ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN afdeling Antwerpen ___________________
ARREST Rep. nr. ..................................
AR 970860
OPENBARE TERECHTZITTING VAN VIER MEI TWEEDUIZEND EN ZEVEN vijfde kamer eindarrest bij verstek t.a.v. appellant bijdragen zelfstandigen
In de zaak:
M.D.C., wonende te ..., appellant, niet verschijnend,
tegen:
VZW ACERTA, sociaal verzekeringsfonds, met zetel gevestigd te 2610 Wilrijk, Sneeuwbeslaan 20, geïntimeerde, verschijnend bij mr. L. Roels, advocaat te Schoten.
Na over de zaak beraadslaagd te hebben, wijst het arbeidshof te Antwerpen, afdeling Antwerpen, in openbare terechtzitting en in de Nederlandse taal het hiernavolgend arrest. Gelet op de processen-verbaal van de openbare terechtzittingen van 7 november 1997, 15 mei 1998, 20 oktober 2000, 4 februari 2005, 2 september 2005 en 2 maart 2007.
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 2
Gelet op de stukken van de rechtspleging, ondermeer: -
-
-
-
de dagvaarding uitgaande van vzw ASKZ, thans vzw Acerta, sociaal verzekeringsfonds, genaamd, d.d. 21 februari 1997 betekend bij het ambt van gerechtsdeurwaarder G. Discart, met standplaats te Willebroek; het op tegenspraak gewezen eindvonnis d.d. 5 september 1997 van de arbeidsrechtbank te Mechelen (AR 66.204), waarvan geen bewijs van betekening wordt bijgebracht; het exploot houdende hoger beroep uitgaande van Marc De Clerq d.d. 10 oktober 1997, betekend bij het ambt van P. De Neef, plaatsvervanger voor S. De Roeck, gerechtsdeurwaarder met standplaats te Antwerpen; de conclusie voor Acerta, ontvangen ter griffie van dit hof op 18 december 1997; de conclusie voor M.D.C., neergelegd ter griffie van dit hof op 20 maart 1998; de aanvullende conclusie voor Acerta, ontvangen ter griffie van dit hof op 14 januari 2000; de aanvullende conclusie voor M.D.C., neergelegd ter griffie van dit hof op 12 september 2000; de tweede aanvullende conclusie voor Acerta, ontvangen ter griffie van dit hof op 13 augustus 2004; de tweede aanvullende conclusie voor M.D.C., neergelegd ter griffie van dit hof op 6 december 2004; de beschikking met toepassing van artikel 750, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek d.d. 12 oktober 2006.
Gelet op de regelmatige oproeping van partijen met toepassing van artikel 750, § 2 van het Gerechtelijk Wetboek voor de openbare terechtzitting van 2 maart 2007. Geïntimeerde werd gehoord in haar middelen en besluiten op de openbare terechtzitting van 2 maart 2007, waarna de debatten werden gesloten. De heer P. Van Den Bon, advocaat-generaal, werd gehoord in zijn mondeling advies op de openbare terechtzitting d.d. 2 maart 2007, waarop geïntimeerde niet repliceerde en het hof de zaak in beraad nam.
1. Ontvankelijkheid. Het hoger beroep werd regelmatig ingesteld naar vorm en termijn, en dient dan ook ontvankelijk te worden verklaard.
2. Feiten en voorgaande rechtspleging. De oorspronkelijke vordering van de vzw Algemene sociale kas voor zefstandigen (kort: ASKZ), thans vzw Acerta, ingeleid bij dagvaardingsexploot van 21 februari 1997 strekte ertoe de heer M.D.C. te veroordelen tot betaling van een bedrag van 160.158 BEF (3.970,21 EUR) ten titel van achterstallige bijdragen in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen over de jaren
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 3
1995 en 1996, te vermeerderen met de gerechtelijke intresten op een bedrag van 159.678 BEF (3.958,31 EUR) en de kosten. Bij vonnis van 5 september 1997 van de arbeidsrechtbank te Mechelen werd de vordering van ASKZ ontvankelijk en integraal gegrond verklaard. De eerste rechters oordeelden dat de heer M.D.C. niet bewees dat hij zijn zelfstandige activiteit voor 31 december 1996 had stopgezet en ASKZ hiervan in kennis had gesteld, terwijl hij evenmin aantoonde dat hij gewoonlijk en hoofdzakelijk tewerkgesteld was als arbeider in de jaren 1995 en 1996. Bij deurwaardersexploot d.d. 10 oktober 1997 stelde de heer M.D.C. hoger beroep in tegen voornoemd eindvonnis.
