuur Beug, H.-J., 2004: Leitfaden der Pollenbestimmung für Mitteleuropa und angrenzende Gebiete, München. Bieleman, J., 1992: Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950, Meppel. Blankaart, S., 1698: Den Nederlandschen Herbarius, Amsterdam (herdruk 1980, Groningen). Braekman, W.L., 1963: Middelnederlandse zegeningen, bezweringsformulieren en toverplanten, Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Nieuwe Reeks), Gent. Braekman, W.L., 1995: Een Antwerps kookboek voor ‘leckertongen’, Antwerpen.
65 66
Zie voor een overzicht Brinkkemper & Hänninen 2010. Buis 1985.
BIAXiaal 530
25
Brinkkemper, O., & K. Hänninen 2010: Sterksel-Averbodeseweg, botanische macroresten, pollen en hout van twee erven door de eeuwen heen, Zaandam (BIAXiaal 464). Buis, J., 1985: Historia forestis. Nederlandse bosgeschiedenis (2 delen), Utrecht. Burema, L., 1953: De voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw, Assen. De Cleene, M., & M.C. Lejeune 1999: Compendium van rituele planten in Europa, Gent. DeForce, K., 2006: The Historical Use of Ladanum. Palynological Evidence from 15th and 16th Century Cesspits in Northern Belgium, Vegetation History and Archaeobotany 15 (2), 145-148. Deforce, K., 2010: Pollen Analysis of 15th Century Cesspits from the Palace of the Dukes of Burgundy in Bruges (Belgium): Evidence for the Use of Honey from the Western Mediterranean, Journal of Archaeological Science 37, 337-342. Diehl, J.M., 1954: Plant en dier in de middeleeuwse wandtapijten, Maastricht (Publicaties reeks VII - 1954 van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg). Dodoens, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen. Dodoens, R., 1644: Cruydt-Boeck, volghens sijne laetste verbeteringhe: Met Bijvoeghsels achter elck Capitel, uyt verscheyden Cruydt-beschrijvers: Item, in 't laetste een Beschrijvinghe vande Indiaensche ghewassen, meest ghetrocken uyt de schriften van Carolus Clusius. Nu wederom van nieuws oversien ende verbetert, Antwerpen. Groen, J. van der, 1721: Den Nederlandtsen Hovenier, Amsterdam. Haaster, H. van, 1997a: Plantaardige en dierlijke resten uit de Middeleeuwen. De resultaten van het oecologisch onderzoek op het Sint Janskerkhof, in: H.W. Boekwijt & H.L. Janssen (red.), Kroniek van Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek 'sHertogenbosch 2, 's-Hertogenbosch, 140-162. Haaster, H. van, 1997b: De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 53-104. Haaster, H. van, 2003: Archeobotanica uit ’s-Hertogenbosch. Milieuomstandigheden, bewoningsgeschiedenis en agrarische ontwikkelingen in en rond een (post)middeleeuwse groeistad, thesis, Amsterdam. Hänninen, K., 2007: Medicinale planten uit een 16e-eeuwse kloostertuin aan de Groeneweg in Gouda, Zaandam (BIAXiaal 353). Hänninen, K., 2011: Waardering van botanische macroresten van de vindplaats Beneden Molendijk in Oud-Beijerland (BIAX-notitie 295). Heijder, M., 1979: Amsterdam, korenschuur van Europa, Amsterdam. Hoorens, C., 1989: Bloemen en planten op Brugse wandtapijten, Jaarboek 1987-88 Stad Brugge Stedelijke Musea, Brugge. Houchin, R., 2010: Praten over Tomaten: Introductie van Tomaat (Solanum lycopersicum L.) in de Lage Landen, in: C. Bakels, K. Fennema, W.A. Out & C. Vermeeren (red.), Van Planten en Slakken, Leiden, 81-102. Jansen-Sieben, R., & M. van der Molen-Willebrands 1994: Een notabel boecxken van cokeryen, Amsterdam (Tekstuitgaven van het kookboek uit circa 1514, uitgegeven door Thomas Vander Noot in Brussel).
