ZML SO Leerlijn Wonen en vrije tijd Deze leerlijn omvat: Koken/wonen/schoonmaak
Burgerschap/vrije tijd
Gezondheid/Ik en de ander
Leerlijn 1.1 Leerlijn 1.2 Leerlijn 1.3 Leerlijn 1.4 Leerlijn 2.1 Leerlijn 3.1 Leerlijn 4.1 Leerlijn 4.2 Leerlijn 6.1 Leerlijn 7.1 Leerlijn 3.2 Leerlijn 4.1 Leerlijn 8.1 Leerlijn 5.1 Leerlijn 1.1
Eten en drinken Koken Tafeldekken Afwassen Boodschappen doen Kleding aantrekken en verzorgen Schoonmaken en inrichten Inrichten van ene eigen kamer Woonomstandigheden Besturen en besluiten uit de leerlijn Ruimte; Toegankelijk uit de leerlijn Ruimte; Functie van de leefomgeving Vrije tijdsbesteding Ziekte, kleine verwondingen en ongelukken uit de leerlijn Ruimte; Lichaamsschema (zie ook eigen leerlijn)
CED-Groep© 2012
WONEN EN VRIJE TIJD + delen uit de leerlijn Oriëntatie op Ruimte
Leerlijnen
Kerndoelen
1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
Eten en drinken Koken Tafeldekken Afwassen
1.
De leerlingen leren (mede) zorgdragen voor het dagelijkse eten en drinken en leren de daarbij horende regels en tafelmanieren hanteren
2.1. Boodschappen doen
2.
De leerlingen leren boodschappen doen
3.1. Kleding aantrekken en verzorgen
3.
De leerlingen leren zich kleden en linnengoed, kleding en schoeisel (helpen) verzorgen
4.1. Schoonmaken en inrichten 4.2. Inrichten van een eigen kamer
4.
De leerlingen leren helpen hun huis/kamer inrichten, schoonhouden en op orde houden en leren dat mensen die samen wonen, ook samen zorgen voor de goede gang van zaken
6.1. Woonomstandigheden
6.
De leerlingen leren herkennen dat in de samenleving verschillen en overeenkomsten zijn tussen mensen en groepen van mensen in de wijze waarop ze leven
7.1. Besturen en besluiten
7.
De leerlingen leren zich oriënteren op medezeggenschap, stemrecht, besluitvorming, het gemeentelijk en landelijk bestuur
3.2 Toegankelijk (uit Ruimte)
3. De leerlingen leren de weg kennen en benoemen in de eigen leefomgeving
4.1 Functie van de leefomgeving (uit Ruimte)
4: De leerlingen leren inrichtingsaspecten herkennen van de eigen leefomgeving
8.1. Vrijetijdsbesteding
8.
De leerlingen leren de vrije tijd alleen en samen met anderen besteden
5.1. Ziekte, kleine verwondingen en ongelukken
5.
De leerlingen leren op de juiste wijze reageren bij ziekte, ongeluk of bij een kleine verwonding
1.1 Lichaamsschema (uit Ruimte)
1. De leerlingen leren het eigen lichaamsschema gebruiken voor het verkennen en ordenen van de ruimte om zich heen
2
CED-Groep© 2012
Kerndoel 1:
De leerlingen leren (mede) zorgdragen voor het dagelijkse eten en drinken en leren de daarbij horende regels en tafelmanieren hanteren
1.1. Eten en drinken
1 Eet en drinkt zonder hoesten of verslikken Geeft aan honger of dorst te hebben Begrijpt de begrippen happen, drinken, heet, mmm, koek, (op)eten
2 Geeft aan (wijzend) wat hij op brood wil of wil drinken bij een keuzemogelijkheid Drinkt met een rietje Maakt onderscheid tussen eetbaar en niet eetbaar, schoon en vies voedsel
3 Zit vijf minuten stil en recht aan tafel tijdens de maaltijd Gebruikt het mes aan de dominante kant (nog niet snijden) Eet zijn mond leeg voordat hij praat Blijft aan tafel zitten tijdens de maaltijd Gebruikt woorden om aan te geven wat hij wil eten en drinken Wast zijn handen voor het aan tafel gaan
4 Pakt of vraagt eerst om een hartige boterham en vervolgens een zoete Vraagt hulp tijdens het eten bij een handeling waarbij hij hulp nodig heeft Smeert brood met boter of iets anders smeerbaars (gelijk verdeeld en normale hoeveelheid) Gebruikt normale hoeveelheid beleg op zijn boterham (strooien van hagelslag, plakken worst) Snijdt een banaan in stukjes Pelt fruit met de hand
5 Vraagt aan tafel aan een ander om iets aan te geven Snijdt met een mes, met zaagbeweging
6 Schenkt zonder te knoeien uit een pak of fles in een glas of beker Laat hete dranken voldoende afkoelen voor ze te drinken Ziet eten en drinken als gezellige aangelegenheid Schilt fruit met een fruitmesje
7 Eet met een vork en een mes in de hand Geeft aan hoeveel hij wil eten Durft onbekend eten te proeven Herkent hetzelfde product in verschillende vormen (omelet en een hard ei, gesneden stukjes)
8 Snijdt kaas met een kaasschaaf Schenkt hete koffie en thee in een kopje
9 Schept een juiste hoeveelheid eten voor zichzelf uit de pan Gebruikt een servet en begrijpt waarom
Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek: 1.1.
