APPe L
Magazine voor afgestudeerde psychologen en pedagogen k.u.leuven
ma
ga
zin
e van L A PP
1 Bloemen voor jou Column: de weg naar het werk 2 Lichtgevoelig Integrale Jeugdhulp 3 Dirk Antonissen Twintig voor twintig 4 Tijdelijk maar tevreden Faculteit lauwert Fellows 5 Intgeniep lacht met “Zigzelf” 6 Studenten van nu en toen Waanzin is vrouwelijk 7 Safier en milieubewust gedrag
inhoud
8 Schrijven en blijven Achterflap
APPeL viermaandelijks magazine van LAPP jaargang 2 - nr 2, maart 2007 afgiftekantoor 3001 Leuven 1 afzendadres: Paul Van Deun, L. Beosierlaan 3, 3010 Leuven Toelating gesloten verpakking 3001 Leuven 1 - BC 16177
België - Belgique P.B. - P.P. 3001 Leuven 1 BC 16177
jaargang 2 | nummer 2
Bloemen voor jou! Bloemen voor jou, afgestudeerde psycholoog of pedagoog. Omdat je belangrijk werk doet. Omdat je je werk goed doet. Deze bloemen geven wij je niet alleen. Je krijgt ze ook aangeboden van de Faculteit voor Psychologie en Pedagogische Wetenschappen waar je afstudeerde. “Vanwaar die plotse vrijgevigheid?” vraag je je af. “Wil die iets van mij?” Wat een inzicht, wat een interpretatie, petje af! En of we iets terugwillen… Het concept van een vernieuwde alumniwerking is de interactie bevorderen tussen afgestudeerden en universiteit: tweerichtingsverkeer. Wat weten wij nog van wat er achter die betonnen of bakstenen muren gebeurt? Wat weet de faculteit van de praktijk van al haar afgestudeerden? Het LAPP heeft zich tot doel gesteld beide partijen meer zichtbaar te maken voor elkaar. Dit magazine, APPeL, is daarvan een voorbeeld. We willen nu een volgende stap zetten door een ‘Faculteitsdag’ te organiseren. Daarop zullen onze onderzoeksgroepen een staalkaart geven van waar ze mee bezig zijn. De nadruk zal liggen op onderzoek. In een twintigtal opstellingen zullen jonge onderzoekers via posters, didactisch materiaal, teksten en demonstraties ons proberen te boeien voor wat nieuw is in onze wetenschap. Vanuit elke afstudeerrichting zijn er een paar deelnemers. In vier seminaries wordt onderzoek voorgesteld en besproken dat is uitgevoerd in praktijksituaties en in samenspraak met mensen uit het werkveld. De Faculteitsdag vindt plaats in het aangename kader van het Convent van Chièvres in het Groot Begijnhof. En het middagmaal kun je genieten, samen met je oud-jaargenoten, in het befaamde restaurant van de Faculty Club. En ’s avonds kun je met diezelfde jaargenoten nog doorzakken in het studentencafé ‘Pavlov’ waar we voor de gelegenheid oud-kriko’s zullen tappen. Maar waar blijft dat tweerichtingsverkeer? Toegegeven, dat is het moeilijkste punt. Met het LAPP-bestuur hebben we daar het volgende op gevonden: we maken een nieuw symbool, een titel, die de aandacht legt bij de psycholoog en de pedagoog in de praktijk. De ‘Fellows van de Faculteit voor Psychologie en Pedagogische Wetenschappen’. In samenspraak met de diverse afstudeerrichtingen, het alumnibestuur en het faculteitsbestuur zullen we elk jaar enkele collega’s deze titel geven. Zij mogen zich drie jaar lang Fellow van de Faculteit noemen en nadien post-Fellow. Het is de bedoeling dat het opleidingsinstituut verdienstelijke afgestudeerden daardoor een erkenning geeft voor wat hun dagelijks werk voor de faculteit en de samenleving betekent. Hier telt niet het aantal publicaties in buitenlandse tijdschriften, maar de gedegen inzet en de originele aanpak.
De Fellows krijgen de kans om mee te werken aan bijvoorbeeld onderzoek en seminaries op de afdelingen, waardoor ze voor de nodige terugkoppeling kunnen zorgen vanuit de praktijk naar het onderzoeks- en opleidingsniveau. De kracht zit hem in het symbool: praktijk wordt zichtbaar belangrijk voor onderwijs en onderzoek. Voor hen zijn de bloemen op de foto bedoeld. Omdat het de eerste keer is, kozen we er zes: Maria De Beuckeleer, Stijn D’hert, en Herman Wouters, die in het volgende nummer worden geïnterviewd. Over Hilde Haerden, Bob Cools en Marina Avau lees je al iets in dit nummer. Zij zullen alle zes in het eerste deel van de Faculteitsdag door hun respectievelijke promotor op feestelijke wijze aan je worden voorgesteld, waarna Hilde Haerden en Bob Cools namens alle kersverse Fellows het woord zullen nemen. Decaan professor Jos Corveleyn zal de voormiddag afsluiten door op passende wijze te reageren op zoveel praktijkgeweld. Je kunt niet afwezig blijven op dit feest voor psychologen en pedagogen, zowel van binnen als buiten de universiteit! Bekijk het programma en schrijf je snel in via onze website: http://ppw.kuleuven.be/lapp Faculteitsdag, 17 maart 2007, 9.30u-16.00u, Groot Begijnhof Van harte, Paul Van Deun, LAPP-voorzitter
De weg naar het werk Acht uur. De wekkerradio zoemt. Door de met slaap gevulde kamer gaat een lichte schok van muziek en stil gekreun. Onder de lakens wen ik aan het eerste daglicht dat door mijn iets te smalle gordijnen de ruimte binnendringt. Ik twijfel om op te staan. Door de enkele beglazing heen hoor ik het nét iets te vrolijke gefluit van een mij onbekende vogelsoort. Eén been hangt al uit het bed. “Da’s toch al iets”, denk ik bij mezelf en terwijl de hoop op een plotse aardbeving of een verdwaalde orkaan toeneemt, blijf ik nog even zo liggen. Onbeweeglijk raap ik al mijn moed bijeen en spoor ook mijn andere been aan om de stap te wagen. Het volgende moment kom ik mezelf tegen in de douche. Nog wat slaperig wensen we elkaar een goedemorgen. Het ijskoude stromende water en de sterke geur van verse koffie, die ons via de trap langzaam tegemoetkomt, hebben een verkwikkend effect. Ik wrijf de spiegel droog en beetje per beetje geeft het bewasemde oppervlak een onbekende gestalte prijs: haarlijn, ogen, oren, neus, mond en ten slotte een kin. Ik zal nooit wennen aan dat moment waarop ik oog in oog sta met een vreemde die – anders dan ik – al wakker is. Verward stommel ik de trap af, werp een blik op de klok en
1
column Pieter Verstraete
schakel naar een versnelling hoger, zodat ik aan het ontbijt zelf meestal geen herinnering over hou. Tien voor negen. Achter mij valt zachtjes de deur in het slot. Elke dag opnieuw. Nu is de verwarring compleet. Ik wurm me door de scheur rond mezelf en trek me krachtig op aan het ochtendlicht. Een beetje uitgeput bereik ik de plaats waar alles ruikt naar onvoorspelbaarheid, waar onbekenden door de mazen van de verbeelding glippen en afgesleten kasseien glanzen in een stralende eindigheid. Hier voel ik me thuis. Hier stapel ik mijn weerbarstige gevoelens op en luister ik met gespitste oren naar elk gesprek dat de ruimte doorklieft: “Gisteren belde Tania en weet je wat ze zei?”, “Ik zorg er meteen voor, geen enkel probleem!”, “Haar hand was warm en zacht, ze streelde ...”, “Ik denk niet dat ze heeft geleden”, “Wees nu toch voor één keer eerlijk!” Het slot gaat zoals steeds aan mij voorbij. Ik hou te veel van woorden: woorden omarmd door een traagheid van begrip. Twintig stappen verder, aan het einde van dit oord, heerst de snelheid van de dingen; maar hier sijpelt het trage van het woord.
Integrale Jeugdhulp Een evenwichtsoefening van vraag en aanbod
Lichtgevoelig De Alma Mater is/was niet enkel goed voor je intellectuele rijkdom, met smaak versterkt(e) ze de innerlijke mens. Alma II twee maal in retrostijl!
De hulpverlening aan kinderen en jongeren heeft altijd al stof voor discussie geboden. In de media wordt er geregeld gepraat over aanpak van spijbelgedrag, begeleiding van delinquente jongeren of opvang van kinderen met een handicap. Maar ook in de politieke wereld beweegt er iets. Het concept van de Integrale Jeugdhulp (IJH) stelt grondige wijzigingen in het Vlaamse jeugdhulpverleningslandschap in het vooruitzicht. Die beweging zal onmiskenbaar een grote invloed hebben op de dagelijkse praktijk van de jeugdzorg.
