Arbobeleid KDV Polderpret
Inhoudsopgave 1 Inleiding ............................................................................................................................................................... 3 2 Arbo-doelen en de uitwerking .............................................................................................................................. 3 2.1 Doelen ....................................................................................................................................................... 3 2.2 Arbo-dienst en Arbo-inspectie .................................................................................................................. 4 2.3 Bedrijfshulpverlening ................................................................................................................................ 4 2.4 Preventiemedewerker ................................................................................................................................ 4 3 Ergonomie ............................................................................................................................................................ 5 3.1 Arbo-convenant ......................................................................................................................................... 5 3.2 Verantwoordelijkheid van werkgevers ...................................................................................................... 5 3.3 Verantwoordelijkheid van werknemers ..................................................................................................... 5 3.4 Nut van ergonomie .................................................................................................................................... 5 4 Verzuimbeleid personeel ...................................................................................................................................... 6 4.1 Ziekteverzuim ........................................................................................................................................... 6 4.2 Zwangere medewerksters .......................................................................................................................... 7 5 Veiligheid ............................................................................................................................................................. 8 5.1 Ongevallen registratie ............................................................................................................................... 8 5.1.1 Registratie ongevallen .................................................................................................................... 8 5.2 Actieplan ................................................................................................................................................... 8 5.2.1 Huisregels ....................................................................................................................................... 9 5.3 Kinder-EHBO en BHV ............................................................................................................................. 9 5.4 Legionella beleid ....................................................................................................................................... 9 5.5 Schoonmaakprotocol ................................................................................................................................. 9 5.6 Verlichting ................................................................................................................................................ 9 5.7 Klimaat ...................................................................................................................................................... 9 5.8 Inrichting ................................................................................................................................................... 9 6 Werkdruk en functie-inhoud .............................................................................................................................. 10 6.1 Wat kunt u doen om werkdruk en stress te voorkomen? ......................................................................... 10 6.2 Werkdruk op Polderpret .......................................................................................................................... 11 7 Agressie en geweld ............................................................................................................................................ 12 7.1 Pesten ...................................................................................................................................................... 13 7.2 Seksuele intimidatie ................................................................................................................................ 14 7.3 5-W stappenplan...................................................................................................................................... 14 7.4 advies en hulp .......................................................................................................................................... 15 Bijlage ................................................................................................................................................................... 16 Beleid rondom Ergonomie .................................................................................................................................... 16
1 Inleiding Kinderdagverblijf Polderpret werkt met een arbo-beleid. Maar kinderdagverblijf Polderpret werkt ook met een gezondheidsprotocol, een schoonmaakprotocol en een veiligheidsprotocol. Hiermee proberen wij een situatie te creëren waarin de betrokkenen gezondheidsrisico’s onderkennen en het handelen erop richten om ziekte en ongevallen te voorkomen. Het gedrag van kinderen, ouders en medewerkers staan in deze protocollen dan ook centraal. Met de invoering van de Wet kinderopvang januari 2005 wordt de verantwoordelijkheid voor een goede kwaliteit meer bij de kinderopvang zelf gelegd. De wet regelt dat de opvang moet bijdragen aan een gezonde ontwikkeling van het kind in een gezonde omgeving. Deze wet stelt als eis dat ieder dagverblijf een risico-inventarisatie met betrekking tot veiligheid en gezondheid uitvoert en zo inzicht geeft in de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderen met zich mee brengt in een dagverblijf. Op Polderpret hebben we aan deze eis voldaan. Dit plan heeft veel raakvlakken met een Arbo-beleid voor het personeel. Alle maatregelen genomen voor de kinderen zijn natuurlijk ook van toepassing op het personeel. Dit heeft tot gevolg dat in dit Arbo-beleid niet alle onderwerpen even uitgebreid aan bod komen. Het is van belang dat werknemers op de hoogte zijn van dit beleid, zodat zij ook bewust om gaan met de Arbo-normen. Op Polderpret wordt elke werknemer op de hoogte gesteld van dit beleid en elke nieuwe werknemer er op gewezen dit beleid te lezen. 2 Arbo-doelen en de uitwerking 2.1 Doelen Kinderdagverblijf Polderpret zorgt voor goede arbeidsomstandigheden voor het personeel door onder andere ergonomisch te werken, werkdruk zo laag mogelijk te houden en veel aandacht te bieden aan beperkende omstandigheden op de werkvloer zoals agressie en geweld. Verbetering van de arbeidsomstandigheden is een vast onderdeel van de bedrijfsvoering. Er wordt steeds gewerkt binnen de volgende cyclus: risico's inventariseren plan van aanpak maken uitvoeren controleren opnieuw risico's inventariseren
Kinderdagverblijf Polderpret doet alles wat in haar macht ligt om bedrijfsrisico’s te voorkomen. Risico’s moeten allereerst worden voorkomen. Problemen moeten bij voorkeur dus bij de bron aangepakt worden. Wanneer dat niet mogelijk is, moet de oplossing gezocht worden in een collectieve maatregel, dus gericht op alle betrokken werknemers. Pas als het gevaar ook daarmee niet wordt weggenomen, mag de werkgever kijken naar andere preventieve oplossingen, zoals het verstrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen. Werknemers hebben op hun beurt de plicht om de ter beschikking gestelde beschermingsmiddelen ook daadwerkelijk te gebruiken. Alle bedrijven, moeten een risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e) en een plan van aanpak maken om knelpunten in het Arbo-beleid aan te pakken. Bij elke verandering in het bedrijf of in de werkwijzen moeten de risico's opnieuw onder de loep worden genomen.
Kinderdagverblijf Polderpret zorgt ervoor dat het personeel op de hoogte is van het arbo-beleid en de daarbij komende kennis en vaardigheden. Dit doormiddel van voorlichting, een veiligheidsbeleid en een bedrijfshulpverleningsplan. Om gevaren te voorkomen en te beperken, informeren wij de werknemers. De voorlichting omvat alle aspecten van de veiligheid en gezondheid op het werk. De werknemers zijn verplicht de instructies op te volgen.
