___________________________________
___________________________________
Arbeid, vrije tijd en arbeidsethos
Twintig jaar Europees waardeonderzoek omtrent arbeid Luc Van Liedekerke — Overlegcentrum voor Christelijke Ethiek Baptised in the icy waters of Calvinist theology, the business of life, once regarded as perilious to the soul, acquired a new sanctity. Labour is not merely an economic means; it is a spiritual end. R.H.Tawney
De strikte scheiding tussen arbeid en vrije tijd centraal structurerend element in ons dagelijks leven— is een typisch product van de negentiende eeuw en nauw verbonden met de industriële revolutie. Waar deze scheiding in een economie beheerst door landbouw en ambachten veel minder strikt was, zal de geïndustrialiseerde economie een stringente scheiding opleggen, gesymboliseerd door de grauwe fabrieksmuur waarachter de wereld van de arbeid zich opent. De splitsing in tijd en ruimte gaan hier hand in hand. Overigens werd die negentiende-eeuwse conceptie van arbeid en vrije tijd reeds mentaal voorbereid in religieuze bewegingen zoals jansenisme en protestantisme, die een burgerlijke moraal ondersteunden waarin arbeid, ijver (industria), spaarzaamheid enzovoort, een voorname plaats innamen. Dit leidde tot een systematische verlenging van de arbeidsduur. Van de meer dan honderd religieuze feestdagen die het laat-middeleeuwse Frankrijk kende waren er na de revolutie nog amper vier over. De arbeidsduur zal door de negentiende eeuw heen verder oplopen. Ook lang nadat de sociale strijd losgebarsten is, blijft de arbeidstijd erg hoog. Voor 1913 bijvoorbeeld schat Scholiers (1983:82) de gemiddelde werktijd van loontrekkenden op 62 uur per week. Maar de industriële revolutie heeft niet enkel impact op de lengte van de arbeidsduur, veel belangrijker is de verschuiving in de betekenis van de begrippen arbeid en vrije tijd. Werktijd wordt voortaan vastgeprikt in een klok, met duidelijke start- en eindpunten en daartussenin een periode van continue, nooit verslappende aandacht, regelmaat en constante prestaties volgens een ritme dat veelal extern bepaald wordt door machines -dit in sterk contrast met de ritmiek van de landbouw,
die de grillen van de natuur volgt. De nieuwe arbeid disciplineert, schept andere temporele gewoontes en verstrakt het levensritme. Tayloristisch time-management zal de opdeling arbeid vrije tijd nog verder verfijnen en het contrast tussen beide versterken. De fysieke verplaatsing tussen woon en werkruimte—onbekend voor landbouwer en ambachtslui—symboliseert de mentale verschuiving die de arbeider ondergaat op weg naar zijn werk of bij zijn terugkeer naar huis. In deze gewijzigde beleving van de tijd onstaat het socialistisch werelbeeld en de grensverscherping arbeid - vrije tijd zal zwaar wegen op de socialistische strijdpunten. De sfeer van arbeid wordt vrijwel onvermijdelijk aanzien als deze van noodzaak, dwang, heteronomie, vervreemding; de sfeer van niet-arbeid daarentegen staat gelijk met autonomie, vrijheid, zelfbepaling. Niet verwonderlijk dat arbeidsduurverkorting een centraal punt wordt van de arbeidersbeweging. Voor vele socialistische auteurs, inclusief Marx, zal arbeidsduurverkorting gelijk staan met vrijheidsverwerving (Sirianni, 1987). Voor de negentiende- eeuwse (optimistische) geest moet de causale keten als volgt gedacht worden: een verdere disciplinering en rationalisering van het werk vertaalt zich in hogere arbeidsproductiviteit, wat dan op zijn beurt kan omgezet worden in arbeidsduurverkorting; dit brengt verhoogde autonomie teweeg voor de individuen en de mogelijkheid van morele ontwikkeling van de massa's.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.247
___________________________________
Dit is een gemeenschappelijk geloof over een breed ideologisch spectrum heen: van John Stuart Mill, over John Adams tot Karl Marx. Met de rationalisering van de tijd komt de hele mensheid in beweging. Voor John Adams bijvoorbeeld is de strijd die hij als leider van een nieuwe natie dient te leveren deze van de politieke vrede: voor zijn kinderen voorspelt hij een strijd om economische vooruitgang, maar de uiteindelijke triomf is weggelegd voor zijn kleinkinderen bij wie artisitieke zelfexpressie de belangrijkste bezigheid wordt. Het piramidale beeld van zelfontwikkeling dat hierachter schuilgaat vinden we nog steeds terug, bijvoorbeeld in de