3. Eisen in hoger beroep. -
M.D.C., appellant, stelt in zijn aanvullende conclusie d.d. 12 september 2000 een tussenvordering in en vordert akte te verlenen van deze tussenvordering en deze vordering tijdig en regelmatig, ontvankelijk, toelaatbaar en gegrond te verklaren; dienvolgens: 1. De vzw “ASKZ” te veroordelen tot overlegging, in het dossier van de rechtspleging, binnen de termijnen, en in de vormen door het hof te bepalen: * alle dienstige bewijsstukken aangaande de aanrekening, invordering en betaling, lastens M.D.C., van sociale zekerheidsbijdragen in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, over de jaren ’93 & ‘94 * een globale herberekening van alle bedragen die M.D.C., hier en nu, nog verschuldigd is, uit welken hoofde het ook zij, gelet op de betalingen die indertijd, ten onrechte zijn gedaan, c.q. geïnd, c.q. toegerekend op beweerdelijk verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen over de jaren ‘93 & ‘94, in die zin dat de aldus ontvangen sommen thans, — ingevolge de beslissing van het R.S.V.Z. om stopzetting van “concluants” zelfstandige bezigheden te erkennen op datum van 31.12.1992 —, opnieuw dienen toegerekend, dit keer op sommen die wel degelijk verschuldigd zijn; 2. de vzw “ASKZ” te veroordelen tot betaling, aan M.D.C., uit hoofde van ten onrechte betaalde sociale zekerheidsbijdragen in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen, over de jaren ‘93 & ‘94, de som van 1 frank provisioneel, vermeerderd met verwijlsintresten vanaf datum van betaling, tot op heden, en met gerechtelijke interesten vanaf heden; het arrest, wat de tussenvordering aangaat, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, spijt alle verhaal, zonder borgstelling en trots kantonnement; M.D.C. vordert verder: - WAT DE OORSPRONKELIJKE HOOFDVORDERING AANGAAT: - in hoofdorde: het hoger beroep tijdig, regelmatig, ontvankelijk, toelaatbaar en gegrond te verklaren; dienvolgens het bestreden vonnis te vernietigen, en opnieuw recht doende over de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres deze vordering, indien tijdig en regelmatig, ontvankelijk en toelaatbaar, alleszins ongegrond te verklaren; de vordering van geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres, af te wijzen en haar te
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 4
veroordelen tot de kosten van het geding in beide aanleggen, in hoofde van appellant begroot zoals hieronder opgegeven; - in ondergeschikte orde: alvorens verder recht te doen, een of meer van de in zijn conclusie opgesomde onderzoeksmaatregelen te bevelen. - in nog meer ondergeschikte orde: alvorens verder recht te doen, aan het Arbitragehof, overeenkomstig art. 26 Bijzondere Wet 06.01.1989 op het Arbitragehof, één of meerdere prejudiciële vragen te stellen zoals opgesomd in zijn conclusie.
-
De vzw Acerta, geïntimeerde, vordert de tussenvordering van appellant onontvankelijk, minstens ongegrond te verklaren en het hoofdberoep slechts gegrond te verklaren in volgende mate: “appellant te veroordelen in betaling aan concluante van 11,90 EUR aanmaningskosten en de kosten in hoofde van concluant te begroot als volgt: - dagvaardingskosten: 98,02 EUR - rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg: 182,95 EUR - rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 279,60 EUR - uitgifte vonnis d.d. 5 september 1997: 2,97 EUR.
4. Beoordeling door het hof. 4.1. Het hoofdberoep van de heer M.D.C.. Waar in graad van hoger beroep oorspronkelijk nog betwisting was tussen partijen of de heer M.D.C. in de jaren 1995 en 1996 een zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend, deelt het ASKZ in haar aanvullende besluiten d.d. 14 januari 2000 mee dat het inmiddels door het RSVZ gevoerd onderzoek uitwees dat de verzekeringsplicht van betrokkene slechts liep tot 31 december 1992. Bij brief van 4 februari 1999 deelde het RSVZ aan het ASKZ inzonderheid het volgende mee: “Het door onze inspectiediensten gevoerd onderzoek heeft finaal aangetoond dat het dossier in kwestie dient afgevoerd met uitwerking op 31/12/92 (carrosseriehandel). De door de belastingen weerhouden nettowinst over ‘93 en ‘94, telkens 72.824fr. behelst een activiteit van DJ (discobar). Dit impliceert evenwel niet langer een verzekeringsplicht t.a.v. het sociaal statuut der zelfstandigen. Als ‘schouwspelartiest’ dient betrokkene niet als ‘zelfstandige’ aangemerkt.”
