ARBEIDSHOF ANTWERPEN Afdeling Antwerpen Arrest 14 oktober 2013
Kamer 7 Algemeen rolnummer 2011/AA/527 Repertoriumnummer
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
B. Y., wonende te … voor wie optreedt als voogd ad hoc mr. A. COLLIN, met kantoor gevestigd te 2000 Antwerpen, Mechelsesteenweg 12/18, waar tevens keuze van woonst wordt gedaan, met als raadsman mr. MATTHIJS Andy, advocaat te ANTWERPEN,
tegen:
1. FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN, met maatschappelijke zetel gevestigd te te 1050 BRUSSEL, Troonstraat 100, met als raadsman mr. DE VRIESE Wim, advocaat te SCHILDE, 2. D. R., wonende te …, 3. V. B. L., wonende te…, beiden met als raadsman mr. VERMASSEN Jef, advocaat te LEDE, voor wie pleit: mr. ARTS Rudy, advocaat te LEDE, 4. V. T. H., verblijvend in de strafinrichting te …, niet verschijnend.
Het hoger beroep is gericht tegen het vonnis van 8 september 2011 van de arbeidsrechtbank Antwerpen.
Het arbeidshof past de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken toe.
Met arrest van 17 december 2012 werd het hoger beroep ontvankelijk en gegrond verklaard en werden de debatten heropend op de openbare terechtzitting van 10 juni 2013.
Advocaat-generaal Johan DEKEERSMAEKER legde namens het openbaar ministerie zijn schriftelijk advies neer ter griffie van dit hof op 2 september 2013, waarna het hof de zaak in beraad nam.
2
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
De conclusies voor B. Y., ontvangen ter griffie van dit hof op 7 juni 2013, wordt uit de debatten geweerd wegens laattijdigheid.
1. Feiten en voorgaande rechtspleging.
Met arrest van 15 oktober 2010 werden de debatten heropend gelet op het feit dat de zetel niet meer regelmatig kon worden samengesteld voor het beraad.
Met arrest van 17 december 2012, waarin de historiek van het geschil werd beschreven, werd het hoger beroep ontvankelijk en gegrond verklaard en het bestreden vonnis van de arbeidsrechtbank Antwerpen d.d. 8 september 2011 vernietigd, behalve in zoverre het uitspraak deed over de gerechtskosten. Het hof verklaarde, opnieuw rechtsprekend, de oorspronkelijke vordering van mr. A. C., optredend voor B. Y., ingesteld bij de inleidende dagvaarding d.d. 23 april 2010, ontvankelijk en gegrond. Het hof zegde voor recht dat O. N. op 11 mei 2006 het slachtoffer werd van een dodelijk arbeidsongeval en veroordeelde het Fonds voor Arbeidsongevallen (kort: FAO), overeenkomstig artikel 58, § 1, 3°, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 tot betaling aan B. Y. van de wettelijke vergoedingen, te berekenen op het basisloon in de zin van de artikelen 34 en volgende van deze wet. Het hof zegde verder voor recht dat B. Y., als minderjarig kind van het slachtoffer O. N., overeenkomstig de artikelen 13, § 1 en 19, 1ste lid, van de Arbeidsongevallenwet aanspraak kan maken op een jaarlijkse rente die een aanvang neemt op 11 mei 2006 berekend op 15% van het basisloon zolang zij gerechtigd is op kinderbijslag en in ieder geval tot zij tot de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De door het FAO ingestelde vordering in vrijwaring op grond van artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet werd ontvankelijk en gegrond verklaard. De heer D. en mevrouw V. B. werden solidair, in solidum, de ene bij gebreke aan de andere, overeenkomstig artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet veroordeeld tot terugbetaling aan het FAO van alle uitgaven zowel in hoofdsom als intresten en kosten waartoe het FAO met toepassing van artikel 58, § 1, 3°, van de Arbeidsongevallenwet ingevolge het dodelijk arbeidsongeval d.d. 11 mei 2006 gehouden is, provisioneel begroot op 1 EUR. Het hof beval de heropening der debatten teneinde: -
het basisloon te bepalen voor de berekening van de wettelijke vergoedingen en
-
het Fonds voor Arbeidsongevallen toe te laten zijn schuldvordering te berekenen op grond van artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet.
Tenslotte werd het arrest gemeen en tegenstelbaar verklaard aan H. V. T. en werden de kosten aangehouden.