humanistische, niet van engagement gespeende psychologie van Maslow. Het kapitalisme met zijn strakke arbeidsdiscipline wordt functioneel getolerereerd, maar dient uiteindelijk de plaats te ruimen voor de waarden die behoren tot de wereld van de vrije tijd. Het socialistisch project vertoont ondertussen wat slijtage en arbeidsduurvermindering is allang niet meer een centrale bekommernis, maar toch blijft de negentiende-eeuwse opdeling arbeid - vrije tijd en de waardestructuren die met beide verbonden werden controverses uitlokken. In zijn Cultural contradictions of capitalism (Bell, 1976) wijst Daniel Bell er bijvoorbeeld op dat het nieuwe vrijetijdsethos dat zich ontwikkelt en gekarakteriseerd wordt door concepten als autonomie, zelfexpressie, impulsiviteit, lustbevrediging, subjectiviteit, roes en spontaniteit dominant wordt en andere levenssferen zoals gezin, politiek en arbeid binnendringt. Relaties worden losser en meer getoetst naar de mate waarin ze persoonlijke behoeften bevredigen en plaats laten voor impulsiviteit en zelfexpressie. Familiebanden worden minder strak, scholen en universiteiten dienen terdege rekening te houden met de verlangens van hun cliënten, politieke partijen verliezen hun strakke hand, lifestyle domineert boven ideologie en bedrijven moeten meer en meer rekening houden met de grillige wensen van hun werknemers. Deze samenleving heeft beroepsculturen vervangen door levensstijlen en sociale klassen door smaakgroepen. De groep- en gemeenschapsvorming in onze
___________________________________
maatschappij steunt dan ook veel meer op vrijetijdswaarden dan op arbeidswaarden. Deze invasie van de vrijetijdswaarden moet, aldus Bell, leiden tot een uitholling van de morele basis van het kapitalisme en finaal van het kapitalisme zelf. Wat voor Bell en anderen (zie o.a. Achterhuis, 1984; Gorz, 1988;) een ondergangsscenario vormt is voor (links)liberalen reden tot gejuich. De decentralisatie van arbeidswaarden en van arbeid zelf beleven zij als een bevrijding. Dat het individu en zijn preferenties centraal komt te staan kan voor hen niet anders dan positief zijn. Het is de ultieme fase van bevrijding, ontvoogding en verzelfstandiging. Voor verdedigers van een basisinkomen bijvoorbeeld is het niet meer dan correct dat vrije tijd het primaire gegeven is en arbeid een bewuste tweede keuze. Net zoals in de negentiende eeuw drijft ook deze ultieme bevrijding op de productiviteit en rationalisering van diegenen die de tweede optie verkiezen: opnieuw, het kapitalisme als functioneel noodzakelijk element in de weg naar bevrijding. Een echte, volwassen maatschappij is er een die er niet voor terugschrikt haar surfers te voeden. Het ontlokte Brian Barry de bedenking dat, indien we dat beeld van de surfer zouden vervangen door een Onslowachtige zetelpatat die zich mateloos bezondigt aan TV, chips en bier, we allicht wat terughoudender zouden staan tegenover het zomaar versassen van arbeidsopbrengsten naar basisinkomens (Van Liedekerke, 1996). De aantrekkelijkheid van de links-liberale optie steunt uiteindelijk nog steeds op het negentiende-eeuwse optimistische geloof in de mens waarbij bevrijding noodzakelijk samenhangt met zelfverwerkelijking en de opgang naar een moreel edeler (toen) of artistiek expressiever (nu) individu. Dat optimisme heeft het in de voorbije eeuw zwaar te verduren gekregen. En ook de these van Bell en zijn companen heeft zichzelf historisch gezien niet kunnen waarmaken. Vrijetijdswaarden zijn misschien dominanter geworden, maar zijn er allesbehalve in geslaagd het kapitalisme te ondergraven.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.248
___________________________________
Meer nog, de omgekeerde these dat waarden die samenhangen met de sfeer van de arbeid dominanter geworden zijn en de vrije tijd binnendringen, lijkt evenzeer verdedigbaar. We willen quality time, niet enkel op de arbeidsplaats maar ook tijdens onze vakantie. Die vakanties worden steeds korter, veelvuldiger, intensiever, productiever. Efficiëntie en productiviteit dringen ook de politieke sfeer binnen en worden een maatstaf voor de prestaties van de staat en zijn politici. Ten slotte ontsnappen ook menselijke relaties niet aan de druk van de productiviteit en elke verslapping in de relatie, op welk terrein ook, leidt tot een invraagstelling van de band zelf. Het lijkt niet zozeer het geval dat