Hieruit volgt dat de heer M.D.C. voor de jaren 1995 en 1996 geen bijdragen in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen verschuldigd is, zodat het hoofdberoep van appellant gegrond voortkomt en het bestreden vonnis dient hervormd.
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 5
4.2. De tussenvordering van de heer M.D.C.. Bij aanvullende conclusie d.d. 12 september 2000 stelt de heer M.D.C. een tegenvordering in die ertoe strekt de ASKZ te veroordelen tot overlegging van alle stukken inzake aanrekening, invordering en betaling van de bijdragen over de jaren 1993 en 1994, en tot toerekening van de ten onrechte ontvangen betalingen uit hoofde van bijdragen over de jaren 1993 en 1994 op sommen die wel degelijk verschuldigd zijn. Krachtens artikel 16, § 3, van het KB nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, verjaren de vorderingen tot terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen na vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar dat volgt op datgene waarin de onverschuldigde bijdragen werden betaald. De vordering tot terugbetaling van de in 1993 en 1994 betaalde bijdragen, welke voor het eerst werd geformuleerd bij conclusie neergelegd ter griffie van het hof op 12 september 2000, is niet ontvankelijk omdat zij werd gesteld na het verstrijken van de gestelde vervaltermijn van vijf jaar. Ten overvloede weze opgemerkt dat deze vordering ten gronde hoe dan ook zou dienen te worden verworpen nu uit de door de vzw ACERTA bij haar tweede aanvullende beroepsbesluiten gevoegde regularisatiestaat d.d. 2 maart 1999 (aanvullend bundel, st. 3) blijkt dat vanaf 1 januari 1993 geen enkele betaling werd verricht uit hoofde van bijdragen zodat er dan ook geen terugbetalingen of heraanwendingen kunnen gebeuren voor de betalingen door de heer M.D.C. verricht in 1993 en 1994 welke uitsluitend werden aangewend ter aanzuivering van voordien uitgesproken vonnissen.
4.3. De vordering van de vzw ACERTA tot veroordeling van de heer M.D.C. tot de gerechts- en de aanmaningskosten. In haar aanvullende beroepsbesluiten d.d. 14 januari 2000 en haar tweede aanvullende beroepsbesluiten d.d. 13 augustus 2004 vordert de vzw ACERTA dat de heer M.D.C. zou veroordeeld worden tot de gerechtskosten en de aanmaningskosten. De kostenregeling bij geschillen over de sociale zekerheidsbijdragen voor zelfstandigen is die van artikel 1017, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek: het eindvonnis moet, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de kosten veroordelen, tenzij bijzondere wetten anders bepalen. Wanneer, zoals ten deze, de vordering van de sociale verzekeringskas wordt afgewezen, is zij de in het ongelijk gestelde partij. Een bijzondere wet die op die regeling een uitzondering maakt, is artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (Cass., 24 april 1978, J.T.T., 1979, 254 en T.S.R., 1978, 337). Wanneer de zelfstandige door een fout van zijnentwege zelf aan de basis ligt van de, weliswaar afgewezen, vordering van zijn sociale verzekeringskas, kan hij, ondanks de afwijzing van de vordering van de sociale verzekeringskas, bij wijze van schadevergoeding worden veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten (C.
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 6
PERSYN en W. VAN EECKHOUTTE, Overzicht van rechtspraak - sociale zekerheid werknemers en zelfstandigen, Toepassingsgebied - Bijdrageregeling (1985-1991), T.P.R., 1992, nr. 89, p. 224).