BIAXiaal 530
26
Jordanov, M., 2009: Archeologische opgraving plangebied Beneden Molendijk, gemeente Oud-Beijerland (RAAP-PvE 735). Jordanov, M., 2010: Evaluatie- en selectierapport Archeologische opgraving 1e fase (noordelijk deelgebied) Plangebied Beneden Molendijk, gemeente Oud-Beijerland, Leiden (RAAP rapport). Kalkman, C., 2003: Planten voor dagelijks gebruik. Botanische achtergronden en toepassingen, Utrecht. Knoop, J.H., 1763: Fructologia of Beschryving der Vrugtbomen en Vrugten die men in de hoven plant en onderhout, Leeuwarden. Kok, R., & W.J. Kuijper 200: Krullen van de timmerman, boekweit voor de pijpen en een Goudse goudsbloem. Botanisch onderzoek van de opgraving Gouda - Bolwerk, Westerheem 50, 109-116. Kooistra, L.I., K. Hänninen, H. van Haaster & C. Vermeeren 1998: Voedselresten in beer en afval. Botanisch onderzoek aan beerputten, afvalkuilen en ophogingslagen van de steden Dordrecht en Nijmegen uit de 12e-20e eeuw, Amsterdam (BIAXiaal 52). Kraus, J.C., 1801: Afbeeldingen der artseny-gewassen met derzelver Nederduitsche en Latynsche beschryvingen, deel 6, Amsterdam. Leix, A., 1936: Färberei im Mittelalter, Ciba Rundschau 1, 19-21. Man, R. de, 1996: Botanische resten uit een viertal L.M.E. beerputten te Tiel, Intern Verslag Archeobotanie/ROB, Amersfoort. Manders, M., 1993: Twee graanschepen. Een botanische studie van de lading, in: R. Reinders & A. van Hoek (red.), Scheepslading, Groningen, 19-31. Moor, G. de, 1994: Verborgen en geborgen, Het Cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574), thesis, Leiden. Nie, W.J.L. de, 1936: De ontwikkeling der Noord-Nederlandse textielververij van de veertiende tot de achttiende eeuw, thesis, Leiden. Paris, H.S., 1989: Historical Records and Development of the Edible Cultivar Groups of Cucurbita pepo (Cucurbitaceae), Economic Botany 43(4), 423-443. Priester, P.R., 1998: Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw circa 1600-1910, Wageningen (A.A.G. Bijdragen 37). Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds.) 1980: The Northwest European Pollen Flora II, Amsterdam. Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds.) 1981: The Northwest European Pollen Flora III, Amsterdam. Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds.) 1984: The Northwest European Pollen Flora IV, Amsterdam. Punt, W., & S. Blackmore (eds.) 1991: The Northwest European Pollen Flora VI, Amsterdam. Punt, W., (ed.) 1976: The Northwest European Pollen Flora I, Amsterdam. Punt, W., S. Blackmore & G.C.S. Clarke (eds.) 1988: The Northwest European Pollen Flora V, Amsterdam. Punt, W., S. Blackmore & P.P. Hoen (eds.) 1995: The Northwest European Pollen Flora VII, Amsterdam.
BIAXiaal 530
27
Punt, W., S. Blackmore & P.P. Hoen (eds.) 2003: The Northwest European Pollen Flora VIII, Amsterdam. Schweingruber, F.H., 1982: Mikroskopische Holzanatomie, Birmensdorf. Segal, S., 1990: Flowers and Nature. Netherlands Flower Painting of Four Centuries, Osaka, etc. Vandenbosch, J.M.L., 1867: Huishouding en landbouw of Raedgevingen en Voorschriften vooral dienstig voor huishoudens en landbouwers, Leuven. Vandommele, H., 1986: Groenten en fruit in de Nederlanden in de zestiende eeuw, in: P. Verbraeken (red.), Joachim Beuckelaer. Het markt- en keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650, Gent, 71-77. Verbraeken, P., 1986: Joachim Beuckelaer. Het markt- en keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650, Gent. Vermeeren, C., K. Hänninen & L. van Beurden 2010: Industriële, medicinale of sierplanten? Vondsten van stokroos (Alcea rosea L.), goudsbloem (Calendula officinalis L.) en weverskaarde (Dipsacus sativus [L.] Honck.) uit 15e-eeuws Den Haag, in: C. Bakels, K. Fennema, W.A. Out & C. Vermeeren (red.), Van Planten en Slakken, Leiden, 237-246. Volmaakte Hollandsche keuken-meid (De), onderwyzende hoe men allerhande Spyzen... 5e uitgave, Amsterdam 1761; facsimile-uitgave 1973. Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 1, Deventer. Willebrands, M., 2006: De verstandige kok. De rijke keuken van de Gouden Eeuw, Bussum (hertaalde uitgave van De Verstandige Kock of Sorghvuldige Huyshoudster, editie 1669. Onderdeel van Het Vermakelijck Landtleven, Amsterdam: M.W. Doornick 1669). Winter, J.M. van, 1982: The Use of Cannabis in Two Cookery Books of the Fifteenth Century, in: A. Fenton & T.M. Owen (eds.), Food in Perspective, Proceedings of the Third International Conference on Ethnological Food Research, Cardiff, 401-407. Zeven, A.C., & P.M. Zhukovsky 1975: Dictionary of Cultivated Plants and their Centres of Diversity, Wageningen. Zeven, A.C., & W.A. Brandenburg 1986: Use of Paintings from the 16th to 19th Century to Study the History of Domesticated Plants, Economic Botany 40(4), 397-408. Zientara, B., 1983: Die Entwicklung der Städte im Niederoderraum im 13. Jahrhundert im Zusammenhang mit den Anfängen des Kornexports, Lübecker Schriften zur Archäologie und Kulturgeschichte 7, 147-157.