het ene waardestelsel het andere verdrongen heeft, als wel dat de grenzen tussen die waardegroepen en de sferen waarin ze thuishoren stelselmatig vervagen. Zoals de oude fabrieksmuren er moeten aan geloven en thuisarbeid opnieuw een optie lijkt te worden, zo vervaagt ook de scheiding tussen arbeids- en vrije tijdssferen of zelfs tussen een economische en een politieke sfeer, elk met zijn eigen specifieke waarden. In zoverre differentiatie als basiskenmerk kan gelden van het modernisme, is grensvervaging het centrale element van het postmoderne tijdvak geworden en moeten we concluderen dat ook de oppositie arbeid - vrije tijd slachtoffer is geworden van de overgang naar een postmoderne cultuur. Arbeidsethos Binnenin dit conceptueel schuivende veld van arbeid en vrije tijd bevindt zich het klassieke arbeidsethos, waarvan de bekendste variant ongetwijfeld het protestantse arbeidsethos is, door Max Weber geïdentificeerd als ziel van het kapitalisme en door mensen als Bell als primair slachtoffer van de verschuiving aangewezen. Men kan het arbeidsethos omschrijven als de verzameling van normen en waarden die rondom de arbeid cirkelen. Meestal verengen we daarbij arbeid tot betaalde arbeid, maar dat ethos laat zich ook voelen met betrekking tot niet betaalde arbeid als studie,
___________________________________
thuiswerk en vrijwilligerswerk. Het traditionele arbeidsethos, dat in grote mate ontstaan is uit de religieuze en sociale evolutie die we hierboven schetsten, legt grote nadruk op een plicht tot arbeid. Achterhuis (1984) toont aan hoe dit arbeidsethos een manier was om allerlei maatschappelijke kwalen te genezen en ook voor André Gorz is er een intieme band tussen het arbeidsethos en de zinsbeleving van het individu. Beiden twijfelen aan de huidige kracht van het arbeidsethos en de medicijnwaarde van arbeid tout court. En de hierboven reeds vermelde Daniel Bell zal, volledig in de lijn van Weber, de instorting van het arbeidsethos gelijkstellen met het uitdoven van de geest van het kapitalisme zelf. Het zijn opnieuw de waarden die thuishoren in een vrijetijdssfeer die dit verdringingseffect teweeg brengen. Maar is dit klassieke arbeidsethos werkelijk een bedreigde soort geworden, of is ook hier de verschuiving ambivalenter? Voor een antwoord op deze vraag gaan we terug naar twintig jaar empirisch onderzoek omtrent arbeid zoals we dat terugvinden in de Europese waardenstudies. We behandelen daarbij achtereenvolgens drie aspecten: de centraliteit van arbeid in ons bestaan, welke aspecten van de arbeid precies gewaardeerd worden en ten slotte het strikte arbeidsethos. Arbeid blijft erg belangrijk in ons leven: meer dan 90% van de in 1999 ondervraagde individuen bestempelen arbeid als tamelijk tot zeer belangrijk in hun bestaan. Daarmee komt arbeid op een duidelijke tweede plaats, en is bijna even belangrijk als het gezin (voor bijna 62% van de ondervraagde Belgen is arbeid trouwens even belangrijk). In tien jaar tijd is het belang ervan eerder toe dan afgenomen.i
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.249
___________________________________
Wat in die periode wel verschoven is, zijn de aspecten van arbeid die ons interesseren. In de eerste waardestudie schetst Jan Lauwers het profiel van een (Vlaamse) arbeider als iemand die vooral een extrinsieke arbeidsmotivatie heeft.ii Als de Belg al geïnteresseerd is in status en prestige verbonden aan het werk, en dat doet hij in mindere mate dan zijn Europese collega's, dan komt dat prestige niet zozeer uit de taakinhoud, of via de concrete bedrijfsorganisatie, maar veeleer vanuit de brede maatschappelijke waardering voor die bepaalde job. Via zijn werk verwerft de Belg status in de gemeenschap waarin hij leeft. De taakinhoud telt, maar niet wegens de nuttigheid, wel vanwege zijn symbolische waarde voor familie en buren. Werk levert een goede naam bij familieleden, vrienden en kennissen en die goede naam telt. We willen natuurlijk in de eerste plaats een job omdat die ons toelaat de familie te onderhouden, maar we willen ook een job die door de brede gemeenschap gewaardeerd wordt. In tegenstelling tot zijn Europese collega's ziet de Belg het werk in veel mindere mate als een plaats waar zij of hij zichzelf kan realiseren.iii De arbeidssfeer is wel een duidelijk identificeerbare levenssfeer maar geenszins een aparte levenssfeer. Arbeid zit