2.2 Arbo-dienst en Arbo-inspectie Polderpret laat zich bijstaan door een deskundige gecertificeerde Arbodienst van Interpolis. De Arbodienst heeft de volgende deskundigen in huis: bedrijfsartsen, veiligheidsdeskundigen, arbeidshygiënisten en arbeids- en organisatiedeskundigen. De Arbo-dienst heeft ook deskundigen als Arbo-verpleegkundigen en ergonomen in dienst. De Arbo-dienst verleent deskundige ondersteuning bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie moet de naleving van de Arbo-wet controleren en, indien nodig, aanwijzingen geven aan werkgevers. Bij elk regionaal kantoor van de Arbeidsinspectie werkt een vertrouwensinspecteur. Daar kan men met klachten terecht. Als de werkgever de Arbo-wet overtreedt, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen. De boete is nadrukkelijk bedoeld als een stok achter de deur. De werkgever krijgt er ook alleen mee te maken als hij zich niet aan de spelregels houdt. Dit geldt overigens ook voor werknemers. Als zij zich niet aan de spelregels houden, dan kan de Arbeidsinspectie hun ook een boete opleggen. 2.3 Bedrijfshulpverlening Bedrijfshulpverlening is erop gericht de directe nadelige gevolgen van ongevallen of brand zoveel mogelijk te voorkomen. BHV-ers moeten eerste hulp bij ongelukken kunnen verlenen, eenvoudige brandbestrijding kunnen uitvoeren en ongevallen kunnen voorkomen en beperken. De bedrijfshulpverleners zijn op de hoogte van hoe de mensen snel en goed uit het bedrijf worden geëvacueerd. Ook weten zij hoe en wanneer de brandweer, ambulance en politie ingeschakeld moeten worden. Kinderdagverblijf Polderpret heeft een bedrijfshulpverleningsplan. 2.4 Preventiemedewerker De Arbo-wetgeving verplicht bedrijven tot het aanstellen van een of meer interne preventiemedewerker(s). Vanaf 15 werknemer moet iedere werkgever een preventiemedewerker aanwijzen, die belast wordt met preventietaken (bijvoorbeeld voorlichting geven). Op kinderdagverblijf Polderpret hebben wij genoeg aan 1 preventiemedewerker. Bij organisaties met 15 of minder werknemers mag de werkgever zelf deze taken op zich nemen, op basis van aanwijzingen daartoe in de RI&E. Bij ons is dit Christa Struik, leidinggevende KDV. Een preventiemedewerker is een werkgever of een eigen werknemer die de werkgever helpt bij de dagelijkse veiligheid en gezondheid en arbeidsomstandigheden binnen een bedrijf. Het is heel belangrijk dat de preventiemedewerker regelmatig werkoverleg plaats laat vinden met het personeel over de arbeidsomstandigheden en over het Arbo-beleid. Op Polderpret zullen wij 2 keer per jaar tijd vrij maken in de teamvergaderingen. Waar nodig staan we vaker bij deze onderwerpen stil. Daarnaast is er aandacht voor opleidingen, voorlichting en/of instructie gegeven op het gebied van arbeidsomstandigheden aan het personeel. Met speciale aandacht voor nieuwe medewerkers, invallers e.d. Op de internetsite www.kdvpolderpret.nl zijn bestanden te vinden waarin nieuwe werknemers en invalkrachten de benodigde gegevens kunnen vinden. Zij worden gevraagd deze bestanden door te nemen. Zij zijn hierna op de hoogte over bijvoorbeeld pedagogisch beleid, bedrijfshulpverlening, het gezondheidsprotocol, het schoonmaakprotocol en het veiligheidsprotocol. 2.4.1 Deskundigheid en Taken De deskundige werknemer met preventietaken (preventiemedewerker) hoeft geen algemene cursus te volgen, zolang hij of zij maar beschikt over de specifieke kennis van Arbo-risico’s die voor het bedrijf relevant zijn. Het niveau van de deskundige werknemer met preventietaken (preventiewerker) moet aansluiten bij de risico's in het bedrijf. De preventiemedewerker heeft (uit de wet) drie taken: Het (mede) uitvoeren en opstellen van de RI&E Het adviseren van en nauwe samenwerken met de OR of PvT Het uitvoeren van preventietaken (voortvloeiend uit het plan van aanpak)
3 Ergonomie De normen voor een ergonomische werkhouding en inrichting zijn onderdeel van het Arbo-convenant kinderopvang en peuterspeelzalen. Alle kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn verplicht hun inrichting aan deze normen aan te passen. 3.1 Arbo-convenant Al vanaf 1995 voeren de Arbeidsinspectie, de MOgroep en de vakbonden CFO CNV-bond en ABVAKABO FNV overleg over het terugdringen van de fysieke belasting in de kinderopvang. Als resultaat hiervan werd een brancheovereenkomst getekend waarin afspraken werden vastgelegd om de fysieke belasting te verminderen. 3.2 Verantwoordelijkheid van werkgevers Op basis van de Arbo-wet en -regelgeving dient de werkgever de werkplek zo in te richten dat te zware of verkeerde fysieke belasting zo veel mogelijk wordt voorkomen. Daartoe moet de werkgever maatregelen nemen om de frequentie van het tillen en bukken zo laag mogelijk te houden en moeten werknemers instructie en voorlichting krijgen. De praktijk wijst uit, dat het van groot belang is om deze instructie regelmatig te herhalen. Het beschermen tegen de gevaren van lichamelijke overbelasting tijdens het werk en het nemen van preventieve maatregelen is dus op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de werkgever. Een ergonomisch verantwoorde inrichting, het gebruik van hulpmiddelen en beschermende maatregelen dragen in belangrijke mate bij aan het voorkomen van lichamelijke belasting. Ook kan overbelasting worden teruggedrongen door het werk zo te organiseren dat niet steeds dezelfde persoon bepaalde zware handelingen uitvoert. Daarnaast moet een organisatie een risico-inventarisatie en –evaluatie maken; dat wil zeggen de gevaren voor veiligheid en gezondheid schriftelijk inventariseren en evalueren en vastleggen welke maatregelen zijn of worden genomen om risico's op dit gebied te voorkomen of te beperken. Hierbij kunnen zij zich laten ondersteunen door een Arbo-dienst. Kinderdagverblijf Polderpret maakt gebruik van een ergonomische verantwoorde inrichting. Daarnaast is een risico-inventarisatie en –evaluatie gemaakt. Aan het plan van aanpak wat hieruit voortvloeide wordt gewerkt. Dit plan is hiervan een onderdeel. Een andere belangrijke aandachtpunt is het geven van instructies. Ook hiervoor wordt een plan opgesteld. 3.3 Verantwoordelijkheid van werknemers Het voorkomen van fysieke overbelasting is onderdeel van een professionele werkhouding en moet voor een werknemer in een kinderdagverblijf vanzelfsprekend zijn. Een professional bezit vaardigheden om het werk zo uit te voeren dat geen schade ontstaat aan het houdings- en bewegingsapparaat. Dat betekent dat een medewerker op de hoogte is van de ergonomische richtlijnen en normen, weet welke ergonomische hulpmiddelen er zijn en instructiebijeenkomsten en trainingen volgt waar bijvoorbeeld de goede tiltechniek wordt aangeleerd. Wanneer bepaalde werkzaamheden of werksituaties problemen opleveren, moet de medewerker dit melden bij de werkgever. Werknemers zijn verplicht de hulpmiddelen, die de werkgever ter beschikking stelt om fysieke overbelasting te voorkomen, ook daadwerkelijk te gebruiken. Zoals een bouwvakker verplicht is om zijn veiligheidshelm op te zetten, zo moet in de kinderopvang een medewerker de aankleedtafel op een goede werkhoogte instellen. 3.4 Nut van ergonomie Om optimaal profijt te hebben van een ergonomische inrichting moeten medewerkers weten hoe je op de meest verantwoorde wijze zit, tilt, bukt of reikt en bovendien moeten ze deze kennis toepassen in de praktijk. Dat lijkt vanzelfsprekender dan het is. Omdat een verkeerde werkhouding meestal niet direct tot gezondheidsproblemen leidt, zien medewerkers in de kinderopvang soms het nut niet in van ergonomische voorschriften. Toch is het van wezenlijk belang dat medewerkers zich bewust zijn van de risico's van verkeerde werkhoudingen omdat daardoor op den duur (ernstige) klachten kunnen ontstaan. Het is daarom noodzakelijk dat medewerkers in de kinderopvang zich aanleren om het lichaam op een goede manier
te belasten. Daarom is het ook van belang dat er in een Arbo-beleid aandacht besteed wordt aan ergonomie. Het is belangrijk dat medewerkers een ergonomisch bewustzijn ontwikkelen en er zich van bewust zijn dat elke tilbeweging of bijvoorbeeld het veelvuldig op de grond of op lage stoeltjes zitten, een fikse belasting van de rug is die op den duur tot gezondheidsproblemen kan leiden. Ook bij het gebruik van het ergonomisch meubilair is de werkhouding van de medewerker cruciaal. Een verstelbare aankleedtafel heeft weinig nut als hij niet in hoogte versteld wordt en een trapje bij een hoogslaper heeft alleen zin als de medewerker het kind inderdaad zelf laat klimmen. 4 Verzuimbeleid personeel Polderpret moet zorgen voor begeleiding van medewerkers die door ziekte niet in staat zijn hun werk te verrichten. Hiertoe dient het bedrijf zich aan te sluiten bij een Arbo-dienst. Kinderdagverblijf Polderpret is aangesloten bij Interpolis Arbodienst. Het verzuimbeleid is vastgelegd in een schriftelijk verzuimprotocol. (zie bijlage) Voor medewerkers met een lagere belastbaarheid door ziekte, extra zorgtaken, leeftijd e.d. zullen afspraken gemaakt worden over inzetbaarheid, hun taken e.d. Dit zal gebeuren tijdens een jaarlijks functioneringsgesprek en zo nodig wordt er eerder een afspraak gemaakt. 4.1 Ziekteverzuim Preventie en een snelle, gerichte aanpak van het ziekteverzuim zijn nodig om te voorkomen dat mensen onnodig arbeidsongeschikt worden en in de WAO terechtkomen. Werkgever en werknemer zijn daarvoor in de eerste plaats verantwoordelijk. Zij moeten alles in het werk stellen om definitieve uitval uit het werk tegen te gaan: door adequate behandeling van klachten, door aangepast werk, of door hervatting van ander werk, eventueel bij een andere werkgever. Stilzitten en niets doen mag er niet meer toe leiden dat ziekte via langdurig verzuim vrijwel automatisch overgaat in een verblijf in de WAO. In de Wet verbetering poortwachter zijn voorwaarden gecreëerd voor een beter en spoediger proces van werkhervatting. Met ingang van 1 januari 2004 is de loondoorbetalingperiode bij zieke werknemers verlengd van één naar twee jaar. Kern van het nieuwe WAO-stelsel is het bevorderen van arbeidsgeschiktheid, in plaats van het aantonen van arbeidsongeschiktheid. Werkgevers en werknemers worden meer dan ooit verantwoordelijk voor preventie, verzuimbegeleiding en werkhervatting. Alle inspanningen zijn erop gericht dat mensen die nog in staat zijn te werken zo snel mogelijk weer aan de slag gaan. Pas na twee jaar komt de nieuwe WAO eventueel in zicht. Alleen degenen die écht niet in staat zijn om te werken, zij die duurzaam én volledig arbeidsongeschikt zijn, hebben straks recht op een WAO-uitkering. Voor alle anderen gelden andere regelingen. De verlenging van de loondoorbetalingplicht is een extra financiële prikkel om de werkgever te blijven inspannen het ziekteverzuim terug te dringen en uw zieke werknemer zo snel mogelijk weer aan de slag te krijgen. De Wet verbetering poortwachter die de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de werkgever en de zieke werknemers regelt, geldt ook voor het tweede ziektejaar. Zo blijft onder meer de verplichting bestaan om een reïntegratiedossier op te stellen en bij te houden. De werkgever heeft binnen de periode van twee jaar de mogelijkheid tijdelijk de loondoorbetaling stop te zetten van de werknemer die niet voldoende meewerkt aan zijn eigen werkhervatting. Onvoldoende meewerken kan zelfs aanleiding zijn voor ontslag. Hiervoor is wel altijd eerst toestemming van UWV en CWI nodig. Omdat de periode van loondoorbetaling bij ziekte met één jaar is verlengd, wordt de periode waarin de werkgever (gedifferentieerde) WAO-premie betaald met een jaar bekort: vier in plaats van vijf jaar.
