Facuiteit_der Medische
Wetenschappen
Bloktoets Datum
Aanvang
50210 Psychoproblematiek 27februari2015 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWUZINGEN EN INSTRUCTIE:
. Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen. . De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.
Controleer of uw tentamenset compleet is. . Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. . Bij iedere vraag is slechts een alternatief het juiste of het beste. - U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.
' Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven. na
zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u een of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.
. Wanneer u het tentamen beeindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, oebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer
fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. . Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in.
. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden warden beschouwd als uw definitieve
antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. . Meer dan een ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco gemterpreteerd. . Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.
* Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
. -4/s u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct warden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco
antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. De vragen warden als volgt gescoord: antwoorden: Goed 2 keuze-vraag
3 keuze-vraag 4 keuze-vraag 5 keuze-vraag
Fout -1 -'A -1/3 -y<
open
0
0 0 0
Punten Punten Punten Punten
Lever na afloop het antwoordformulier in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.
LET OP !! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorblad MC/17-2-2015
Vraag 1.
£SES£s:S£?^^^^nificant genoemde opsommingen bevat de MEESTEvan deze KenmeFke^ I @ K,rn^ktnc.hna°^c,henw:rkS^O?e^o?plexiteit van "erkzaamheden.
@ s^n^^55£S5==M:^^ Vraag
2.
^.s^^:^^E£55S?S£r9 ^ Aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken 2. Burn-out
3. Dysthymie
@ Matig ernstige depressieve stoornis Vraag 3.
dBI ^S^SX^ ^SS^^d-.is ^ bibliotherapie of e-health
'^ ?oun,se!,ing ofactiverende behandeling ^ psychotherapie of antidepressiva Ip running therapie of psychotherapie
Vraag 4.
.Ht^S^^ge^gdeAula biJ Patienten met een ernstige stemmingsstoornis waarvoor opname nodig"is7is:" (D 15%
''100,.3.f ^45% 24 70
Vraag 5.
Waaruit bestaat het t3£isenanastcircuit?
1- HiPPOcampus-Iocus coeruleus- hypofyse
z ^ypothalamus-hyPofyse-Prefrontalecortex twt SUM^ m& kpot^fa^_
^ Nucleus accumbens-amygdala-thalamus'"1 """"" """ '"" <W7^'"Q^^....fft.ft cortex-locus coeruleus-am^gdaia |/ ca(^ .^ 'S&fMQ'' ihwmc'fi.f^ 4 cpttc'^ue If Cu'c T hsa4y [y -> *M.tlf. -N"^ ^ si. (wkff. ^, r^x ^^.^. y^Hf' W.C-,
.(yofc" tfoct^
t^;""^"
Pagina 1 van 16 "
Vraag 6.
Welke middelen hebben de GROOTSTE kans om bij ciebryikolintoxicatie een angststoornis te induceren?
1. Alcohol, beta-blokkers, heroine 2. CafeTne, cannabis, heroine ?3-i CocaTne, nicotine, clonidine 4. Paddo's, amfetamine, alcohol Vraag 7.
Angststoo^niss^n die gepaard gaan met fpbjscliYei^nJldmflggggl^ag warden bij voorkeur behandeld met?
1. Antidepressiva (SSRI's) 2. Cognitieve therapie
(3) Gedragstherapie met exposure in vivo 4. Relaxatie- en ademhalingsoefeningen Vraag 8.
Mevrouw C is bekend bij de huisarts met een gegeneraliseerde angststoornis. Ze heeft cognitieve gedragstherapie gehad, maar dit had geen effect. Ze wil nu alleen
medicatie. De huisarts heeft haar al 2 verschillende typen antidepressiva (paroxetine^, <.<
,tf^-enclomiprlamine) voorgeschreven gedurende een periode van 6 weken maar hier ervaart ze onvoldoende baat bij. Ze komt op controle en wil toch echt andere pillen want zo is het leven niet te doen.
Waarvoor kan volgens de CBO-richtlijn het BESTE gekozen warden? ^. Benzodiazepine tcdbSA. f\w Citalopram ->. (^ctt'^c iscf'i^.'cs-ci/l
fcoe-uc^yfsg '^'U'uuw ?
3. Een atypisch antipsychoticum
^. TCA (tricyclisch antidepressivum) Vraag 9.