Zo is de verzekerde verplicht aan zijn sociale verzekeringskas binnen een termijn van vijftien dagen aan de hand van een officieel bewijsstuk, de staking van alle beroepsbezigheden als zelfstandige mee te delen (art. 8 KB 19 december 1967 houdende het Algemeen Reglement Sociaal Statuut Zelfstandigen). Zoals blijkt uit de motivering van het eerste vonnis, toonde de heer M.D.C. tijdens de procedure in eerste aanleg niet aan dat hij een gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling had als arbeider gedurende de jaren 1995 en 1996, terwijl hij evenmin bewees dat hij zijn zelfstandige activiteit reeds eerder officieel zou hebben stopgezet en dat hij de vzw ACERTA hiervan in kennis zou hebben gesteld. Slechts hangende het hoger beroep werden door de heer M.D.C. documenten meegedeeld aan de hand waarvan de vzw ACERTA het dossier op 19 maart 1998 voorlegde aan de RSVZ om uitsluitsel te bekomen over de eventuele stopzetting van de zelfstandige activiteit van de heer M.D.C.. In deze brief werd de aandacht van de RSVZ gevestigd op het feit dat de in bijlage gevoegde aangifte van stopzetting van werkzaamheid inzake B.T.W. d.d. 16 mei 1997 als datum van stopzetting van de activiteit van de heer M.D.C. 31 december 1996 vermeldt, terwijl het op dezelfde dag opgesteld verzoek om doorhaling van de inschrijving in het handelsregister als datum van stopzetting 31 december 1992 weerhoudt. De verklaring van “stopzetting zelfstandige activiteit” werd door de heer M.D.C. uiteindelijk slechts op 24 februari 1998 overgemaakt aan de A.S.K.Z. (aanvullend bundel ACERTA, st. 2). Het hof stelt vast dat de heer M.D.C. zodoende heeft nagelaten binnen de wettelijke termijn de sociale verzekeringskas op de hoogte te brengen van de stopzetting van zijn activiteit op 31 december 1992. Bovendien heeft hij hangende de procedure zijn verzekeringskas aangiften van stopzetting van werkzaamheid inzake BTW en handelsregister ter beschikking gesteld welke niet alleen laattijdig werden ingediend, doch tevens tegenstrijdige gegevens bevatten omtrent de werkelijke datum van stopzetting van zijn zelfstandige activiteit (31 december 1992 of 31 december 1996 ?). De heer M.D.C. heeft aldus een fout begaan in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, zodat hij schadevergoeding verschuldigd is voor de schade die de sociale verzekeringskas hierdoor heeft geleden (Cass., 24 april 1978, J.T.T., 1979, 254 en T.S.R., 1978, 337). De schade van de vzw ACERTA bestaat in de door haar gemaakte aanmaningsen gerechtskosten. De vzw ACERTA, die door de heer M.D.C. laattijdig in het bezit werd gesteld van documenten met tegenstrijdige gegevens aangaande de datum van stopzetting van zijn zelfstandige activiteit, kan in de gegeven omstandigheden geen enkele tekortkoming of nalatigheid worden verweten.
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 7
De vordering van de vzw ACERTA komt dan ook gegrond voor.
OP DIE GRONDEN, HET HOF, Gelet op de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Gelet op het eensluidend mondeling advies van de heer P. VAN DEN BON, advocaat-generaal, gegeven ter openbare terechtzitting d.d. 2 maart 2007, waarop geïntimeerde niet repliceerde.
Recht doende bij verstek ten aanzien van appellant.
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.
Vernietigt het vonnis van de arbeidsrechtbank te Mechelen van 5 september 1997 (A.R. 66.204).
Opnieuw recht doende over de oorspronkelijke vordering van de vzw ACERTA: Zegt voor recht dat de heer M.D.C. geen bijdragen verschuldigd is in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen over de jaren 1995 en 1996. Verklaart dienvolgens de oorspronkelijke vordering van de vzw ACERTA ongegrond. Verklaart de tussenvordering van de heer M.D.C. onontvankelijk wegens verjaring.
Verklaart de vordering van de vzw ACERTA tot veroordeling van de heer M.D.C. tot de gerechts- en aanmaningskosten ontvankelijk en gegrond. Veroordeelt de heer M.D.C. dienvolgens in betaling aan de vzw ACERTA van 11,90 EUR (elf euro en negentig cent) aanmaningskosten en gerechtskosten begroot als volgt: - dagvaardingskosten: 98,02 EUR - rechtsplegingsvergoeding eerste aanleg: 182,95 EUR - rechtsplegingsvergoeding hoger beroep: 291,52 EUR
ARBEIDSHOF ANTWERPEN
AR 970860
bladzijde 8
Aldus gewezen en uitgesproken door de vijfde kamer van het arbeidshof te Antwerpen, afdeling Antwerpen, zitting houdend te Antwerpen in openbare terechtzitting van vier mei tweeduizend en zeven, waar aanwezig waren: M. ZEGERS, raadsheer, voorzitter van de kamer, J. VERHAVERT, raadsheer, J. LEROY, raadsheer in sociale zaken, als zelfstandige, P. DEVOCHT, griffier.
P. DEVOCHT
J. LEROY
J. VERHAVERT
M. ZEGERS