3
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
2. Eisen in hoger beroep na arrest van 17 december 2012 tot heropening der debatten.
-
B. Y., voor wie mr. A. C. optreedt als voogd ad hoc, vordert het FAO te veroordelen tot betaling van de wettelijke vergoedingen zoals bedoeld in de artikelen 10, 11, 13 en 15 van de Arbeidsongevallenwet, te berekenen op het geïndexeerde basisloon zoals bepaald in artikel 35 van de Arbeidsongevallenwet. Zij vordert meer bepaald te zeggen voor recht dat het basisloon op datum van het arbeidsongeval 21.785,95 EUR bedroeg en tevens te zeggen voor recht dat de uitkeringen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke en de gerechtelijke intresten a rato van 7%. Verder argumenteert zij dat de begrafeniskosten in M. 1.500 EUR bedroegen en “tot op heden” niet vergoed werden en de repatriëringskosten ten laste werden genomen door de Stad Antwerpen. Tenslotte vordert zij het FAO te veroordelen tot betaling van de gerechtskosten.
-
Het FAO vordert te zeggen voor recht dat het basisloon in casu dient begroot te worden op 16.550,25 EUR en vraagt “de vordering in betaling van de begrafeniskosten en overbrengingskosten af te wijzen als ongegrond”. Verder vraagt het FAO voorbehoud te verlenen voor de berekening van de schuldvordering van het FAO overeenkomstig artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet en na uitspraak te hebben gedaan over het basisloon en de begrafenis- en overbrengingskosten de debatten te heropenen teneinde het FAO toe te laten haar schuldvordering op grond van artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet te begroten. “De kosten aan te houden”. Tenslotte vraagt het FAO het tussen te komen “(tussen)arrest” gemeen en tegenstelbaar te verklaren aan H. V. T.
-
R. D. en L. V. B. legden na het arrest van 17 december 2012 geen conclusie neer.
-
Ook H. V. T. legde na het arrest van 17 december 2012 geen conclusie neer.
4
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
3. Beoordeling. 3.1. Het basisloon. Bij arrest d.d. 17 december 2012 werd de heropening der debatten bevolen teneinde het basisloon te bepalen voor de berekening van de wettelijke vergoedingen en het FAO toe te laten zijn schuldvordering te berekenen overeenkomstig artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Teneinde het basisloon te kunnen bepalen dient het hof na te gaan welke de juiste functie was die O. N. (moeder van B. Y.) vervulde, welk statuut ze had (arbeider/bediende), welke collectieve arbeidsovereenkomst op haar toepasselijk was geweest, en onder welk paritair comité zij resulteerde indien de door haar vervulde arbeid conform de toepasselijke wet- en regelgeving zou gepresteerd geweest zijn. B. Y. houdt voor dat haar moeder voornamelijk als kinderoppas/onthaalmoeder/ kinderverzorgster en dus als bediende werkzaam was, zodat ze onder de bevoegdheid van het aanvullend paritair comité voor de bedienden (PC 218) ressorteerde. Dit zou resulteren in een basisloon van 21.785,95 EUR of een jaarlijkse rente van 3.267, 95 EUR (15% van 21.785,95 EUR).
Het FAO daarentegen argumenteert dat de activiteit van O. N. het best gekwalificeerd kan worden als inwonende dienstbode en daardoor onder de bevoegdheid zou vallen van groep 4 van paritair comité 323 voor het beheer van gebouwen en dienstboden. Binnen deze groep 4 zou haar activiteit vallen onder categorie 1: schoonmaakster, huisbewaarder en dienstbode. Dit zou resulteren in een basisloon van 16.550,25 EUR of een jaarlijkse rente van 2.482,54 EUR (15% van 16.550,25 EUR).
Het openbaar ministerie gaat er terecht van uit dat het niet de benaming is die door partijen (of anderen) aan een bepaalde functie wordt gegeven die doorslaggevend is, maar de ware aard van de activiteit zoals die in werkelijkheid op de arbeidsplaats wordt uitgeoefend. Het hof dient bijgevolg te onderzoeken welk takenpakket door de werkgevers (het echtpaar D. – V. B.) aan O. N. werd opgelegd, en wat ze dus werkelijk deed.