© Walter De Mulder
In 1999 trok de sector van de Bijzondere Jeugdzorg aan de alarmbel. Hij rapporteerde een aantal moeilijkheden, zoals lange wachtlijsten en moeilijke doorverwijzingen naar andere sectoren. Op het niveau van de Vlaamse regering werd al snel duidelijk dat voor die sectoraal gerapporteerde moeilijkheden intersectorale oplossingen moesten worden voorgesteld. Dat resulteerde in 2004 in een decreet Integrale Jeugdhulp. Een praktijkvoorbeeld. Kevin is veertien. Hij heeft het lastig op school. Hij kan zich moeilijk concentreren in de klas en door de drukte thuis slaagt hij er niet altijd in om zijn huiswerk op tijd te maken. Op opmerkingen van leerkrachten reageert hij onbeleefd. Zijn slechte leerresultaten en moeilijke gedrag worden besproken op de klassenraad, met het advies om het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) in te schakelen. Dat is voor Kevin echter een te grote stap. Op weg van school naar huis passeert hij dagelijks een jongerenadviescentrum (JAC). Het is voor hem niet duidelijk wat daar precies gebeurt. Ook op school vindt hij er geen informatie of folders over. Op een ochtend is het weer ruzie thuis en vertrekt hij in allerijl naar school. Onderweg komt hij een aantal klasgenoten tegen die hem jennen. De stoppen slaan door en hij valt de jongeren aan. Zijn klasgenoten vertellen het verhaal aan de leerkrachten, die onmiddellijk contact opnemen met de ouders en hun vertellen dat ze het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (CBJ) zullen moeten waarschuwen. Kevin gedraagt zich immers al een tijdje moeilijk op school en ging niet in op het aanbod van het CLB. Kevin zelf durft niet meer naar school of naar huis te gaan en doolt rond in de stad. In het lunapark wordt hij aangetroffen door de politie en naar huis gebracht. Daar wordt besloten dat de situatie thuis momenteel te zwaar is en gaat de consulente op zoek naar opvang voor Kevin. © Wim Vanderwegen
colofon
Kevin veranderde van een jongen met moeilijkheden in een dossier binnen de sector Bijzondere Jeugdzorg. Dat is jammer, want er waren een aantal aanknopingspunten waardoor Kevin vroegtijdig geholpen had kunnen worden. Hij had hulp kunnen krijgen via psychosociale begeleiding door een CLB of een JAC, maar bijvoorbeeld ook van een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (CGGZ). Al die instanties bieden hulp – soms overlappen ze daarin ook –, maar leggen eigen accenten. Voor de gebruikers zijn de verschillen niet altijd duidelijk. Tegelijk zijn er nog altijd tekorten in de hulpverlening en blijven sommige jongeren uit de boot vallen. Intersectoraal samenwerken Integrale Jeugdhulp wil een antwoord bieden op dit soort problemen. Principes als toegankelijkheid, vraaggerichtheid en naadloosheid staan centraal. Intersectoraal samenwerken is het kernbegrip waarmee dat gerealiseerd kan worden. De sectoren Algemeen Welzijnswerk, Bijzondere Jeugdzorg, Centra voor Leerlingenbegeleiding, Geestelijke Gezondheidszorg, Kind en Gezin en Gehandicaptenzorg worden decretaal met elkaar verbonden. Elk behoudt zijn eigenheid, maar verbindt zich ertoe om een aantal inspanningen te leveren die de kwaliteit van de jeugdhulpverlening ten goede komen.
Colofon APPeL Magazine van LAPP Redactie Hans De Witte (hoofdredacteur), Hedwig Bogaerts, Vera Hoorens, Bea Maes, Ines Minten (eindredactie), Paul Van Deun Medewerkers Nele De Ganseman, Marc Dooms, Jan Labbe, Birgit Sebreghts, Koen Van Kelecom, Pieter Verstraete Redactieadres, redactiesecretariaat, adreswijzigingen Vesaliusstraat 2, 3000 Leuven
[email protected] Abonnementen inbegrepen in LAPP-lidmaatschap 25 euro, Bankrek. LAPP KBC Leuven 431-0219371-24 Vormgeving Lieve Claes Fotografie Wim Vanderwegen Cartoons BibberKopf Oplage 4000 ex Drukwerk de Plano Verantwoordelijke uitgever Paul Van Deun, L. Beosierlaan 3, 3010 Leuven Copyright artikels Artikels kunnen overgenomen worden mits toestemming van de redactie
2
Nele De Ganseman
Momenteel worden in heel Vlaanderen inspanningen geleverd door praktijkmensen, ondersteund door regionale beleidsteams. Daar zien we een wisselwerking tussen beleid en praktijk die de basisfilosofie van dit veranderingsproces belichaamt. Het definiëren van de probleemstelling en het zoeken naar gepaste oplossingen gebeurde op basis van ervaringen in de dagelijkse praktijk – bottomup, dus. Het decreet Integrale Jeugdhulp kwam er op basis van de beleidsaanbevelingen, geformuleerd na proefprojecten in drie regio’s in Vlaanderen. Met de invoering van het decreet werden ook een managementcomité en een adviesraad geïnstalleerd. In het managementcomité zetelt de top van de administraties van de jeugdhulp in Vlaanderen. Zij formuleren hun besluiten over het verdere verloop van de Integrale Jeugdhulp en houden daarbij rekening met de aanbevelingen van de adviesraad, die wordt bevolkt door vertegenwoordigers van het werkveld in de diverse sectoren en van minderjarigen en ouders. Modules en netwerken Het omschrijven van hulp in modules en het organiseren van hulp in netwerken zijn de belangrijkste inspanningen die momenteel worden geleverd door het werkveld. In het moduleringsproces beschrijft elke hulpverleningsdienst zijn aanbod in eenheden van hulp (modules). Op die manier profileert een dienst zich heel duidelijk als aanbieder van bepaalde hulp voor een specifieke doelgroep. Het is de bedoeling dat alle modules uit een regio in een overzicht komen op een databank, zodat basishulpverleners zicht krijgen op naburig aanbod en het aanbod op elkaar kan worden afgestemd. Zo zou – in het geval van Kevin – de CLB-medewerker inzicht hebben gehad in de mogelijkheden tot alternatieve hulp en zou hij of zij die informatie ook aan de jongen hebben kunnen geven. Integrale Jeugdhulp onderscheidt twee types netwerken, namelijk netwerk rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ) en crisisjeugdhulp (CJ). Beide zijn een regionaal intersectoraal samenwerkingsverband dat zich engageert om de juiste hulp op het juiste moment in te zetten. Netwerk RTJ heeft de opdracht om voor elke persoon die zich aanmeldt hulp te garanderen en indien nodig diagnostiek in te zetten. Dat vraagt vooral een grote afstemming tussen verschillende hulpverleningsinstanties die laagdrempelige hulp bieden. Denk maar aan het CLB en het JAC uit ons voorbeeld. In de netwerken CJ worden verschillende vormen van crisishulp samengebracht om afspraken te maken over permanentie, interventie, opvang en begeleiding. In ons voorbeeld zou zo kunnen worden voorkomen dat het CBJ moest worden ingeschakeld, doordat de school en de politie als lid van een netwerk CJ ook een beroep konden doen op andere partners. Dat het veranderingsproces in gang is gezet, is duidelijk. De jeugdhulpverlening in Vlaanderen kan niet langer om Integrale Jeugdhulpverlening heen. De principes worden gedeeld, de vraag naar verandering is duidelijk. Toch rijzen meer en meer vragen over de duur en de zwaarte van de hele onderneming. Een beleidsverandering die in 1999 startte en waaraan vele praktijkmensen hun medewerking verleenden, mag ook resultaten afwerpen. Het decreet integrale jeugdhulp kun je downloaden op: http://www.wvc.vlaanderen.be/juriwel/jongeren/ijh.htm#basis Voor meer informatie over het implementatieproces van de IJH: zie www.wvc.vlaanderen.be/jeugdhulp/
Dirk Antonissen Een psycholoog die de grenzen niet schuwt De carrière van Dirk Antonissen is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Gedurende zijn hele loopbaan tastte hij de mogelijkheden van de psychologie én de grenzen van Europa af, om uiteindelijk te stranden in een spin-offbedrijf van de K.U.Leuven.
Nele De Ganseman
intervie w
© Wim Vanderwegen
“Na mijn studie klinische en mathematische psychologie heb ik eerst anderhalf jaar gewerkt in een observatie- en behandelingscentrum voor kinderen en jongeren met gedragsstoornissen. Ik vond het interessant, maar bleef toch rond het beleidsmatige, het onderzoeksmatige en het mathematische op mijn honger zitten. Ik heb toen vrijwel toevallig gesolliciteerd bij professor Herman Deleeck van het Centrum voor Sociaal Beleid in Antwerpen. Ik ontwikkelde er mathematische modellen in de sociale zekerheid. Die moesten de effecten simuleren van beleidsmaatregelen rond sociale zekerheid (pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziekteen invaliditeitsuitkeringen, kinderbijslag…) op de inkomensposities van huishoudens. Het centrum deed opdrachten voor de toenmalige minister van Sociale Zaken, Jean-Luc Dehaene. Het was aangenaam om te merken dat met onze uitgevoerde simulaties ook rekening werd gehouden op conclaven en besprekingen. Na de val van de Berlijnse muur bokste Europa op korte termijn programma’s voor de Oost-Europese landen in elkaar – een beetje zoals het Marshall-plan vroeger. Het grote probleem was dat de Europese Commissie geen ambtenarenkorps had dat die programma’s kon ontwikkelen. Zo zond de consultancyorganisatie waarnaar ik ondertussen was doorgestroomd, me al snel uit naar de vroegere Sovjet-Unie, waar ik de Europese Commissie heb geholpen om programma’s en concrete projecten in elkaar te steken voor de herstructurering van uiteenlopende sectoren.”