4.2 Zwangere medewerksters Als dagverblijf ben je verplicht om de gezondheid van de werknemer en haar (ongeboren) kind tijdens de zwangerschap en periode van borstvoeding te beschermen. Dat betekent dat de werkgever in die tijd het werk zo moeten organiseren dat ze veilig en gezond kan werken en dat het werk geen negatieve invloed heeft op de zwangerschap of borstvoeding. Uitgangspunt is dat de werknemer tijdens de zwangerschap en periode van borstvoeding zoveel mogelijk haar eigen werk kan blijven doen, in haar eigen functie en op haar eigen werkplek. Een werkneemster moet minimaal drie weken voor het ingaan van het zwangerschapsverlof melden wanneer ze het verlof wil laten beginnen. De zwangerschapsverklaring van de werknemer sturen wij naar de uitvoeringsinstelling die de uitkering tijdens het verlof verzorgt. Wij sturen de verklaring naar Gamma Dienstverlening. Zij zorgen voor de verdere afhandeling. Nadat de werknemer heeft verteld dat ze zwanger is, proberen de werkgever en werknemer gezamenlijk te kijken naar de mogelijke gevaren voor haar en het ongeboren kind. En kijken we naar de maatregelen die getroffen kunnen worden om haar te beschermen. Vlak voordat het verlof begint bespreken wij de maatregelen na de bevalling, als zij weer met werken begint. Wanneer het niet lukt om het werk volledig uit te voeren, maken wij afspraken over aangepaste werken rusttijden. Hier heeft uw werknemer recht op: regelmatige werk- en rusttijden extra pauzes (maximaal 1/8 deel van uw werktijd) een geschikte, afsluitbare ruimte om te kunnen rusten (met bed of rustbank) geen overwerk zwangerschapsonderzoek onder werktijd Ook tot zes maanden na de bevalling gelden deze regels (behalve de onderzoeken). Wanneer het werk toch niet veilig en gezond uitgevoerd kan worden omdat het bijvoorbeeld te zwaar wordt, dan kunnen we kijken naar tijdelijk ander werk. Als tijdelijk ander werk ook niet mogelijk is, dan kunnen wij vrijstelling van werk verlenen. De (bedrijfs)arts moet bevestigen dat het werk inderdaad risico’s met zich meebrengt. Als de werknemer niet kan werken vanwege de zwangerschap, dan heeft zij recht op een Ziektewetuitkering. Polderpret biedt de werknemer de gelegenheid om onder werktijd borstvoeding te geven of te kolven, totdat het kind negen maanden is. Wij hebben een geschikte, afsluitbare ruimte beschikbaar voor het voeden of kolven. Het is raadzaam om al voor de bevalling met de werknemer afspraken te maken over hoe de voeding geregeld gaat worden.
4.2.1 Fysiek zwaar werk Tijdens de zwangerschap mag een groepsleidster niet verplicht zwaar lichamelijk werk doen, zoals zwaar tillen, trekken, duwen of dragen. Zeker in de laatste drie maanden voor de bevalling is het beter om dit zware werk zoveel mogelijk te beperken. In de laatste drie maanden van de zwangerschap mag een groepsleidster niet verplicht vaker dan één keer per uur bukken, hurken of knielen. Gedurende de zwangerschap en de eerste drie maanden na de bevalling mogen vrouwen niet worden verplicht meer dan eenmaal per uur meer dan 5 kg te tillen of dragen (norm A 3 van het Arboconvenant). Voor incidentele activiteiten geldt een grenswaarde van 10 kg.
4.2.2 Staand werken Het is wettelijk geregeld dat de zwangere werknemer altijd even moet kunnen zitten als het werk het toelaat of als zij hieraan behoefte heeft.
4.2.3 Stress Stress kan schadelijke gevolgen hebben voor de werknemer zelf en voor haar (ongeboren) kind. Werkdruk moet dus zoveel mogelijk vermeden worden. In overleg zullen wij proberen de werkdruk zoveel mogelijk te verminderen door bijvoorbeeld de werk- en rusttijden aan te passen.
5 Veiligheid Kinderdagverblijf Polderpret streeft hoge kwaliteit kinderopvang na. Kinderen moeten zo goed mogelijk opgevangen worden en daarom vinden wij het belangrijk dat kinderen voornamelijk veilig opgevangen worden. De Wet Kinderopvang schrijft voor dat ieder kinderdagverblijf een uitgebreide risico-inventarisatie doet, hier een actieplan aan koppelt en dit plan jaarlijks evalueert. Ook Polderpret heeft dit gedaan. Dit plan is ook weer bruikbaar binnen het Arbo-beleid. Uitgebreide informatie is te vinden in het beleidsplan. Er is dus een risico-inventarisatie aanwezig met daarbij een plan van aanpak. Hieronder geven wij nog even de belangrijkste punten voor werknemers weer. Wij willen echter niet te veel in herhaling vallen en zullen alleen nieuwe onderdelen uitgebreid behandelen. 5.1 Ongevallen registratie Een goede risico-inventarisatie is voornamelijk gebaseerd op ervaringen uit de praktijk. Om een volledig en goed actieplan te kunnen maken dienen gevaarlijke situaties en ongevallen geregistreerd te worden d.m.v. formulieren, zodat deze bij de evaluatie meegenomen worden bij de aanpassing van het actieplan. Definitie Een bedrijfsongeval is elke onvoorziene gebeurtenis waardoor personen (werknemers, kinderen, klanten of externen) letsel oplopen of waardoor materiële schade ontstaat. Dit kan dus een snee in de hand zijn die met een pleister wordt verbonden (EHBO ongeval) of een ongeval waarbij iemand van de trap valt en zijn been breekt. Ongevallen die gebeuren op weg naar en van het werk worden niet als arbeidsongeval aangemerkt. Ernstige ongevallen moeten direct aan de Arbeidsinspectie worden gemeld. Er is sprake van een ernstig ongeval als het slachtoffer aan de gevolgen ervan overlijdt of ernstig lichamelijk of geestelijk letsel oploopt. Van ernstig letsel is sprake als een slachtoffer schade aan de gezondheid heeft opgelopen die binnen 24 uur leidt tot opname in een ziekenhuis ter behandeling of observatie. Ook als er sprake is van (een vermoeden van) schade aan de gezondheid van blijvende aard is er sprake van ernstig letsel. Twee uitgangspunten voor de procedure melding, registratie en analyse van ongevallen zijn: 1. het melden en registreren van bedrijfsongevallen is een wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid van de werkgever. Een overzicht van ongevallen moet worden opgenomen in de risicoinventarisatie en –evaluatie (RI&E). 2. de Arbo-dienst wil de werkgever ondersteunen bij het onderzoek en de analyse van ongevallen, maar kan niet de verantwoordelijkheid van de werkgever overnemen. 5.1.1 Registratie ongevallen Binnen kinderdagverblijf Polderpret moeten alle ongevallen geregistreerd en gemeld worden. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen ongevallen met werknemers en ongevallen met kinderen, ouders en externen (bijvoorbeeld een monteur of een aannemer). In alle gevallen moet een ongeval worden geregistreerd. (zie beleidsplan) 5.2 Actieplan De inventarisatie en registratie hebben inzichtelijk gemaakt waar zich risicovolle situaties bevinden in de opvang. In het actieplan geven wij vervolgens aan wat wij aan alle risico’s gaan doen. De oplossingen liggen op het vlak van een productoplossing of een gedragsoplossing. Op basis van prioriteiten is een lijst met oplossingen, een actieplan, gemaakt. De risico-inventarisatie wordt elk jaar uitgevoerd waarbij het gebouw en machines als (af)wasmachines, ventilatiesystemen (filters!), schoonmaakmachines, keukenapparatuur, stofzuigers, de elektrische installatie maar ook de speeltoestellen, worden gecontroleerd. Bij gebouwen behoren ook de vloeren, trappen, ramen, e.d. Defecten worden opgenomen in een actieplan en kunnen dan direct worden gerepareerd.
5.2.1 Huisregels Naast de fysieke veiligheid speelt het gedrag van de gebruikers een belangrijke rol bij het ontstaan van ongevallen. Dat is niet alleen gedrag van de kinderen, maar ook van de medewerkers en ouders. Daarom zijn goede afspraken met het team, ouders en de kinderen onmisbaar. Deze regels hebben wij vastgelegd en wij evalueren de regels elk half jaar. Wij stellen het op prijs als ouders of werknemers op of aanmerkingen hebben op deze lijst. Wij nodigen ze uit deze te melden. (zie beleidsplan) 5.3 Kinder-EHBO en BHV Kennis en vaardigheid van eerste hulp bij ongevallen is onmisbaar in de kinderopvang. Alle groepsleidsters op Polderpret hebben een geldig kinder-EHBO diploma. Verder is er altijd één BHV-er (inclusief EHBO) in het gebouw is en één medewerker met kinder-EHBO per groep. Door jaarlijks een opfriscursus te volgen blijft het diploma zijn waarde houden. Alle belangrijke zaken passeren hier de revue én men oefent weer de meest essentiële vaardigheden. Verder zijn er goed gevulde dozen met EHBO-spullen. Personeel weet altijd waar de doos hangt. Een leidster per groep heeft de verantwoording over de EHBO spullen en houdt bij welke materialen gebruikt zijn en zorgt tijdig dat alles weer wordt aangevuld. Hoofd BHV heeft de eindverantwoording over de EHBO spullen. 5.4 Legionella beleid De legionellabacterie kan zich gemakkelijk vermenigvuldigen in stilstaand water met een temperatuur van 25 graden C tot 55 graden C in de waterleiding of afvalwatersystemen. Besmetting met de bacterie ontstaan door het inademen van water/luchtmengsels die ontstaan bij douchen, fonteinen, luchtbevochtigingsapparatuur e.d. De temperatuur van warm water moet boven de 60 graden C worden ingesteld. Delen van de warmwaterleiding waarin water stil blijft staan moeten worden voorkomen. Op Polderpret is het water ingesteld boven de 60 graden. Er is geen douche, fontein of luchtvochtigingsapparaat aanwezig. De kranen worden elke dag gebruikt. 5.5 Schoonmaakprotocol Er zijn afspraken gemaakt over schoonmaakwerkzaamheden. Op papier staat geschreven wat de groepsleidsters zelf aan schoonmaakwerkzaamheden moeten doen en welke de huishoudelijke kracht doet. Er wordt schoongemaakt met gebruik van periodieke schoonmaak, controle en onderhoud. Zie schoonmaak protocol. ( zie beleidsplan) 5.6 Verlichting
Het verlichtingsniveau van de vaste verlichtingsinstallatie is voldoende. In alle werkruimten valt daglicht binnen. De ramen waar direct zon binnenvalt zijn voorzien van zonwering. 5.7 Klimaat Er is een toereikend ventilatie- en verwarmingssysteem in het gebouw 5.8 Inrichting De vloeren en traptreden zijn effen, goed te reinigen en voldoende slipvast. Er is een ruimte voor het doorbrengen van pauzes. Er zijn voldoende goed ingerichte toiletten (ook voor de kinderen) (norm B 15 en 16). Er is geen overlast door een hoog geluidsniveau.