ingeschreven in een gezinscultuur en vervult daarin een organische functie (onderhoud van het gezin, symbolische waardering). Arbeid, gezin, gemeenschap zijn duidelijk verbonden levenssferen, met sterke nadruk op de private sfeer (politiek wordt nauwelijks van belang geacht), en een gemeenschap die uiteindelijk niet veel verder reikt dan de kerktoren. Diezelfde verbondenheid van levenssferen vinden we ook terug als we nagaan wat bepalend is voor arbeidstevredenheid en in welke mate mensen zich uitgebuit voelen in hun arbeid. Werkinterne aspecten zoals bijvoorbeeld een grotere beslissingsvrijheid of een hogere verantwoordelijkheid beïnvloeden nauwelijks het gevoel van vervreemding in de arbeid: cruciaal blijkt de algemene tevredenheid van de Belg. Wie zich ontevreden voelt in zijn leven, voelt zich ook ontevreden in zijn job of omgekeerd. De levenssferen zijn duidelijk aan elkaar gebonden. De
___________________________________
band tussen gemeenschap en arbeid wordt nog sterker voor mensen die ingeschreven zijn in een praktiserende religieuze gemeenschap, of in primaire sociale groepen. Dergelijke personen voelen zich duidelijk beter in hun vel en in hun job. Ten slotte werd nagegaan welke werkoriëntatie, welke verwachtingen ten aanzien van het werk bijdragen tot de arbeidstevredenheid. En opnieuw blijkt dat mensen die in grote mate letten op de mate waarin een job nuttig of belangrijk is voor de gemeenschap (en niet bijvoorbeeld voor henzelf of voor hun financiële toestand), dat die mensen ook veruit het meest tevreden zijn over hun werk. Wie respect wil afdwingen via een job vindt het meest voldoening in de arbeid. Ingebakkenheid in de lokale gemeenschap staat voorop en bepaalt arbeidstevredenheid, loontevredenheid en algemeen welbevinden. Dit klassieke beeld van de Belg die zich gelukkig weet onder zijn kerktoren gaat in de daaropvolgende studies enigszins aan het schuiven. In de studie uit 1990 (Mok en Van Goethem, 1990) merken we reeds dat arbeidsinhoudelijke aspecten belangrijker worden. De mogelijkheid om initiatief te nemen, de kans eigen capaciteiten te ontwikkelen, een interessante functie hebben, de beslissingsvrijheid die men geniet of de mogelijkheid tot inspraak bepalen veel sterker dan tevoren de mate waarin we onze job waarderen. Uitgesplitst naar populatiekenmerken, zien we dat het vooral de jongeren zijn en de hoger opgeleiden die deze aspecten benadrukken. Arbeiders bijvoorbeeld steunen nog veel meer op het oude model waarin (maatschappelijk) respect voor de arbeid primeert, en niet zozeer wat men nu precies doet, of zelfs niet hoe men het doet. De trend zet zich door in de meest recente studie (Hans De Witte, 1999). Grote stijgers zijn opnieuw de mogelijkheid eigen capaciteiten te ontwikkelen, een interessante functie hebben en de mogelijkheid initiatief te tonen. De intrinsieke arbeidsoriëntatie primeert en zelfexpressie in de arbeid wordt steeds belangrijker. Dit gaat echter niet ten koste van andere, meer extrinsieke arbeidsmotivaties zoals goed loon of goede werktijden. Integendeel, ook deze aspecten winnen aan belang zij het in meer be-
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.250
___________________________________
perkte mate. Uiteindelijk merk je over de hele lijn dat de verwachtingen ten aanzien van arbeid stelselmatig toenemen. Een job is altijd belangrijk geweest (zie bovenstaande cijfers omtrent centraliteit van de arbeid), maar daarom hadden we nog niet de meest hoog gespannen verwachtingen van die job. Dat hebben we vandaag wel. Die verwachtingen liggen vooral hoog bij jongeren en hooggeschoolden, maar ook de arbeiders ontsnappen niet aan de trend en hoewel de extrinsieke arbeidsmotivatie bij hen nog steeds domineert, is de zelfexpressieve kant van de arbeid ook voor hen belangrijker geworden. Je zou kunnen verwachten dat dit negatief weegt op de arbeidstevredenheid —niet alle jobs zijn immers super-jobs—maar daarvan zijn er voorlopig geen cijfermatige sporen terug te vinden. De arbeidstevredenheid blijft over de twee decennia die deze studies bestrijken evrijwel constant. Hoewel, misschien is er toch een impact in de zin dat de laatste twintig jaar talrijke extrinsieke arbeidsaspecten (zoals lonen, arbeidstijd, vakantie) zowel als intrinsieke aspecten van onze arbeid (zelfontwikkeling, beslissingsvrijheid, persoonlijke verantwoordelijkheid) duidelijk