Bijlage 1
Oud-Beijerland-Beneden Molendijk, resultaten van het macrorestenonderzoek. Tenzij anders vermeld, zijn alle resten onverkoold. Legenda: v = verkoold, cf. = gelijkend op, e = enkele, + = tientallen, ++ honderden, +++ = >1000 resten.
spoor vondstnummer
69
26
20
66
66
4
6
7
8
9
datering
16e
16e
17e
19e
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
1
.
.
1
2
Cerealia (v)
e
.
.
.
.
Granen
Fagopyrum esculentum
e
+
e
.
.
Boekweit
Hordeum vulgare (v)
2
.
2
.
.
Gerst
Hordeum vulgare, aarspilfragment (v)
1
.
.
.
.
Gerst
Panicum miliaceum
.
+
.
e
+
Pluimgierst
Triticum aestivum (v)
1
e
.
.
.
Tarwe
Corylus avellana
e
.
e
.
.
Hazelnoot
Cucumis melo
.
.
.
.
e
Meloen
Ficus carica
.
++
e
.
e
Vijg
Fragaria
.
+
.
e
+
Aardbei
Juglans regia
.
1
e
.
.
Walnoot
Malus domestica
.
e
e
.
.
Appel
Malus domestica, klokhuisfragm.
.
++
++
.
+
Appel
Prunus avium
.
1
.
.
.
Zoete kers
Prunus avium/cerasus
.
++
.
.
.
Zoete kers/Zure kers
Prunus domestica subsp. domestica
.
.
2
.
1
Pruim
Prunus domestica, type GRO5
.
1
.
.
.
Boerewitte pruim
Pyrus communis
.
+
.
+
+
Peer
Pyrus communis, kelkbasis
.
.
.
e
.
Peer
Granen en dergelijke
Fruit, zuidvruchten en noten
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
1
.
.
1
2
Ribes nigrum
.
.
.
.
e
Ribes rubrum
.
+++
.
e
+++
Rubus fruticosus
.
.
.
e
e
Gewone braam
Rubus idaeus
.
.
.
e
e
Framboos
Sambucus nigra
+
e
+
.
e
Gewone vlier
Solanum lycopersicum
.
.
e
e
e
Tomaat
Vitis vinifera
+
+
+
e
e
Druif/Krent/Rozijn
Beta vulgaris
+
.
1
.
.
Biet en Strandbiet
Cucumis sativus
.
.
.
++
+
Komkommer
Cucurbita pepo
.
.
1
.
.
Pompoen
cf. Pisum
1
.
.
.
.
Erwt?
Solanum tuberosum, schillen
.
.
.
++
++
Spinacia oleracea
.
.
1
1
.
Spinazie
.
1
.
.
.
Koriander
Buxus sempervirens
.
1
.
.
.
Palmboompje
Calendula officinalis
.
.
1
1
.
Tuingoudsbloem
Dianthus barbatus
.
.
.
1
1
Duizendschoon
Guizotia abyssinica
.
.
.
.
1
Gingellikruid
Helianthus annuus
.
.
.
.
1
Zonnebloem
Rosa
.
.
1
.
.