“Als je eenmaal van het buitenland hebt geproefd, zoek je die smaak steeds weer op”
Het begin van een uitgebreid, Russisch avontuur? “Inderdaad. Op een bepaald moment ben ik ook in Kazachstan terechtgekomen, met een project voor de ontwikkeling van potentieel sterke mensen. Die zouden later bijvoorbeeld belangrijke politieke functies op zich kunnen nemen. Via mijn sociaal netwerk daar heb ik een bedrijfje opgestart met een aantal consultancyopdrachten ter plaatse. Dat heeft een paar jaar goed gedraaid, maar de situatie in Kazachstan is niet altijd ideaal. Zolang je werkt in opdracht van
Europa en een diplomatenstatuut hebt, is er geen probleem. Als die bescherming wegvalt, ben je echter heel kwetsbaar, zeker als je organisatie niet echt groot is. Ook in Kirgizië heb ik een aantal projecten uitgevoerd: eerst voor de Europese Commissie, later voor de Verenigde Naties en de Asian Development Bank. Kirgizië is een van de armste, maar ook een van de mooiste landen in de wereld. In opdracht van de Europese Commissie en de Verenigde Naties leidde ik teams van plaatselijke en internationale experts die de herstructurering van de overheidsadministratie voorbereidden. We werkten nauw samen met de presidentiële administratie. Het systeem in Kirgizië is vergelijkbaar met dat in Frankrijk: ze hebben een president en een eerste minister. De manier waarop die moeten samenwerken is niet altijd evident. Er is toch altijd een vorm van terreinafbakening. Voor de Asian Development Bank werkten we in het zuiden van Kirgizië (in steden als Osh en Jalalabad) voor een sociaal project dat op ruime schaal scholen en ziekenhuizen renoveerde. In die periode waren er echter geregeld grensconflicten en oorlogsdreigingen. Ik kreeg toen voor bepaalde perioden de boodschap dat de situatie te gevaarlijk was en dat ik in België moest blijven tot er groen licht kwam.”
siaste ploeg van 15 personen. In samenwerking met onze proffen hebben we met ISW Limits mooie tools en methoden ontwikkeld voor screenings en begeleiding van bedrijven en organisaties op vlak van motivatie, jobtevredenheid, stressklachten, absenteïsme, ongewenst gedrag enzovoort. We hebben interessante klanten, uitdagende projecten, goede resultaten en mooie toekomstperspectieven.”
Kon je in België dan onmiddellijk weer aan de slag? “In die tussentijdse perioden deed ik nog wel wat consultancyopdrachten en één van die opdrachten was voor de MIVB, de Brusselse vervoersmaatschappij, omtrent agressie tegen buschauffeurs. Ik vernam toen dat er vanuit de universiteit een bedrijfje was opgestart: het Instituut voor Stress en Werk (ISW). Het idee rond die spin-off vond ik bijzonder interessant. Ik zag ook mogelijkheden in de combinatie van commercieel advies en psychologie. Na een tijdje ben ik er directeur geworden. Op dat moment werkten er maar twee halftijdse krachten. Met vallen en opstaan hebben we het bedrijf uitgebouwd. Eén van de eerste zaken die ik hier deed, was een businessplan uitwerken om bijkomende financiering aan te trekken. Dat is gelukt met het Gemma Frisius Fonds, een durfkapitaalfonds van de K.U.Leuven, Fortis en KBC, dat investeert in spin-offs met potentieel. We waren erg trots dat we zowat de enige organisatie uit de menswetenschappelijke hoek zijn, die steun van hen hebben gekregen. Drie jaar later werkten hier zo’n 20 mensen. We hebben nog een paar heel zware perioden gekend, waar we ons langzaam maar zeker hebben doorgeworsteld. Uiteindelijk is de fusie met Limits ontstaan. Momenteel doen we het goed, met een enthou-
Was dat wat je voor ogen had toen je koos voor de studie psychologie? “Nee, helemaal niet. Ik was wel altijd al geïnteresseerd om naar het buitenland te gaan. Vanuit die optiek had het toenmalige PMS me aangeraden om voor landbouwingenieur te studeren. Maar op de één of andere manier trok psychologie me meer aan. De meer commerciële kant was toen zeker niet aan de orde, die heeft zich pas ontwikkeld op het moment dat ik erin rolde. Een echte langetermijnplanning heb ik nooit gehad. Ik stel me mijn carrière veeleer voor als een stromende rivier, waarop diverse boten varen. Als ik er een passeer die me interessanter lijkt dan die waarop ik op dat moment zit, dan spring ik dáár op. De stroom zelf gaat natuurlijk wél altijd een duidelijke richting uit, maar waar hij me precies naartoe voert en op welk moment, heb ik nooit precies voor ogen. Ik heb altijd wel gehouden van onverwachte zaken op mijn pad.”
“Ik stel me mijn carrière voor als een stromende rivier, waarop diverse boten varen. Als ik er een passeer die me interessanter lijkt dan die waarop ik op dat moment zit, dan spring ik dáár op”
Denk je dat je nu in België zult blijven? “Dat betwijfel ik. ISW Limits zal meer en meer internationale opdrachten aanpakken. Daarnaast doe ik nog altijd wat vrijwilligerswerk in Kirgizië, als adviseur voor organisaties. Als je eenmaal van het buitenland hebt geproefd, zoek je die smaak steeds weer op.”
Twintig voor twintig “Wat Koen Fillet (niet) kan, kunnen wij ook (niet).” Dat is het uitgangspunt van minstens twintig dappere joggers van het psychologisch instituut. Onder het motto ‘K.U.Leuven beweegt’ promoot de universiteit verschillende acties om het personeel dit academiejaar massaal in beweging te krijgen. Want een gezonde geest huist nu eenmaal beter in een gezond lichaam. Een deelname aan de 20 kilometer van Brussel op 27 mei is één van de voorgestelde sportinitiatieven. Overigens gaat het niet louter en alleen om de sport: de K.U.Leuven zal voor het goede doel lopen en de opbrengst gaat naar het Revalidatiecentrum in Pellenberg. Professor Walter Schaeken nam zijn taak als sportpromotor van de onderzoekseenheid psychologie ter harte en maakte geïnteresseerde hardlopers warm om de uitdaging van de 20 kilometer aan te gaan. Begin december zaten ze een keertje samen om geza-
3
menlijke bekommernissen uit te wisselen voor ze van start zouden gaan. Hoeveel keer per week moet je trainen? Waarom niet samen lopen over de middag? Welke loopschoenen zijn de goede? Wat als je blessures krijgt? Enzovoort. Het loopt immers gemakkelijker als dergelijke zorgen gedeeld kunnen worden met solidaire medelopers. Onder de dapperen bevinden zich zowel geoefende marathonlopers als mensen die al buiten adem zijn na vijf minuten. Hoog tijd dus om alles te geven bij het trainen. Het wel en wee van de weg naar de 20 kilometer kun je volgen op: www.psychorunner.blogspot.com HB
© Wim Vanderwegen
Tijdelijk maar tevreden Jobonzekerheid geeft geen ontevreden werknemers
Tijdelijke werknemers hebben een lage werkzekerheid. Lage werkzekerheid leidt tot ontevredenheid op de werkvloer. Tijdelijke werknemers zijn dus minder tevreden. De logica zelve, maar ze wordt tegengesproken door de resultaten van een Europees onderzoek rond tijdelijke tewerkstelling: tegen alle verwachtingen in rapporteerden tijdelijke werknemers een hogere tevredenheid dan vaste. In haar doctoraatsonderzoek gaat Nele De Cuyper, onder leiding van professor Hans De Witte, op zoek naar een verklaring voor dat fenomeen.
“Een tijdelijke werknemer weet dat hij per definitie een onzekere job heeft. Dus is jobonzekerheid voor hem geen reden tot ontevredenheid”
Een eerste hypothese. Mensen kiezen vrijwillig voor tijdelijk werk. Daarvoor kun je een aantal belangrijke redenen bedenken: een periode van bijstudie overbruggen, gezinsuitbreiding, enzovoort. “Met de data van dezelfde Europese steekproef hebben we die hypothese onderzocht”, zegt Nele De Cuyper. “Maar het feit of mensen kiezen voor een tijdelijke job of niet, bleek niet samen te hangen met de arbeidstevredenheid.” In een tijdelijke job heb je gewoonlijk minder last van hoge werkdruk. Dat zou tot hogere tevredenheid kunnen leiden. Dus onderwierp Nele De Cuyper haar data aan een nieuwe analyse. “Het begon stilaan te ontmoedigen, want lagere werkdruk vertoonde evenmin een samenhang met jobtevredenheid.” Tijdelijke werknemers koesteren lagere verwachtingen, waardoor ze minder snel ontgoocheld zullen worden en dus hoger scoren op tevredenheid. Zou het daarin kunnen schuilen? “Een tijdelijke werknemer weet dat hij per definitie een onzekere job heeft, dus is jobonzekerheid geen reden tot ontevredenheid”, licht Nele De Cuyper deze hypothese toe. Dit leek dus inderdaad het juiste spoor naar een verklaring: wie minder streeft naar jobzekerheid is significant tevredener over het werk dat hij doet.