6 Werkdruk en functie-inhoud Bij werkdruk kan iemand structureel niet voldoen aan de gestelde eisen doordat die te hoog of te veel zijn. Daardoor wordt een werknemer psychisch te zwaar belast De termen werkstress en werkdruk worden nogal eens door elkaar gebruikt. Dit is niet verwonderlijk, want ze hebben alles met elkaar te maken. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, zijn beide verschijnselen wel degelijk te vermijden. Werkdruk en Werkstress leiden tot ontevreden medewerkers en meer fouten. De Arbo-dienst of bedrijfsarts beschikt over vragenlijsten voor werknemers. Deze kunnen helpen bij het vaststellen van werkdruk binnen een bedrijf. Enkele van de meest gebruikte methodes zijn het Periodiek ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek (PAGO), de Quick-scan werkdruk en de Vragenlijst Beleving en Beoordeling Arbeid (VBBA). Een werknemer kan om de volgende redenen last hebben van werkdruk: een hoog werktempo tijdsdruk gebrek aan kennis en vaardigheden te weinig invloed op de arbeids- en rusttijden. Werkstress is een situatie van langdurige psychische overbelasting, die ontstaat wanneer iemand langere tijd niet aan gestelde eisen kan voldoen, of wanneer hij denkt dat hij niet aan de eisen kan voldoen. Bij stress treden in het lichaam fysiologische veranderingen op, bijvoorbeeld een hogere bloeddruk. Werkdruk is niet de enige mogelijke oorzaak van werkstress. Een werknemer kan ook last krijgen van werkstress door: te veel of juist te weinig werk te moeilijk of juist te makkelijk werk saai, repeterend of gevaarlijk werk steeds veranderende eisen op het gebied van kennis en vaardigheden te weinig invloed op de eigen arbeidsomstandigheden (zoals opnemen vrije dagen, uitvoering en tempo van het werk, regelen van temperatuur en ventilatie) slechte sfeer op het werk onzekerheid (bijvoorbeeld bij een reorganisatie) ontevredenheid over de beloning ontevredenheid over de arbeids- en rusttijden Stress kan zich lichamelijk en geestelijk uiten: hoge bloeddruk, oververmoeidheid, slaapstoornissen, depressiviteit kunnen op werkstress duiden. Binnen een organisatie of bedrijf als geheel is stress te herkennen aan simpele dingen zoals een geprikkelde sfeer, verhoogd ziekteverzuim, ruzies om niets of gehaastheid van medewerkers. 6.1 Wat kunt u doen om werkdruk en stress te voorkomen? De gevolgen van werkdruk en stress zijn legio: van hoge bloeddruk, slecht slapen, geprikkeld zijn tot hart- en vaatziekten, depressies en burn-out. Ook kunnen ze leiden tot Repetitive Strain Injury (RSI). Dit is het geval in de combinatie met repeterende arbeid of beeldschermwerk of met te lang zitten in dezelfde houding. Werkdruk kan de mogelijkheid even te pauzeren of af te wisselen beperken, waardoor iemand te lang in een zelfde (gespannen) houding doorwerkt. De Arbeidsomstandighedenwet stelt een aantal voorwaarden waaraan de werkgever redelijkerwijs moet voldoen: het werk moet zoveel mogelijk zijn aangepast aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers (ergonomische aanpassingen, ervaring) de werknemer moet zo veel mogelijk zelf tempo van het werk kunnen bepalen er moet een goede verdeling zijn van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, die rekening houdt met de capaciteit van de werknemers.
Daarnaast is een werkgever verplicht het volgende te doen om werkstress te helpen voorkomen: het opsporen van risico's, bijvoorbeeld in de verplichte Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) het ontwikkelen van een preventief beleid het begeleiden van werknemers die met stress kampen Er is geen kant-en-klaar recept voor het voorkomen van werkdruk en werkstress. Iedere situatie vraagt om een andere aanpak. Toch zijn er richtlijnen die bij de preventie kunnen helpen: maak het onderwerp stress bespreekbaar. geef werknemers de mogelijkheid om zich te laten bijscholen. houd regelmatig een open werkoverleg: daardoor neemt de betrokkenheid van de werknemers en de kwaliteit van het werk toe. houd rekening met een hersteltijd na geleverde prestaties en let op overschrijdingen van de werktijd. plan het werk ruim op tijd en maak een werkindeling die voor iedereen duidelijk en haalbaar is. schep een sfeer waarin de privé-omstandigheden van de medewerkers op het werk bespreekbaar zijn. ondersteun de werknemers bij emotioneel ingrijpende gebeurtenissen (agressieve klanten, conflicten, ongelukken). zorg voor een inloopspreekuur van de bedrijfsarts of de maatschappelijk werker, zodat werknemers bijtijds aan de bel kunnen trekken. Verder proberen wij werkdruk en werkstress te verminderen doordat: Er voldoende tijd ingeruimd is voor het uitvoeren van taken die niet tijdens het werken op de groep uitgevoerd kunnen worden en anders worden extra uren vergoed in de vorm van vrije tijd Er voldoende personeel en / of invallers zijn Er sprake is van een redelijke moeilijkheidsgraad en een redelijke werkbelasting Er voldoende duidelijkheid is over de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de uitvoering van het werk De functie bevat naast uitvoerende taken ook voorbereidende en ondersteunende taken De medewerker heeft scholing- en groeimogelijkheden De medewerker heeft voldoende mogelijkheden om zelfstandig het werk uit te voeren De medewerker heeft voldoende mogelijkheden tot overleg met leiding en collega's om een oplossing voor problemen in het werk te vinden Er zijn voldoende mogelijkheden voor de leidsters voor sociale contacten met collega's en goede informatievoorziening over het werk en de instelling Er is regelmatig werkoverleg waarin uitvoeringsproblemen in uw werk besproken worden Er worden regelmatig functioneringsgesprekken gevoerd De leidsters kunnen meepraten en meedenken over het beleid binnen de instelling In het algemeen is de sfeer op het werk positief, zowel onderling tussen de collega's als tussen collega's en leidinggevenden Er zijn voldoende pauzemogelijkheden voor de leidsters 6.2 Werkdruk op Polderpret Omdat Polderpret werkdruk snel en effectief wil onderkennen zullen wij regelmatig gebruik maken van allerlei hulpmiddelen. We zullen tijdens functioneringsgesprekken het onderwerp werkdruk bespreekbaar maken. Daarnaast zullen we als dagverblijf zelftests uitvoeren en werknemers ook in de gelegenheid stellen om een zelftest te doen. En houden we eens in de 2 jaar een tevredenheidonderzoek onder medewerkers. Op die manier maken we positieve en negatieve punten in het werk bespreekbaar, inventariseren knelpunten en zoeken als team naar oplossingen.