verbeterd zijn, enerzijds door economische groei, anderzijds met de komst van nieuwe (vlakkere) organisatiestructuren. Toch heeft dit vrijwel geen invloed gehad op onze arbeidstevredenheid. Het zijn veeleer onze verwachtingen die zich aangepast hebben. Onze beleving van de arbeid wijzigt, maar heeft dit ook invloed op de ethische inbedding van arbeid in onze samenleving, met name op het arbeidsethos in strikte zin? Het is een vraag die in de laatste studie (Hans De Witte, 1999) expliciet aan bod komt. Het arbeidsethos wordt daarbij geconceptualiseerd via een zestal items, waarvan de belangrijkste zijn: 'werken is een plicht tegenover de samenleving', 'pas op zijn werk kan men zich ten volle ontplooien', 'niet werken maakt lui' en 'het is beschamend om geld te krijgen zonder ervoor te moeten werken'.iv Het blijkt dat er nog steeds een ruime meerderheid is (62%) die de eerste uitspraak 'werk is een plicht tegenover de samenleving'
___________________________________
ondersteunt. Minstens hierover lijkt er een zekere consensus te bestaan, maar omtrent de andere items is die consensus veel minder duidelijk. Er blijkt een nogal gespleten perceptie aanwezig te zijn, met een belangrijke groep die er een matig tot erg hoog arbeidsethos op nahoudt, maar een bijna even grote groep die eerder afwijzend staat tegenover het arbeidsethos zoals het hier geconceptualiseerd werd. Het zullen vooral ouderen zijn die een sterk arbeidsethos hebben, maar ook lagergeschoolden en arbeiders scoren over het algemeen boven het gemiddelde. Verder zullen kerkelijken, randkerkelijken en mensen met een eerder conservatieve ingesteldheid eveneens het arbeidsethos ondersteunen. Dit laatste gegeven sluit goed aan bij de historische oorsprong van het arbeidsethos, dat veelal van religieuze aard is en een duidelijk conservatieve werking vertoonde. Met de liberalisering van onze waardestructuren en de secularisering van de samenleving kan je verwachten dat het arbeidsethos afkalft. Voor Nederland (Zanders et al., 1994) is dit althans ook het geval; voor België missen we voorlopig de nodige empirische gegevens. De verschuiving greep in Nederland vooral plaats in de periode 1977-1985 en zal nadien aanzienlijk vertragen. Ook onze samenleving is allicht niet aan deze transitie ontsnapt. Het arbeidsethos komt uit de studie van Hans De Witte uiteindelijk naar voren als een onderdeel van de ruimere dimensie 'cultureel conservatisme'. Beide worden vooral gedetermineerd door de variabelen leeftijd, opleidingsniveau en kerkelijke betrokkenheid. En in zoverre ouderen, laaggeschoolden en kerkelijken nauwelijks een speerpuntrol vervullen in onze cultuur, kan je stellen dat het klassieke arbeidsethos vandaag eerder in de periferie van onze cultuur opereert, zonder dat het daarom ten dode zou zijn opgeschreven.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.251
___________________________________
Nieuwe risicoprofielen op de arbeidsmarkt Even terug naar Bell en zijn kompanen. Hoe moeten we deze verschuivingen in onze arbeidsoriëntatie en het afkalven van het oude arbeidsethos nu beoordelen? Enerzijds merken we dat het ingebakken zijn van het arbeidsethos in de ruimere dimensie 'cultureel conservatisme' meebrengt dat zij die het oude ethos ondersteunen tegelijk ook negatief staan tegenover lichamelijke zelfbeschikking en een emancipatorische visie op de vrouw. Verder hebben ze ook moeite met moslims, migranten en mensen van andere culturen in het algemeen. Dergelijke attitudes kunnen nogal wat sociale spanningen veroorzaken in een liberale democratie gekenmerkt door toenemend pluralisme. Indien het afkalven van het arbeidsethos impliceert (wat natuurlijk helemaal niet zeker is) dat die conservatieve attitudes eveneens verdwijnen, dan zou het wegkwijnen van het arbeidsethos als eerder positief kunnen worden beoordeeld. Anderzijds had dat oude arbeidsethos één belangrijk voordeel waarop zelden gewezen wordt en dat ik zou willen omschrijven als een decentrering van het ik. Mijn beleving van mijn job, hoe ik mij voel op het werk, wat ik precies doe en in welke mate ik mezelf kan waarmaken op het werk, ja zelfs hoe goed ik die job uitvoer doet er uiteindelijk niet zo toe. Wat telt is dát je een job hebt, dat je een erkende rol vervult in de directe gemeenschap waarin je leeft. Dat bepaalt hoe ik mijn job uiteindelijk beleef, en via mijn jobbeleving bepaalt dit tevens hoe ik mezelf beleef. De trots en erkenning die men put uit de arbeid in deze 'oude'gemeenschapsvorm komt voort uit de brede erkenning van de arbeid die men vervult. In het dorp was iedereen aanwezig op de begrafenis van de postbode merkt Mary Douglas terecht op, en het is daarbij volstrekt secundair hoe snel die post nu zijn bestemming bereikte. De oude arbeidscultuur, die nog steeds dominant is in belangrijke delen van Azië, kenmerkt zich door stabiele werkverhoudingen en wederzijdse loyauteit tussen werknemer en werkgever. Ook dit bevordert