Koen Van Kelecom
Iedereen tijdelijk benoemd! Moet een organisatie dan maar meteen alle vaste contracten afzweren en iedereen een tijdelijk contract aanbieden om de tevredenheid op peil te houden? Dat is volgens Nele De Cuyper toch niet zo’n goed idee. “Als tijdeljke werknemers geen vast contract te pakken krijgen, zal het onzekerheidsgevoel na een tijd waarschijnlijk toch beginnen te knagen”, denkt ze. “Om dat na te gaan hebben we een opvolgingsstudie uitgevoerd, één jaar na de originele studie. Maar we vonden nog geen effect. We zouden verder longitudinaal onderzoek moeten doen, maar dat is in dit geval uiterst moeilijk. De steekproef vertoont immers per definitie een grote uitval.” Nele De Cuyper heeft nog twee jaar te gaan voor haar doctoraat. Ze is vastberaden om dé verklarende factor voor de onverwachte gegevens uit het Europese onderzoek te ontdekken. Zo wil ze ook de piste van het impression-management onderzoeken. “Het zou kunnen dat de werknemer zich tevredener voordoet dan hij werkelijk is om zijn werkgever te imponeren en zo een vast contract uit de brand te slepen.” Om dat te onderzoeken heeft Nele al een methode in gedachten. “Daarvoor moeten we bekijken of de attitude van een tijdelijke werknemer verandert op het moment dat hij een vast contract krijgt. Opnieuw longitudinaal onderzoek dus, waarbij we ook vragen moeten opnemen om de sociale wenselijkheid te meten.”
Mijn praktijk is waar mijn theorieën staan Faculteit lauwert Fellows Pieter Verstraete
Van links naar rechts: Marina Avau, Bob Cools, Hilde Haerden (ingezonden foto’s)
“Veel onderzoek beschrijft hoe mensen op elkaar reageren, hoe groepsdynamieken lopen. De stap van inzicht naar actie is veel moeilijker. Op dat vlak is het vaak de eigen ervaring, intuïtie en maturiteit die speelt bij het kiezen van interventies”
Over de relatie tussen theorie en praktijk is al heel wat inkt gevloeid. Meestal kom je in zulke teksten de woorden ‘breuk’, ‘ivoren toren’ of ‘wereldvreemd’ tegen. Met de invoering van de officiële titel ‘Fellow psychologie/pedagogische wetenschappen’ wil de faculteit de band tussen praktijk en onderzoek, tussen consultatie en enquête, tussen ervaring en reflectie versterken. APPeL voelde alvast drie van de kersverse fellows – Bob Cools, Marina Avau en Hilde Haerden – even aan de tand. Bob Cools werkt momenteel in het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg De Pont in Mechelen. Participatie in wetenschappelijk onderzoek is voor hem altijd erg belangrijk geweest. Zo heeft hij de voorbije jaren vanuit zijn eigen klinische praktijk enkele onderzoeksprojecten opgezet rond psychodiagnostiek en psychodynamiek van mensen met persoonlijkheidsstoornissen. Samen met Hans Vertommen vergeleek hij de psychodiagnostiek op basis van een klinisch oordeel, een korte vragenlijst en een uit-
4
gebreid klinisch interview. Het geheel leidde tot een studiedag en een themanummer van het Tijdschrift voor Klinische Psychologie. Verder ontwikkelde hij de Mechelse Activiteitenschaal en doet hij samen met Patrick Luyten onderzoek naar de werkzame factoren van een begeleidingsproject voor jongeren met probleemgedrag op school. “Meewerken aan onderzoek stimuleert je alertheid in het werk en doet je telkens opnieuw kritische vragen stellen over je aanpak. Het dwingt je niet te blijven staan bij het bekende en werkt als een blikopener. Kortom, meewerken aan onderzoek is een goede preventie voor burn-out.” Ook organisatiepsychologe Marina Avau participeert op verschillende manieren in wetenschappelijk onderzoek. Enerzijds staat ze open voor vragen ter ondersteuning van onderzoekers, bijvoorbeeld enquêtes en vragenlijsten invullen of interviews geven. “Participatie in wetenschappelijk onderzoek is een meerwaarde voor de groei van kennis en kunde in het algemeen.” Anderzijds doet Bridges for Choice, de organisatie die ze oprichtte, zelf aan kleinschalig wetenschappelijk onderzoek. Met Bridges for Choice probeert ze elk jaar een artikel of hoofdstuk te publiceren.
© Tim Bosschaerts
“Wij zijn cabaretiers en geen stand-up comedians!”
Jo Tambuyzer en Wouter Voorspoels noemen zichzelf ‘selfmade cabaretiers’. Ze vonden elkaar zes jaar geleden in de eerste kandidatuur psychologie. Jo schreef toen een monoloog voor het aperitiefconcert. Hij vroeg aan Wouter om hem te begeleiden op gitaar. Studenten én docenten reageerden enthousiast. Een jaar later sloot Ben Van Doninck, een student communicatiewetenschappen, zich bij het tweetal aan. Het cabaretgezelschap ‘Intgeniep’ was geboren. Ettelijke podia later, en met een diploma op zak, heeft het trio ondertussen een heuse cabaretshow in elkaar gebokst. In december was het cultureel centrum in Heist-op-den-Berg helemaal uitverkocht. In de hoop het grote geheim achter humor te kunnen ontsluieren, vragen wij aan de twee psychologen van het trio of humor zich laat dirigeren volgens een vaste formule. Met een grap maken Jo en Wouter zich ervan af. “Mensen die humor proberen te vatten in een formule zijn zelf hoegenaamd niet grappig!” Met klem onderstrepen ze dat uiteindelijk het publiek beslist of iets grappig is of niet. Jo Tambuyzer vertelt hoe de ideeën voor een sketch ontstaan: “Als ik echt goedgezind ben, borrelen korte grappige stukjes vanzelf naar boven en associeer ik erop los. Ik ga er niet naar op zoek. Ik merk de absurditeiten in het dagelijkse leven nogal gemakkelijk op. Ik ben mijn eigen humorgraadmeter en voel redelijk goed aan wanneer iets zal werken of niet: als ik schrijf, zit ik zelf te lachen. Nadien worden de stukjes stevig doorgepraat met Wouter en Ben en komen er nog leuke dingen bij. We zijn
“Meewerken aan onderzoek is een goede preventie voor burn-out”
Onderzoek aan de universiteit Hilde Haerden is coördinator van de opvoedingswinkel in Genk. Ze is sociaal pedagoge en was tijdens haar opleiding min of meer ontgoocheld in de theorie. Het projectonderwijs, daarentegen, kon haar mateloos boeien. “Het stelde me in staat de eigenschappen en dynamiek van een groep mensen te leren kennen. Bovendien heb ik daar begrepen hoe je altijd het perspectief van kwetsbare mensen kunt aannemen. Eerder dan de theorieën zelf is die verwevenheid van houding en theoretische reflectie me bijgebleven.” Ook Bob Cools stelt zich vragen bij louter wetenschappelijke theorieën. “Er zijn in verhouding te veel studies in laboratoriumachtige condities die vaak onrecht doen aan de complexiteit van de klinische praktijk”, zegt hij. “Onderzoekers vertrekken te vaak van een louter theoretische vraagstelling en houden te weinig rekening met het perspectief en de beleving van de gebruikers of betrokkenen. Het onderzoek moet dringend vermaatschappelijkt worden, zowel in de keuze van de thema’s als in de methode.” Behoeften van het praktijkveld “Voor elke eurocent die men uitgeeft, vraagt men een terechte verantwoording in termen van impact of effect”, vindt Hilde Haerden. Volgens haar is er vooral nood aan onderzoek dat de effectiviteit en efficiëntie van bepaalde opvoedingsprogramma’s ondersteunt. “Neem nu de initiatieven van minister Vervotte op het vlak van opvoedingsondersteuning. Ze neemt klakkeloos het Australische model over, precies omdat die programma’s evidence-based zijn. Als Vlaanderen niet vlug investeert in onderzoek naar korte- en
Intgeniep lacht met “Zigzelf”
Hedwig Bogaerts