Welke van de hieronder beschreven technieken wordt specifiek gebruikt bij de behandeling van de seecjfiekejo^e^anjiet bloed/ye^^^^^ 0 1. Applied relaxation 2. Applied tension
3^ Interpersoonlijke psychotherapie
<3) Psychodynamische psychotherapie Vraag 10.
Wat wordt verstaan onder gedragsinhibitie?
1. Dit is een gedragstherapeutische techniek om automatisch vluchtgedrag (vermijding) te verminderen
@ Dit is een gedragstherapeutische techniek waarbij patienten met een obsessieve compulsieve stoornis weerstand moeten bieden aan hun dwanghandelingen
3. Het met angst en teruggetrokkenheid reageren op nieuwe gebeurtenissen
Pagina2van 16
Vraag11
Meneer X is sinds het overlijden van zijn vrouw twee jaar geleden geleidelijk aan
steeds meer gaan drinken. Oorspronkelijk dronk hij alleerT's ayonds 2-3 glazen
whisky echter dit is het laatste jaar zover toegenomen dat hijVochtjnds opstaat met eenjyaarJijQrreLs omdat hij anders niet naar zijn werk kan. Hij is'zlJnTiJbewijs kwijY
voor 6 maanden vanwege nJjto^Qnderjnyloed. Op zijn werk'heeft hij'van zijn baas al een waarschuwing gehad dat hij hiervoor hulp moet zoeken.
zelfmerkt hij dat hij Stefid^mee.uiodlgJ^eft^m^ichjTis^^ Hij drinkt nu
MflesJwh]s!
Hij gaat 's avonds laat naar de glasbak zodathet nietopvalt hoeveel^ hij drinkT
Vrienden ziet hij amper meer omdat hij zich steeds zo lamlendig voelt. Waarvan is hier volgens de DSM-IV classificatie sprake?
<3>. Alcohol afhankelijkheid ^. Alcohol misbruik
3. Alcohol misbruik en afhankelijkheicf Vraag 12. Welke bewering is JUIST?
een overdosering alcohol treden tachycardie en overmatig transpireren op.
2. De ernst van de alcohol intoxicatie komt meestal niet overeen met de alcoholconcentratie in het bleed.
,^ Het risico op jnsylten bij alcoholonthouding wordt gereduceerd door vitamine B1 be .n3&^ Onthoudingsverschijnselen ontstaan doorgaans na 12 uur, met een maximum" binnen 48-72 uur.
Vraag 13.
Binnen de verslavingsterminologie wordt wel gesproken over een zogenaamde 'crash'. Welke bewering hierover is JUIST?
. 1. Een crash is een toestand van anhedonie die in duur varieert van 7 dagen tot enkele maanden.
^ Een crash is gelijk aan het 'out gaan" bij geringe overdosering van GHB ^y. Een crash staat voor de effecten die ontstaan onder invloed van een overdosering van psychoactieve middelen
4) Een crash staat voor het onthoudingssyndroom bij cannabis, ecstasy en cocaine Vraag 14.
Wat is het meest voorkomende gezondheidsrisico bij loyt.gaaQ' na gebruik van GHB? 1. Ademtekort
?2) Cardiac arrest 3. Epileptisch insult 4. Hypoglycaemie met hersenschade
Pagina 3 van 16
Vraag 15. Welke van de onderstaande kenmerken moet gezien warden als risicofactor voor verslaving? 1. Hyperdopaminerg nucleus accumbens systeem 2. Hyperglutaminerg amygdala systeem
d|) Hypodopaminerg nucleus accumbens systeem ^ii-we oy>.-p^ ^ ,;c^& 4. Hypoglutaminerg amygdala systeem Vraag 16.
Welke structuur speelt een centrale positie bij onthoudingsverschijnselen?
(3) Amygdala 2. Locus coeruleus 3. Nucleus accumbens 4. Thalamus
Vraag 17.
Binnen het motiveringsproces voor de behandeling van verslavingsproblematiek zijn verschillende stadia. In welk stadium bevindt de patiente van onderstaande casus zich?
De medewerker van de verslavingszorg probeert al een tijdje om een patiente ervan te overtuigen dat het vanwege allerlei somatische complicaties belangrijk is dat zij stopt met het gebruik van alcohol. De patiente zegt echter dat ergeen verband is tussen haar lichamelijke gezondheid en het alcoholgebruik en dat ze daarom met wil stoppen. 1. Beslissen
2. Contemplatie 3. Ontkenning
($) Pre-contemplatie
Pagina 4 van 16
9
Vraag \6^
Een 40-jarige man wordt door de ambulance naar de spoedeisende hulp gebracht.