De directie spreekt de intentie uit om ook daadwerkelijk aan de slag te gaan met de knelpunten en oplossingen die door het team aangegeven worden. Er zal doormiddel van een actieplan gewerkt worden aan het verlagen van de werkdruk. Daarbij maken we gebruik van de door ‘sectorfondsen zorg en welzijn” beschikbaar gestelde handvatten en hulpmiddelen. 7 Agressie en geweld Ruim één op de drie werknemers in de dienstverlenende sector krijgt te maken met agressie en geweld op het werk. Het gaat om voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen. Dit blijkt uit de wets-evaluatie die het ministerie van SZW in 2000 heeft laten verrichten. Naast agressie en geweld van het publiek kan er ook sprake zijn van agressie en geweld tussen werknemers onderling. Vaak gaat het dan om psychisch geweld: pesten. Kinderdagverblijf Polderpret heeft op grond van de arbeidsomstandighedenwet de plicht haar werknemers tegen ongewenste omgangsvormen te beschermen. Werkgevers en werknemers zijn beiden verplicht ziek als een goed werkbever en een goed werknemer te gedragen. Er moet “goede zorg”zijn voor de andere partij. Agressie en geweld zullen nooit helemaal van de werkplek verdwijnen. Maar het kan wel afnemen. Veel incidenten zijn te voorkomen en voor slachtoffers is een goede opvang noodzakelijk. Agressie en geweld komen vooral voor in bedrijven waar werknemers contact met publiek hebben en functies uitoefenen met een uitvoerend karakter. Als werknemers telkens opnieuw met agressie en geweld in aanraking komen kan dat er voor zorgen dat ze gedemotiveerd raken, of cynisch en gevoelloos worden. Maar het kan ook leiden tot (ziekte)verzuim, of erger, tot arbeidsongeschiktheid. Het bestrijden van agressie en geweld is een onmisbaar onderdeel van een goed arbeidsomstandighedenbeleid. Er zijn globaal drie vormen van geweld te onderscheiden: verbaal, psychisch en fysiek. Bij verbaal geweld valt te denken aan schelden en beledigen. Bij vormen van psychische agressie en geweld gaat het onder andere om lastigvallen, onder druk zetten, bedreigen met fysiek geweld en irriteren. Maar het kan hierbij ook gaan om pesten. De meest ingrijpende vorm is fysiek geweld, dat zich uit in bijvoorbeeld schoppen, slaan, bijten en vastgrijpen. Ook seksuele intimidatie, discriminatie en vandalisme zijn vormen van agressie en geweld. De Arbo-wet schrijft onder andere voor dat werkgever maatregelen neemt tegen agressie en geweld, zodat werknemers beter voorbereid zijn op bedreigende situaties. Bovendien moet er goede opvang van eventuele slachtoffers zijn. Nadat werknemers geconfronteerd zijn geweest met agressie of geweld, voelen ze zich vaak bang, onzeker en onveilig. In ernstige gevallen volgt verzuim wegens ziekte of bestaat de kans om zelfs arbeidsongeschikt te geraken. Het duurt vaak vele jaren om een trauma als gevolg van een schokkende gebeurtenis te verwerken. De praktijk wijst uit dat een onmiddellijke opvang van slachtoffers van agressie en geweld van groot belang is. De kans op reïntegratie op het werk verloopt dan beter. Ook neemt de kans op langdurig ziekteverzuim aanmerkelijk af. Het is belangrijk en verplicht om werknemers, inclusief uitzendkrachten en stagiairs, voor te lichten over de risico's die zij tijdens hun werk lopen. Hierbij hoort dus ook de risico’s op agressie. Daarom bespreken wij het beleid tegen agressie en geweld tijdens het werkoverleg. Een goede aanleiding om dit te doen is wanneer er sprake is geweest van een incident. Met de werknemers wordt dan gesproken over mogelijke oplossingen. Er bestaat een hulpmiddel voor het ontwikkelen van een bewust en systematisch beleid tegen agressie en geweld. Het zogenaamde 5-W stappenplan, gebaseerd op: Willen, Weten, Wegen, Werken en Waken.
Er kan alleen een goed beeld ontstaan van de omvang en de ernst van agressie en geweld wanneer het management zicht heeft op de verschillende voorvallen. Daartoe is het belangrijk dat alle incidenten, hoe klein ook, gemeld worden bij Hanriette. 7.1 Pesten In veel bedrijven of instellingen komt het voor dat werknemers worden gepest door collega's of leidinggevenden. De gevolgen zijn aanzienlijk: het ziekteverzuim als gevolg van pesten is 22%. Dit is hoger dan bij agressie en geweld (9%) of seksuele intimidatie (7%). Pesten is opzettelijk iemand kwetsen. Het gaat dan om pijnlijke grappen, vervelende opmerkingen, intimidatie of uitschelden. In de arbeidsomstandighedenwet wordt pesten gezien als een vorm van agressie en geweld. Een werkgever is verplicht de werknemer hier zoveel mogelijk tegen te beschermen. Meestal pesten collega's, maar ook leidinggevenden maken zich hieraan schuldig. Het is belangrijk dat gepeste werknemers hulp zoeken. Gewoon doorgaan of denken `het gaat wel weer over' is niet verstandig. Langdurig gepest worden kan leiden tot het Post Traumatisch Stress Syndroom. Symptomen hiervan zijn nachtmerries, geheugenverlies, concentratieverlies en vermijdingsgedrag. Vormen van pesten zijn: Vervelende opmerkingen maken Grapjes maken ten koste van collega Ongelijk behandelen Beledigen, schelden Negeren of sociaal isoleren Seksuele intimidatie Openlijk terechtwijzen Gebaren maken Beschadigen van eigendommen Fysiek geweld (slaan en schoppen) Pesten kan overal voorkomen. Er zijn omstandigheden waarin pesten vaker voorkomt: een ongeïnteresseerd management werken in een groep waar `anders zijn' niet getolereerd wordt hoge werkdruk onzekerheid over de toekomst van functies bedrijfscultuur Kinderdagverblijf Polderpret tolereert pesten niet. Werknemers die te maken krijgen met pesten worden gevraagd er niet mee rond te blijven lopen als het pesten niet ophoudt. Licht bijvoorbeeld een collega in die u vertrouwt. Of zoek steun bij uw leidinggevende. Mocht dit niet helpen schakel dan de hulp in van een vertrouwenspersoon binnen uw organisatie (indien aanwezig). U kunt zich ook wenden tot de Arbo-dienst. U kunt dan uw verhaal kwijt, en er is deskundige hulp als u verdere stappen wilt ondernemen. Werknemers die te maken krijgen met een collega die gepest wordt vragen wij het slachtoffer te steunen door de dader aan te spreken op zijn gedrag. Maak duidelijk dat u het pesten niet accepteert. Als een meerderheid van een afdeling de dader laat zien dat het pesten niet op prijs wordt gesteld, is de kans groot dat het ophoudt.
7.2 Seksuele intimidatie Seksuele intimidatie op het werk staat voor allerlei vormen van seksueel getinte aandacht die ongewenst, eenzijdig en opgelegd is. Seksuele intimidatie verziekt de werksfeer en zorgt voor een onaangename en dreigende werkomgeving. Dit kan zo erg worden dat werknemers niet meer goed kunnen functioneren, zich ziek melden of zelfs ontslag nemen. Seksuele intimidatie op het werk staat voor allerlei vormen van seksueel getinte aandacht die ongewenst, eenzijdig en opgelegd is. Seksuele intimidatie loopt uiteen van intieme vragen over het privé-leven, suggestieve opmerkingen en betasten van het lichaam tot chantage, aanranding en zelfs verkrachting. Seksuele intimidatie komt overal voor: in grote en kleine bedrijven, bij de gemeente, op scholen, in de gezondheidszorg of de horeca. De kans dat seksuele intimidatie voorkomt is in sterk hiërarchische organisaties groter, dan in organisaties met een minder hiërarchische organisatiestructuur. Een bedrijf heeft de plicht alle werknemers, dus ook uitzendkrachten, freelancers, projectmedewerkers, stagiaires en leerlingen te beschermen tegen seksuele intimidatie. Bovendien hebben ze de plicht om werknemers te beschermen tegen seksuele intimidatie door derden, zoals gasten, klanten en patiënten. Er zijn enkele essentiële maatregelen voor een goed preventief beleid tegen seksuele intimidatie. Kinderdagverblijf Polderpret maakt gebruik van een klachtenregeling met vertrouwenspersoon welke geregeld worden door een extern bureau. Ook kan de hulp van de Arbo-dienst ingeroepen worden. In de praktijk kunnen eenvoudige maatregelen soms al effect hebben. Een extra lamp in een donkere gang, een spiegel boven de fietsenstalling of het verwijderen van een `dubieuze' poster. Maar alleen het nemen van concrete maatregelen nemen is niet genoeg. Seksuele intimidatie duidt op een gebrek aan respect, tolerantie en fatsoen. Op Polderpret wordt seksuele intimidatie niet geaccepteerd. Bij ontdekking worden er direct stappen ondernomen. Wij registreren alle gevallen van seksuele intimidatie. Dat maakt het eenvoudiger om er iets aan te doen. 7.3 5-W stappenplan Er bestaat een hulpmiddel voor het ontwikkelen van een beleid. Het zogenaamde 5-W stappenplan is hierbij behulpzaam. Het is gebaseerd op: Willen, Weten, Wegen, Werken en Waken. De navolgende punten maken deel uit van elk 5W-stappenonderdeel: * Voorlichting: werknemers moeten weten dat agressie, pesten en seksuele intimidatie niet geaccepteerd wordt; Maak duidelijk dat er sancties staan op seksuele intimidatie: een berisping, overplaatsing of schorsing. En in ernstige gevallen: ontslag * Maak problemen bespreekbaar; * Spreek (potentiële) daders op hun gedrag * Klachten over agressie, pesten en seksuele intimidatie moeten goed worden opgevangen en afgehandeld; * Stel een klachtenprocedure op; werknemers moeten weten waar ze terechtkunnen met hun klacht; * Stel een vertrouwenspersoon aan en maak dat bekend in uw organisatie; Elk regionaal kantoor van de Arbeidsinspectie heeft bovendien een vertrouwensinspecteur. Daar kunnen zowel werkgevers als werknemers met klachten terecht.