nu ook met liedjes begonnen en hebben een mooie balans gevonden tussen muziek en verbale stukjes. Toch lacht het publiek niet zomaar met alles. Dé truc is en blijft knippen en schrappen. Daardoor worden de pointes kernachtiger.” De bevlogenheid van Intgeniep is groot. Het drietal heeft echter geen theateropleiding gevolgd en is geen lid van een improvisatieclubje. Wouter, de gitarist, kan geen noot lezen. Ze bouwen hun programma helemaal op vanuit het buikgevoel. Niet rijk, wel grappig Op de vraag met welke andere stand-up comedians ze te vergelijken zijn, reageert het tweetal abrupt. “Wij brengen een heel vaststaand cabaretprogramma en zijn geen stand-up comedians! Kijk, stand-uppers à la Adriaan Van den Hoof of Gunter Lamoot doen in feite niet anders dan voor de microfoon een reeks moppen tappen over politiek en maatschappelijk getinte thema’s. Dat doen wij niet. Wij staan om te beginnen met ons drieën op het podium en brengen echte theaterstukjes, afgewisseld met muziek. Ons materiaal is niet op de politiek geënt. Wij hebben niet de pretentie om de mensen iets te leren over de maatschappij. Wij zouden zelfs niet grappig kunnen zijn op die manier. Dat is het grootste verschil met wat een stand-upper doet. Wij brengen niet nog eens wat anderen te vertellen hebben, maar dan op een – zogenaamd – originele manier... Humor mag volgens ons pas gewaardeerd worden als het niet té gemakkelijk is. Hier en daar snijden wij psychologische thema’s aan in onze show, maar we jongleren niet met het jargon dat we opdeden aan de universiteit. Een echte rode draad is even-
min te vinden in het samenspel van verbale en muzikale stukjes.” Humoristische performances worden erg gehypet tegenwoordig, maar toch vinden Wouter en Jo dat Intgeniep op de humormarkt in Vlaanderen én Nederland iets te bieden heeft. Ze koesteren een grote ambitie om het waar te maken in de cabaretwereld. “Onze grote voorbeelden zijn Hans Teeuwen en Droog Brood uit Nederland. Bij ons is Wim Helsen zeker ook niet slecht. Hij bespeelt als geen ander de kracht van de poëzie. Op muzikaal vlak is Bob Dylan voorlopig niet te evenaren. En de liedjes van Kommil Foo zijn erg sterk. Onze show ‘Zigzelf’ werd onlangs vergeleken met wat Kommil Foo brengt. Een groot compliment! Wist je overigens dat Raf Walschaerts van Kommil Foo ook psycholoog is? Het publiek dat wij aanspreken, is nochtans van een ander allooi dan het hunne, denken we. Zowel pubers van veertien als bejaarden kunnen van ons genieten. En studenten lachen het meeste met alles, hebben we al gemerkt.” Op de vraag hoe de toekomst van Intgeniep eruitziet, beklemtonen Wouter en Jo dat hun huwelijk voorlopig nog niet op de klippen zal lopen. Wouter maakt tijd vrij naast zijn doctoraatsonderzoek over taal en denken. En Jo werkt halftijds als onderzoeker op het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie in Brussel. Zo kan hij zijn creatieve bezigheden als cabaretier (en ook als scenarioschrijver) vormgeven als zelfstandige in bijberoep. Rijk zullen ze er voorlopig niet van worden. Daarom willen ze Intgeniep allebei combineren met een échte job. “Het moet immers keihard zijn om elke avond op te treden als cabaretiers. Neen, dat hoeft nog niet onmiddellijk voor ons. We zullen wel zien waar we naartoe groeien.”
langetermijneffecten van opvoedingsprogramma’s, dreigen heel wat opgebouwde traditie en pionierswerk verloren te gaan.” Hier mist ze de expertise en de knowhow van een universiteit. Hoe meet je bijvoorbeeld op een verantwoorde manier de effecten van een opvoedingsprogramma op pedagogisch en psychologisch vlak? “Wat betekent het als ouders nadien zeggen dat ze beter kunnen opvoeden?” Ook Bob Cools kaart de noodzaak van praktijkgestuurd onderzoek aan. “We hebben behoefte aan onderzoek dat ons in de praktijk beter helpt te verantwoorden waarom we iets doen zoals we het doen.” Marina Avau verwijst in dit verband naar de term ‘best practices’. “Een topic waar ik vaak mee te maken krijg, is het reframen van percepties in een reële sociale context. Veel onderzoek beschrijft hoe mensen op elkaar reageren, hoe groepsdynamieken lopen. De stap van inzicht naar actie is veel moeilijker. Op dat vlak is het vaak de eigen ervaring, intuïtie en maturiteit die speelt bij het kiezen van interventies. Ik ben minder op de hoogte van onderbouwde best practices.”
Enthousiasme voor ‘Fellows’ Voor Bob Cools is de onderscheiding een bemoediging om zich blijvend enthousiast in te zetten voor de maatschappelijke erkenning en de professionele uitbouw van de klinisch psychologen. “Die wettelijke erkenning zal werken als een hefboom voor de impact van wetenschappelijk en klinisch werkende psychologen. Voor de praktijk zal daarmee meer gelijkwaardigheid ontstaan in de multidisciplinaire samenwerking. Die wordt vaak met woorden geprezen, maar in feite herleid tot een hiërarchische en door het medische model gedomineerde samenwerking.” Ook Marina Avau was aangenaam verrast. “De onderscheiding toont appreciatie voor mijn loopbaan”, zegt ze. “Anderen beschrijven me vaak als iemand met twee voeten op de grond en geschraagd door een brede academische kennis. Ik geloof heel sterk in een gezonde wisselwerking ondanks de stereotiepen die wel eens heen en weer vliegen. Wederzijds respect en openheid om ervaringen te delen zijn belangrijk.”
Wetenschappelijke publicaties “Ik maak tijd om wetenschappelijke publicaties te lezen. Dat hoort bij de job”, zegt Bob Cools. “Ik ben geabonneerd op enkele tijdschriften en op het werk kan ik er nog andere consulteren. Minstens een keer per jaar bezoek ik de faculteitsbibliotheek. Zo krijg je snel een overzicht van de recente ontwikkelingen. De informatisering van de bibliotheek is een goede zaak, maar voor buitenstaanders niet altijd even gemakkelijk. Misschien zou het LAPP één keer per jaar een introductiesessie kunnen organiseren voor wat langer afgestudeerden. Het zou de drempel naar wetenschappelijke literatuur wat verkleinen.” Ook Marina Avau maakt regelmatig tijd vrij om de wetenschappelijke literatuur door te nemen. “Mijn drukke agenda verplicht me echter om heel gericht te lezen. Bij een nieuw onderwerp dat ik denk nodig te hebben voor een succesvolle interventie grijp ik naar zorgvuldig uitgezochte literatuur. Jammer genoeg heb ik nooit tijd genoeg om alles te lezen wat ik zou willen lezen.”
5
“Het onderzoek moet dringend vermaatschappelijkt worden, zowel in de keuze van de thema’s als in de methode”
Kritische blikken, genuanceerde gedachten en hier en daar een glimlach Studenten van nu en toen over hun opleiding aan onze faculteit Jan Labbe
Studenten wandelen onze faculteit binnen met heel wat verwachtingen. Maar worden die ook waargemaakt? We vroegen het twee studenten en twee alumni, netjes verdeeld over de departementen pedagogiek en psychologie. Studenten Birgit Sebreghts (derde bachelor psychologie) en Hilde Raets (tweede master pedagogiek) vertellen over hun verwachtingen, hun opleiding en hun toekomstplannen. Alumni Stijn Coenen (onderwijskundige) en Vicky Allaert (klinisch psycholoog) blikken terug op hun studiekeuze en studieloopbaan en maken een balans op. De student psychologie: “Het topje van de ijsberg” Birgit Sebreghts herinnert zich nog hoe onwetend ze zich voelde toen haar allereerste les begon. “Tegelijk was ik enorm ongeduldig en nieuwsgierig. Ik weet ook nog dat ik het moeilijk had bij mijn studiekeuze om een onderscheid te maken tussen de verschillende humane en sociale wetenschappen. Nu begrijp ik dat een duidelijke scheidingslijn niet altijd gemakkelijk te trekken valt, hoewel elke wetenschap toch een eigen kijk heeft op de mens en de omliggende wereld. Omdat vooral de mens als individu mij fascineerde, heb ik uiteindelijk voor de opleiding psychologie gekozen.” Op dit moment vindt Birgit dat de opleiding zowel meer als minder inhoudt dan ze oorspronkelijk had verwacht. “Minder, omdat de aangereikte kennis altijd beperkt blijft. We verkennen verschillende theorieën die elk eigen verklaringen aanreiken voor het menselijke gedrag. We leren kritisch te kijken naar wetenschappelijk onderzoek en mogen zelf onderzoek opzetten. Maar hoe interessant ook, de cursussen die we studeren verdwijnen in het niets tussen de duizenden wetenschappelijk bijdragen. Toch overtreft de opleiding op sommige gebieden mijn verwachtingen ook. De opleiding biedt stevige stapschoenen met een plattegrond en kompas. Ze leert ons zelfstandig de complexiteit van ons vakgebied te verkennen, ook al zullen we het nooit helemaal bevatten.” Birgits toekomst is nog niet duidelijk. “Ik ben nog maar halfweg mijn opleiding. Wat ik wel al weet, is dat het stereotype beeld van de cliënt op de sofa geen recht doet aan de complexe realiteit waar psychologen dagelijks mee worden geconfronteerd.”