Er is sprake van een wat wisselende ademhalinq, lets^eilaagd^jatyratieT De patient reaaeert met^op^anspcel^ej^ofj^npnklwl^
Een buurman die patient gevonderTheeft~vertelt dat naast de persoon een afscheidsbriefje lag en 7jjrtgedBJde-stups«diaaepaiuA.Ul.mg, een fles sterke drank en wat lejge^ierbhkjies. ~w "-""""" -
De patient wordt geplaatst op de 1C. Welke interventies dienen hier plaats te vinden? pt A. Beademing B. Toediening acamprosaat C. Toediening flumazenil D. Toediening naloxon
) A, C 2. A, D
3. B,C 4. B,D Vraag 19.
Welke beschrijving past het beste bij de term dissociatie?
1. Een onbewust verlies van sturing over motorische functies (conversie)
2. Gespleten persoonlijkheid
(3) Stoornis in het realiteitsbesef 4. Van het bewustzijn afgesplitste psychische functies
^z. l^-
Vraag 20.
Judith is veel aan het nadenken over haarfinanciele situatie. Ze is continu aan het
wikken en wegen of ze het financieel wel zal redden, maar schiet niets op met haar herhaaldelijke overpeinzingen. Waarbij past dit denkpatroon het BESTE'?
^. Dranggedachten ^ Obsessies
» 3. Twijfelzucht
@ Rumineren Vraag21.
Peter verzint onbewust feiten over situaties die hij zich niet goed kan herinneren. Hoe noemen we dit verschijnsel? 1. Alogie 2. Circumlocutie Confabulatie
4. Simulatie
Pagina 5 van 16
Vraag 22.
l/Zi!lis,o.pgenomenopeen Psychiatrische afdeling en ziet een van de verpleegkundigen voor haar vader aan. HoenoemIn'wed;tTymvp;oomc? 1. Depersonalisatie
(2) lllusoire vervalsing 3. Misidentificatie
4. Visuele agnosie Vraag 23.
Welke van de volgende beweringen overschjz^frenie is NIET waar?
) ^rca^o%-vande P.atie"ten overlijdt door suicide <j^-- ^ ^u..C.^
f EIF^S^hogereinc?entie in la9eredan'hogeresocio-economischeklassen 3. Life-timeprevalentie bedraagt circa ~1 %; weSldwii'd 4. Vrouwen ontwikkelen de stoornis yroegsr'danm'annen
Vraag24. 4 w^ .p^im ItBeau.tifuLMind'gaat over het leven van Nobelprijswinnaar John Nash.
3^^^^v^^i^^;aw^^^^^ 1. Enkel de 'film' Nash. 2. Enkel de'echte'Nash.
a y^i^a^ssn de lfilm'Nash en auditi- ^'"-ties van 4 veaoK^Ndaes^nvi^.Saties van de lfilm' Nash. -ngsleof.ijd van de Vraag 25.
1. BeTnvloedingswanen Betrekkingswanen 3. Magisch denken
Pagina6van 16
Vraag 26.
Esthel-heeft.tweemaal eenernsti9e Psychotische episode doorgemaakt. Zij is
maar voelt weinig emoties en wil niets ondememen. Ze heeft zich
teruggetrokken van vrienden en familie.
Deze gedragingen passen bij de _ symptomen van schizofrenie. 1. cognitieve negatieve
3. positieve 4. psychomotore Vraag 27.
Wat is de concordantie voor schizofrenie bijfrwee^ihgetweellagjso? 1- 2%
0 15% 3. 50% 4. 70% Vraag 28.
Bij^wilsonbekwaamheid kan een vertegenwoordiger van de patient vervanaende
t?/es^emKmi^9 geven.yoor een voor9enomen behandeling^ Wliegeldt'voigenas"d7 WGBO NIET als wettelijk vertegenwoordiger?
-Y. Broerofzus ^ Kind Mentor
4. Patientvertrouwenspersoon Vraag 29.
Door wie client de geneeskundige verklaring ten behoeve van een inbewarinastellir te warden?