3
CED-Groep© 2012
1.2. Koken
5 6 Kneedt deeg met zijn handen en Kent de functie van de waterkoker roert ingrediënten door elkaar door samen thee en cup-a-soup Legt de benodigde spullen klaar te maken voor het maken van een tosti Snijdt groente in plakjes, reepjes of Smeert zijn eigen boterham voor de stukjes tosti Roostert brood in de broodrooster Smeert zijn eigen boterham voor de tosti Stopt eten in de oven/magnetron en zet hem aan Benoemt vijf voorwerpen uit de keuken (weegschaal, (koeken)pan, pollepel, oven)
3 Wast zijn handen voor het koken Wast groenten en aardappels schoon
4 Schenkt drinken in een beker
7 Opent pakken, potten en flessen met schroefdop Snijdt groente op verschillende manieren (broccoli in roosjes, tomaat in partjes) Benoemt basisingrediënten van een avondmaaltijd (aardappels (rijst of pasta), vlees, groente) Benoemt het eten bij het zien van de verpakking (pak rijst, blik bonen)
8 Ziet en beseft dat een pan, schaal of apparaat heet is en gaat daar voorzichtig mee om Leest tijd en temperatuur van een simpel geschreven instructie en voert dit in de magnetron (eenvoudig stappenplan) Gaat voorzichtig om met scherpe messen (snijden, ook in de buurt van anderen) Roert met een garde een mix of sausje totdat de klonten helemaal weg zijn
9 Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek: 1.2. Geeft het verschil aan tussen gezonde en ongezonde voeding met voorbeelden van etenswaren Benoemt de regels rondom hygiëne bij het koken (schoon mes, schort, muts, schoon aanrecht) Vertelt hoe er zorgvuldig en veilig kan worden omgegaan met apparaten die heet worden Werkt veilig met een elektrisch fornuis (evt. met hulpmiddelen) Bakt eieren in de pan
4
CED-Groep© 2012
1.3. Tafeldekken
Heeft begrip van het aan tafel zitten tijdens het eten
2 Legt zijn eigen placemats op tafel
3 Legt borden, bestek en bekers op tafel Benoemt vijf voorwerpen die op tafel staan bij de lunch (boter, brood, hagelslag)
4 Verdeelt de borden over de tafel één op één met de stoelen die rond de tafel staan Legt een tafelkleed op tafel Pakt genoemde spullen voor op tafel (brood, boter, beleg, melk, etc) en zet deze op tafel
5 Pakt evenveel borden als er eters zijn en zorgt dat er bij alle borden een mes en een vork ligt
6 7 8 Dekt de complete tafel voor de lunch Benoemt vijf voorwerpen die op Pakt de gebruikelijke spullen voor (mes en lepel rechts, vork links) tafel staan bij het avondeten de lunch (weet waar ze staan) en (pan, bord, opscheplepel, verdeelt ze over de tafel (brood, onderzetter, kaarsen, servet, boter, beleg, melk) bestek, glazen)
9 Vertelt het verschil tussen het tafeldekken voor het ontbijt, de lunch en het avondeten (wat staat wanneer op tafel) Dekt de tafel voor de hoofdmaaltijd voor meerdere personen en verdeelt de spullen over tafel (servet, onderzetter, opscheplepel, glazen) Kan de tafel netjes afruimen
Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek: 1.3.