7.4 advies en hulp TransAct (www.transact.nl), Nederlands centrum seksespecifieke zorgvernieuwing en bestrijding seksueel geweld. Telefoon: 030-2304006. www.arbo.nl Deze site vormt het Nederlandse deel van het Europese netwerk voor veiligheid en gezondheid op het werk en heeft tot doel informatie over arbeidsomstandigheden en veiligheid en gezondheid op het werk te verspreiden onder werkgevers en werknemers. Commissie gelijke behandeling. Voor vragen over de (on)gelijke behandeling op grond van godsdienst, politieke overtuiging, levensovertuiging, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksualiteit of burgerlijke staat: Postbus 16001 3500 DA Utrecht Telefoon: (030) 223 48 00 Juridisch spreekuur op werkdagen van 10.00-16.00 uur. Fax: (030) 223 48 98 De Arbeidsinspectie, telefoon: 070-3335599. Bureaus voor Rechtshulp: de adressen en telefoonnummers van de verschillende kantoren zijn op te vragen bij de Landelijke Organisatie van de Bureaus voor Rechtshulp (LOB), telefoon: 070-3560620. De Landelijke Organisatie Slachtofferhulp: Slachtofferhulp Nederland is een onafhankelijke vrijwilligersorganisatie die opkomt voor de belangen en rechten van slachtoffers van misdrijven en verkeersongelukken. Dagelijks zetten ruim 1500 vrijwilligers bij 75 Bureaus Slachtofferhulp zich in voor de opvang van slachtoffers. Telefoon: 030-2340116.
Bijlage Beleid rondom Ergonomie 1 Tillen Het optillen van baby's en peuters is een veel voorkomende handeling in een kinderdagverblijf. Bovendien wordt er bij het tillen vaak tegelijkertijd ver gereikt, bijvoorbeeld als een kind uit een speeltoestel of box wordt getild. Om fysieke overbelasting te vermijden, is het nodig dat het tillen van kinderen op de meest gunstige manier gebeurt. Op Polderpret zijn tilwijzers aanwezig om aan werknemers instructies te geven over wat de juiste manier is om te tillen. Indien nodig trainen wij de werknemers in het toepassen van de juiste tiltechnieken tijdens het werk. Een vuistregel is: recht voor het kind staan, bij het optillen door de knieën buigen, voorkomen dat je ver moet reiken dus het kind zo dicht mogelijk tegen het lichaam aanhouden. Kinderen boven de 15 kg - het gewicht van een peuter van ongeveer twee/tweeëneenhalf jaar - worden zo min mogelijk opgetild. Voor goederen geldt een maximaal gewicht van 23 kg. Tillen van peuters wordt voorkomen door (veilige) trapjes en opstapjes te gebruiken waardoor een kind bijvoorbeeld zelf de aankleedtafel op en af kan stappen of op de 'uitkijkpost' kan klimmen om vader of moeder uit te zwaaien. Ook kinderstoelen zijn zo geconstrueerd zijn dat peuters er zelfstandig in en uit kunnen klimmen. Het zelf laten klimmen van kinderen bevordert bovendien de zelfstandigheid en is goed voor de motorische ontwikkeling. Verder verwachten wij dat collega’s elkaar controleren en corrigeren wanneer het gaat om tillen. Factoren die meespelen bij overbelasting zijn de frequentie waarmee getild wordt en de pauzetijd tussen twee tilbewegingen. Daarom is het belangrijk de werkzaamheden zo in te delen dat bijvoorbeeld niet dezelfde medewerker alle kinderen verschoont en dus vaak achter elkaar tilt. 1.1 Normen voor tillen Kinderen en goederen die zwaarder wegen dan 23 kg worden niet getild. Als regelmatig kinderen boven 23 kg handmatig worden verplaatst of gedragen, zijn voorzieningen aanwezig om tillen te vermijden. Kinderen en goederen onder de 23 kg worden alleen getild met toepassing van de meest gunstige tiltechniek. Gedurende de zwangerschap en de eerste drie maanden na de bevalling mogen vrouwen niet worden verplicht meer dan eenmaal per uur meer dan 5 kg te tillen of te dragen. Voor incidentele activiteiten geldt dat vrouwen niet kunnen worden verplicht meer dan 10 kg te tillen of te dragen. 2 Werken met gebogen rug Zittend werk neemt ongeveer de helft van de tijd in beslag in een kinderdagverblijf. Het is daarom uitermate belangrijk dat bij het zitten het lichaam de meest gunstige houding aan kan nemen. Licht voorovergebogen werken in zittende en staande houding is zeer belastend en moet je niet langer doen dan vier minuten aaneengesloten. Staat een medewerker verder voorovergebogen, dan wordt deze tijd korter. De rug wordt bijvoorbeeld zwaar belast bij het zitten op een laag stoeltje als kinderen worden begeleid bij spelletjes, bij het zitten op de rand van bijvoorbeeld een zandbak en bij het langere tijd op de grond zitten zonder rugsteun. Ook staand werken met gebogen rug is een zware belasting; zelfs bij een buiging van maar 20 graden. Dit komt onder meer voor bij het werken aan te lage aankleedtafels, het staand uitdelen van eten en drinken en het assisteren van kinderen bij spelen en knutselen. Wanneer bij het staan met een gebogen rug het bovenlichaam wordt gesteund door met de handen op de stoelen of tafels te leunen, dan is de rugbelasting iets minder. Om het werken in gebogen houding te beperken, moet in de werkruimtes meubilair aanwezig zijn dat werken op volwassen hoogte mogelijk maakt. 2.1 Werken op volwassen hoogte Werken met tafels en stoelen op volwassen hoogte hebben gunstige invloed heeft op de fysieke belasting met als gevolg minder lichamelijke klachten. De ergonomische voordelen van hoogzitten zijn groot: • Medewerkers die op volwassen hoogte zitten, hebben een goede zithouding waardoor hun rug weinig belast wordt.
• Er is voldoende beenruimte zodat de bovenbenen niet worden afgekneld. De medewerker kan de benen in een hoek van 90 graden plaatsen met de voetzolen plat op de grond. • Vanuit een hoge stoel opstaan en gaan zitten is minder belastend voor de rug. • De stoel kan onder de tafel worden gereden of worden aangeschoven waardoor de medewerker minder ver hoeft te reiken. Naast de onmiskenbare ergonomische voordelen worden ook andere pluspunten genoemd, zoals meer rust in de groep, een beter (oog)contact tussen het kind en volwassene en een betere scheiding tussen rustige en drukke activiteiten. Kinderdagverblijven zijn verplicht om bij activiteiten van volwassenen met kinderen die langer duren dan vier minuten aaneengesloten, te werken op volwassen hoogte. Dit betekent dat in de groepsruimte meubilair aanwezig moet zijn dat werken op deze hoogte mogelijk maakt. Dit wil niet zeggen dat àl het meubilair per definitie op volwassen hoogte gebracht moet worden: voor activiteiten die kinderen zonder begeleiding van medewerkers uitvoeren, zoals puzzelen, kleuren, constructiespel en dergelijke, zal dit meestal niet nodig zijn en kunnen kinderen aan lage tafeltjes zitten. 2.2 Norm Werken met een (zelfs licht)gebogen rug in staande en zittende houding mag gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier minuten. Activiteiten van volwassenen met kinderen die langer duren dan vier minuten aaneengesloten, vinden plaats op volwassen hoogte. Het is aan te raden om voor zittende activiteiten op de vloer, die bijna altijd gepaard gaan met gebogen zitten, de norm voor het werken met een gebogen rug te hanteren, dat wil zeggen niet langer dan 4 minuten aaneengesloten. Voor staande activiteiten met gebogen rug is het aan te raden om het bovenlichaam zoveel mogelijk te steunen door met de handen op de tafel of stoel te leunen. 3 Langdurig reiken Bij bezigheden als aan- en uitkleden, verschonen en begeleiden met drinken en fruit eten worden de armen voor- of zijwaarts uitgestrekt. Langdurig ver reiken is een zware belasting voor nek en schouders en moet zoveel mogelijk worden beperkt. Reiken kan worden beperkt door schappen waarop spullen staan, niet te hoog of te diep te maken en bijvoorbeeld bij de aankleedtafel luiers op een gemakkelijk te bereiken plaats te leggen. Voor reiken met uitgestrekte, licht geheven, armen is maximaal drie minuten per keer acceptabel. Hoe hoger de armen worden geheven, hoe korter de acceptabele tijd. 3.1 Norm Werken met geheven armen mag gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 3 minuten. 4 Hurken en knielen Volwassenen hurken of knielen regelmatig om op peuterhoogte te komen, bijvoorbeeld om een kind recht aan te kunnen kijken, bij het aantrekken van de jas of bij het strikken van veters. Ook bij het opruimen van speelgoed op de grond wordt geknield of gebukt en er worden vaak spelletjes gedaan waarbij de medewerker tussen de kinderen op de vloer zit. Bukken belast de rug; hurken is belastend voor het kniegewricht en knelt de bloedvaten in de knieholte af; bij knielen worden knie, het onderbeen en de enkel belast. Het is daarom verstandig om verschillende bewegingen af te wisselen en niet alles vanuit dezelfde houding te doen. 4.1 Norm Het is aan te raden hurken en knielen tijdens het werk te beperken tot maximaal 15 minuten per dag. Deze normen staan in een grijs vlak. 5 Slapen Een hoog bed maakt het voor medewerkers gemakkelijker om zonder bukken een kind in bed te leggen of eruit te tillen. Kinderen die getild worden, kunnen daarom het beste in hoge bedjes slapen. Een optimale werkhoogte om kinderen gemakkelijk in en uit het bed te tillen, ligt voor de meeste