5
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
Uit de in het schriftelijk advies van de eerste substituut-arbeidsauditeur geciteerde verklaring van L. V. B. aan de inspectie van het FAO blijkt dat: • O. N. bij het gezin D. – V. B. tewerkgesteld was als kinderoppas voor L. en dit sinds januari 2005. Zij kreeg bij hen kost en inwoon; • als kinderoppas O. N. enkel actief was tijdens de uren dat de ouders actief waren in de zaak die toen 's middags en 's avonds open was. Op woensdag en zondag was ze vrij; • na afloop van het toeristenvisum besloten werd om O. N. verder in dienst te houden gelet op de goede relatie met L., en omdat men tevreden was over haar prestaties; • op de dag van de gruwelijke feiten O. N. aan het stofzuigen was en L. V. B. voorstelde om met L. met het fietsje naar buiten te gaan aangezien het mooi weer was; • O. N. geen strikt vooraf bepaalde takenlijst had, en vrij was te komen en te gaan zolang ze voor L. zorgde. Ook in de beroepsbesluiten van het echtpaar D. – V. B. vóór het arrest d.d. 17 december 2012 wordt bevestigd dat O. N. geen strikt bepaalde takenlijst had en vrij was te komen en te gaan, zolang ze voor Luna zorgde. Uit deze feitelijke elementen leidt het hof af dat het takenpakket van O. N. hoofdzakelijk bestond uit de zorg voor Luna en dat de kleine huishoudelijke taken bijzaak waren. Uit die vaststelling volgt dat de moeder van B. Y. niet kan beschouwd worden als een dienstbode die ook af en toe op het kind moest passen maar wel als een kinderoppas die vrijelijk haar taken kon bepalen en inrichten en slechts occasioneel kleine huishoudelijke taken vervulde.
Het FAO houdt dan ook ten onrechte voor dat de beroepsbezigheid van O. N. beantwoordt aan de hierna volgende definitie van artikel 5 van de wet op de arbeidsovereenkomsten aangaande 'dienstbodes': "De arbeidsovereenkomst voor dienstboden is de overeenkomst waarbij een werknemer, de dienstbode, zich verbindt tegen loon en onder gezag van een werkgever, in hoofdzaak huishoudelijke handarbeid te verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn gezin" (tekstmarkering
toegevoegd) Het gegeven dat O. N. niet beschikte over de nodige diploma's en relevante ervaring om onthaalmoeder of kinderoppas te zijn is op zich niet relevant voor de beoordeling van de aard van het in werkelijkheid uitgevoerd werk.
Ter beoordeling staat het concrete takenpakket en de daarbij horende verantwoordelijkheden die in casu in grote mate vergelijkbaar zijn met deze van een 6
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
onthaalmoeder of kinderverzorgster. De pedagogische vaardigheden die O. N. diende aan de dag te leggen als kinderoppas wijzen in de richting van het bediendestatuut. Net zoals bij onthaalmoeders en kinderverzorgsters impliceren de opvoedkundige taken het verrichten van intellectuele arbeid. Het feit dat O. N. bij de familie D. – V. B. inwoonde, doet geen afbreuk aan haar statuut van bediende. Gelet op het voorgaande kan het standpunt van het FAO dat O. N. slechts dienstbode was, niet worden gevolgd. De huishoudelijke handenarbeid in haar takenpakket was immers slechts van beperkte en bijkomstige aard. Tewerkgesteld als huisbediende stond O. N. in voor de opvang, verzorging en pedagogische begeleiding van L. zodat ze onder het statuut van bediende valt en ressorteert onder het aanvullend paritair comité voor bedienden (PC 218). De loonbarema's voor de bedienden van het PC 218 werden vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989 (bundel B. Y. - stuk 1).
De referteperiode loopt in dit geval van 11 mei 2005 tot en met 10 mei 2006.
Het hof bepaalt bijgevolg het basisloon op 21.785,95 EUR (cfr. de door B. Y. in syntheseconclusie na arrest d.d. 17 december 2012 uitgevoerde berekeningswijze).
Zulks impliceert dat de door het FAO aan B. Y. in uitvoering van het arrest d.d. 17 december 2012 verschuldigde jaarlijkse rente 3.267,89 EUR (nl. 15% van 21.785,95 EUR) bedraagt.