5
CED-Groep© 2012
1.4. Afwassen 5 Ruimt de tafel af en brengt de spullen naar de keuken Droogt de niet-breekbare spullen van de vaat af Haalt de etensresten van zijn bord en gooit het in de vuilnisbak
6 7 Doet de tafel of het tafelkleed af Droogt breekbare maar met een doekje hanteerbare spullen van de vaat Zorgt dat zijn kleren bij het af (bord en een beker) afwassen schoon en droog blijven Spoelt bekers om Ordent de vaat (glazen of bekers bij Vertelt waarom sommige vaat elkaar, pannen, bestek) gespoeld moet worden (water wordt vies) Zet de geordende vaat in volgorde waarop het afgewassen wordt (eerst glazen/bekers, pannen op het laatst) Schat in wanneer hij een droge theedoek nodig heeft
8 Maakt de vaat schoon met een borstel of een sponsje (borden, bestek en bekers) Gebruikt een vaatdoek/schuurspons om het aanrecht en fornuis mee schoon te maken/te drogen Maakt het putje van de wasbak leeg Maakt een sopje voor de vaat (adequate hoeveelheid sop en juiste temperatuur)
9 Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek: 1.4. Droogt spullen met moeilijke randjes goed af Hangt het vaatdoekje en de theedoek na gebruik uit Wast en droogt grote pannen af
6
CED-Groep© 2012
Kerndoel 2:
De leerlingen leren boodschappen doen
2.1. Boodschappen doen 5 6 Speelt boodschappen doen na in de Haalt boodschappen bij een winkel klas door een boodschappenlijst af te geven (zonder betalen bijv. bij een bekende winkel op rekening)
7 Sluit achter aan in een rij bij de kassa en wacht rustig Levert de lege flessen in en levert het statiegeldbonnetje bij de kassa in Doet producten op een goede manier in het mandje/ karretje (groente niet onderop) Doet producten op een goede manier in de boodschappentas (groente niet onderop)
8 Neemt van thuis alle benodigdheden mee (geld, lege flessen een boodschappentas en lijst) Bewaart geld en bonnetjes op een veilige plek Vraagt hulp als hij ergens niet bij kan Vindt de producten van de boodschappenlijst in de supermarkt Bestelt bij een aparte afdeling door te vertellen wat hij wil
9 Werkt de hele boodschappenlijst systematisch af Schat in wat een boodschap ongeveer kost (ruime schatting 1-2 t.o.v. 10 euro) Vraagt aan het personeel waar een product ligt in de supermarkt Begrijpt welke van twee vergelijkbare producten goedkoper is (verschil min. 50 eurocent) Controleert of er geld in de portemonnee zit
7
CED-Groep© 2012
Kerndoel 3: De leerlingen leren zich kleden en linnengoed, kleding en schoeisel (helpen) verzorgen 3.1. Kleding aantrekken en verzorgen
1 Werkt mee als zijn jas of ander kledingstuk wordt aangetrokken
2 Vindt zijn eigen jas op de kapstok Hangt zijn jas op de juiste plek op de kapstok
3 Trekt op eigen initiatief een jas aan als hij naar buiten gaat
4 Doet een ritssluiting dicht Trekt klittenbandschoenen aan en uit Trekt een hemd, T-shirt of trui aan
5 Maakt bij morsen met een doekje de kleding schoon Maakt zijn voorkeur voor kleding kenbaar
6 7 Trekt veterschoenen aan en uit Trekt iedere dag een schone (strikt zelf de veters) onderbroek aan (vertelt dat dat Controleert of kleding goed zit nodig is) (kleding fatsoeneren waar nodig) Trekt iedere dag schone sokken aan (vertelt dat dat nodig is) Doet de knoop van zijn broek open Hangt uitgetrokken kleren uit over en dicht een stoel of op een hanger
8 Trekt regelmatig schone kleren aan en doet vuile kleren in een wasmand Kiest een acceptabele klerencombinatie uit