“De opleiding psychologie biedt stevige stapschoenen met een plattegrond en kompas. Ze leert ons zelfstandig de complexiteit van ons vakgebied te verkennen, ook al zullen we het nooit helemaal bevatten”
De student pedagogiek: “Dankzij een vragenlijst” Hilde Raets kwam de opleiding pedagogiek op het spoor dankzij het CLB. “In het laatste jaar secundair onderwijs ging ik er langs en mocht ik een vragenlijst invullen. Daaruit bleek dat ik het best een sociale richting kon volgen die me zou toelaten mensen te helpen. Ik koos voor pedagogiek, ook al wist ik niet wat die opleiding precies inhield.” Ze verwondert er zich nog vaak over dat haar studiekeuze op die manier is verlopen, maar ze heeft er geen seconde spijt van gehad. “Ik voelde me meteen thuis in de opleiding. Toch liep het eerste jaar niet helemaal van een leien dakje. Ik leerde veel mensen kennen en verloor het studeren al eens uit het oog.” Eén tweede zit vond Hilde echter meer dan genoeg en vanaf het volgende jaar is ze een gedreven student geworden. Nog een reden waarom pedagogiek een uitstekende keuze is gebleken: “Ik heb er mijn vriend aan overgehouden”, lacht ze. Hilde heeft vooral genoten van de latere jaren in de opleiding. “Als je eenmaal een afstudeerrichting kunt kiezen, kun je echt werken vanuit je eigen interesse. Dat maakt het boeiend. Ik heb vooral geleerd om bij de analyse van een opvoedingssituatie altijd de volledige context in rekening te brengen: we mogen ons niet alleen richten op het kind.” Dat de opleiding theoretisch georiënteerd is, vindt ze geen probleem. “De practica, de langdurige eindstage en ervaringen als vrijwilliger binnen de opleiding zorgen voor voldoende contact met de praktijk.” Nog enkele maanden en haar studie zit erop. “Misschien bouw ik in de toekomst een praktijk uit als zelfstandig begeleider van mensen met gedrags- of leerstoornissen. Of ik word lesgever. Dat is voorlopig nog een vraagteken.”
“De practica, de langdurige eindstage en ervaringen als vrijwilliger zorgen binnen de opleiding pedagogiek voor voldoende contact met de praktijk”
De pedagoog: “Eigen accenten leggen” “Ik had een speciale interesse voor de sociale sector, meer bepaald voor de bijzondere jeugdzorg. Ik wilde maatschappelijk assistent worden, maar bij mijn studiekeuze dacht ik eraan om toch maar een universitaire opleiding te proberen. Leuven lag voor mij voor de hand omdat al mijn vrienden er studeerden.” Stijn Coenen weet nog heel goed waarom hij aan de opleiding pedagogiek is begonnen. “Mijn studiekeuze werd vooral bepaald door mijn interesse in het werkveld, niet zozeer door de inhoud van de opleiding.” Stijn had geen specifieke verwachtingen op de vooravond van zijn pedagogische opleiding, maar hij stelt wel vast dat hij ze altijd graag heeft gevolgd. “Mijn vastberadenheid na een moeilijke start leert me dat ik de studie boeiend vond. Ik heb ze als bijzonder vormend ervaren: je verwerft een kritische blik en leert genuanceerd te kijken naar diverse opleidingssituaties. Hier en daar wat meer toepassingen in de eerste jaren zou de opleiding wel boeiender en toegankelijker gemaakt hebben.” Stijn studeerde af in 2003 en werkt nu als coördinator internationalisering op de Katholieke Hogeschool Mechelen. “Ik hou veel over aan de laatste jaren van mijn opleiding. Actieve werkvormen daagden ons uit om geregeld in groep zelfstandig opdrachten uit te voeren en problemen op te lossen. Dat heeft me geleerd zelfstandig te werken en te reflecteren op mijn eigen functioneren. Daarnaast heb ik de kans genomen om zoveel mogelijk mijn eigen accenten te leggen in mijn keuzevakken, mijn thesisonderwerp en bij de keuze van een stageplaats. Dat maakte de opleiding een pak interessanter en relevanter. Ik zou die methode aan elke student aanraden.”
Waanzin is vrouwelijk Krachtige getuigenissen in kunst Bea Maes
De psycholoog: “Geniet van je opleiding!” Vicky Allaert studeerde af in 1996 en volgde later ook de aanvullende opleiding psychodynamische kinderpsychotherapie. Ze werkt nu al acht jaar als kinderpsychotherapeut. Terugblikken op haar moment van studiekeuze vindt ze niet vanzelfsprekend. “Het psychische en relationele leven heeft me altijd geboeid, net zoals de leefwereld van kinderen. Die interesse vertaalde zich in heel wat engagement in verschillende jeugdbewegingen. De keuze voor psychologie was voor mij het logische gevolg.” Vicky had het gevoel dat ze wel degelijk wist waar ze aan begon: ze informeerde zich uitgebreid en koos bewust voor de universiteit van Leuven. “Ik wilde van in het eerste jaar uitsluitend met psychologie bezig zijn, en in Gent kon dat niet.” Een terugblik op haar studententijd levert een spontane glimlach op. “Ik heb erg genoten van het leven op kot: student zijn was echt fantastisch – er ging een nieuwe wereld voor me open. En ook de studies waren boeiend. Ik heb vooral geleerd dat maar weinig problemen een directe oplossing kennen. Het is een kwestie van daar mee om te gaan.” De eindstage bood volgens Vicky een belangrijke meerwaarde. “De combinatie van praktijkervaring met een academische reflectie vond ik cruciaal. Dan ondervind je dat je werkt met mensen. Dat was ook de sterkte van mijn aanvullende opleiding.” Iemand zomaar de opleiding aanraden zou Vicky niet doen. “Ik hoop dat iedereen een opleiding en job vindt die aansluiten bij de persoon die hij of zij is en er evenveel van geniet als ik doe.”
6
“Ik ben noch een moordenares, noch een sodomiet, en toch ben ik er op wonderbaarlijke wijze in geslaagd, in dit huis allebei te worden.” Deze aantekening van Mary Knox Tisdall kon je lezen in het museum Dr. Guislain in Gent op Waanzin is vrouwelijk, een tentoonstelling die liep tot eind januari. Je kon er kunstwerken zien van vrouwen in de psychiatrie rond 1900. De werken maken deel uit van de prestigieuze Prinzhorncollectie. De Duitse kunsthistoricus en arts Hans Prinzhorn raakte gefascineerd door het artistieke werk van de patiënten die opgenomen waren in psychiatrische instellingen in Duitsland. Hij beschreef de collectie voor het eerst in Bildnerei der Geisteskranken (1922). De tentoonstelling in Gent toonde op een sfeervolle en aangrijpende wijze het werk van deze toch wel bijzondere vrouwelijke kunstenaars. Ze kwamen uit meer of minder gegoede families en waren soms tot meer dan 40 jaar lang opgenomen in een psychiatrische setting. Veel vrouwen hielden zich er bezig met naaiwerk. Sommige borduurden op zakdoeken en lappen stof, echte kunstwerkjes met woorden, data en figuren die verwijzen naar hun familie, hun verleden en het leven in de instelling. Ze werkten nu eens met uiterst fijne steken, dan met grove, wilde uithalen, tot kluwens van draden en knopen. Daarnaast zag je er bijzonder mooie schilderijen. Zo schilderde Else Blankenhorn stapels bankbiljetten. Ze waande zich de echtgenote van keizer Willem en beschouwde het als haar levenstaak ‘alle echtparen die levend begraven zijn met geld te helpen’. Sommige schilderijen waren ingetogen en zacht, andere hadden een erg intens kleurenpalet. Er waren ook tal van brieven en dagboekaantekeningen te zien, rijkelijk geïllustreerd met kleine en vaak grappige tekeningen en figuurtjes. Sommige leken bijna prentenboeken.
Safier bezorgt studenten groene kronkel Birgit Sebreghts Zes jaar geleden stichtten enkele idealistische bio-ingenieurs de vzw Safier. Het voornaamste doel is illegale houtkap in Indonesië een halt toeroepen. Daarom voorziet ze de plaatselijke bevolking van alternatieve inkomsten. “We zijn het levende bewijs dat er met weinig middelen toch resultaten geboekt kunnen worden”, lees je op hun website. Dat proberen ze aan de Leuvense studenten duidelijk te maken. “Als iedereen een klein steentje aan een beter milieu bijdraagt, kun je al heel wat bereiken. Het vraagt hoogstens een verwaarloosbaar beetje tijd”, zegt Dirk Timmermans, medewerker bij Safier. Safier probeert de studenten daarom milieubewuster gedrag aan te praten. “We sensibiliseren”, zegt Dirk Timmermans. “Studenten vormen het toekomstige beleid. We leren ze niet alleen dat er drastisch gehandeld moet worden, maar ook wat ze zelf kunnen doen. We willen hun verantwoordelijkheden voor het milieu aanspreken. Dan zullen ze misschien nog een stapje verder gaan en zelf hun omgeving proberen te overtuigen.” Safier organiseert verschillende originele initiatieven om de studenten met de problematiek te laten kennismaken, zoals educatieve spelen en workshops. Gewapend met ecologisch materiaal bezoeken ze Leuvense koten om hen op een ludieke wijze duidelijk te maken waar ze indien nodig kosteloos verbeteringen kunnen aanbrengen. Na zo’n ecologische renovatie kan de student zelf aan de slag met de laagdrempelige seizoentips op de website van Safier. “Ongetwijfeld helpt dat om hen bewust te maken van wat er aan de hand is en om hen aan te zetten er iets aan te doen. We leggen hen namelijk haarfijn uit hoe ze zélf voor een vermindering van de C02-uitstoot kunnen zorgen. Ze kennen dus de positieve gevolgen van wat ze doen.” Verder kunnen studenten hun CO2-verbruik via de website laten berekenen, zodat ze kunnen zien wat ze hebben uitgespaard aan energie. Om de studenten tussen alle dagelijkse beslommeringen door toch alert te houden voor het ecologische project, krijgen ze maandelijks een herinneringsmail. “En het meest ecologische kot wint een etentje!”