___________________________________
de gemeenschapsvorming en is een bron van trots en erkenning voor het individu: men is een Opelman, men is een IBM-vrouw. Eenmaal die stabiele verhoudingen doorbroken is het individu veel meer aangewezen op zichzelf en dat maakt het vinden van tevredenheid en voldoening in een job er uiteindelijk niet makkelijker op. Werkintrinsieke aspecten gaan overheersen. De mogelijkheid om initiatief te tonen, een functie hebben waarin je je capaciteiten kan ontwikkelen, een interessante functie hebben, dat zijn de arbeidsoriëntaties die over de onderzoeksperiode heen naar boven schieten (De Witte, 2000:102). Zoals de werknemer kritischer en veeleisender geworden is ten aanzien van zijn job, zo is ook de werkgever veeleisender geworden ten aanzien van zijn werknemer. Stelselmatig voortkruipende kwaliteitsverwachtingen, flexibiliteitsvereisten, jobrotatiesystemen en multi-inzetbaarheid zorgen voor een toenemend stressprobleem op de arbeidsmarkt. Herstructureringen en voortdurende kostenbesparende maatregelen houden de druk op de ketel en zelfs in een periode van relatieve hoogconjunctuur merk je dat belangrijke groepen werknemers worstelen met het spook van de werkeloosheid. In 1999, op een moment dat de werkeloosheid systematisch daalde en het consumentenvertrouwen hoge toppen scheerde, zal bijna een kwart van de geschoolde arbeiders zich bedreigd voelen met werkeloosheid. Het is een subjectief aanvoelen dat totaal niet samenhangt met de reële kans op werkeloosheid op dat moment en eerder de weerspiegeling is van de onzekere, voortdurend fluctuerende omgeving waarin arbeiders momenteel hun beroep uitoefenen (De Witte, 2000:107). Het loslaten van stabiele werkrelaties, het toenemende belang van zelfexpressie in de arbeid en het afbrokkelende arbeidsethos maakt het vooral voor de minder getalenteerde werknemers in onze samenleving erg lastig om door de arbeid erkenning en tevredenheid te vinden. Tegelijk is door het wegvallen van brede gemeenschapsstructuren en het verder terugplooien op een kerngezin het relatieve belang van de arbeid in de sociale
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.252
___________________________________
realisatie van het individu toegenomen. Zij die verliezen in het arbeidscicuit hebben uiteindelijk niet veel meer om op terug te vallen. Dit verhoogt de kans op een dualisering in de samenleving met winnaars die vlot doorheen driftig bewegende arbeidsmarkten heen surfen en verliezers die verweesd achterblijven. Zij staan in grote mate alleen met hun ontgoocheling en mislukking en dit kan leiden tot een opstandige foert-reactie waarbij men zich op cynische wijze afkeert van de maatschappij en zijn ontgoocheling vertaalt in radicale politieke njet-posities. Conclusie Het oude arbeidsethos, door Weber naar voor geschoven als ziel van het kapitalisme, zat ingebakken in een brede culturele context waarvan een religieus wereldbeeld veelal de sluitsteen vormde. De identiteit van het individu, zijn zelfbeleving en de kwaliteit van het leven wordt in deze oude cultuur gedragen door zijn positie in brede maatschappelijke structuren. De identiteit wordt voor het individu geconstrueerd, veeleer dan dat het individu ze zelf zou moeten construeren. Daardoor is het verhaal van het ik ook een stuk stabieler. Vandaag geniet het individu een veel grotere vrijheid in de bepaling van het 'ik', maar tegelijk is zowel het levensverhaal als de waardering ervan een stuk minder stabiel geworden. De zelftwijfel slaat toe en er is niet onmiddellijk iemand of iets dat die twijfel kan uitbannen. Teruggeworpen op zichzelf is het individu vrijer maar kwetsbaarder geworden. We dienen onze narratieve structuren in grote mate zelf te dragen en worden ook meer verantwoordelijk geacht voor de richting waarin we ons leven laten evolueren, ook al is dergelijke evolutie wellicht even sterk als vroeger gebonden aan volstrekt contingente gebeurtenissen. Binnen deze brede culturele verschuiving kaderen ook de verschuivingen op de arbeidsmarkt. Gaan werken wordt minder gemotiveerd vanuit een maatschappelijke morele plicht (het oude arbeidsethos), maar in veel grotere mate vanuit een individuele wens tot ontplooiing.v Ook de arbeids-