3.2. De vergoeding voor begrafeniskosten.
Artikel 10 van de Arbeidsongevallenwet luidt als volgt: "Wanneer de getroffene ingevolge het arbeidsongeval overlijdt, wordt een vergoeding voor begrafeniskosten toegekend die gelijk is aan dertigmaal het gemiddelde dagloon. In geen geval mag die vergoeding evenwel minder bedragen dan het bedrag van de overeenkomstige vergoeding dat, op de dag van het overlijden, wordt toegekend met toepassing van de wetgeving inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering."
Artikel 41, eerste lid van dezelfde wet bepaalt het volgende: "De vergoeding voor begrafeniskosten bedoeld in artikel 10 wordt in de maand die volgt op het overlijden uitbetaald aan de persoon die deze kosten ten laste heeft genomen.
7
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
Bij ontstentenis van betaling binnen deze termijn, zijn er van rechtswege verwijlintresten verschuldigd op deze vergoeding."
Het FAO verzocht B. Y. aan te tonen wie de begrafeniskosten had gedragen.
B. Y. stelt in haar syntheseconclusie na tussenarrest dat "de begrafeniskosten in M. 1.500 EUR bedroegen en tot op heden niet vergoed werden".
Hiervan wordt echter geen enkel stavingstuk neergelegd.
Bij gebrek aan bewijs wie deze kosten ten laste heeft genomen, kan de vordering niet worden toegekend.
3.3. De overbrengingsvergoeding.
Naast de vergoeding voor begrafeniskosten draagt de (verzekeringsonderneming) de kosten voor het overbrengen van de overledene getroffene naar de plaats waar de familie haar overledene wenst te laten begraven, en vervult zij de administratieve formaliteiten. (art. 11 Arbeidsongevallenwet)
Overeenkomstig artikel 41, tweede lid van de Arbeidsongevallenwet worden de overbrengingskosten bedoeld in artikel 11 terugbetaald aan de persoon die deze kosten heeft gedragen, binnen twee maanden na de dag van ontvangst van de bewijsstukken, en brengen van rechtswege verwijlintresten op vanaf deze dag in geval van niet-betaling binnen de opgelegde termijn.
B. Y. stelt in haar besluiten dat de stad Antwerpen de repatriëringkosten heeft ten laste genomen, zodat zij conform artikel 41, tweede lid van de Arbeidsongevallenwet geen aanspraak kan maken op de terugbetaling ervan nu zij deze kosten niet zelf heeft gedragen.
3.4. De wettelijke en gerechtelijke intresten op de wettelijke vergoedingen.
De wettelijke vergoedingen die verschuldigd zijn door het FAO aan B. Y., als minderjarig kind van O. N., die het slachtoffer werd van een dodelijk arbeidsongeval op 11 mei 2006, dienen vermeerderd te worden met de wettelijke intresten vanaf de datum van opeisbaarheid overeenkomstig artikel 42, derde lid van de Arbeidsongevallenwet, tot 23 april 2010 (datum van de inleidende dagvaarding), en 8
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
met de gerechtelijke intresten vanaf deze laatste datum tot de datum van algehele betaling.
3.5. De gerechtskosten.
Het FAO is gehouden de gerechtskosten van B. Y. te dragen in beide aanleggen overeenkomstig artikel 68 van de Arbeidsongevallenwet. Het FAO kan deze kosten evenwel terugvorderen van R. D. en L. V. B. gelet op hun veroordeling bij arrest van dit hof d.d. 17 december 2012 “overeenkomstig artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet tot terugbetaling aan het FAO van alle uitgaven zowel in hoofdsom als intresten en kosten waartoe het FAO met toepassing van artikel 58, § 1, 3°, van de Arbeidsongevallenwet ingevolge het dodelijk arbeidsongeval d.d. 11 mei 2006 gehouden is.”
R. D. en L. V. B. zijn als niet-verzekerde werkgevers evenwel gehouden de gerechtskosten van het FAO te dragen in beide aanleggen. Artikel 68 van de Arbeidsongevallenwet, dat de kosten van alle vorderingen gesteund op deze wet ten laste van de verzekeraar legt, behalve wanneer de eis roekeloos en tergend is, is immers niet van toepassing op de geschillen tussen de werkgever en het FAO betreffende de door het FAO ingestelde rechtsvordering tot terugbetaling van de vergoedingen (Cass., 13 oktober 1997, A.C., 1997, 399; Cass., 14 december 1987, A.C., 1987-88, 486).