Vijf over twaalf Studenten dan weer te veel bestoken met allerhande informatie en verwachtingen werkt vaak averechts. Daarom probeert Safier eveneens de omgeving een milieuvriendelijker gezicht te geven. Zo proberen ze de kopiecentra te overtuigen om het gerecycleerde papier minstens zo goedkoop te maken als het gewone. Een ecologisch verantwoorde keuze is op die manier alvast geen economisch dilemma meer. Studentenverenigingen worden opgetrommeld en ook Acco is bereid om zijn cursussen milieuvriendelijk te drukken. “Uiteindelijk hopen we op een groene universiteit die zijn studenten de juiste boodschap geeft. De verwarming mag gerust iets lager en thesissen zouden recto-verso op gerecycleerd papier kunnen worden gedrukt.”
“Veel kleine beetjes samen creëren een drastische daling van de CO2-uitstoot. En geloof me: het is niet vijf vóór, maar al bijna vijf over twaalf” Safier spreekt potentieel geïnteresseerden persoonlijk aan. “Veel studenten zijn erg bereidwillig”, zegt Dirk. “Al wat ze dan nodig hebben is een duwtje in de richting van concrete mogelijkheden tot groener leven.” Vaak worden met zulke acties echter vooral die mensen bereikt die al langer met de milieuproblematiek bezig zijn. Dat beaamt Dirk Timmermans met een zucht. “Maar kotgenoten stimuleren elkaar en dat brengt dan de minder bewuste studenten in het slechtste geval al eens een keertje in aanraking met ecologische middelen. Het is veel directer dan de grote mediaboodschappen en de kans is groter dat het dan toch onthouden wordt“, legt hij uit. “En dan heb je nog de studenten die misschien niet met seizoentips te motiveren zijn, maar wel met een bak bier in een lege frigo. Ook dat bespaart energie!” Het sneeuwbaleffect moet het hem uiteindelijk doen. “Veel kleine beetjes samen creëren een drastische daling van de CO2-uitstoot. En geloof me alsjeblief, het is niet vijf vóór, maar al bijna vijf over twaalf”, dixit Dirk. www.safier.be
Dialoog met hedendaagse kunst De tentoonstelling confronteerde het werk van de vrouwen in de psychiatrie met werk van enkele hedendaagse kunstenaars. Zo maakte Lisa Niederreiter een ‘antwoordkleed’ op het jasje met borduursel van Agnes Emma Richter. Ze verhaalde over gebeurtenissen die belangrijk zijn in haar leven, maar maakte ook overwegingen over omgang met waanzin en over de betekenis van het jasje voor Richter. Marlène Dumas participeerde in een psychiatrische instelling in Breda en maakte er indringende portretten van patiënten. Lieve Van Der Stappen presenteerde kunstwerken in glas, onder meer ‘Dwalende moeders en dolende kinderen’, opgedragen aan patiënten in de psychiatrie.
De geschriften gingen over het leven, maar ook over de dood en het leven na de dood. “Geef me papier, zoveel u maar wil, ik schrijf alles vol, ik hoef zelfs niet na te denken of moeite te doen, het vloeit allemaal zomaar uit mijn pen, de stem zegt me alles wat ik moet schrijven”, zei Barbara Suchfüll. Ze tekende de omtrek van haar bestek op haar papieren onderleggers en schreef dan urenlang en met uiterst klein potloodschrift de rest van het blad helemaal vol. Gebrekkige materiële omstandigheden konden de kunstenaars niet tegenhouden. Ze tekenden in schoolschriften, op inpakpapier of op toiletpapier. Eén van de blikvangers was een lange collage van aan elkaar gekleefde en beschilderde krantenrandjes.
Dirk Timmermans (ingezonden)
Kunst om te overleven Als ze in de psychiatrie werden opgenomen, moesten de patiënten al hun eigendommen afstaan. Voor velen was het dan ook van existentieel belang dat ze iets konden maken dat hen toebehoorde en dat voor hen iets betekende. Kunst om aanwezig te blijven, of zelfs in leven te blijven. De kunstwerken waren krachtige getuigenissen van het leed en de angst van de vrouwen in de psychiatrie, maar vooral ook van hun hoop, humor en fantasie. Waanzin is vrouwelijk stelde de vraag of vrouwen door de machtsuitoefening van rechters, artsen en bewakers heen, enkel ‘slachtoffer’ waren of ook nog ‘auteur’ zijn. Voor wie de tentoonstelling bezocht heeft, is die vraag op een meer dan overtuigende manier beantwoord.
7
“Gedragsverandering houdt meer in dan kennis overbrengen” Professor Stephan Van den Broucke doet onderzoek bij de onderzoeksgroep voor Stress, gezondheid en welzijn. “Het basisschema in de leerpsychologie zegt dat gedrag gesteld wordt in functie van wat eraan voorafgaat en wat erop volgt”, zegt hij. “Er moet dus eerst een probleembewustzijn gecreëerd worden waardoor een intentie ontstaat die aan de basis ligt van gedragsverandering. Het is echter zeer de vraag of gedragskeuzen inzake milieu wel zo rationeel gemaakt worden. Ofschoon mensen er beredeneerde overtuigingen op nahouden over de redenen waarom ze een bepaald gedrag stellen, blijkt gedrag in de praktijk vooral gecontroleerd door affectieve responsen en door onbewuste processen zoals gewoonten, automatismen en uitlokkende of bekrachtigende factoren in de omgeving. Er is dus een grote kloof tussen wat we ‘weten’ en wat we ‘doen’. Naast kennis spelen een heleboel andere factoren een rol in het verklaren van gedrag en daar kunnen we maar beter rekening mee houden als we milieugerelateerd gedrag willen beïnvloeden. In de praktijk wordt echter vooral voorlichting gehanteerd en legt men (te) sterk de nadruk op kennis als middel tot (bewuste) gedragsverandering. In campagnes om studenten aan te sporen tot ecologischer gedrag probeert men vooral argumenten aan te bengen over waarom je beter milieuvriendelijk leeft. Affectieve en sociale factoren krijgen daarbij doorgaans (te) weinig aandacht. Een betere benadering is bijvoorbeeld referentiepersonen of organisaties inschakelen die ecologisch ‘voorbeeldgedrag’ stellen, zoals de studentenverenigingen of de universiteit. Die hebben een modeleffect en dragen bij tot het veranderen van de sociale norm, waardoor meer effecten kunnen ontstaan.” Ook beleidsveranderingen helpen Is het ook niet effectiever om gezondheidsgedrag te beïnvloeden door de omgeving te veranderen waarin dat gedrag gesteld wordt zonder een bewust gekozen gedragsverandering bij het individu na te streven? “Je kunt de omgeving zodanig inrichten dat ecologisch gedrag gefaciliteerd wordt. Dat kan door ecologisch gedrag uit te lokken, bijvoorbeeld door elementen in de omgeving in te bouwen die als een ‘cue to action’ functioneren of door het te belonen. Anderzijds kun je ook milieu-onvriendelijk gedrag belemmeren of bestraffen, bijvoorbeeld via regelgeving en beleidsmaatregelen en hogere financiële drempels. Het duurder maken van de restafvalzak en het goedkoop ter beschikking stellen van compostvaten zijn goede voorbeelden van dergelijke maatregelen en ze blijken nog te werken ook: het afvalvolume in Vlaanderen is de jongste jaren significant gedaald. Omgevingsinterventies hebben het voordeel dat het gedrag van veel mensen tegelijk wordt beïnvloed. Helaas zijn ze doorgaans een stuk moeilijker te realiseren dan de meer traditionele educatie.” Dynamisch proces “Preventieve gedragsverandering wordt nog te vaak als een statisch gegeven opgevat, alsof het in één keer plaatsvindt en een éénmalige gedragsverandering voldoende zou zijn. Het is echter een dynamisch proces, waarin je verschillende cognitieve stadia doorloopt en elk stadium een ander type interventie vereist. Als het gedrag eenmaal in de goede richting is veranderd, wordt het een kwestie van het in stand te houden. Dat vergt op zich alweer een heel andere benadering. Vanuit de gedragswetenschappen is er echter heel wat knowhow beschikbaar over zulke processen. Het zou zinvol zijn als het beleid daar meer gebruik van zou maken.”