___________________________________
vreugde vinden we meer in de ontplooiing dan wel in het besef dat we onze plicht vervullen. Dergelijke evolutie is niet zonder gevaren. Wanneer men vandaag in empirisch onderzoek spreekt over jobonzekerheid, dan heeft men het over de angst om zijn job te verliezen. Deze onzekerheid heeft allerlei negatieve psychologische effecten. Stressverschijnselen en psychosomatische klachten nemen stelselmatig toe; de tevredenheid over de job daalt, en parallel hiermee ook de algemene levenstevredenheid (De Witte 1997, 2000). Maar je zou de notie jobonzekerheid wellicht kunnen verbreden tot de mate van tevredenheid of verbondenheid van een individu met zijn job. Voel ik mij werkelijk goed in deze job, is dit nu iets voor mij? Naarmate werkintrinsieke aspecten gaan overheersen en het individu meer op zichzelf teruggeworpen wordt, kan ook de twijfel binnensluipen. Kan ik mezelf wel voldoende ontplooien? Is dit nu werkelijk een interessante job? Zijn de relaties met de collega's wel van voldoende hoge kwaliteit? Kan ik echt iets bereiken in deze werkkring? Het antwoord moet telkens weer door het individu zelf gegeven worden en er is niet langer een gemeenschap die deze knagende onzekerheid wegneemt. Dergelijke jobonzekerheid zou wel eens vergelijkbare psychologische effecten kunnen hebben als de onzekerheid omtrent de arbeidsplaats zelf. Naarmate onze verwachtingen ten aanzien van de arbeid toenemen, zal vrijwel onvermijdelijk ook de twijfel omtrent de arbeid en de impact van een relatieve mislukking in de arbeid sterker worden. Technische en manageriële verschuivingen die het meer dan vroeger mogelijk maken om individuele werknemers van nabij te volgen (close monitoring), verhogen verder de druk en dreiging van mislukking. Dit alles moet uiteindelijk gaan wegen op de arbeidsvreugde van individuen en aangezien arbeidsvreugde en algemene tevredenheid zo sterk verbonden zijn, zal dit ook impact hebben op de levensvreugde van het individu.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.253
___________________________________
De risico's die we hierboven vermelden, gelden allicht voor iedereen, maar wellicht is het gevaar nog groter voor arbeiders en laaggeschoolden. Traditioneel zijn zij de dragers van het klassieke arbeidsethos. Arbeid is hier vooral een plicht, wellicht omdat de aard van hun job zo weinig kans tot zelfontplooiing, verantwoordelijkheid of andere werkintrinsieke aspecten geeft. Met het verdwijnen van een breed draagvlak van betekenisstructuren dienen ook zij zich meer en meer af te stemmen op werkintrinsieke aspecten en kan ook hier de twijfel binnensluipen.
___________________________________
Zij zijn het ook die de grootste moeite hebben met het versnelde tempo en de toegenomen eisen van een kennismaatschappij. Een dualisering tussen diegenen die slagen en diegenen die mislukken dringt zich op en deze keer staat men alleen met de verwerking van de mislukking. Ontgoocheld keert men zich af van de maatschappij en zoekt men heil in simpele, radicale antwoorden. De nieuwe risico's die de evolutie op de arbeidsmarkt meebrengt, zouden zich op die manier wel eens kunnen vertalen in politieke verschuivingen en verder voedsel geven aan de 'nieuwe breuklijn' (Elchardus, 1999).vi
Literatuur ACHTERHUIS, H. (1984), Arbeid, een eigenaardig medicijn. Baarn, Ambo. BELL, D. (1976), The Cultural Contradictions of Capitalism. New York, Basic Books.. DE WITTE, H. (1997), 'Is jobonzekerheid problematisch?' in K. VAN HOOF (red..), De Arbeidsmarktonderzoeksdag: verslagboek. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, p. 103-119. DE WITTE, H. (1999), 'Job insecurity and psychological well-being: review of the literature and exploration of some unresolved issues', European Journal of Work and Organizational Psychology, 8 (2), pp. 155-177. DE WITTE, H. (2000), 'Arbeidsethos en Jobonzekerheid: metingen en gevolgen voor welzijn, tevredenheid en inzet op het werk' in R.BOUWEN, H. DE WITTE e. a. (red.), Van Groep tot Gemeenschap. Liber amicorum Prof. Dr. Leo Lagrou. Leuven, Garant. DE WITTE, H. (2000), 'Houdingen tegenover arbeid in België op de drempel van de eenentwingste eeuw' in K. DOBBELAERE, K., M. ELCHARDUS, e. a. (red..), Verloren Zekerheid: De Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen. Brussel/Tielt, Koning Boudewijnstichting/ Lannoo, p. 77-115. ELCHARDUS, M. (1992), 'De waarde van de vrijetijd en de vrijetijdswaarden' in K. DOBBELAERE, J. KERKHOFS e. a. (red..), De Versnelde Ommekeer. Brussel/Tielt, Koning Boudewijnstichting/Lannoo, p. 93-115. ELCHARDUS, M. (1999), 'Democratie zonder politiek' in Samenleving en Politiek 6 (2), p. 30-43. GORZ, A. (1988), Métamorphoses du travail. Quête du sens: critique de la raison économique. Parijs, Galilée.. JAHODA, M. (1982), Employment and unemployment: a social psychological analysis. Cambridge University Press. LAGROU, L. (1986), 'De zin van de arbeid' in R. DE SCHRIJVER e.a. (red.), Wegwijs Cultuur. Davidsfonds, Leuven, pp. 2-10. AUWERS L , J. (1984), 'De Belg aan het werk' in J. KERKHOFS, R. REZSOHAZY (red..), De Stille Ommekeer: oude en nieuwe waarden in het België van de jaren tachtig. Brussel/Tielt, Koning Boudewijnstichting/Lannoo, p. 151-181. OK M , A.L., VAN GOETHEM, W. (1992), 'Werken in de prestatiemaatschappij' in K. DOBBELAERE, J. KERKHOFS e. a. (red..), De Versnelde Ommekeer. Brussel/Tielt, Koning Boudewijnstichting/Lannoo, p. 93-115. SCHOLLIERS, P. (1983), 'Werktijden en werkgelegenheid tijdens het interbellum' in E. SCHOLLIERS , P. SCHOLLIERS (red.), Werktijden en Werkverkorting. Brussel, Centrum voor Hedendaagse Sociale Geschiedenis, Vrije Universiteit Brussel, p. 71-88. SIRIANNI, C. (1987), 'Economies of time in social theory, three approaches compared' in Current Perspectives in Social Theory, 1987, JAI Press, p. 161-195. _______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.254
___________________________________
___________________________________
VAN LIEDEKERKE, L. (1996), 'Moeten surfers gevoed worden?' in Ethische Perspectieven, 6(1996)3, p. 147151. ZANDERS, H. (1994), 'Veranderende arbeidsoriëntaties in Europa 1981-1990' in H. DE WITTE (red..), Op zoek naar de Arbeidsklasse. Hiva-reeks 15, Leuven, Acco, p. 292-314.
Noten
1. In 1981 werd niet gepeild naar de centraliteit van arbeid, maar we kunnen gerust aannemen dat ook dan arbeid 2.
3. 4.
5. 6.
een vrijwel even belangrijke plaats opeiste. Centraliteit van arbeid is een robuust empirisch gegeven over (westerse) landen en tijd heen. In de discussie omtrent de motivatie die mensen hebben om te werken maakt men traditioneel een onderscheid tussen extrinsieke motieven, die buiten het werk zelf liggen (je werkt bijvoorbeeld voor de centen, of om de contactmogelijkheden) en intrinsieke motieven, die te maken hebben met de job zelf (ontwikkelingsmogelijkheden, het interessant zijn van de job enzovoort). Bevraagde aspecten met betrekking tot zelfrealisatie waren onder andere je capaciteiten kunnen benutten (Europees gemiddelde 49%, België 35%), iets kunnen bereiken (46%, 32%), initiatief kunnen nemen (43%, 33%). Hans De Witte volgt hier het latent deprivatiemodel van Jahoda, dat ook in talrijke andere studies als leidraad voor de basisfuncties van arbeid gehanteerd wordt (zie ook Jahoda, 1982 en Lagrou, 1986). De schaal 'arbeidsethos' bevat in de studie zes items. Naast de vier hierboven vermeld, zijn dat verder nog: 'werken moet altijd op de eerste plaats komen' en 'mensen dienen niet verplicht worden te werken als ze dat niet willen'. Dit impliceert onder andere dat het stigmatiseren van werkelozen als middel om hen naar de arbeidsmarkt te drijven vandaag allicht veel minder effectief is dan vroeger. Wat we echt nodig hebben zijn jobs die de persoon aanspreken - een heel wat lastigere opgave. Politieke machteloosheid, de optie voor autoritair leiderschap, etnocentrisme en de overtuiging dat mensen onbetrouwbare en louter aan zichzelf denkende wezens zijn, blijken in empirisch onderzoek sterk verbonden opinies te zijn. De opinie van personen ten aanzien van deze thema's bepaalt een nieuwe breuklijn in de politiek (naast de oude klassieke politieke families) met aan het ene uiteinde van het spectrum het Vlaams Blok en aan de andere kant Agalev.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 11 (2001)4, p.255