-K Behandelend psychiater 2. BOPZarts *3. Forensisch arts
Niet-behandelend psychiater
ono^- ^ts
Vraag 30.
Welke van de onderstaande kenmerken is NIET van toepassina OD de ouderenpsychiatrie?
CD Erzijn voldoende psychotherapieen die geschikt zijn voorouderen. jy Somatische comorbiditeit en polyfarmacie. ^f. Tweedelevensfaseproblematiek.
< Vaak is er geen eigen hulpvraag, maar een hulpvraag vanuit de omgeving.
Pagina7van 16 v^
7 Vraag @>. o Welke van de onderstaande uitspraken over hersenveroudering is JUIST? 1- Alle onderstaande uitspraken over hersenveroudering zijn juist.
2' Bli:normale verouderin9 bestaat er vooral atrofie van^eJBrefrontaLe cqrt^x en het
® Hetgewicht van de hersenen be9int na het vijftigste jaar geleidelijk af te nemen. veertjgstejflar treedt in de substantia nigra een'compensatoire
toename van de dopaminerge activiteit op. -?^(M. Vraag 32.
Waarmee zijn diepe wittestofafwiikjngen NIET geassocieerd?
^ Alzheimer dementie oui)S£nlcCc.ale. 'ijiwft^^-1'?- --> ^ n^lfrt-dc. ^Gfyu^ 2, Apathie Laat ontstane manie en psychose
~~
s
4. Stemmingstoornissen Vraag 33.
Welke opsomming van kenmerken past het MEEST bij een corti^ledementie? ^ Besluiteloosheid. geheugenstoornissen, prikkelbaarheid, agnosie. Geheugenstoornissen, taalstoornis, apraxie, agnosie.
3. Intellectueel verval, apathie, persoonlijkheidsverandering.
4. Overzichtsstoornissen, taalstoornis, bewegingsstoornissen Vraag 34.
Bij welke diagnose is de MMSE het MEEST waardevol als screeningsinstrument? 1. Amnestische syndromen 2. Frontotemporale en subcorticale dementie
^ Frontotemporale dementie, amnestische syndromen en M. Alzheimer M. Alzheimer
Vraag 35.
waarop bemst de Patho9enese van de ziekte van Alzheimer bij de meerderheid van patienten?
1. Bilaterale degeneratie cortico-striatale banen. -2T Lewylichaampjes in de cortex.
^. Overproductie acetylcholine. Seniele plaques bestaande uit amyloTd-beta-eiwit.
PaginaSvan 16
Vraag 36.
Wat zijn een van de eerste verschijnselen bij een patient met fronto-t dementie?
^. Inprentingsstoornissen 2. Loopstoornissen met incontinentie
[^ Verminderd empathisch vermogen en oordeelsvermogen 4. Woordvindstoornissen en prikkelbaarheid Vraag 37.
Welke uitspraak overhypochondrie is JU 1ST? ^ Bij hypochondrie zijn SSRI's niet werkzaam.
Deklachten moeten tenminste 1 maand aanwezig zijn om de diagnose te kunnen
® De_prevalentiebiJ bezoekers van somatische poliklinieken ligt rond de 5%.
4. Hypochondrie kan beschouwd warden als een bijzondere vorm van conversie. Vraag 38.
Welk van onderstaande klachten past het MINST bij een conversiestoornis? ^ Somatisch onverklaarde duizeligheid. 0
^ s()matisch onverklaarde wegrakingen met trekkingen. 3. Somatisch onverklaard onvermogen om te horen
4. Somatisch onverklaard onvermogen om te praten. Vraag 39.
Een-47:jarige patient heeft sinds tweejaar regelmatig hoofdpijn. Bij beeldvormend ;j
ercl_bangvooreen hersentumor en wil, ondanks he'rhaalde uitlegengeruststel'nam" itweejaar, opnieuween MRI. Patient maakt een onrustige indruk,"hleft
1 en piekert veel over de oorzaak van zijn pijn. U leesfin het medisch
. dat patient zes jaar geleden uitgebreid gezien is in verband met siykkiachten1
waa^oortoen.gee,rl.somatische oorzaak gevonden kon warden. Tien jaar geleden' speelde een dergelijk verhaal waarbij hij bang was voor eenhartafwijkina. %aebreic
onderzoek leverde toen niets °p- ondanks ziln klachten lukt het patient Sm'nSQ'weF gewoon te functioneren.