Jef Aerts © Marco Mertens (ingezonden)
Webloggen of internetdagboeken. Over de hele wereld doen we het ondertussen met zijn miljoenen. Ouderwetse dagboeken met een slotje zijn niet meer van deze tijd. Impressies van onze dagelijkse bekommernissen, korte of lange verhalen, zelfs onze diepste zielenroerselen verpakt in allerlei dichterlijke vrijheden… We vertrouwen onze schrijfsels zonder meer toe aan het wereldwijde web. Immers: wie schrijft, die blijft! Welke drijfveer zit er achter dit schrijfgedrag? Is schrijven een manier om beter met de werkelijkheid om te gaan? Werkt schrijven therapeutisch? Als je schrijft, klop je dan ook minder aan bij een therapeut? Of net meer? En is het helende karakter van schrijven verschillend voor proza versus poëzie schrijven? Wij gingen op onderzoek uit en verzamelden meningen van diverse experts.
Wie schrijft, die blijft gezond? “Schrijf het van je af en je zult je een pak lichter voelen.” Sommige therapeuten en psychiaters laten hun cliënten de pen ter hand nemen om over hun gevoelens te schrijven. Het zou een van de weinige psychotherapeutische interventies zijn waarvan het gunstige effect wetenschappelijk is aangetoond. Jef Aerts, auteur en docent van diverse workshops creatief schrijven (waaronder een cursus therapeutisch schrijven), erkent de kracht van het woord en het neerpennen van het woord op papier. Zelf heeft hij het liever over ‘intuïtief’ in plaats van ‘therapeutisch’ schrijven. “De reeksen ‘intuïtief schrijven’ zijn voor iedereen toegankelijk. Iedereen heeft thema’s waaraan hij of zij kan werken. Iedereen die écht wil leven, komt sowieso dingen tegen. Ik vind het altijd fijn dat mensen toegeven dat ze ergens mee zitten en dat ook willen delen. Bij het schrijven duikt iedereen in zichzelf. Ik geef concrete opdrachten, die als je een beetje openstaat vanzelf van alles doen trillen in je lijf. Het proces van het schrijven is het belangrijkste. Na afloop heeft iedereen de vrijheid om de stukjes te delen die hij of zij geschreven heeft. Of om wat te vertellen over wat de oefening met hen deed. Schrijven kan een opstapje zijn naar meer diepgang in je leven, en dat is precies waar het in die cursus om draait.” Poëzie minder goed medicijn? Over je gevoelens schrijven is dus goed voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Tegelijk heeft onderzoek wel uitgewezen dat dichten niet zo goed helpt als verhalen schrijven. Het op papier zetten van een verhaal met een begin, midden en een slot, zou maken dat iets akeligs opgeslagen wordt in het geheugen en niet voortdurend opduikt in nachtmerries of piekergedachten. Ongestructureerd gedichten schrijven daarentegen stelt iemand niet in staat om afstand te nemen van hevige emoties. Jef Aerts, die zelf auteur van drie romans én een dichtbundel is, ziet geen fundamenteel verschil tussen schrijven en dichten. “Dichten is voor mij één vorm van schrijven, net als proza of toneel. En voor mij is schrijven dan weer niet zo heel anders dan muziek maken of schilderen. Het gaat erom je creativiteit de vrije loop te laten. Jezelf ergens in durven te zetten. Het medium dat je daarvoor kiest is minder belangrijk. Ook in bloemschikken, koken of borduren zou je dat kunnen doen. Ik heb het plezier van poëzie schijven pas de voorbije jaren ontdekt. Daarvoor associeerde ik het te veel met intellectueel gebrabbel en hermetische aanstellerij. Nu is dat anders. Ik geniet er echt van om met een schrift buiten te gaan zitten en een gedicht tot leven te wekken. Voldoening geven poëzie en proza allebei, maar ik schrijf
Hedwig Bogaerts
liever gedichten. Om het momentane ervan. Het hier en nu. En morgen weer wat anders. En als het goed lukt om een moment in woorden te vangen, herleeft het iedere keer weer opnieuw als je het herleest. Dat geldt voor elke kunstvorm, denk ik.”
“Schrijven zou een van de weinige psychotherapeutische interventies zijn waarvan het gunstige effect wetenschappelijk is aangetoond” Paul Verhaeghen (ingezonden)
Writing the blues Dat het gedicht ondertussen geen voorbehouden privilege meer is voor de getormenteerde ziel, bewijst de groeiende aandacht voor initiatieven zoals Gedichtendag, en het rubriekje ‘Vrienden van de poëzie’ in Man bijt hond. Dichters hoeven geen rare pipo’s meer te zijn. Zouden we verder kunnen gaan en veronderstellen dat de kwetsbaarheid voor depressies, trauma’s, stress en andere psychische stoornissen net afneemt als je schrijft/dicht? Deze vlieger blijkt helaas niet op te gaan, want schrijvers en dichters lijden vaker dan gemiddeld aan depressies en andere psychische stoornissen. Professor Paul Verhaeghen, alumnus van de faculteit en professor in de cognitieve psychologie aan de universiteit van Syracuse in de Verenigde Staten, is niet echt optimistisch over schrijven als therapie. “Als je weet dat de incidentie van depressie meer dan 50% is bij schrijvers, en zelfs nog een stuk hoger bij dichters, dan kun je moeilijk anders beweren.” Professor Verhaeghen is zelf schrijver – uit noodzaak, beweert hij – en werd onder meer gelauwerd voor zijn roman ‘Omega minor’. Hij viel net uit de boot voor de Gouden Uil in 2005. Als onderzoeker is hij vooral geïnteresseerd in de aandachtsprocessen en het werkgeheugen bij ouderen, maar hij durft zich ook al eens toe te leggen op het verband tussen creativiteit en gemoedsstoornissen. “Kijk, als kunstenaars (waaronder ik ook de schrijvers reken) vaker aan een depressieve stoornis lijden, is het vreemd dat net die mensen een ongebreidelde creativiteit aan de dag leggen. Een depressieve symptomatologie staat elke vorm van productiviteit immers in de weg. Daarom veronderstel ik dat er een derde factor meespeelt, en dat is de neiging tot zelfreflectie. Of noem het een vermogen tot introspectie of een aanleg om gedachten en gevoelens te herkauwen. Samen met enkele collega’s
“Zelfgerapporteerde symptomen van depressie gaan nauw samen met een neiging tot zelfreflectie. En die aanleg leidt op haar beurt tot interesses in creatieve bezigheden”
Psycho music achterflap
Infodagen Naar jaarlijkse gewoonte vinden op zaterdag 24 maart de infodagen Psychologie (10-12.30 uur) en Pedagogische Wetenschappen (14-16.30 uur) plaats in de Aula Pieter De Somer (de Bériotstr. 24). Professoren, studenten en medewerkers geven je er uitleg over de inhoud van de studie, tewerkstellingsmogelijkheden, studentenbegeleiding, studiefinanciering en de diensten van de universiteit. Mét infomarkt en demonstraties van onderzoek. Voor ouders is er ook een ouderprogramma om 10 uur en 14 uur in het STUK (Arenberginstituut, Naamsestraat 96, Auditorium 02.C4). Meer info op: www.kuleuven.be/infodag en www.kuleuven.be/schoolverlater. HDW
ontrafelden we het verband tussen depressie, creativiteit en zelfreflectie, weliswaar bij een steekproef van studenten. Wat blijkt? Depressie en creatief gedrag zijn niet rechtstreeks aan elkaar gerelateerd. Zelfgerapporteerde symptomen van depressie gaan wel nauw samen met een neiging tot zelfreflectie. En die aanleg leidt op haar beurt tot interesses in creatieve bezigheden. Bovendien ben je als ‘overpeinzer’ vlotter in het spuien van originele ideeën en het uitwerken ervan. Je zou dus kunnen stellen dat mensen die méér dan een gemiddeld iemand last hebben van ‘the blues’, die ook gemakkelijker tot uiting kunnen brengen.” Jef Aerts herkent deze bevindingen. “Het is niet vreemd dat schrijvers en depressieve mensen wat met elkaar gemeen hebben, maar ik heb wel een hekel aan het woord ‘stoornis’. Noem het eerder een soort hooggevoeligheid. De gave om fijne indrukken waar te nemen en op te slaan. Om mensen te voelen in wie ze zijn, met al het leed dat ze verstoppen, en daar personages van te maken. Schrijven is dan een manier om vorm te geven aan het te veel aan opgekropte werkelijkheid dat je absorbeert.”
8
De muziekmarathon Music for Life van de jongerenzender Studio Brussel ontaardde spontaan in een enthousiast kassagerinkel: Vlaanderen schonk een verbijsterend hoog bedrag aan het goede doel. Maar samenhorigheid uit zich ook op een andere manier. Het laboratorium Experimentele Psychologie koos de ultieme verzoekplaat voor psychologen. Het nummer Psycho Chicken van The Fools bracht 140 euro op. Peter De Graef suggereerde ook deze titels: Psycho Killer van Tallking Heads Psycho Cupid van The Mekons Psycho Surfer van Defex Psycho Mafia van Sonic Youth Psycho Buddha van Acid Mothers Temple Sir Psycho Sexy van Red Hot Chili Peppers. HB