Roos
Zwarte bes Aalbes
Groenten en peulvruchten
Aardappel
Kruiden en specerijen Coriandrum sativum Sier- en symboolplanten
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
e
e
e
e
1
.
.
1
2
Brassica rapa
.
+
.
++
e
Raapzaad
Cannabis sativa
.
.
e
.
e
Hennep
Dipsacus sativus
.
.
++
.
.
Weverskaarde
Dipsacus sativus, schubben
.
.
+
.
.
Weverskaarde
Humulus lupulus
.
1
.
.
.
Hop
Hyoscyamus niger
e
1
e
.
.
Bilzekruid
Linum usitatissimum
.
.
++
.
1
Vlas
Linum usitatissimum, kapselfragm.
.
.
++
.
.
Vlas
Reseda luteola
e
.
+++
.
.
Wouw
.
e
.
.
.
Vinkenzaad
Agrostemma githago
.
+
.
.
.
Bolderik
Cuscuta epilinum
.
.
1
.
.
Vlaswarkruid
Fallopia convolvulus
e
e
e
e
.
Zwaluwtong
Lamium purpureum
e
.
.
.
.
Paarse dovenetel s.s.
Persicaria maculosa
.
e
.
.
.
Perzikkruid
Solanum nigrum
+
+
.
.
.
Zwarte nachtschade
Sonchus arvensis
.
.
.
1
1
Akkermelkdistel s.l.
Sonchus asper
.
e
.
.
.
Gekroesde melkdistel
Stellaria media
.
e
e
.
e
Vogelmuur
Thlaspi arvense
.
e
.
e
.
Witte krodde
Overige gebruiksplanten
Wilde planten Allochtone onkruiden Neslia paniculata Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
1
.
.
1
2
Urtica urens
.
e
.
.
.
Kleine brandnetel
Scandix pecten-veneris
.
e
.
.
.
Naaldenkervel
Centaurea cyanus
.
++
.
.
.
Korenbloem
Hypochaeris glabra/radicata
.
1
.
.
.
Glad biggenkruid/Gewoon biggenkruid
Rumex acetosella
.
e
e
.
.
Schapenzuring
Papaver dubium/rhoeas
e
.
.
.
.
Grote klaproos/Bleke klaproos
Viola arvensis
.
e
.
e
.
Akkerviooltje
Coronopus squamatus
2
.
e
.
.
Grove varkenskers
Plantago major
e
.
.
.
.
Grote en Getande weegbree
Polygonum aviculare
e
.
e
+
+
Gewoon varkensgras
Atriplex patula/prostrata
e
.
.
.
.
Uitstaande melde/Spiesmelde
Chenopodium album
e
+
+
e
e
Melganzenvoet
Chenopodium ficifolium
e
.
.
.
.
Stippelganzenvoet
Persicaria lapathifolia
e
e
e
.
.
Beklierde duizendknoop
Urtica dioica
.
.
+
.
.
Grote brandnetel
Conium maculatum
.
.
1
.
.
Gevlekte scheerling
Galium aparine
.
.
.
e
.
Kleefkruid
Urtica dioica
+
e
e
.
.
Grote brandnetel
Urtica dioica
e
e
.
.
.
Grote brandnetel
Anthriscus caucalis
.
.
1
.
.
Fijne kervel
Onkruiden van matig voedselrijke akkers
Tredplanten
Planten van voedselrijke ruigten
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
e
e
e
e
1
.
.
1
2
Carex otrubae/vulpina
e
.
.
.
.
Valse voszegge/Voszegge
Potentilla anserina
e
.
.
.
.
Zilverschoon
Ranunculus sceleratus
.
.
e
.
.
Blaartrekkende boterbloem
Montia minor
.
.
1
.
.
Klein bronkruid
cf. Glaux maritima
1
.
.
.
.
Melkkruid?
Alisma plantago-aquatica
1
.
.
.
.
Grote waterweegbree
Bolboschoenus maritimus
+
+
e
.
+
Heen
Eleocharis palustris/uniglumis
.
.
.
.
.
Gewone waterbies/Slanke waterbies
Mentha aquatica/arvensis
e
.
.
.
.
Watermunt/Akkermunt
Schoenoplectus lacustris
+
.
+
.
e
Mattenbies
Menyanthes trifoliata
.
.
1
.
.
Waterdrieblad
Knautia arvensis
.
1
.
.