9 Hangt gewassen kleren op aan een wasrek of waslijn Haalt een laken en dekbed af en gooit het in de wasmand Haalt het kussensloop van het kussen en gooit het in de wasmand Lucht zijn bed na het slapen (dekbed openslaan) Controleert of de zakken van zijn kleding leeg zijn Ziet het verschil tussen jongens- en meisjeskleding Vertelt wat en waarvoor een paskamer is
8
CED-Groep© 2012
Kerndoel 4:
De leerlingen leren helpen hun huis/kamer inrichten, schoonhouden en op orde houden en leren dat mensen die samen wonen, ook samen zorgen voor de goede gang van zaken
4.1. Schoonmaken en inrichten
1 Legt gebruikt materiaal bij elkaar Ruimt de eigen tafel op
2 3 Legt veel gebruikte (knutsel)spullen Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug terug op hun plek (kwasten, kleurpotloden, placemat)
4 Brengt orde in een beperkte ruimte (een speelhoek opruimen door spullen bij elkaar te leggen)
5 Gooit oud papierwerk apart weg (tv-gids, krant) Zet de stoelen op de tafel (klaslokaal) Vervangt de wc-rol
6 Kiest geschikte spullen om een schoonmaakklus meer uit te voeren (lokaal vegen met stoffer of bezem, vloer dweilen met een lapje of mop)
8 Stofzuigt een leeg oppervlak (lokaal zonder stoelen en tafels) Vervangt volle pedaalemmer/ vuilniszakken (ook dichtbinden) Veegt een lege ruimte met een bezem Maakt een sopje (adequate hoeveelheid sop en juiste temperatuur)
7 Veegt een hoopje afval weg met stoffer en blik Zet de container of de vuilniszak aan de straat Vertelt wanneer er ergens opgeruimd moet worden Neemt een groot plat oppervlak af met een vochtig doekje (poetst vlekken weg, vangt kruimels op) Tilt spullen op of zet ze weg bij het afstoffen
9 Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek: 2.1. Benoemt verschillende schoonmaak- middelen en het doel waarvoor ze gebruikt worden (afwas en schuurmiddel, allesreiniger, wc-eend) Neemt de vensterbank af met een natte doek of stofdoek Stofzuigt het lokaal met stoelen en tafels Weet wanneer de vuilniszak naar de straat toe moet en denkt eraan
9
CED-Groep© 2012
4.2. Inrichten van een eigen kamer
6 Helpt lokalen te versieren met slingers en tekeningen Heeft voorkeur voor bepaalde versiering en plaatsen van versiering
7 Vertelt welke inrichtingselementen er in zijn kamer zijn (tafel, bed, maar ook vloerbedekking, behang) Kiest wandversiering uit in zijn kamer zoals schilderijtjes, foto’s en posters
8 Geeft spullen in de kamer een eigen plek (foto’s, kussentjes, planten) Zet planten in de kamer Kiest extra accessoires uit om de kamer op te vrolijken (posters, stoeltjes, kussentjes, potten en planten, vaasjes, fotolijstjes)
9 Beslist welke spullen er in de kamer komen te staan Benoemt 4 winkels waar je leuke spullen kan kopen voor je kamer (HEMA, Blokker, V&D, plantenwinkel) Herkent logische en onlogische plaatsing van meubels
10
CED-Groep© 2012
Kerndoel 6: De leerlingen leren herkennen dat in de samenleving verschillen en overeenkomsten zijn tussen mensen en groepen van mensen in de wijze waarop ze leven 6.1. Woonomstandigheden 8 Benoemt welke verschillende woonsituaties er zijn (bij je biologische ouders, adoptie, internaat) Benoemt gevolgen van een lichamelijke handicap of ziekte op de woonomgeving (dagroosters, begeleiding, woongroep) 9 Benoemt verschillen tussen ontwikkelingslanden en Nederland (arm/rijk, huisvesting, gezondheids) Benoemt de kenmerken van verschillende culturen en de invloed op de omgeving (feesten, kleding, inrichting)
Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijnen VSO Mens en Maatschappij: 6.1.