Welke van de volgendS'diagnoses is bij deze patient het MEEST waarschijnlijk? .^ Hypochondrie (Junc-ttoKM^to ;<^gwriJ d) Ongedifferentieerde somatoforme stoornis 3. Pijnstoornis 4. Somatisatiestoornis
Pagina9van 16
Vraag 40.
In de DSM IV warden 10 persoonlijkheidstoornissen gedefinieerd en deze warden
vervolgens geclassificeerd in drie clusters. Hoe wordfhet B-cluster omschreven?" 1. Afhankelijk 2. Antisociaal
@ Dramatisch 4. Zonderling
Vraag41.
Welk kenmerk hoort NIET tot de diagnostische criteria van de borderline persoonlijkheidsstoornis?
1. Achterdochtige ideeen
2 Een chronisch gevoel van leegte -y Problemen met de impulscontrole
) Wens voortdurend in de belangstelling te staan
Vraag 42.
Een vrouwvan 35 jaar oud is altijd er9°^zichzeiJF,gewees!- Zij beleeft alleen plezier
aan haar b)CO.!:chid&.e.en»!$weken, waar~ziTbi]HaarhaaTvrije tijd in steekt.'Ze'heeft
9een.lnt!eiHewenden en wil dit ook niet. Ook heeft ze slechts weinia emotic
expressie, zelfs bij dramatische gebeurtenissen. ---^
Waarbij past deze omschrijving het BESTE?
^. Antisociale persoonlijkheidsstoornis .¥. Ontwijkende persoonlijkheidsstoomis 3. SchizoTde persoonlijkheidsstoornis
(S. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Vraag 43.
De effectiviteit van de cNectische^edragstherafi,ig van Marsha Linehan is aangetoond bij vooral WELKE persoonlijkheidsstoornis? Borderline
2. Ontwijkende 3. Theatrale
Vraag 44.
Ln-11?Bicl.Five modelwc)rden vijftemperamentsdimensies van persoonlijkheid
beschreven, waaronder neuroticisme, openheid, extraversie en altruisme.'Welke is de vijfde dimensie?
(J) Conscientieusheid 2. Dominantie 3. Flexibiliteit 4. Gedrevenheid
Pagina 10 van 16
Vraag 45.
Farmacotherapie staat bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen niet voorop, maar kan wel een belangrijke ondersteunende rol spelen. Welke van de
onderstaande middelen zijn geTndiceeixl bij overmatiqe prikkelbaarheid? 1. Atypische antipsychotica 2. Benzodiazepinen SSRI's
4. Tricyclische antidepressiva, met name clomipramine Vraag 46.
Waarbij staan roekeloosheid, manipulatie en egocentriciteit het MEEST centraal? De antisociale persoonlijkheidsstoornis 2. De borderline persoonlijkheidsstoornis 3. De theatrale persoonlijkheidsstoornis Vraag 47.
Waarvoor zijn snel wisselende en oppervlakkige emotionele uitlatingen en het hebbenyan_relaties die vaak als meer intiem warden ervaren dan zij in werkelijkheic
zijn het MEEST kenmerkend?
1. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis Borderline persoonlijkheidsstoornis 3. Narcistische persoonlijkheidsstoornis 4. Theatrale persoonlijkheidsstoornis Vraag 48.
E6n van de hoofdkenmerken van autisme zijn problemen in de sociale omgang. Hoe kunnen deze sociale problemen het beste warden omschreven? 1. Problemen door sociale teruggetrokkenheid
2 Problemen in de sociale wederkerigheict
C$) Problemen in onvermogen zich te hechten Vraag 49.
Welke bewering over de verandering van ADHD symptomen bij het volwassen
warden is JUIST?
'[. De hyperactiviteit komt bij volwassenen meer op de voorgrond te staan
iy- De mpulsiviteit komt bij volwassenen meer op de voorgrond te staan 3. De inattentie komt bij volwassenen meer op de voorgrond te staan
Pagina 11 van 16
Vraag 50. Welke uitspraak overADHD bij kinderen is ONJUIST?