.
Beemdkroon
Plantago lanceolata
.
.
.
+
.
Smalle weegbree
Ranunculus acris/repens
.
.
.
e
e
Scherpe-/Kruipende boterbloem
Rumex acetosa-type
.
e
e
.
.
Veldzuring-type
Taraxacum officinale
.
.
.
1
.
Gewone paardenbloem
Carex oederi
e
.
.
.
.
Geelgroene Zegge en Dwergzegge
Trifolium pratense, bloemblad
.
.
.
++
+
Rode klaver
Erica tetralix, blad
.
.
.
e
e
Gewone dophei
Calluna vulgaris, bloem
.
.
e
+
.
Struikhei
Planten van storingsmilieus
Oever- en moerasplanten (en natte graslanden)
Graslandplanten
Heide- en veenplanten
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
1
.
.
1
2
Calluna vulgaris, takjes
.
.
e
+
+
Struikhei
Arctium
.
e
e
.
.
Klit
Bryophyta
.
.
.
+
+
Mossen
Odontites
e
.
.
.
.
Helmogentroost
Senecio
.
.
.
1
.
Kruiskruid
Setaria
.
+
.
.
.
Naaldaar
Setaria pumila/verticillata
.
e
.
.
.
Geelrode en/of Kransnaaldaar
Silene
.
e
.
.
.
Silene
Anguilla anguilla, wervels
.
x
.
.
.
Paling
Aves, eischaalfragmenten
x
x
x
.
x
Vogel
Cerastoderma edule
.
.
x
.
.
Kokkel
Diptera, poppen
.
.
.
x
.
Vliegen
Gastropoda
.
.
x
.
.
Slakken
Lumbricidae, cocons
.
.
.
x
.
Regenwormen
Mammalia indet, tand
.
.
.
.
.
Zoogdier indet.
Mammalia indet. pootfragm.
.
.
.
.
.
Zoogdier indet.
Mammalia indet., bot
.
x
x
.
x
Zoogdier indet.
Mammalia indet., rib
.
.
1
.
.
Zoogdier indet.
Mytylus edulis
.
x
x
.
x
Gewone mossel
Perca fluviatilis, schubben
.
.
x
x
x
Baars
Pisces, bot
x
x
x
x
x
Vissen
Sus domesticus, kies
.
.
1
.
.
Varken
Overige plantenvondsten
Dierlijke resten
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil sloot kuil beerput beerput
vulling
1
.
.
1
2
Verbrand bot
.
.
.
.
.
Verbrand bot
Glas
.
.
x
x
.
Glas
Hout
.
.
x
.
.
Hout
Houtskool
.
.
.
.
x
Houtskool
Metaalspatten
.
.
.
x
.
Metaalspatten
Spijker
.
.
.
.
.
Spijker
Steenkool
.
.
.
x
.
Steenkool
Touw van runderhaar
.
.
x
.
.
Touw van runderhaar
Aardewerk/puin
x
.
x
.
x
Aardewerk/puin
Overige vondsten
Bijlage 2
Oud-Beijerland-Beneden Molendijk, resultaten van de pollenanalyse. Legenda: cf. = gelijkend op (determinatie niet zeker), + = aanwezig, ++ = regelmatig aanwezig, +++ = zeer veel aanwezig, B = determinatie volgens Beug (2004), P = determinatie volgens Punt et al. (1976-2003).
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
datering
e
16
e
16
e
17
e
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil
sloot
kuil
beerput
beerput
vulling
1
.
.
1
2
Avena-type (B)
.
+
.
.
+
Haver-type
Cerealia-type
.
.
.
.
.
Graan-type
Fagopyrum esculentum
.
+++
.
.
+
Boekweit
Hordeum/Triticum-type (B)
.
.
+
+
+
Gerst/Tarwe-type
Hordeum-type (B)
.
++
.
.
.
Gerst-type
Secale cereale
.
++
.
+
+
Rogge
Triticum-type (B)
+
+
+
++
++
Tarwe-type
zaad testa Poaceae
.
+++
.
.
.
graanzemelen
Castanea sativa
.
.
.
.
+
Tamme kastanje
Juglans (B)
.
.
.
+
+
Walnoot
Morus nigra
.
.
.
+
.
Moerbei
Olea europaea (B)
.
.
.
+
+
Olijf
Potentilla-type (B) (cf. Fragaria)
.