11
CED-Groep© 2012
Kerndoel 7:
De leerlingen leren zich oriënteren op medezeggenschap, stemrecht, besluitvorming, het gemeentelijk en landelijk bestuur
7.1. Besturen en besluiten
9 Geeft zijn mening of kiest voor een optie bij beslissingen in de klas (waar gaan we heen, waar iets komt te staan) Zit in een leerlingenraad, groepsraad of een commissie Vertelt dat mensen boven de 18 jaar mogen stemmen Vertelt dat de burgemeester de baas van de stad of het dorp is Vertelt dat de koning(in) de baas van Nederland is Vertelt wat de politie in Nederland precies doet Voert een gekozen besluit uit, ook al staat hij er niet helemaal achter
Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijnen VSO Mens en Maatschappij: 7.1.
12
CED-Groep© 2012
Kerndoel 3: De leerlingen leren de weg kennen en benoemen in de eigen leefomgeving 3.2. Toegankelijkheid
5 Kent de toegankelijkheid van de supermarkt als openbare gelegenheid
2 3 Weet wanneer de klas verlaten mag Weet wanneer hij in andere kamers (directeur, secretariaat) mag worden en wanneer niet komen Weet wanneer je bij een andere klas naar binnen mag
4 Kent de toegankelijkheid van huizen en tuinen en de school (niet zomaar ergens naar binnen lopen)
6 Kent de toegankelijkheid van de winkel als openbare gelegenheid Weet in welke winkels voor hem geschikt zijn en welke niet
8 Kent de toegankelijkheid van de bibliotheek, postkantoor, bank
7 Kent de toegankelijkheid van het openbaar vervoer (met een vervoersbewijs)
Kerndoel 4: De leerlingen leren inrichtingsaspecten herkennen van de eigen leefomgeving 4.1. Functie van de leefomgeving
4 Benoemt de functie van een huis (wonen en slapen) 5 Benoemt de functie van een politiebureau in ieder dorp of iedere stad Benoemt de functie van een brandweerkazerne in ieder dorp of iedere stad Benoemt de functie van een ziekenhuis
6 Benoemt de functie van een kerk Benoemt de functie van parken en speelplaatsen Benoemt de functie van winkels Benoemt verschillende soorten winkels Benoemt verkeersborden voor voetgangers zoals voet- en zebrapad, bus- en tramhalte, woonerf
7 Benoemt de functie van een tandarts en een dokter in ieder dorp Benoemt waar eten en drinken vandaan komt Benoemt de functie van sportvelden en sportcomplexen Benoemt verkeersborden voor fietsers zoals fietspad, voorrangsborden, stopborden
8 Benoemt de functie van verschillende beroepen en bedrijven in een dorp of stad Benoemt de functie van gemeentehuis Benoemt verkeersborden voor auto’s zoals autoweg, autosnelweg, doodlopende weg
9 Benoemt de voordelen van het openbaar vervoer (voor iedereen, minder druk op de weg) Benoemt de functie van flats en andere hoogbouw
13
CED-Groep© 2012
Kerndoel 8: De leerlingen leren de vrije tijd alleen en samen met anderen besteden (zie leerlijn wonen, vrije tijd) 8.1. Vrijetijdsbesteding
1 2 3 Houdt variatie in spelen en Speelt zonder problemen naast een Geeft aan welke activiteiten in de speelgoed klas hij leuk vindt door ernaar te andere leerling (bij de watertafel) Benoemt bij een zichtbare keuze wijzen (poppenhoek) Laat zien of hij een activiteit leuk zijn voorkeur voor bepaald Geeft passsief een voorkeur voor vindt (m.b.v. lichaamstaal) speelgoed of activiteit bepaald speelgoed door ernaar te Laat zien dat hij feest (vieren) leuk Pakt een boek om plaatjes in te wijzen vindt (m.b.v. lichaamstaal) kijken Ontwikkelt een voorkeur voor muziek
4 Benoemt drie activiteiten die in de vrije tijd worden uitgevoerd Probeert aangeboden onbekende activiteiten uit
5 Weet wat een hobby is Vertelt over de eigen hobby Weet dat er verschillende hobby’s zijn en geeft enkele voorbeelden
6 Oriënteert met verschillende sporten Oriënteert op verschillende vormen van drama, dans en toneel
8 Zoekt verschillende mogelijkheden om zijn vrije tijd aangenaam in te vullen Vertelt dat een vereniging of vereniging inzet, volharding en tijd kost Stopt met een activiteit als dat sociaal wenselijk is (tv-kijken bij bezoek)
9 Vertelt dat hobby’s geld kosten Beseft dat bij een vereniging gaan verplichtingen tegenover andere deelnemers met zich mee neemt Bestelt eten en/of drinken in een drink- of eetgelegenheid (terras, bar, restaurant)
Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijnen VSO Mens en Maatschappij: 5.1.