H. V. T. wordt in beide aanleggen verwezen in zijn eigen kosten.
Het bestreden vonnis dient in voormelde zin te worden hervormd.
3.6. Gemeenverklaring.
Het hof verleent een gunstig gevolg aan de vordering van het FAO om het tussen te komen arrest gemeen en tegenstelbaar te verklaren aan H. V. T. ter vrijwaring van zijn regresvordering.
3.7. Het verzoek van het FAO tot heropening der debatten.
Het FAO vordert de heropening der debatten teneinde het FAO toe te laten zijn schuldvordering overeenkomstig artikel 60 van de Arbeidsongevallenwet te begroten. Nu het hof bij onderhavig arrest uitspraak doet over de vaststelling van het basisloon en over de door B. Y. ingestelde vorderingen in betaling van de begrafeniskosten en overbrengingskosten op grond van de artikelen 10 en 11 van de Arbeidsongevallen9
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
wet, werden alle regelingselementen van het dodelijk arbeidsongeval waarvan O. N. op 11 mei 2006 het slachtoffer werd, bepaald.
Bijgevolg is het FAO in staat om over te gaan tot becijfering en betaling van de rente bestemd voor B. Y. en begroting van zijn schuldvordering ten aanzien van R. D. en L. V. B. in uitvoering van het arrest van dit hof d.d. 17 december 2012.
Er kan bijgevolg geen aanleiding toe bestaan om de heropening der debatten nogmaals te bevelen.
BESLISSING Het arbeidshof,
Het arrest van dit hof van 17 december 2012 (AR 2011/AA/527) verder uitwerkend:
Zegt voor recht dat het basisloon wordt bepaald op 21.785,95 EUR.
Verklaart de door B. Y. ingestelde vorderingen tot terugbetaling van de begrafeniskosten en overbrengingskosten overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Arbeidsongevallenwet, ontvankelijk doch ongegrond.
Zegt voor recht dat de wettelijke vergoedingen die het Fonds voor Arbeidsongevallen verschuldigd is aan B. Y. ingevolge het arrest van 17 december 2012 dienen vermeerderd te worden met de wettelijke intresten overeenkomstig artikel 42, derde lid, van de Arbeidsongevallenwet tot 23 april 2010 (datum van de inleidende dagvaarding), en met de gerechtelijke intresten vanaf deze laatste datum tot de datum van algehele betaling.
Hervormt het bestreden vonnis wat de gerechtskosten betreft.
Opnieuw rechtsprekend:
Veroordeelt het Fonds voor Arbeidsongevallen tot betaling van de gerechtskosten van B. Y. in beide aanleggen, overeenkomstig artikel 68 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
10
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
Vereffent deze kosten op 79,05 EUR dagvaardingskosten, 218,64 EUR rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg en 320,65 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep overeenkomstig artikel 4 van het KB van 26 oktober 2007.
Veroordeelt R. D. en L. V. B. solidair tot betaling van de gerechtskosten van het Fonds voor Arbeidsongevallen. Vereffent deze kosten op 132,14 EUR dagvaardingskosten in tussenkomst en vrijwaring, 218,64 EUR rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg en 320,65 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep overeenkomstig artikel 4 van het KB van 26 oktober 2007.
Verwijst het Fonds voor Arbeidsongevallen in de dagvaardingskosten in tussenkomst en gemeenverklaring aan H. V. T., zijnde 99,66 EUR.
Verwijst H. V. T. in zijn eigen gedingkosten in beide aanleggen. Laat deze kosten van onvereffend bij gebrek aan neergelegde kostenbegroting. Verklaart dit arrest gemeen en tegenstelbaar aan de heer H. V. T.
Aldus gewezen door: Marleen ZEGERS, raadsheer, Gunnar RIEBS, raadsheer in sociale zaken, werkgever, Ronald DE SCHUTTER, raadsheer in sociale zaken, werknemer-arbeider,
Gunnar RIEBS
Ronald DE SCHUTTER
Marleen ZEGERS
11
Arbeidshof Antwerpen – arrest 14 oktober 2013 - algemeen rolnummer 2011/AA/527
en uitgesproken door de voorzitter van de zevende kamer van het arbeidshof Antwerpen, afdeling Antwerpen, zitting houdend te Antwerpen in openbare terechtzitting van 14 oktober 2013 met bijstand van griffier Paul DEVOCHT.
Paul DEVOCHT
Marleen ZEGERS
12