.
.
+
+
Ganzerik-type (cf. Aardbei)
Prunus
.
.
.
+
.
Prunus
Ribes nigrum (P)
.
.
.
+
.
Zwarte bes
Ribes rubrum-type (P)
.
+
.
+
+
Aalbes-type
Ribes uva-crispa (P)
.
+
.
.
+
Kruisbes
Rosaceae - Sorbus-groep (B) (cf. fruit)
.
.
.
+
+
Rozenfamilie (cf. fruitbomen)*
Sambucus nigra
.
.
.
+
.
Vlier
Granen en dergelijke
Fruit, zuidvruchten en noten
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil
sloot
kuil
beerput
beerput
vulling
1
.
.
1
2
Vaccinium
.
+
.
.
.
Bosbes
Vitis vinifera
.
.
.
+
+
Wijnstok/druif
Anthriscus cerefolium (P)
.
+
.
.
.
Echte kervel
Beta vulgaris (B)
.
.
.
cf. +
cf. +
Solanum nigrum-type (B) (cf. S. lycopersicum)
.
.
.
+
.
Zwarte en Beklierde nachtschade-type (cf. tomaat)
Spinacia oleracea
.
.
.
+
+
Spinazie
Vicia faba
.
+
.
.
.
Tuinboon
Foeniculum vulgare (P)
.
.
.
+
.
Venkel
Mentha-type (B) (cf. kruiden)
.
+
.
.
.
Munt-type (keukenkruiden?)**
Syzygium aromaticum
.
+
.
.
.
Kruidnagel
Aesculus hippocastanum (B)
.
.
.
+
.
Witte paardenkastanje
Cupressaceae
.
.
.
.
+
Cipresfamilie
Fraxinus ornus (B)
.
.
.
.
+
Pluimes
Lupinus (B)
.
.
.
.
+
Lupine
Cannabis sativa (P)
.
.
+
.
.
Hennep
Carthamus tinctorius
.
+
.
.
.
Saffloer
Cistus (cf. C. incanus)
.
.
.
+
+
Cistusroos (cf. Grijsbehaarde cistusroos)
Linum usitatissimum
.
.
.
.
+
Vlas
+
.
+
.
.
Spoelworm
Groenten en peulvruchten Strandbiet en Biet
Kruiden en specerijen
Sier- en symboolplanten (en bomen)
Overige gebruiksplanten
Darmparasieten Ascaris
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil
sloot
kuil
beerput
beerput
vulling
1
.
.
1
2
Trichuris
+
.
+
.
.
Zweepworm
Artemisia (B)
+
+
.
+
.
Alsem
Centaurea cyanus (B)
.
+
.
.
+
Korenbloem
Convolvulus arvensis-type (B)
.
+
.
.
.
Akkerwinde-type
Fallopia convolvulus
.
+
.
.
.
Zwaluwtong
Papaver rhoeas-type (B)
.
+
.
+
+
Grote klaproos-type
Persicaria maculosa-type (B)
.
+
.
+
.
Perzikkruid-type
Polygonum aviculare-type (B)
.
.
+
+
.
Gewoon varkensgras-type
Urticaceae (B)
.
.
.
+
+
Brandnetelfamilie
.
.
.
+
.
Akelei-type
Apiaceae (B)
.
.
+
+
.
Schermbloemenfamilie
Asteraceae liguliflorae
+
.
.
+
+
Composietenfamilie lintbloemig
Asteraceae tubuliflorae
+
.
+
+
+
Composietenfamilie buisbloemig
Brassicaceae (B)
++
+
+
+
+
Kruisbloemenfamilie
Carduus/Cirsium
.
+
+
.
Distel/Vederdistel
Caryophyllaceae (B)
.
.
.
+
Anjerfamilie
Centaurea jacea-type (B)
+
.
.
.
+
Knoopkruid-type
Chenopodiaceae p.p. (B)
+
+
+
+
+
Ganzenvoetfamilie
Fabaceae p.p. (B)
.
.
+
++
+
Vlinderbloemenfamilie
Liliaceae
.
.
.
+
+
Hennepnetel-type
Matricaria-type (B)
.
+
.
+
.
Leliefamilie
Plantago lanceolata-type (B)
.
.
+
+
+
Smalle weegbree-type
Akkeronkruiden en ruderalen
Kruiden (algemeen) Aquilegia-type (B)
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil
sloot
kuil
beerput
beerput
vulling
1
.