7 Zoekt of kiest een gezamenlijke hobby met een vriend(in) onder begeleiding Stopt met een activiteit als het fysiek wenselijk is Beoefent een vrijetijdsbesteding ( onder begeleiding ) Geeft bij een activiteit of sport niet gelijk op bij tegenslag
14
CED-Groep© 2012
Kerndoel 5:
De leerlingen leren op de juiste wijze reageren bij ziekte, ongeluk of bij een kleine verwonding
5.1. Ziekte, kleine verwondingen en ongelukken
3 Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling
4 Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling voor een medeleerling Geeft bij ziekte aan waar hij pijn heeft
7 Benoemt de functie van de koortsthermometer Vertelt dat sommige leerlingen medicijnen moeten slikken om gezond te blijven
8 Plakt een pleister op een kleine eigen wond Gaat voorzichtig met bloed en wondjes van anderen Houdt rekening met eigen medicijngebruik Waarschuwt bij (kleine) ongelukken direct de juiste persoon Vertelt bij (kleine) ongelukken de juiste persoon kort wat er aan de hand is
5 Blijft rustig bij kleine ongelukjes Geeft bij ziekte aan wat hij voelt
6 Vertelt dat je met een wond soms naar de dokter moet Roept om hulp bij een ongeluk
9 Plakt een pleister op een kleine wond van anderen Let zelf op om op tijd zijn medicijnen te nemen Drukt bij een bloedneus de neus hoog dicht en houdt dit lang genoeg vol (5 minuten)
Voor hogere doelen raadpleeg de leerlijn VSO Mens, Natuur en Techniek: 3.1.
15
CED-Groep© 2012
Kerndoel 1: De leerlingen leren het eigen lichaamsschema gebruiken voor het verkennen en ordenen van de ruimte om zich heen 1.1. Lichaamsschema
1 Maakt kennis met de ruimte om zich heen (lengte, hoogte en diepte ervaring, grote kleine werkhoeken) Wijst de verschillende lichaamsdelen aan (hoofd, benen, armen, oren, ogen, neus en mond) Neemt een verandering van houdingen en bewegingen waar Bootst verschillende houdingen en bewegingen van anderen na
2 Wijst kijkend in een spiegel de belangrijkste delen van het gezicht aan (oog, oor, mond, neus) Wijst bij anderen de belangrijkste lichaamsdelen aan Wijst op een foto de belangrijkste lichaamsdelen aan (van voren gezien) Benoemt de lichaamsdelen oog, oor, mond en neus Voert de juiste bewegingen uit bij de begrippen omhoog en omlaag gekoppeld aan lichaamsschema (arm omhoog)
3 Benoemt bij anderen de belangrijkste lichaamsdelen Wijst en op een abstracte afbeelding de belangrijkste lichaamsdelen aan Benoemt de lichaamsdelen hoofd, arm en been Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen boven en onder gekoppeld aan het lichaamsschema (doe je handen boven je hoofd) Wijst op een foto van achteren genomen de lichaamsdelen aan Imiteert houdingen van een afbeelding (van voren gezien)
4 Wijst de voor- en achterkant van het lichaam aan Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen voor en achter gekoppeld aan het lichaamsschema (de handen zijn achter haar rug) Benoemt op een foto de belangrijkste lichaamsdelen (van opzij gezien) Benoemt op een abstracte afbeelding van achteren de lichaamsdelen Schat in hoeveel ruimte zijn eigen lichaam inneemt (kan er nog bij op de bank, verstoppen achter een boom, in een schoen past)
5 Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen vooruit en achteruit samen met het lichaamsschema (springt vooruit achteruit) Benoemt op een afbeelding de belangrijkste lichaamsdelen (van opzij gezien)
6 Wijst de linker- en rechterkant van het lichaam aan met behulp van voorwerpen (een horloge of een ring)
7 Wijst de linker- en rechterkant van het lichaam aan
8 Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen links en rechts gekoppeld aan het lichaamsschema (de armen naar links of naar rechts)
16