^ De prevalentie van ADHD bij schoolgaande kinderen is ca 4% -? f^WJ,o-^^tc t.3
'>D/, ^ Diabetes tijdens de zwangerschap verhoogt het risico op ADHD andM'-) ^ -^ 3. Er is sprake van onderdiagnostiek bij allochtone kinderen
^ 4. Er is sprake van onderdiagnostiek bi] meisjes Vraag 51.
Bij de posttraumatische stressstoornis zijn meerdere psychotherapeutische interventies en behandelvormen effectiefgebleken. Welke hoort daar NIET bij?
^ Het actief terugdenken aan het trauma en de opkomende emoties terygdnngen. 2. Het actief terugdenken aan het trauma en de opkomende emoties uitenT 3. Met actief terugdenken aan het trauma en tegelijkertijd naar een heen en weer bewegende vinger kijken.
^ 4. Het schrijven van een ongecensureerde brief naar de dader en het afsluiten van de traumatische periode met een afscheidsritueel. Vraag 52.
Wat geldt voor een depressieve stoornis met melancholische (vitale) kenmerken? Bij behandeling worctt vaak voor een MAO-remmer gekozen
"^ ^y2. De stemming wordt in de loop van de dag beter
. (cxy.3 ^ jg i^gestal sprake van onderliggende of comorbide somatische factoren 4. Er is sprake van een toegenomen slaapbehoefte
9 Vraag^3> Depressieve episoden bij een bipolaire stoornis verschillen niet wezenlijk van unipolaire depressies. Een aanwijzing voor een mogelijk onderligciende bipolaire stoomis^bij een patient die zich meldt met een depressie is de aanwezTgheid vanT
-4<Een lange episodeduur van de depressie
postpartum depressie in de voorgeschiedenis )iooX 03.Een Ernstige insomnia Vraag 54. Mensen met een obsessieve compulsieve stoornis hebben vaak de behoefte om
sexuele en agressieve gedachten die zij niet bij zichzelf vinden passen, sterkte onderdrukken. Zij hebben vaak het idee dat iets slechts denken even slecht is als lets
slechts doen of zijn bang dat het hebben van slechte gedachten de kans vergroot dat zij ook daadwerkelijk iets slechts zullen doen. Hoe heet dit fenomeen?
(1) Ego-syntone identificatie -2- Passieve agressiviteit 3. Sublimatie
4. Thought action fusion
Pagina 12 van 16
Vraag 55.
Een 40-jarige vrouw gebruikt sinds 6 weken paroxetine (een SSRI) in verband met een sociale fobie. Er is nog geen effect. Wat is het BESTE beleid?
(3) Een spiegel bepalen van paroxetine en naar aanleiding hiervan indien nodig de dosering bijstellen. -^3ndjjw s'j'.^fltf f'o*^ -^ ond^. !»n,
Welke twee bijwerkingen ziet men vaker bij TCA's dan bij SSRI's?
(T) Bradycardie en seksuele functiestoornissen 2. Diarree en hoofdpijn 3. Mictiestoornissen en droge mond 4. Obstipatie en slapeloosheid Vraag 57.
Het maligne neurolepticasyndroom is een zeldzame bijwerking van antipsychotica. Welke van de volgende stellingen is JUIST?
1. Bij dit syndroom is sprake van hypothermie en tevens hypotonie van de dwarsgestreepte spieren. 2. De mortaliteit ligt rond de 20%.
3. Dit synctroom komt alleen voor bij het gebruik van klassieke antipsychotica.
(3) Rabdomyolyse treedt in een eindstadium op als gevolg van lever- en nierinsufficientie.
Vraag 58. Hoe kan een acute dystonie farmacoloaisch het BESTE warden behandeld? 1. Met een anticholinergicum Met een benzodiazepine 3. Met een betablokker
Vraag 59.
Een 50-jarige patient gebruikt sinds circa 2Qjaar haloperidojjn^verband met schizofrenie. Sinds kort maakt hij onwillekeungeTewegingenmetzijnmonden tong. Hij maakt vreemde kauwbewegingen en steekt soms zijn tong uit. Hij is erzich nauwelijks van bewust. Waarvan is hier het MEEST waarschijnlijk sprake? 1. extrapyramidale rigiditeit 2, orofaciale acathisie
@ tardieve dyskinesie 4. tardieve spastische parese
Pagina 13 van 16
Vraag 60. Welke afwijking in het bloedbeeld kan er bij gebruik van clozapine ontstaan? Agranulocytose 2. Lymfocytose 3. Macrocytaire anemie 4. Microcytaire anemie Vraag 61. Welke van de onderstaande beweringen over behandeling met lithium is JUIST? ^K Bij gebruik van lithium client periodiek hetjib te worden gecontroleerd. Bij warm weer kan door overmatig transpireren de lithiumspiegel stijgen. -y Lithium is structureel verwant aan GABA.