.
1
2
Plantago major-media-type (B)
.
.
.
+
.
+++
+
++
+++
+++
Grassenfamilie
Potentilla-type (B)
.
.
+
.
.
Ganzerik-type
Ranunculus acris-type (B)
+
+
.
+
++
Rumex acetosa-type (B)
+
.
+
+
.
Veldzuring-type
Rumex acetosella (P)
.
.
.
+
+
Schapenzuring
Trifolium pratense-type (B)
.
.
.
+
.
Rode klaver-type
Trifolium repens-type (B)
.
.
.
++
.
Witte klaver-type
Acer (B)
.
.
.
+
.
Esdoorn
Alnus (B)
+
+
+
.
++
Els
Betula (B)
+
+
.
+
++
Berk
Carpinus betulus (B)
+
.
.
.
+
Haagbeuk
Corylus (B)
+
+
+
+
+
Hazelaar
Fagus (B)
+
.
+
+
+
Beuk
Fraxinus excelsior-type (B)
.
.
.
+
+
Es-type
Poaceae (B)
e
e
e
e
Grote, Getande en/of Ruige weegbree-type
Scherpe boterbloem-type
Bomen
Hedera helix (B)
.
.
.
.
+
Klimop
Pinus (B)
+
+
.
++
+
Den
Quercus (B)
+
+
+
+
+
Eik
Salix (B)
.
.
.
+
+
Wilg
Tilia (B)
+
.
.
+
+
Linde
Ulmus (B)
+
+
.
+
++
Iep
+
.
.
.
.
Ruigtekruiden Calystegia (B)
Haagwinde
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil
sloot
kuil
beerput
beerput
vulling
1
.
.
1
2
Mentha-type (B)
+
.
.
.
.
Oeverplanten Cladium mariscus
Munt-type Oeverplanten
+
.
.
.
.
Galigaan
+++
+
+
+
.
Cypergrassenfamilie
Rumex aquaticus-type (B)
.
.
.
+
.
Paardenzuring-type
Sparganium erectum-type (P)
+
.
.
.
.
Grote en Blonde egelskop-type
Typha angustifolia
+
.
.
.
.
Kleine lisdodde
Typha latifolia-type (B)
.
.
.
+
.
Grote lisdodde-type
Calluna vulgaris (B)
+
.
+
+
.
Struikhei
Dryopteris-type
++
+
++
+
.
Niervaren-type
Myrica gale (B)
+
.
.
.
.
Wilde gagel
Polypodium
+
.
.
.
.
Eikvaren
Sphagnum
+
.
.
+
.
Veenmos
Arcella (T.352)
+
.
.
+
.
Thecamoeba
Sordaria-type (T.55A)
+
.
+
.
.
(Mest-)Schimmel (T.55A)
Pediastrum
+
.
++
.
.
Groenwier-genus Pediastrum
Spirogyra (T.130)
+
.
.
.
.
Groenwier-genus Spirogyra (T.130)
Armeria/Limonium
+
.
.
.
.
Engels gras/Lamsoor
Aulacodiscus argus
+
.
.
.
.
Mariene diatomee
Hystrichospheridae
+
.
.
.
.
cysten van Dinoflagellaten (eencellige algen)
Cyperaceae (B)
Heide/veen- en sporenplanten
Mestschimmels
Zoetwater indicatoren
Zout-/brakwater indicatoren
spoor
69
26
20
66
66
vondstnummer
4
6
7
8
9
e
e
e
e
datering
16
16
17
19
19e
perceel
141
139
139
?
?
context
kuil
sloot
kuil
beerput
beerput
vulling
1
.
.
1
2
Podosira stelliger (T.5085)
+
.
.
.
.
Kiezelwier van zout/brakwater
Triglochin/Potamogeton
+
.
.
.
.
Zoutgras/Fonteinkruid
Bijlage 3
Oud-Beijerland-Beneden Molendijk, resultaten van het houtonderzoek. Voor een verklaring van de gebruikte coderingen wordt verwezen naar bijlage 4.
put spoor vnr. volg soort
art.spec stc
L
B
D
PV
PL
cons. schors
Njr.
dendro
1
63
76
.
Alnus
balk
>34
12
10
.
.
s
.
.
.
1
?