medewerkers tussen de 85 en 100 cm. In de norm is de max. hoogte gesteld op 110 cm. Bij stapelbedden moet immers rekening worden gehouden met ruimte voor de ventilatie van het onderste matras en ook met een tussenruimte van 65 - 70 cm tussen de bedbodem van het bovenste en het matras van het onderste bed. Kinderen die zelfstandig in en uit bed kunnen klimmen, moeten dat gemakkelijk zelf kunnen doen. Om een kind in bed te leggen, moet een van de zijkanten van het bed weggeschoven of weggeklapt kunnen worden. Als de medewerker dit regelmatig moet doen met een kind op de arm, dan moet de constructie zodanig zijn dat deze handeling met één hand kan worden uitgevoerd. 5.1 Normen voor bedden Voor kinderen die in en uit bed getild moeten worden, is het bed zodanig geconstrueerd dat de bovenkant van de matras tussen 85 en 110 cm boven de vloer ligt. Het advies is een werkhoogte tussen de 85 en 100 cm. Bij gebruik van een stapelbed slapen deze kinderen uitsluitend in het bovenste bed. Een van de zijkanten aan de lange zijde van het bed moet gemakkelijk weggeschoven of weggeklapt kunnen worden. Een mogelijke constructiedwarsbalk boven de toegangszijde heeft een minimale hoogte van 180 cm, zodat de medewerker op hoofdhoogte niet gehinderd wordt door constructiedelen van het bed. Voor kinderen die zelfstandig in en uit bed kunnen klimmen, is het bed zodanig geconstrueerd dat kinderen er zelf zonder (of met weinig) hulp in en uit kunnen stappen. Wanneer geen hulpmiddelen worden gebruikt - zoals een ladder of trapje- is de opstap van vloer naar bed maximaal 30 cm. Bij gebruik van een stapelbed moeten deze kinderen via een trapje of ladder zelf in het bovenste bed kunnen klimmen. De bovenkant van de matras van het bovenste stapelbed bevindt zich op een hoogte van maximaal 110 cm boven de vloer. 5.2 Ruimte rondom bedden Rondom de bedden moet voldoende werkruimte zijn zodat de medewerker zonder geknielde of gedraaide houdingen de verschillende werkzaamheden kan uitvoeren. Dat betekent dat er genoeg ruimte moet zijn aan de lange zijde van de bedden zodat de medewerker vanuit de meest optimale werkhouding de kinderen in bed kan leggen en eruit halen. Om de hoeslakens te verschonen wordt het matras uit het bed getild en op een ander bed of op een werkblad gelegd. Daarvoor moet de medewerker het matras, staande aan de lange kant van het bed, met één hand naar zich toe kunnen trekken. 5.3 Normen voor de werkruimte rondom de bedden Voor het verschonen van bedden moet een plaats aanwezig zijn waar matrassen op volwassen hoogte verschoond kunnen worden. Het bed is minimaal aan één lange zijde afzonderlijk bereikbaar. De werkruimte aan deze zijde is minimaal 60 cm, zodat de medewerkervoldoende ruimte heeft om kinderen in bed te leggen en eruit te halen. Het gangpad tussen de bedden is dus minimaal 60 cm breed. Bij toepassing van een stapelbed is echter een werkruimte van minimaal 80 cm vereist en is het gangpad tussen de bedden dus minimaal 80 cm breed. 6 Verschonen Een goede werkhouding bij het verschonen van kinderen is erg belangrijk omdat dit een vaak terugkerende bezigheid is. Dit stelt eisen aan de wijze waarop de aankleedtafel is geconstrueerd. Om op een juiste hoogte te kunnen werken moet de werkhoogte op een eenvoudige wijze instelbaar zijn. Om op een juiste hoogte te kunnen werken moet de werkhoogte van aankleedtafels op eenvoudige wijze instelbaar zijn tussen ten minste 85 en 105 cm (inclusief aankleedkussen). Dit leidt voor een klein deel van de leidsters weliswaar tot een iets te hoge, maar toch nog wel aanvaardbare werkhoogte. Let op! Voor de aankleedtafels die vóór 1 januari 2004 zijn aangeschaft is een ondergrens van 90 cm aanvaardbaar. Een goede werkhoogte om een kind te verschonen terwijl het rechtop staat, ligt tussen de 56 en 83 cm. Om fysieke belasting te voorkomen moet een aankleedtafel waarop een kind verschoond en verzorgd wordt, in de buurt van de leefruimte staan zodat de afstand zo kort mogelijk is, als een kind naar een aankleedtafel wordt gedragen.
Als kinderen kunnen lopen, klimmen ze zelf de aankleedtafel op en af met behulp van een trapje, opstapje of glijbaan. Voorts is van belang dat een kind zowel 'recht' als 'dwars' kan worden verschoond. Om die reden is de verschoonplek minimaal 70 cm diep en circa 90 cm breed. Het blad van de aankleedtafel steekt minimaal 2 cm over. De plint wijkt minimaal 10 cm terug zodat degene die voor de aankleedtafel staat, de voeten goed ervoor kan zetten. Om zo min mogelijk te hoeven reiken en om te voorkomen dat een medewerker zich in vreemde bochten moet wringen, liggen luiers en kleding op 'grijpafstand' en is er een wasgelegenheid in directe nabijheid van de aankleedtafel. Een veel gehoorde klacht over aankleedtafels die voorzien zijn van een elektrische motor is de traagheid van het mechanisme. Het gevolg is dat in de praktijk vaak geen gebruik wordt gemaakt van de instelbaarheid. Benadrukt moet worden, dat het in de eerste plaats gaat om een goede, aan de individuele medewerker aangepaste werkhoogte, waarbij het verschil tussen de ene en de andere medewerker hooguit 15 cm bedraagt en vaak maar enkele keren per dag aanpassing nodig is. De traagheid (vanwege de veiligheid voor kinderen) is pas storend als men de tafel bij iedere verschoning tot vloerniveau laat zakken om tillen te voorkomen. Dit kan in een enkel geval nodig zijn bijvoorbeeld als een kind van boven de 15 kg door een handicap op geen enkele andere manier op de aankleedtafel kan komen – maar meestal zijn andere oplossingen (trapje, glijbaan) praktischer. 6.1 Normen voor aankleedtafels In een kinderdagverblijf moet een verstelbare aankleedtafel aanwezig zijn zodat elke medewerker kinderen op volwassen hoogte kan verschonen. Dit kan het beste gerealiseerd worden met een aankleedtafel waarvan de werkhoogte - inclusief aankleedkussen - minimaal kan variëren tussen de 85 en 105 cm in stappen van maximaal 5 cm. Let op! Voorde aankleedtafels die vóór 1 januari 2004 zijn aangeschaft is een ondergrens van 90 cm aanvaardbaar. De afmeting van de verschoonplek is zodanig geconstrueerd dat het kind zowel 'recht' als 'dwars' verschoond kan worden. Het advies is een diepte van minimaal 70 cm en een breedte van circa 90 cm. Het blad van de aankleedtafel steekt aan de voorzijde minimaal 2 cm uit boven het ondergelegen verticale vlak. De plint van de aankleedtafel wijkt minimaal 10 cm terug, zodat de medewerker de voeten goed voor de aankleedtafel kan plaatsen. Aankleedtafels staan in of aangrenzend aan de groepsruimte. Vóór de aankleedtafel is minimaal een werkruimte van 80 cm vereist. Voor kinderen die kunnen lopen, is een voorziening aanwezig zodat ze zelf de aankleedtafel op en af kunnen klimmen of glijden. Als een kinderdagverblijf kinderen opvangt die bijvoorbeeld door een handicap niet zelf op een aankleedtafel kunnen klimmen, mag voor kinderen boven de 15 kg alleen gebruik worden gemaakt van de aankleedtafel indien een aparte voorziening aanwezig is voor het verticale transport (bijvoorbeeld een tillift). Waterkranen zijn bij de aankleedtafel onder handbereik. De maximale reikwijdte naar kleding, hulpmiddelen en toiletartikelen, gemeten vanaf de voorzijde van de aankleedtafel, is 60 cm. 6.2 Sanitair Als kinderen gemakkelijk zelf het toilet op en af kunnen komen en hun handen kunnen wassen hoeft een medewerker minder vaak te tillen, knielen en bukken in de sanitaire ruimtes. Kranen die gemakkelijk door de kinderen zelf bediend kunnen worden - bijvoorbeeld door een zwenkarm - zorgen ervoor dat de medewerker hierbij minder hoeft te helpen. Ook kunnen kindertoiletten en -wasbakken op werkhoogte voor volwassenen worden gebracht met een opstapje voor de kinderen. Bij assistentie kan dan rechtopstaand worden gewerkt. Bukken en knielen kan eveneens worden voorkomen als de medewerker zittend op een verrijdbare en in hoogte verstelbare kruk de kinderen helpt met wassen en het afvegen van billen. Een dergelijke kruk moet (uit oogpunt van veiligheid) alleen kunnen rijden als deze belast wordt door het gewicht van een