4. Vanwege een negatieve invloed op de nierfunctie mag lithium maximaal gedurende 5 jaar warden gebruikt. Vraag 62. SSRI's vormen een groep van moderne antidepressiva. Zij vergroten uiteindelijk de in de synapsspleet aanwezige hoeveelheid serotonine. Via welk mechanisme vindt deze vergroting plaats? 4""Remming van COMT (catechol-0-methyltransferase)
(^) Remming van heropname in het pre-synaptisch neuron -? (+- ex/v'.'-o't ^^
t/t.^ n'Vfi '^?-**L- '..<;..
3. Remming van opname in het post-synaptisch neuron 4. Stimulering van de synthese van serotonine Vraag 63. Psychoanalytische of psychodynamische therapie is een vorm van psychotherapie. Waarop richt psychoanalyse zich vooral? .-k"het neutraliseren van overdracht- en tegenoverdracht
0 het opsporen van denkfouten /-pc^toiie^ 3. intrapersoonlijke conflicten 4. interpersoonlijke conflicten Vraag 64. Het begrip afweermechanisme speelt een rol in psychoanalytische theorieen en behandelingen. Er warden verschillende soorten afweermechanismen onderscheiden. Welke van onderstaande is GEEN afweermechanisme? 1. Humor 2. Intellectualiseren Rumineren
4. Splitsen
Pagina 14 van 16
>.ct
Vraag 65. Cognitieve gedragstherapie onderscheidt verschillende behandelvormen. Welke behandelvorm is het meest effectief bij een g^g^^aljs&erde^ijgststopmis? C6T Cognitieve therapie met relaxatie J^ Dialectische gedragstherapie 3. Imaginaire exposure 4. Systematische desensitisatie Vraag 66. Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) wordt regelmatig ingezet bij de behandeling van depressie. Welk van de onderstaande probleemgebieden behoort NIET tot een van de vier behandelfocussen van IPT?
1. Gecompliceerde rouw .y. Interpersoonlijk conflict
S? Rolverandering ^ Verbeteren van het zelfbeeld
Vraag 67. Welk van de onderstaande kenmerken is NIET kenmerkend voor anorexia nervosa?
^. HyperthyreoTdie -2'' Hypoglykemie 3. Hypokaliemie (4) Leverfunctiestoornissen
Vraag 68. Welke bewering over patienten met eetbuien is JUIST? 1. Bij patienten met een 'eetbuistoomis' (binge eating disorder) is geen sprake van purgerend compensatoir gedrag maarwel van overmatig sporten. -2-" Eetbuien kornen niet voor bij anorexia nervosa. Door uitrekking van de maag wordt het verzadigingsgevoel van patienten die regelmatig eetbuien hebben verstoord
Pagina 15 van 16
Vraag 69. Beschouw de volgende stellingen: I. De duur van een terbeschikkingstelling (tbs) wordt vooral bepaald door het feit of de persoon een risico vormt voor de maatschappij II. Tijdens een forensisch-psychiatrische rapportage in het kader van een moord, biecht de onderzochte op dat hij nog een tweede moord heeft gepleegd. Hij vraagt de psychiater ctit echter niet aan de rechtbank te vertellen en wijst de psychiater op zijn plicht tot geheimhouding. De psychiater mag de rechtbank nu niet over deze tweede moord informeren. -^ LueC
^ I en II zijn beidejuist 2. I en II zijn beide onjuist
l^t I isjuisten II is onjuist -^ I is onjuist en II is juist Vraag 70. Welke uitspraak over de normale ontwikkeling van kinderen is ONJUIST?
^-t? De meeste kinderen doorlopen de puberteit zonder heftige uitspattingen.
^ Koppiflheid rond het derde levensjaar is niet verontrustend. --> cezu"^ two j (^. Rond het 10e jaar bereiken kinderen een Theory of Mind.
l-> aajiitj ^ju!xi{.,^^ ^
EINDE VAN DE TOETS
Pagina 16 van 16