93
1
Ulmus
wielsegm. 14
>43
9
4,5-5,5 .
.
r
.
<60
.
1
?
93
2
cf. Ulmus
wielsegm. 14
>32
9
4,5-5,5 .
.
r
.
<60
.
1
25
85
1
cf. Picea/Larix
plank
16
>43
16
3
2aa
18
r
.
<60
.
1
25
85
2
Picea/Larix/Abies plank
14
>36
>15
3
.
.
r
.
<60
.
1
25
85
3
Picea/Larix
paal
1/9
>32
6,5
6
4xxxx
>32
r
sch
<<
.
1
25
85
4
Picea/Larix
paal
1/9
>34
6
6
4xxxx
>34
r
w
<<
.
1
25
85
5
Quercus
plank
16
>131 14
3
.
.
r
.
50-60
?
9
put spoor vnr. volg opmerkingen 1
63
76
.
.
1
?
93
1
spaak (2,8 cm) afgezaagd, Quercus stc 17; pengat (2 cm)
1
?
93
2
metalen spijker op buitenkant
1
25
85
1
aangepunte plank
1
25
85
2
met dwarslopende knoest/zijtak over hele breedte; zaagsporen
1
25
85
3
punt loopt taps toe, meerdere facetten per zijde, daarop x-kappen
1
25
85
4
punt loopt taps toe, meerdere facetten per zijde, daarop x-kappen; bovenaan groot deel wankant
1
25
85
5
onregelmatige vorm; spijker?
Bijlage 4 Verklaring van de in bijlage 3 gebruikte coderingen. put spoor vnr. volg soort
art.spec stc
L B D PV
PL cons.
schors Njr dendro opmerkingen
putnummer spoornummer vondstnummer volgnummer, wanneer binnen één vondstnummers meer houtvondsten zijn houtsoort, bij cf. is de determinatie niet zeker Abies zilverspar Alnus els Quercus eik Ulmus iep Picea/Larix fijnspar/lariks omschrijving van het artefact (o.b.v. het houtonderzoek) stamcode = schematisch aangeven van de wijze waarop het object in de stam georiënteerd is (grondvorm), zie schema in bijlage 5 a = zonder bast b = met één zijde met bast bb = met twee zijden met bast h = met hart lengte breedte hoogte/dikte puntvorm, d.w.z. het aantal vlakken waarmee de punt is gemaakt halverwege de punt 2 2 bekapte vlakken enz. x kleine extra kap a één vlak van punt die niet bekapt of bewerkt is, naast het aantal bekapte vlakken aa twee vlakken van punt die niet bewerkt zijn, naast het aantal bekapte vlakken Deze onbewerkte vlakken zijn dus niet inbegrepen in het aantal vlakken aangegeven met een cijfer. Bijvoorbeeld: 4aa = punt gevormd door 4 bewerkte vlakken en twee onbewerkte. puntlengte, d.w.z. de lengte van het hoogste kapvlak van de punt (PL = 0: vlak gekapte onderkant) conservering g goed m matig r redelijk s slecht aanwezigheid van schors (sch), spint (s) of wankant (w) aantal jaarringen, << = te weinig ringen voor een datering ? = mogelijk geschikt voor datering, maar alleen terminus post quem extra opmerkingen
Bijlage 5 Verklaring van de in bijlage 3 gebruikte stamcodes.
1
hele stam
11
drie- (11b) of vierzijdig (11) gerechte ‘balk’ uit kwart stam
2
halve stam
12
eenzijdig gerechte ‘plank’
3
derde stam
13
radiale ‘plank’ door hart (kwartiers)
4
kwart stam
14
radiale ‘plank’ maximaal tot hart
5
radius kleiner dan boog
15
tangentiale ‘plank’, hart hooguit rakend (h), breedte groter dan radius (dosse)
‘plank’ hart hooguit rakend (h), breedte maximaal radius 6
radius gelijk aan boog
16
7
radius groter dan boog
17
relatief klein deel uit stam
8
eenzijdig gerechte ‘balk’
18
segment van een uitgeholde stam
twee-(9bb), drie- (9b) of vierzijdig (9) gerechte ‘balk’ door het hart van de stam
19
L-profiel
9
10
twee- (10bb), drie- (10b) tot vierzijdig (10) gerechte ‘balk’ uit halve stam
0 = onbekend 99 = eigen vorm (zie tekst)