volwassene en de wielen moeten zijn afgeschermd zijn zodat vingers van kinderen niet bekneld kunnen raken. 6.3 Normen voor sanitaire ruimten Elementen in de sanitaire ruimte die door kinderen zelfstandig gebruikt worden zoals toilet en handenwasgelegenheid moeten zodanig afgewerkt en geplaatst zijn dat kinderen ze eenvoudig en zelfstandig kunnen gebruiken. Om kinderen te helpen op en rond het toilet is aan één zijde van het toilet (voor- of zijkant) een vrije ruimte van 100 cm. 7 De groepsruimte Een aantal fysiek belastende handelingen komt in een kinderdagverblijf vaak voor. Ergonomisch verantwoorde meubels kunnen helpen om overbelasting te voorkomen. Eten en groepsactiviteiten aan tafel Het voeden van baby's is een vaste activiteit die vaak voor komt in een kinderdagverblijf en fysiek zwaar is. Per voeding is een medewerkerlangere tijd aaneengesloten in dezelfde houding bezig. Een goede zithouding en ondersteuning van de armen zijn daarom belangrijk. Om de hoogte van de leuning aan te passen aan de individuele werkhoogte van de medewerkers, kunnen instelbare gepolsterde armsteunen of kussens worden gebruikt. Ook moet de medewerker gemakkelijk met een kind op de arm in en uit de stoel kunnen komen. Ook het assisteren van peuters en kleuters bij het eten en bij groepsactiviteiten komt meermalen per dag voor en neemt geruime tijd in beslag. Als de medewerker hierbij op volwassen hoogte kan zitten, wordt overbelasting door langdurig zitten op lage stoeltjes voorkomen. Om tillen te beperken, moeten hoge kinderstoelen zo geconstrueerd zijn dat kinderen vanaf een jaar of twee er zelf, of met een helpende hand, in en uit kunnen klimmen. Dat betekent dat de stoel stabiel moet zijn. Als de stoel vaak verplaatst wordt, moet hij bovendien licht en compact zijn. 7.1 Zitten op de grond Het komt regelmatig voor dat de medewerker zittend op de grond activiteiten verricht met de kinderen. Op de grond zitten belast de rug doordat de ruggengraat 'inzakt' en gebogen is en bovendien worden de bloedvaten in de benen afgekneld. Om dit te voorkomen is een goede rugsteun, zitkussen of ander hulpmiddel nodig en moet de duur van het zitten op de grond beperkt worden. 7.2 Normen voor zitmeubilair De medewerker beschikt over een stoel of bank met adequate rugsteun en armleuningen die voldoende ondersteuning geeft bij het geven van de fles. Eten en andere activiteiten met kinderen die worden uitgevoerd onder begeleiding van een medewerker en die langer duren dan vier minuten per keer, vinden zodanig plaats dat de medewerker op volwassen hoogte kan zitten en haar voeten vlak kan neerzetten. Kinderen boven de 15 kg (ongeveer twee/tweeëneenhalf jaar) klimmen zelfstandig of met begeleiding -zonder dat de medewerker hoeft te tillen- in en uit hoge kinderstoelen. Voor zittende activiteiten op de grond die langer dan vier minuten aaneengesloten duren, is een juiste steun vereist. Zittende activiteiten op de grond met een juiste rugsteun, zitkussen en/of ander hulpmiddel duren niet langer dan 15 minuten aaneengesloten. 7.3 Boxen Diep bukken met een zware last in de armen wordt voorkomen als voor kinderen boven de 8 kilo hoge boxen worden gebruikt. De box moet gemakkelijk toegankelijk zijn om ver reiken en werken in gedraaide houding te voorkomen. Dreumesen moeten zo mogelijk zelf via het geopende deel in de box kruipen of lopen zodat ze niet getild hoeven te worden.
7.4 Normen voor boxen Baby's tot een gewicht van 8 kg mogen in een standaard box liggen met een verhoogde bodem (ongeveer 45 cm boven vloerniveau). Baby's vanaf 8 kg mogen alleen in een hoge box worden gelegd. De hoogte van de bodem van een hoge box ligt tussen 85 en 100 cm boven vloerniveau. Hoge en lage boxen zijn over één gehele of bijna gehele zijkant toegankelijk, zodat de medewerker gemakkelijk bij het kind kan. De maximale diepte van een hoge box is 90 cm wanneer de box aan één zijde te openen is. Een box mag een maximale diepte hebben van 160 cm wanneer die aan twee tegenovergestelde zijden te openen is. De constructie is zodanig dat de medewerker geen risico loopt op het stoten van het hoofd en op grote reikwijdtes door hinderlijke constructiedelen. Een mogelijke constructiedwarsbalk boven de toegangszijde heeft een minimale hoogte van 180 cm. Bij toepassing van een lage box is aan de toegangszijde een werkruimte van minimaal 60 cm vereist, zodat de medewerker voldoende ruimte heeft om de kinderen in de box te leggen en ze eruit te halen. Bij toepassing van hoge boxen is aan de toegangszijde een werkruimte van minimaal 80 cm vereist, zodat de medewerker voldoende ruimte heeft om de kinderen in de box te leggen en ze eruit te halen. 8 Intern en extern transport In een kinderdagverblijf komt het tillen en schuiven van meubels regelmatig voor. Bijvoorbeeld als de indeling van de groepsruimte wordt gewijzigd als er ruimte wordt gemaakt voor 'vrij spel' en de tafels en stoelen aan de kant worden geschoven. Ook bij het eten worden de in hoogte verstelbare kinderstoelen, die vaak behoorlijk zwaar zijn, bij- en weggeschoven. Meubilair moet daarom compact en licht zijn. Ook wielen zijn soms handig, bijvoorbeeld om een stoel of bank gemakkelijk te kunnen verplaatsen. 8.1 Norm Goederen zwaarder dan 23 kg worden alleen verplaatst met gebruikmaking van een transportmiddel. Om in- en uitruimen te voorkomen is een eigen ruimte voor een peuterspeelzaal gewenst. Stoelen en tafels die frequent verplaatst worden, moeten gemakkelijk verplaatsbaar zijn. 9 Vervoermiddelen In kindercentra en peuterspeelzalen worden dikwijls vervoermiddelen gebruikt waarmee meerdere kinderen tegelijkertijd verplaatst kunnen worden zoals duwkarren of bolderwagens. In de praktijk betekent dit vaak een flink gewicht en dus een behoorlijke belasting bij het trekken of duwen. Deze vervoermiddelen moeten daarom gemakkelijk bestuurbaar zijn en licht lopen. Of de duw- of trekbelasting binnen de norm van 20 kg valt, kan met een trekveer worden gemeten. 9.1 Normen De maximale duwkracht van een vervoermiddel bedraagt max. 20 kg. Een duwstang van een vervoermiddel heeft een vaste hoogte van 100 cm of is in hoogte instelbaar. Kinder-, wandel- en bolderwagens moeten goed bestuurbaar zijn.
10 Keuken en wasruimte Bukken in de keuken en wasruimte - bijvoorbeeld bij het in- en uitladen van drogers, was- en afwasmachines - wordt voorkomen door de vulopening van deze apparaten op werkhoogte te plaatsen. Ook bijvoorbeeld een magnetron moet op de juiste hoogte staan. Een goede taakverdeling en werkorganisatie voorkomen dat dezelfde medewerker vaak moet bukken. Als kinderen mogen helpen bij het inruimen van de vaatwasser kan daarvoor een opstapje worden gebruikt. 10.1 Norm Als een medewerker langer dan twee uur per dag bukkend werk verricht, inclusief het in- en uitruimen van wasmachines (voorladers), drogers en vaatwassers, staan deze apparaten op werkhoogte. Een goede werkhoogte is als de onderrand van de vulopening van het apparaat zich op een hoogte tussen de 70 en 85 cm van de grond bevindt. 11 Buitenruimte Een buitenruimte moet beschikken over een goede zitgelegenheid voor medewerkers. De buitenberging moet ruim zijn en gemakkelijk toegankelijk omdat bij het buitenspelen veel spelmateriaal uit de kast wordt getrokken zoals fietsjes, karren en allerlei losse spelmaterialen. Als kinderen gemakkelijk zelf fietsjes en los spelmateriaal uit de berging kunnen halen en weer terugbrengen, hoeven medewerkers minder te tillen en te bukken. 11.1 Normen Medewerkers kunnen in de buitenruimte zitten op volwassen hoogte en -diepte. De drempel van de entree van de berging is maximaal 2 cm hoog en is bij voorkeur afgerond. Beter is om helemaal geen drempel toe te passen. De berging heeft voldoende vrij vloeroppervlak zodat spullen met een gewicht van meer dan 23 kg niet op een plank gezet of opgehangen moeten worden. Dit voorkomt onnodige tilbelasting van medewerkers en geeft kinderen de mogelijkheid zelfstandig materiaal uit de berging te halen. Planken en schappen waar iets opgezet moet worden, moeten vrij toegankelijk zijn. Er mogen dus geen voorwerpen op de grond voor de planken of schappen liggen die de toegang belemmeren. Bij de inrichting van de buitenberging moet rekening worden gehouden met het reiken, bukken en tillen. Spullen die regelmatig gebruikt worden, staan op een hoogte van maximaal 128 cm. De schappen zijn niet te diep en gemakkelijk toegankelijk. Voor dit onderdeel hebben we gebruik gemaakt van de brochure: “Ergonomie in de kinderopvang en in peuterspeelzalen” © Sectorfondsen Zorg en Welzijn, Utrecht 2003 Opdrachtgever Deze publicatie verschijnt onder verantwoordelijkheid van de Branche Begeleidingscommissie van het Convenant Arbeidsomstandigheden in de Kinderopvang en Peuterspeelzalen. Hierin hebben zitting ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak, MOgroep en de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.